De rijkdom van de Bijbelse verlossingsleer
Het kruiswerk van Christus wordt ook wel het verzoeningswerk van Christus genoemd. Nadat we eerder hebben gekeken naar het belang van Christus’ gehoorzaamheid, het offer en genoegdoening, zullen we ontdekken wat de Bijbelse openbaring ons leert over het aspect van de verzoening.
Wat betekent verzoening?
Zoals eerder is opgemerkt, behandelt Robert Reymond in zijn systematische theologie de aspecten van Christus’ kruiswerk aan de hand van vooronderstellingen. Het offer veronderstelt menselijke zonde en schuld en genoegdoening veronderstelt Gods toorn over de zonde. Het verzoenende aspect van Christus’ kruiswerk veronderstelt vervreemding van God. Er is sprake van een verstoorde verhouding, vijandschap tussen twee partijen. Wanneer Reymond het verzoenende karakter van Christus’ kruiswerk behandelt, werkt hij een belangrijke vraag uit.
Hij duidelijk dat het niet de vraag is of het kruiswerk van Christus een verzoenend karakter kent, maar dat het de vraag is wiens vervreemding en vijandschap door het kruiswerk van Christus is weggenomen. Het feit dat Christus’ sterven een verzoenend karakter heeft, staat niet ter discussie. Daar is de Bijbel duidelijk in. De vraag is echter of de vijandschap vanuit de mens is weggenomen, of vanuit God. De vier Bijbelgedeelten die Reymond analyseert om deze vraag te beantwoorden (Romeinen 5:10-11; 2 Korinthe 5:17-21; Efeze 2:14-17; Kolossenzen 1:19-22) laten zien dat het kruiswerk van Christus de vijandschap en vervreemding vanuit God weg heeft genomen. Hij stelt dat “zowel de geschiedenis als de christelijke ervaring bevestigen dat mensen niet hun onheilige vijandschap ten opzichte van God hebben opgegeven” (pagina 644-645). Zijn redenering hier is als volgt: als het zo zou zijn, dat Christus door Zijn verzoenend lijden en sterven de vijandschap vanuit de mens weggenomen zou hebben, zou dit zichtbaar moeten worden door bekering en geloof op mondiale schaal. Mensen zouden massaal verzoening zoeken en verlangen naar herstel van de relatie met God. We zien echter dat dit lang niet altijd gebeurt. Eenvoudig verwoord: het verzoeningswerk van Christus heeft geen automatische verandering gebracht in de houding van de mens ten opzichte van God. Bovendien merkt Reymond op dat de hierboven genoemde Bijbelteksten in het Nieuwe Testament de verzoening omschrijven als een eenmalige gebeurtenis die in het verleden heeft plaatsgevonden en niet herhaald zal worden. Met andere woorden: het is een voltooid feit!
En wat betekent dit voltooide feit? Het betekent dat “op het moment dat Hij [God] alle reden had om een heilig ongenoegen te ervaren over ons en een heilige vijandschap ten opzichte van ons, Hij ons heeft gered vanuit liefde” (pagina 646). Het is de drastische wending die we vinden in Efeze 2:4, nadat Paulus heeft beschreven wat onze staat buiten Christus is – dood in zonden en overtredingen, beheerst door boze machten – wanneer hij zegt: “Maar God...” Dit contrast zegt alles. Als we dit contrast zien – het contrast tussen Efeze 2:1-3 enerzijds en Efeze 2:4 anderzijds – zien we de kern van verzoening. En niet alleen dat: we zien daarin ook de kern van Gods verlossende genade en liefde.
Het God-gerichte karakter van de verzoening
Net als bij het aspect van genoegdoening heeft ook de verzoening een sterk God-gericht karakter. Het is God Die “in Christus Zichzelf met de wereld verzoende” (2 Korinthe 5:19). Laten wij nooit de suggestie wekken dat de mens, in zijn geestelijke doodsstaat, een probleem heeft met God, en dat God op Zijn beurt totaal geen probleem heeft met de mens. Dit is een valse voorstelling van zaken, die direct raakt aan de kern van de verzoening en de Bijbelse verlossingsleer. God heeft een heilig ongenoegen over de zonde en dit is een probleem dat hoe dan ook opgelost moet worden; Zijn gerechtigheid eist een rechtvaardig oordeel. In genade en liefde heeft Hij er niet voor gekozen om iedereen voor eeuwig verloren te laten gaan, maar om Zichzelf in Jezus Christus te verzoenen met de wereld. Het initiatief komt vanuit God. Hij heeft verzoening gebracht. Hij heeft verlossing tot stand gebracht. Hij heeft Zijn Zoon gegeven als perfect en smetteloos offer. Hij heeft de wereld een vredesakkoord aangeboden.
De uitnodiging vanuit verzoening
Paulus schrijft in 2 Korinthe 5:20: “laat u met God verzoenen.” Dit ligt geheel in lijn met het vredesakkoord dat God aanbiedt. Ja, er is vervreemding tussen God en mens. Ja, er is sprake van vijandschap tussen God en mens. Maar God heeft van Zijn kant deze vervreemding en vijandschap weggenomen door het offer van Jezus Christus. Wanneer Paulus in 2 Korinthe 5:20 een oproep doet aan mensen om zich met God te laten verzoenen, bedoelt hij hiermee: ga akkoord met de voorwaarden van vrede en verzoening die God in Christus aanbiedt.
Het feit dat vanuit God de vrede is getekend op Golgotha, met het bloed Zijn Zoon, betekent dat het kruiswerk van Christus de kern van Gods verlossend handelen is. Als wij met God willen leven, kunnen wij niet om het kruis van Golgotha heen. Hoezeer iemand ook beweert God te ervaren of Hem te voelen en claimt dat God hem of haar leidt, als dit alles gebeurt zonder dat het kruiswerk van Christus een centrale rol speelt in het leven, kan er nooit sprake zijn van geestelijk leven zoals de Bijbel dit omschrijft. Er is geen andere manier om vrede met God te ervaren en om in een goede verhouding met God te komen dan het aanvaarden van het kruiswerk van Jezus Christus. Golgotha is Gods vredesboodschap naar de mens toe en het is het appel dat God doet aan ons om alles wat Christus dáár heeft gedaan te aanvaarden.
Posts tonen met het label zonde. Alle posts tonen
Posts tonen met het label zonde. Alle posts tonen
zaterdag 10 juni 2023
Het kruiswerk van Christus (5) Verzoening
Labels:
God,
Jezus Christus,
Kruis,
Systematische theologie,
Verzoening,
vrede,
zonde
zaterdag 30 mei 2020
De Schat van de christen
God Zelf als onverdiend loon
In de zaligsprekingen (Mattheüs 5:3-12) zien we dat er drie soorten beloften worden gekoppeld aan een kenmerk van de christen. Deze beloften hebben betrekking op bezit, loon en reputatie:
We doen er goed aan de concrete karaktereigenschap van een christen (“armen van geest”) te beschouwen in het licht van de bijbehorende belofte (“van hen is het Koninkrijk der hemelen”). Er zit duidelijk een verband tussen deze twee. De treurenden zullen vertroost worden. Degenen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zullen verzadigd worden. Degene die in zachtmoedigheid bereid is niet tot het uiterste voor zijn recht te vechten, zal de aarde beërven. Het verband tussen karaktereigenschap en belofte is veelzeggend.
Wie de Bergrede in zijn verband leest, ontdekt dat Christus vanaf 5:21 tot het einde (7:27) deze zaligsprekingen uitwerkt. De essentie van de vierde zaligspreking (“Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien”) vinden we in Mattheüs 5:27-30 en 6:19-24. We zullen ontdekken dat een rein hart alles te maken heeft met het oog: “Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.”
Het hart is de sleutel
Wat bedoelt Jezus precies met rein van hart zijn? Om hierachter te komen is het noodzakelijk Zijn uitwerking hiervan in de rest van de Bergrede te bestuderen. We kijken eerst naar Mattheüs 5:27-28:
Merk die drie woorden op: in zijn hart. Dit gedeelte uit de Bergrede wordt nogal eens gebruikt om aan te tonen dat het belangrijk is wat christenen aan beeldmateriaal naar binnen laten komen. Want, zo redeneert men, iets wat je zonder enige belemmering in je opneemt door het te zien, krijgt uiteindelijk invloed in je hart. Daar is tot op zekere hoogte iets voor te zeggen, maar ik geloof dat Christus hier een dynamiek beschrijft die exact de andere kant op werkt. De vraag bij deze verzen is hoe wij de verhouding tussen de ogen en het hart zien. Waar gaat het als eerste mis? Bij wat de ogen zien? Of bij hetgeen in het hart gebeurt? Volgens mij gaat het als eerste mis in het hart. De ogen verraden wat er in het hart leeft. Daarom moeten we niet allereerst werken aan dat wat we zien. Het is belangrijk, maar er is iets dat nog veel belangrijker is: we moeten ervoor zorgen dat we een rein hart hebben.
Om deze benadering te onderbouwen, wil ik Mattheüs 6:19-24 erbij betrekken:
Vers 21 is wat mij betreft het sleutelvers. Waar onze schat is, daar zal ook ons hart zijn. Met andere woorden: ons hart zet zich op iets. In ons hart leven allerlei verlangens en begeerten en deze zoeken wegen om bevrediging en vervulling te vinden. Verlangens zijn erop uit te worden omgezet in daden, goed of slecht (vlg. Marcus 7:21-23).
Als het hart een sterk verlangen of sterke begeerte heeft, zoeken de ogen naar wegen om vervulling van deze verlangens te vinden. In de context van Mattheüs 6:19-24 gebruikt Jezus het voorbeeld van aardse schatten – geld en bezittingen. Je verlangt naar veel geld en veel bezittingen en met je ogen bekijk je hoe je deze snel en efficiënt kunt verzamelen. Wie dit doet, heeft volgens Christus een kwaadaardig oog; het licht in zo iemand is duisternis.
Is het dan fout om bezittingen te hebben? Om geld te verdienen? Natuurlijk niet. De vraag is hoe wij bezittingen beschouwen: is het een doel of een middel? Of, de vraag anders gesteld: gaan wij voor God of voor goed?
Als wij voor God gaan, kunnen wij Hem dienen met ons goed. Maar als wij voor het goed gaan, kunnen we God niet dienen (Mattheüs 6:24).
Kijken vanuit een hart dat God wil dienen
De schoonheid van christelijke heiliging – het gelijkvormig worden gemaakt naar het Beeld van Christus – is dat de binnenkant van een persoon in overeenstemming is met dat wat aan de buitenkant zichtbaar is. Daarom kan Jezus ook stellen dat “al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar heeft gepleegd.” De man waarover Christus hier spreekt, heeft fysiek geen overspel gepleegd. Aan de buitenkant is het iemand die trouw is aan zijn echtgenote. Maar in zijn hart is hij dat niet. Binnenkant en buitenkant zijn niet in overeenstemming met elkaar. Het zijn uiteindelijk de ogen die verraden of iemand oprecht is en een leven leidt waarbij de innerlijke gesteldheid wordt weerspiegeld door het uitwendig handelen – of niet. Het zijn de ogen die verraden of iemand een oprechte levenswandel heeft, of dat er sprake is van huichelarij.
Christus legt heel bewust de link tussen een rein hart en het zien van God. Wie de Heere, zijn God, met zijn hele hart liefheeft (zie Mattheüs 22:37), zal zijn ogen richten op Hem. Zo iemand zoekt naar manieren om Hem te dienen en behagen. Wie zijn ogen richt op God, gaat op een andere manier kijken naar vrouwen (of mannen), geld of bezit. Al deze zaken zijn voor een christen geen doel op zichzelf meer, maar heilige gaven van God om Hem mee te dienen. In dit licht krijgen huwelijkstrouw en het onderhouden van het gezin een prachtige en heilige glans, waar de Heere met genoegen naar kan kijken.
Wat gebeurt er in de wedergeboorte?
Het is natuurlijk mooi als we kunnen en willen kijken vanuit een hart dat God wil dienen. Er is echter een levensgroot probleem: wij kunnen en willen van nature niet kijken vanuit een hart dat God dient. Er is een bovennatuurlijk werk nodig om dit geestelijke zicht tot stand te brengen. Het is een werk dat van buitenaf in ons tot stand moet worden gebracht. In de christelijke theologie noemen we dit soevereine werk van de Heilige Geest de wedergeboorte.
Het is echter de vraag of mijn stelling, dat de gerichtheid van de ogen openbaren wat er in het hart leeft, stand kan houden wanneer we nadenken over de wedergeboorte. Want is het niet zo dat de Bijbel het reddende geloof in Christus omschrijft als een geestelijk zien? En heeft het zicht op Christus geen reddend effect op het hart van degene die zich in geloof toevertrouwt aan Hem? Neem bijvoorbeeld een tekst als Johannes 1:14:
Of kijk eens naar 2 Korinthe 3:18:
Als we deze Bijbelteksten lezen, is het dan niet logisch om te stellen dat het zien van Christus voorafgaat aan de vernieuwing van het hart? Nee. We worden hier opnieuw geconfronteerd met een probleem. Niet alle mensen die Christus hebben ontmoet – en Hem dus ook hebben gezien – tijdens Zijn aardse bediening, zijn wedergeboren. Niet iedereen is in Hem gaan geloven. Niet iedereen heeft zich aan Hem toevertrouwd om te worden verzoend met God. Mijn vraag is: hoe kan dat? We komen in dit geval niet weg met het antwoord dat deze mensen geen heerlijkheid en geestelijke schoonheid in Hem hebben kunnen zien. Sterker nog, we lezen in het Evangelie van Johannes dat er mensen waren die in Jezus “geloofden”, maar die toch geen reddend geloof hadden. Dat weten we uit de context (zie Johannes 2:23-25; 8:30-59). Wat was het probleem? De ogen? Nee. Het probleem was het hart. Lees Johannes 5:41-44 eens aandachtig:
Hier legt Jezus de vinger op de zere plek. Het is het menselijke hart, dat geestelijk dood is, dat ervoor zorgt dat mensen de eer van God niet zoeken. Dit is de verklaring, waarom mensen niet in Hem zijn gaan geloven, ook al hebben zij Zijn onderwijs gehoord en Zijn wonderen gezien. Iemand die zich met zijn geestelijk dode hart echt ten koste van alles tegen Christus wil verzetten, zal dit met alle mogelijke manieren doen. Zo iemand zal altijd proberen Jezus’ machtige werk en Zijn gezaghebbende onderwijs belachelijk te maken en allerlei excuses aanvoeren om dit te verwerpen. Een deel van de Farizeeën heeft dit structureel gedaan. Ook Judas, één van Jezus’ volgelingen, is uiteindelijk op deze manier door de mand gevallen.
Het geestelijk dode hart van een zondaar zal daarom eerst vernieuwd moeten worden – tot leven gewekt moeten worden – om uiteindelijk te kunnen aanvaarden wat hij of zij in Christus dient te zien. Paulus schrijft in 2 Korinthe 4:3-6:
Wat zegt Paulus hier? Hij stelt hier dat God door Zijn Heilige Geest eerst met Zijn licht in onze harten moet schijnen, voordat wij in geestelijke zin werkelijk kunnen zien wie Jezus Christus is. De wedergeboorte is een bovennatuurlijk, niet in schema’s te vangen werk van God de Heilige Geest. Op het moment dat God ons geestelijk dode hart levend maakt, leren wij Christus werkelijk zien zoals Hij is. Wat God feitelijk in de wedergeboorte doet, is het breken en wegnemen van de liefde voor de zonde in het geestelijk dode hart. Hij vernieuwt het hart door het geloof in Christus te werken en van daaruit het hart te vullen met Zijn liefde, zodat het vernieuwde hart Christus gaat liefhebben (zie Romeinen 5:1-11). Onze liefde voor Christus komt dus voort uit Gods bewezen liefde in Christus voor ons (zie 1 Johannes 4:10). Wie Christus door het geloof liefheeft, mag dit als de vrucht van de wedergeboorte zien. Geloven betekent dus Christus zien vanuit een vernieuwd hart. De genademiddelen die God geeft aan Zijn kinderen, zijn bedoeld om het hartelijke verlangen naar Christus te verzadigen. Daarom gebruiken christenen doelbewust en gericht deze genademiddelen. Zij willen meer van Christus houden en meer van Hem zien. Daarom gebruiken zij de middelen van genade – Bijbellezen, gebed, kerkgang, het horen van de prediking en het Heilig Avondmaal – niet plichtmatig. Zij worden gedreven om meer van Christus te houden en meer van Hem te zien en daarom worden hun ogen door het vernieuwde hart naar deze middelen getrokken, opnieuw en opnieuw.
Hoe het Evangelie oprechte gehoorzaamheid na de wedergeboorte waarborgt
Nu we hebben gezien wat er gebeurt in de wedergeboorte, moeten wij ons buigen over de vraag wat onze verantwoordelijkheid is in het proces van geestelijke groei. Of, de vraag anders stellend: wat is mijn verantwoordelijkheid als christen, nu ik door Gods soevereine werk een vernieuwd hart ontvangen heb dat in staat is op Christus te vertrouwen en Hem lief te hebben? Jezus laat in de Bergrede immers op een indringende wijze zien dat het er niet om gaat dat ik gedurende één moment, één dag, één week, één maand of één jaar een rein hart heb gehad. Nee, op de Dag dat ik voor Hem kom te staan, zal mijn hele leven worden beoordeeld. Christus waarschuwt ons dat huichelaars op die Dag ontmaskerd zullen worden:
Laten we ervan uitgaan dat zowel de genoemde “vele mensen” hier de waarheid spreken. Laten we zeggen dat zij inderdaad hebben gedaan wat zij tegen Christus’ oordeel inbrengen.
En laten we ook, net als altijd, geloven wat Jezus Zelf zegt. Hoe moeten we de bewering van deze “velen” rijmen met het oordeel van Christus? Anders gevraagd: hoe kan het dat iemand enerzijds in staat is in de Naam van Christus te spreken en handelen, terwijl hij anderzijds door de Rechter van het heelal wordt veroordeeld vanwege wetteloosheid? Er is maar één mogelijke verklaring: de innerlijke gezindheid komt niet overeen met wat aan de buitenkant waar te nemen is. Het is huichelarij. Deze mensen zijn niet wedergeboren. Er is geen andere verklaring. Iemand kan dus ogenschijnlijk “werken van geloof” beoefenen, zonder dat er daadwerkelijk een oprecht geloof in Christus aanwezig is. Hoe kunnen wij ons wapenen tegen dit gevaar? Laat mij de vraag, in het licht van Mattheüs 5:8 als volgt stellen: wat is onze rol in het bewaren van het reine hart, dat God ons door de wedergeboorte heeft gegeven, zodat wij op de Oordeelsdag niet tot de huichelaars gerekend zullen worden?
Dit is een bijzonder grote en essentiële vraag. Deels heb ik hem al beantwoord, maar ik probeer hier wat uitgebreider in te gaan op deze vraag, omdat we moeten zoeken naar een constructief model voor geestelijke groei, waarin onze verantwoordelijkheid op een gezonde manier zijn plek heeft. Heiliging wordt op vele manieren benaderd en dat kan verwarrend zijn.
Bedenk, als eerste, wat God heeft gedaan toen Hij jou een vernieuwd hart gaf. Hij gaf jou een vernieuwd hart en de voornaamste reden hiervoor is niet dat jij een in moreel opzicht beter mens zou worden. Het is wel een gevolg van de wedergeboorte dat je zult groeien in praktische heiligmaking, dat je groeit in het leren doen van Gods wil, maar dit is niet het wezen van de wedergeboorte.
God heeft jou een vernieuwd hart gegeven om jouw houding naar Hem toe radicaal te veranderen. Je haatte God, nu heb je Hem lief. Door de wedergeboorte ben je geestelijk in staat God in Christus te zien en ben je in staat om Christus te zien zoals Hij is.
Maar wat gebeurt er daarna? Hoe kunnen we geestelijk groeien? Hoe kunnen wij gehoor geven aan de Bijbelse oproep om onszelf te “reinigen van alle bezoedeling van vlees en geest, en de heiliging volbrengen in het vrezen van God” (2 Korinthe 7:1b)? Het is interessant om te zien dat de apostel Paulus, net als Petrus, bij deze aansporing niet uitgaat van menselijke wilskracht.
Nee, het uitgangspunt van Paulus zijn “deze beloften” (2 Korinthe 7:1a, zie ook 2 Petrus 1:3-4). Welke beloften bedoelt hij hiermee? Het zijn de beloften die hij daarvoor heeft genoemd, in 2 Korinthe 6:16b-18:
Met andere woorden: omdat God ons in het Evangelie belooft dat Hij ons in Christus tot een Vader zal zijn, omdat Hij in het Evangelie belooft dat iedereen die door wedergeboorte in Jezus Christus gelooft Hem tot een zoon of dochter zal zijn, kan de oproep tot “reiniging” en het “volbrengen van de heiliging in het vrezen van God” gehoorzaamd worden. De grond van gehoorzaamheid is niet onze wilskracht, maar Gods beloften.
In het leven van alledag is het van essentieel belang dat de christen zichzelf steeds herinnert aan Gods bewezen liefde in Christus. Reine harten komen tot stand door wedergeboorte en de wedergeboorte is het soevereine werk van God. Misschien maakt iemand zich zorgen over de staat van zijn hart: “Ik meen dat ik een rein hart ontvangen heb door de wedergeboorte, maar wie garandeert mij dat dit altijd zo blijft? Hoe zorg ik ervoor dat mijn hart rein blijft?”
Het antwoord is: door iedere dag de kostbare leer van de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof in Christus alléén te koesteren en jezelf eraan te herinneren dat werkelijk alle rijkdommen door God in Christus geschonken zijn. De wedergeboren christen beseft maar al te goed: de leer van de rechtvaardiging door het geloof in Christus alléén is niet alleen het leerstuk waarmee de Kerk staat of valt – een uitspraak die aan Maarten Luther toegeschreven wordt – maar het is ook het leerstuk waarmee huwelijkstrouw en tevredenheid staat of valt.
Een christen heeft het voortdurend, iedere dag nodig om herinnerd te worden aan het bovennatuurlijke werk van God in zijn of haar leven. God heeft zijn of haar hart vernieuwd. Het hart dat geestelijk dood was, het hart dat Christus verwierp, is door een wonderbaarlijk en genadig ingrijpen van God Zelf tot leven gewekt, waardoor Christus door het geloof kan worden gezien zoals Hij werkelijk is. God is het goede werk in het leven van de christen begonnen. De zekerheid ligt niet in het feit dat ik mijn best doe om mijn hart rein te bewaren; de zekerheid ligt in de heerlijke en ontzagwekkende waarheid dat God mijn hart tot leven heeft gewekt en dat Zijn liefde door de Heilige Geest is uitgestort.
Het fundament van de christen is niet zijn heiliging, maar zijn rechtvaardiging. Het is van wezenlijk belang dat de christen zichzelf er voortdurend aan herinnert dat hij door God is aanvaard – niet door zijn eigen verdiensten, maar door de verdiensten van Christus.
Hoe zit dat dan? Als ik de diepte van de rijkdom van Christus’ toegerekende gerechtigheid zie en ontdek, dan mag ik al mijn strijd vanuit de zondige begeerten staken. Let op: ik zeg niet dat ik de strijd met mijn zondige begeerten mag staken. Ik zeg dat ik de strijd vanuit de zondige begeerten mag staken. Dat betekent het volgende: ik hoef niet meer met zondige begeerte naar andere vrouwen te kijken. Ik hoef dat vele geld niet meer binnen te harken en krampachtig te bewaren. Ik hoef die bezittingen niet meer te verzamelen. De macht van de zonde, die mij in de geestelijk dode staat voortdurend voorhield dat ik de zondige begeerten moest bevredigen, is gebroken (Romeinen 8:12).
De gerechtigheid van Christus is genoeg. Ik ben geborgen in Hem. Alleen het oog van het geloof kan de heerlijkheid van Christus in het Evangelie zien (2 Korinthe 4:6). Dit geloof kan rusten in de heerlijke boodschap van Gods Woord dat degene in Christus “om niet wordt gerechtvaardigd door Zijn genade” (Romeinen 3:21-24). Niet voor niets gaat volgens Christus het zoeken van Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid vóór de zorg van het dagelijks levensonderhoud. Wie gerechtvaardigd is door het geloof in Jezus Christus, heeft de grootst mogelijke Schat ontvangen – God Zelf. Wie de eeuwigdurende waarde van Christus’ gerechtigheid ziet, koestert en bejubelt, heeft vaste grond gevonden.
In de zaligsprekingen (Mattheüs 5:3-12) zien we dat er drie soorten beloften worden gekoppeld aan een kenmerk van de christen. Deze beloften hebben betrekking op bezit, loon en reputatie:
Bezit
“Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen” (5:3)
“Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven” (5:5)
Zalig zijn zij die vervolgd worden om de gerechtigheid, want van hen is het Koninkrijk de hemelen” (5:10)
Loon
“Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden” (5:4)
“Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden” (5:6)
Zalig zijn de barmhartigen, want aan hen zal barmhartigheid bewezen worden (5:7)
Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien” (5:8)
“Zalig bent u als men u smaadt en vervolgt, en door te liegen allerlei kwaad tegen u spreekt, omwille van Mij. Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen, want zo hebben ze de profeten vervolgd die er vóór u geweest zijn” (5:11-12)
Reputatie
“Zalig zijn de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden” (5:9)
We doen er goed aan de concrete karaktereigenschap van een christen (“armen van geest”) te beschouwen in het licht van de bijbehorende belofte (“van hen is het Koninkrijk der hemelen”). Er zit duidelijk een verband tussen deze twee. De treurenden zullen vertroost worden. Degenen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zullen verzadigd worden. Degene die in zachtmoedigheid bereid is niet tot het uiterste voor zijn recht te vechten, zal de aarde beërven. Het verband tussen karaktereigenschap en belofte is veelzeggend.
Wie de Bergrede in zijn verband leest, ontdekt dat Christus vanaf 5:21 tot het einde (7:27) deze zaligsprekingen uitwerkt. De essentie van de vierde zaligspreking (“Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien”) vinden we in Mattheüs 5:27-30 en 6:19-24. We zullen ontdekken dat een rein hart alles te maken heeft met het oog: “Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.”
Het hart is de sleutel
Wat bedoelt Jezus precies met rein van hart zijn? Om hierachter te komen is het noodzakelijk Zijn uitwerking hiervan in de rest van de Bergrede te bestuderen. We kijken eerst naar Mattheüs 5:27-28:
“U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar heeft gepleegd.”
Merk die drie woorden op: in zijn hart. Dit gedeelte uit de Bergrede wordt nogal eens gebruikt om aan te tonen dat het belangrijk is wat christenen aan beeldmateriaal naar binnen laten komen. Want, zo redeneert men, iets wat je zonder enige belemmering in je opneemt door het te zien, krijgt uiteindelijk invloed in je hart. Daar is tot op zekere hoogte iets voor te zeggen, maar ik geloof dat Christus hier een dynamiek beschrijft die exact de andere kant op werkt. De vraag bij deze verzen is hoe wij de verhouding tussen de ogen en het hart zien. Waar gaat het als eerste mis? Bij wat de ogen zien? Of bij hetgeen in het hart gebeurt? Volgens mij gaat het als eerste mis in het hart. De ogen verraden wat er in het hart leeft. Daarom moeten we niet allereerst werken aan dat wat we zien. Het is belangrijk, maar er is iets dat nog veel belangrijker is: we moeten ervoor zorgen dat we een rein hart hebben.
Om deze benadering te onderbouwen, wil ik Mattheüs 6:19-24 erbij betrekken:
“Verzamel geen schatten voor u op de aarde, waar mot en roest ze verderven, en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamel schatten voor u in de hemel, waar geen mot of roest ze verderf, en waar dieven niet inbreken of stelen; want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. De lamp van het lichaam is het oog; als dan uw oog oprecht is, zal heel uw lichaam verlicht zijn; maar als uw oog kwaadaardig is, zal heel uw lichaam duister zijn. Als het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis zelf! Niemand kan twee heren dienen, want of hij zal de één haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de één hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen en de mammon.”
Vers 21 is wat mij betreft het sleutelvers. Waar onze schat is, daar zal ook ons hart zijn. Met andere woorden: ons hart zet zich op iets. In ons hart leven allerlei verlangens en begeerten en deze zoeken wegen om bevrediging en vervulling te vinden. Verlangens zijn erop uit te worden omgezet in daden, goed of slecht (vlg. Marcus 7:21-23).
Als het hart een sterk verlangen of sterke begeerte heeft, zoeken de ogen naar wegen om vervulling van deze verlangens te vinden. In de context van Mattheüs 6:19-24 gebruikt Jezus het voorbeeld van aardse schatten – geld en bezittingen. Je verlangt naar veel geld en veel bezittingen en met je ogen bekijk je hoe je deze snel en efficiënt kunt verzamelen. Wie dit doet, heeft volgens Christus een kwaadaardig oog; het licht in zo iemand is duisternis.
Is het dan fout om bezittingen te hebben? Om geld te verdienen? Natuurlijk niet. De vraag is hoe wij bezittingen beschouwen: is het een doel of een middel? Of, de vraag anders gesteld: gaan wij voor God of voor goed?
Als wij voor God gaan, kunnen wij Hem dienen met ons goed. Maar als wij voor het goed gaan, kunnen we God niet dienen (Mattheüs 6:24).
Kijken vanuit een hart dat God wil dienen
De schoonheid van christelijke heiliging – het gelijkvormig worden gemaakt naar het Beeld van Christus – is dat de binnenkant van een persoon in overeenstemming is met dat wat aan de buitenkant zichtbaar is. Daarom kan Jezus ook stellen dat “al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar heeft gepleegd.” De man waarover Christus hier spreekt, heeft fysiek geen overspel gepleegd. Aan de buitenkant is het iemand die trouw is aan zijn echtgenote. Maar in zijn hart is hij dat niet. Binnenkant en buitenkant zijn niet in overeenstemming met elkaar. Het zijn uiteindelijk de ogen die verraden of iemand oprecht is en een leven leidt waarbij de innerlijke gesteldheid wordt weerspiegeld door het uitwendig handelen – of niet. Het zijn de ogen die verraden of iemand een oprechte levenswandel heeft, of dat er sprake is van huichelarij.
Christus legt heel bewust de link tussen een rein hart en het zien van God. Wie de Heere, zijn God, met zijn hele hart liefheeft (zie Mattheüs 22:37), zal zijn ogen richten op Hem. Zo iemand zoekt naar manieren om Hem te dienen en behagen. Wie zijn ogen richt op God, gaat op een andere manier kijken naar vrouwen (of mannen), geld of bezit. Al deze zaken zijn voor een christen geen doel op zichzelf meer, maar heilige gaven van God om Hem mee te dienen. In dit licht krijgen huwelijkstrouw en het onderhouden van het gezin een prachtige en heilige glans, waar de Heere met genoegen naar kan kijken.
Wat gebeurt er in de wedergeboorte?
Het is natuurlijk mooi als we kunnen en willen kijken vanuit een hart dat God wil dienen. Er is echter een levensgroot probleem: wij kunnen en willen van nature niet kijken vanuit een hart dat God dient. Er is een bovennatuurlijk werk nodig om dit geestelijke zicht tot stand te brengen. Het is een werk dat van buitenaf in ons tot stand moet worden gebracht. In de christelijke theologie noemen we dit soevereine werk van de Heilige Geest de wedergeboorte.
Het is echter de vraag of mijn stelling, dat de gerichtheid van de ogen openbaren wat er in het hart leeft, stand kan houden wanneer we nadenken over de wedergeboorte. Want is het niet zo dat de Bijbel het reddende geloof in Christus omschrijft als een geestelijk zien? En heeft het zicht op Christus geen reddend effect op het hart van degene die zich in geloof toevertrouwt aan Hem? Neem bijvoorbeeld een tekst als Johannes 1:14:
“En het Woord [God de Zoon, Christus] is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid.”
Of kijk eens naar 2 Korinthe 3:18:
“Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.”
Als we deze Bijbelteksten lezen, is het dan niet logisch om te stellen dat het zien van Christus voorafgaat aan de vernieuwing van het hart? Nee. We worden hier opnieuw geconfronteerd met een probleem. Niet alle mensen die Christus hebben ontmoet – en Hem dus ook hebben gezien – tijdens Zijn aardse bediening, zijn wedergeboren. Niet iedereen is in Hem gaan geloven. Niet iedereen heeft zich aan Hem toevertrouwd om te worden verzoend met God. Mijn vraag is: hoe kan dat? We komen in dit geval niet weg met het antwoord dat deze mensen geen heerlijkheid en geestelijke schoonheid in Hem hebben kunnen zien. Sterker nog, we lezen in het Evangelie van Johannes dat er mensen waren die in Jezus “geloofden”, maar die toch geen reddend geloof hadden. Dat weten we uit de context (zie Johannes 2:23-25; 8:30-59). Wat was het probleem? De ogen? Nee. Het probleem was het hart. Lees Johannes 5:41-44 eens aandachtig:
“Eer van mensen neem Ik niet aan, maar Ik ken u: u bezit zelf de liefde van God niet. Ik ben gekomen in de Naam van Mijn Vader maar u neemt Mij niet aan. Als een ander komt, in zijn eigen naam, die zult u aannemen. Hoe kunt u geloven, u die eer van elkaar aanneemt en de eer van de enige God niet zoekt?”
Hier legt Jezus de vinger op de zere plek. Het is het menselijke hart, dat geestelijk dood is, dat ervoor zorgt dat mensen de eer van God niet zoeken. Dit is de verklaring, waarom mensen niet in Hem zijn gaan geloven, ook al hebben zij Zijn onderwijs gehoord en Zijn wonderen gezien. Iemand die zich met zijn geestelijk dode hart echt ten koste van alles tegen Christus wil verzetten, zal dit met alle mogelijke manieren doen. Zo iemand zal altijd proberen Jezus’ machtige werk en Zijn gezaghebbende onderwijs belachelijk te maken en allerlei excuses aanvoeren om dit te verwerpen. Een deel van de Farizeeën heeft dit structureel gedaan. Ook Judas, één van Jezus’ volgelingen, is uiteindelijk op deze manier door de mand gevallen.
Het geestelijk dode hart van een zondaar zal daarom eerst vernieuwd moeten worden – tot leven gewekt moeten worden – om uiteindelijk te kunnen aanvaarden wat hij of zij in Christus dient te zien. Paulus schrijft in 2 Korinthe 4:3-6:
“Maar in het geval dat ons Evangelie nog bedekt is, dan is het bedekt in hen die verloren gaan. Van hen, de ongelovigen, geldt dat de god van deze eeuw hun gedachten heeft verblind, opdat de verlichting met het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is, hen niet zou bestralen. Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus’ wil. Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is ook Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus.”
Wat zegt Paulus hier? Hij stelt hier dat God door Zijn Heilige Geest eerst met Zijn licht in onze harten moet schijnen, voordat wij in geestelijke zin werkelijk kunnen zien wie Jezus Christus is. De wedergeboorte is een bovennatuurlijk, niet in schema’s te vangen werk van God de Heilige Geest. Op het moment dat God ons geestelijk dode hart levend maakt, leren wij Christus werkelijk zien zoals Hij is. Wat God feitelijk in de wedergeboorte doet, is het breken en wegnemen van de liefde voor de zonde in het geestelijk dode hart. Hij vernieuwt het hart door het geloof in Christus te werken en van daaruit het hart te vullen met Zijn liefde, zodat het vernieuwde hart Christus gaat liefhebben (zie Romeinen 5:1-11). Onze liefde voor Christus komt dus voort uit Gods bewezen liefde in Christus voor ons (zie 1 Johannes 4:10). Wie Christus door het geloof liefheeft, mag dit als de vrucht van de wedergeboorte zien. Geloven betekent dus Christus zien vanuit een vernieuwd hart. De genademiddelen die God geeft aan Zijn kinderen, zijn bedoeld om het hartelijke verlangen naar Christus te verzadigen. Daarom gebruiken christenen doelbewust en gericht deze genademiddelen. Zij willen meer van Christus houden en meer van Hem zien. Daarom gebruiken zij de middelen van genade – Bijbellezen, gebed, kerkgang, het horen van de prediking en het Heilig Avondmaal – niet plichtmatig. Zij worden gedreven om meer van Christus te houden en meer van Hem te zien en daarom worden hun ogen door het vernieuwde hart naar deze middelen getrokken, opnieuw en opnieuw.
Hoe het Evangelie oprechte gehoorzaamheid na de wedergeboorte waarborgt
Nu we hebben gezien wat er gebeurt in de wedergeboorte, moeten wij ons buigen over de vraag wat onze verantwoordelijkheid is in het proces van geestelijke groei. Of, de vraag anders stellend: wat is mijn verantwoordelijkheid als christen, nu ik door Gods soevereine werk een vernieuwd hart ontvangen heb dat in staat is op Christus te vertrouwen en Hem lief te hebben? Jezus laat in de Bergrede immers op een indringende wijze zien dat het er niet om gaat dat ik gedurende één moment, één dag, één week, één maand of één jaar een rein hart heb gehad. Nee, op de Dag dat ik voor Hem kom te staan, zal mijn hele leven worden beoordeeld. Christus waarschuwt ons dat huichelaars op die Dag ontmaskerd zullen worden:
“Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!”
Laten we ervan uitgaan dat zowel de genoemde “vele mensen” hier de waarheid spreken. Laten we zeggen dat zij inderdaad hebben gedaan wat zij tegen Christus’ oordeel inbrengen.
En laten we ook, net als altijd, geloven wat Jezus Zelf zegt. Hoe moeten we de bewering van deze “velen” rijmen met het oordeel van Christus? Anders gevraagd: hoe kan het dat iemand enerzijds in staat is in de Naam van Christus te spreken en handelen, terwijl hij anderzijds door de Rechter van het heelal wordt veroordeeld vanwege wetteloosheid? Er is maar één mogelijke verklaring: de innerlijke gezindheid komt niet overeen met wat aan de buitenkant waar te nemen is. Het is huichelarij. Deze mensen zijn niet wedergeboren. Er is geen andere verklaring. Iemand kan dus ogenschijnlijk “werken van geloof” beoefenen, zonder dat er daadwerkelijk een oprecht geloof in Christus aanwezig is. Hoe kunnen wij ons wapenen tegen dit gevaar? Laat mij de vraag, in het licht van Mattheüs 5:8 als volgt stellen: wat is onze rol in het bewaren van het reine hart, dat God ons door de wedergeboorte heeft gegeven, zodat wij op de Oordeelsdag niet tot de huichelaars gerekend zullen worden?
Dit is een bijzonder grote en essentiële vraag. Deels heb ik hem al beantwoord, maar ik probeer hier wat uitgebreider in te gaan op deze vraag, omdat we moeten zoeken naar een constructief model voor geestelijke groei, waarin onze verantwoordelijkheid op een gezonde manier zijn plek heeft. Heiliging wordt op vele manieren benaderd en dat kan verwarrend zijn.
Bedenk, als eerste, wat God heeft gedaan toen Hij jou een vernieuwd hart gaf. Hij gaf jou een vernieuwd hart en de voornaamste reden hiervoor is niet dat jij een in moreel opzicht beter mens zou worden. Het is wel een gevolg van de wedergeboorte dat je zult groeien in praktische heiligmaking, dat je groeit in het leren doen van Gods wil, maar dit is niet het wezen van de wedergeboorte.
God heeft jou een vernieuwd hart gegeven om jouw houding naar Hem toe radicaal te veranderen. Je haatte God, nu heb je Hem lief. Door de wedergeboorte ben je geestelijk in staat God in Christus te zien en ben je in staat om Christus te zien zoals Hij is.
Maar wat gebeurt er daarna? Hoe kunnen we geestelijk groeien? Hoe kunnen wij gehoor geven aan de Bijbelse oproep om onszelf te “reinigen van alle bezoedeling van vlees en geest, en de heiliging volbrengen in het vrezen van God” (2 Korinthe 7:1b)? Het is interessant om te zien dat de apostel Paulus, net als Petrus, bij deze aansporing niet uitgaat van menselijke wilskracht.
Nee, het uitgangspunt van Paulus zijn “deze beloften” (2 Korinthe 7:1a, zie ook 2 Petrus 1:3-4). Welke beloften bedoelt hij hiermee? Het zijn de beloften die hij daarvoor heeft genoemd, in 2 Korinthe 6:16b-18:
“Want u bent de tempel van de levende God, zoals God gezegd heeft: Ik zal in hun midden wonen en onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn. Ga daarom uit hun midden weg en zonder u af, zegt de Heere, en raak het onreine niet aan, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige.”
Met andere woorden: omdat God ons in het Evangelie belooft dat Hij ons in Christus tot een Vader zal zijn, omdat Hij in het Evangelie belooft dat iedereen die door wedergeboorte in Jezus Christus gelooft Hem tot een zoon of dochter zal zijn, kan de oproep tot “reiniging” en het “volbrengen van de heiliging in het vrezen van God” gehoorzaamd worden. De grond van gehoorzaamheid is niet onze wilskracht, maar Gods beloften.
In het leven van alledag is het van essentieel belang dat de christen zichzelf steeds herinnert aan Gods bewezen liefde in Christus. Reine harten komen tot stand door wedergeboorte en de wedergeboorte is het soevereine werk van God. Misschien maakt iemand zich zorgen over de staat van zijn hart: “Ik meen dat ik een rein hart ontvangen heb door de wedergeboorte, maar wie garandeert mij dat dit altijd zo blijft? Hoe zorg ik ervoor dat mijn hart rein blijft?”
Het antwoord is: door iedere dag de kostbare leer van de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof in Christus alléén te koesteren en jezelf eraan te herinneren dat werkelijk alle rijkdommen door God in Christus geschonken zijn. De wedergeboren christen beseft maar al te goed: de leer van de rechtvaardiging door het geloof in Christus alléén is niet alleen het leerstuk waarmee de Kerk staat of valt – een uitspraak die aan Maarten Luther toegeschreven wordt – maar het is ook het leerstuk waarmee huwelijkstrouw en tevredenheid staat of valt.
Een christen heeft het voortdurend, iedere dag nodig om herinnerd te worden aan het bovennatuurlijke werk van God in zijn of haar leven. God heeft zijn of haar hart vernieuwd. Het hart dat geestelijk dood was, het hart dat Christus verwierp, is door een wonderbaarlijk en genadig ingrijpen van God Zelf tot leven gewekt, waardoor Christus door het geloof kan worden gezien zoals Hij werkelijk is. God is het goede werk in het leven van de christen begonnen. De zekerheid ligt niet in het feit dat ik mijn best doe om mijn hart rein te bewaren; de zekerheid ligt in de heerlijke en ontzagwekkende waarheid dat God mijn hart tot leven heeft gewekt en dat Zijn liefde door de Heilige Geest is uitgestort.
Het fundament van de christen is niet zijn heiliging, maar zijn rechtvaardiging. Het is van wezenlijk belang dat de christen zichzelf er voortdurend aan herinnert dat hij door God is aanvaard – niet door zijn eigen verdiensten, maar door de verdiensten van Christus.
Hoe zit dat dan? Als ik de diepte van de rijkdom van Christus’ toegerekende gerechtigheid zie en ontdek, dan mag ik al mijn strijd vanuit de zondige begeerten staken. Let op: ik zeg niet dat ik de strijd met mijn zondige begeerten mag staken. Ik zeg dat ik de strijd vanuit de zondige begeerten mag staken. Dat betekent het volgende: ik hoef niet meer met zondige begeerte naar andere vrouwen te kijken. Ik hoef dat vele geld niet meer binnen te harken en krampachtig te bewaren. Ik hoef die bezittingen niet meer te verzamelen. De macht van de zonde, die mij in de geestelijk dode staat voortdurend voorhield dat ik de zondige begeerten moest bevredigen, is gebroken (Romeinen 8:12).
De gerechtigheid van Christus is genoeg. Ik ben geborgen in Hem. Alleen het oog van het geloof kan de heerlijkheid van Christus in het Evangelie zien (2 Korinthe 4:6). Dit geloof kan rusten in de heerlijke boodschap van Gods Woord dat degene in Christus “om niet wordt gerechtvaardigd door Zijn genade” (Romeinen 3:21-24). Niet voor niets gaat volgens Christus het zoeken van Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid vóór de zorg van het dagelijks levensonderhoud. Wie gerechtvaardigd is door het geloof in Jezus Christus, heeft de grootst mogelijke Schat ontvangen – God Zelf. Wie de eeuwigdurende waarde van Christus’ gerechtigheid ziet, koestert en bejubelt, heeft vaste grond gevonden.
zondag 26 april 2020
Overwinnende gehoorzaamheid
Christus’ Zoonschap betwist en bewezen
Wanneer predikers de mensen in de kerk willen onderwijzen en bemoedigen in de strijd tegen de verzoekingen van de duivel en zonde, is Mattheüs 4:1-11 misschien wel één van de meest bepreekte gedeelten. Daar lezen we over de verzoeking van Jezus door de satan. Deze geschiedenis wordt vaak behandeld om te laten zien hoe wij verzoekingen kunnen weerstaan. Hoewel het niet onterecht is om dit tekstgedeelte op deze manier te lezen, mist deze benadering wel de hoofdboodschap van het gedeelte.
Het moment van verzoeking is nooit willekeurig
Essentieel voor het begrijpen van de verzoeking waaraan Christus werd blootgesteld, is het getuigenis van God de Vader bij de doop van Jezus. In Mattheüs 3:17 lezen we:
Met deze woorden eindigt hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 begint met de beschrijving van Christus’ verzoeking door satan in de woestijn. Houd het getuigenis van de Vader over de Zoon in 3:17 gedachten bij het lezen van 4:1-11. Het is namelijk geen toeval dat de satan Christus na dit getuigenis verzoekt. En de wijze waarop satan zijn verzoeking vormgeeft zijn ook geen toeval. De Heere Jezus wordt verzocht op het moment dat Hij naar de voorgrond treedt. De Vader heeft van Christus getuigd: “Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!” Het is Gods publieke verklaring, bevestiging dat Jezus Zijn Zoon is. Het is een geweldig startsein voor Christus’ bediening op aarde.
De verzoeking door satan, die volgens de beschrijving van Mattheüs na deze indrukwekkende gebeurtenis plaatsvindt, is als het ware de bevestiging van Gods getuigenis. Veertig dagen en veertig nachten eet Jezus niets. Na die veertig dagen en nachten, als Hij fysiek kwetsbaar is, komt de verzoeker.
Het doel van de verzoeker: Vader en Zoon van elkaar scheiden
Wat opvalt aan de verzoeking, is dat satan onmiddellijk refereert aan het getuigenis van de Vader over de Zoon in Mattheüs 3:17:
Wat we hier lezen, is een poging om de onverbrekelijke band tussen God de Vader en God de Zoon te verbreken. Satan is erop uit om een wig te drijven tussen de Vader en Christus. Daar waar de Vader heeft getuigd dat Christus Zijn geliefde Zoon is, in Wie Hij Zijn welbehagen heeft, bestrijdt de duivel dit getuigenis juist: “Als U Gods Zoon bent…” Met andere woorden: “Bewijs het maar!” Dit is een hoogst opmerkelijk opdracht: Christus moet bewijzen Gods Zoon te zijn door de duivel te gehoorzamen. Dit is absurd! Iemand bewijst namelijk niet Gods Zoon te zijn door de duivel te gehoorzamen.
Satan betwist het getuigenis van God. Dat doet hij altijd. Christus weerstaat deze verzoeking echter:
Het lijkt hier alsof de Heere Jezus de Bijbel als magisch wapen gebruikt in deze geestelijke strijd, deze krachtmeting. In veel preken over dit gedeelte wordt dan ook vooral het accent gelegd op het middel waarmee Christus de satan weerstaat: Gods Woord. Dat is terecht, want Mattheüs wijst ons hier op. Maar vervolgens wordt direct de lijn naar gelovigen in Christus getrokken: Christus heeft de verzoeking weerstaan met behulp van Gods Woord en zo moet jij dat ook doen.
Om de verwarring weg te nemen: ik geloof dat Gods Woord één van de meest krachtige instrumenten is in onze strijd tegen de zonde. Ik ben echter van mening dat dit een te-kort-door-de-bocht-benadering is en dat we ook geen recht doen aan deze geschiedenis op het moment dat wij onzorgvuldig zijn in de hermeneutische stap. Blijf lezen, want ik kom hier op terug.
Mijn ontdekking door het lezen van deze geschiedenis is dat Gods Woord niet het enige middel is waardoor Christus de verzoekingen heeft kunnen weerstaan. Anders gezegd: Gods Woord was niet het enige geheim of de enige sleutel tot overwinning. Wel een zeer belangrijk middel, maar niet het enige. Er zijn nog twee andere zaken die een cruciale rol hebben gespeeld in Christus’ overwinnende gehoorzaamheid in Mattheüs 4:1-11: de onverbrekelijke band met Zijn Vader en van daaruit ook Zijn Godheid.
Wij kunnen elkaar, op grond van dit gedeelte, behoorlijk op het verkeerde been zetten, als wij slechts stimuleren tot Bijbellezen. Gods Woord lezen, zonder een relatie met Hem te hebben, levert geen vruchten op. Je kunt je afvragen waarom Christus de duivel is gaan voeren met Bijbelteksten. Ik geloof niet dat dit enkel en alleen was omdat Jezus wist dat Gods Woord de waarheid is en dus ook de waarheid communiceert. Ik geloof dat Christus de onverbrekelijke band met Zijn Vader zó sterk ervaart, dat Hij deze ook beschermt met het getuigenis van Zijn Vader. Satan betwist Gods getuigenis over de Zoon en Jezus dient hem onmiddellijk van repliek. Hij zegt als het ware: “Ik niet! Er staat geschreven!”
Eén van de meest heerlijke waarheden die deze geschiedenis aan ons wil communiceren, is dat de Vader en de Zoon zo’n ongekend intense eenheid met elkaar ervaren, dat deze door niets en niemand te verwoesten is. En dat is goed nieuws voor ons. Het laat zien dat Jezus werkelijk één met God de Vader is. Het laat zien dat Hij oppermachtig is, ook op momenten van kwetsbaarheid en zwakte.
Het feit dat Jezus Zelf God is, speelt in deze geschiedenis ook een cruciale rol. We moeten niet vergeten dat dit een essentieel verschil is tussen Hem en ons. Als ik wordt verzocht om ongehoorzaam te zijn aan Gods Woord, dan bestaat er een reële mogelijkheid dat ik ook daadwerkelijk zondig. Waarom? Omdat de zonde in mij woont. Als ik verzocht wordt, slaat de zondige begeerte in mij aan op die uitnodiging. Jezus kent dit niet; Hij heeft geen inwonende zonde. Wie dat beweert, lastert Zijn Naam. Jezus is volmaakt – in alles.
Wellicht vragen mensen zich nu af: hoe zie jij de rol van de Bijbel in de strijd tegen zonde en verzoeking? Door de essentie van de beschreven geschiedenis van Mattheüs 4:1-11 te verwoorden, hoop ik antwoord te geven op die vraag.
Laat mij eerst een tegenvraag stellen: geloof jij, als gelovige in Christus, dat Mattheüs 4:1-11 jou iets te zeggen heeft? Natuurlijk zeg je ja.
Dan wil ik de vraag stellen: wat wil Mattheüs 4:1-11 jou zeggen? Laat mij zeggen wat de boodschap in de kern is: Gods getuigenis over Christus door satan betwist, maar bewezen door Christus’ overwinnende gehoorzaamheid aan het getuigenis van God. Misschien frons jij je wenkbrauwen: “Wat heb ik hier als gelovige nu concreet aan?!”
Alles. Laat het mij uitleggen. Mattheüs 4:1-11 wil in beginsel helemaal niet verklaren hoe gelovigen in Christus overwinning over zonde en verzoeking kunnen behalen. Mattheüs 4:1-11 gaat in beginsel niet over christenen, maar over Christus.
Wij zijn als gelovigen in Christus tijdens het Bijbellezen misschien wel teveel gefocust op onszelf: “Wat betekent dit voor mij? Wat kan ik hiermee? Wat moet ik doen?” Die laatste vraag is trouwens herkenbaar eng, want er was één iemand in de Bijbel die de vraag der vragen aan Jezus stelde: “Wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” Menig Bijbelkenner weet hoe deze ontmoeting afliep: hij ging bedroefd weg, want het antwoord was te pijnlijk voor hem (zie Mattheüs 19:22).
Ik ga absoluut niet beweren dat we Bijbelgedeelten niet op ons eigen leven moeten betrekken en toepassen! Ik wil er echter wel voor waarschuwen dat we dit nogal eens te snel (willen en kunnen) doen. En ik denk dat dit bij een Bijbelgedeelte als Mattheüs 4:1-11 ook vaak gebeurt. Het is onbegonnen werk om vanuit een Bijbelgedeelte helder te krijgen wat jouw taak is of wat jij moet doen, als je niet eerst hebt gekeken naar wat het gedeelte over God Zelf communiceert.
De heerlijkheid van Christus’ overwinnende gehoorzaamheid
Het ik-gericht Bijbellezen, of misschien wel het egocentrisch Bijbellezen komt ook vaak tot uiting in de bekrompen of enge blik op Christus’ verlossingswerk: “Dat is voor mij!” zeggen we dan blijmoedig. Opnieuw: ik wil niets afdoen van de waarheid dat Christus Zijn leven gaf als een losprijs voor veel mensen.
Maar staan we er ook wel eens bij stil dat Christus stierf voor God? Er zit een dubbele focus in Christus’ verzoeningswerk aan het kruis: een Godgerichte focus en een mensgerichte focus. En die twee gaan hand in hand. Door Christus’ kruisoffer werd voldaan aan Gods rechtvaardige en heilige eis om de zonde te veroordelen en werd de mens verlost van de schuld en macht van de zonde.
Wanneer Christus door de duivel wordt verzocht in de woestijn, is deze dubbele focus niet anders. Christus’ overwinnende gehoorzaamheid over satan is met het oog op God en met het oog op ons. We hoeven er niet lang over na te denken wat de consequenties voor ons zouden zijn geweest als Christus had gebogen voor de duivel: onze hoop op verlossing zou voor eeuwig verloren zijn.
Maar stellen we ook wel eens de vraag wat de consequenties voor God zouden zijn geweest als Christus voor satan had gebogen? Het is niet gebeurd, en ik geloof ook niet dat het had kunnen gebeuren, maar stel jezelf eens de vraag wat er van God en Zijn getuigenis over zou zijn gebleven als het wél was gebeurd.
Ik geloof dat de focus van Mattheüs 4:1-11 voluit op Christus’ heerlijke triomf over de verzoekingen van satan moet liggen. Een triomf die essentieel is voor zowel God als voor ons. Christus boog niet voor de duivel en bewees daarmee dat het getuigenis van de Vader bij Zijn doop de waarheid en niets dan de waarheid is.
Deze geschiedenis leert ook dat Christus als Plaatsvervanger getriomfeerd heeft over de listen van de duivel en Zijn overwinning als de onze wordt toegerekend als wij door het geloof in Hem worden verbonden met Hem. Met andere woorden: Christus heeft de overwinning voor ons verdiend. En Mattheüs 4:1-11 is een gedeelte dat zo’n cruciaal overwinningsmoment beschrijft.
Een ander belangrijk aspect in deze geschiedenis is dat Christus als Mens fysieke kwetsbaarheid en zwakte heeft gekend, juist ook in verzoekingen. Christus kan werkelijk met ons meevoelen in onze zwakheden (Hebreeën 4:15).
De essentie van Mattheüs 4:1-11 kan worden teruggebracht tot Christus’ toewijding aan God en Gods volk.
Christus de Plaatsvervanger is de Christus de Held
Het lijkt nu net alsof er voor ons geen enkele toepassing uit dit gedeelte te halen valt. Niets is minder waar. Er zitten genoeg toepassingen in, maar misschien niet de toepassingen waarvan wij altijd hebben gedacht dat die eruit te halen zijn. De hierboven beschreven zaken geven genoeg stof tot nadenken. “Maar,” hoor ik iemand nu vragen, “hoe kan ik nu overwinning behalen over de zonde in tijden van verzoeking?”
Mijn belangrijkste advies zou zijn: Kijk naar Jezus. Bedenk dat Hij God is en jij niet. Hij is volmaakt. Jij niet. Hij heeft nooit gezondigd. Jij wel.
Vertrouw op Hem als volkomen Zaligmaker in alles. Als je verzoekingen overwinnend doorstaat, schrijf dit dan niet toe aan jouw eigen kracht en inspanningen; wanneer je in zonde valt, twijfel niet aan Zijn meevoelen in jouw zwakheden.
Ik denk dat we hier bij de kern uitkomen. Het is de kern die we ook kunnen zien in Christus’ overwinnende gehoorzaamheid: de onverbrekelijke verbondenheid met Zijn Vader. Hij is één met Zijn Vader. Tijdens Zijn aardse leven had Hij omgang met Zijn Vader. Daar ligt het geheim. Ons geheim bestaat niet primair uit een door de Heilige Geest geïnspireerd boek, waaruit we even zomaar wat beloften plukken in de strijd tegen de zonde. Ons geheim is dat wij Degene kennen, Die plaatsvervangend voor ons gehoorzaam is geworden aan Zijn Vader – gehoorzaam tot in de dood! Zie Filippenzen 2:8. En niet alleen dat; Hij heeft plaatsvervangend de straf voor onze ongerechtigheid gedragen. Wij geloven in Iemand, wij vertrouwen op Iemand, Die in woord en daad is toegewijd aan het getuigenis van Zijn Vader en aan het welzijn van Gods volk. God heeft Zijn Woord in Christus waargemaakt. Christus heeft vastgehouden aan het getuigenis van Zijn Vader vanuit de verbondenheid met Hem. Zo mogen ook wij, door dit geloof en in dit vertrouwen, met Hem leven – delend in de overwinning die Hij heeft behaald over zonde, dood, satan en hel.
Het kennen van het Woord van God zal ons niet veel voordeel brengen, als wij geen omgang hebben met de God van het Woord. Het één kan niet bestaan zonder het ander. We zullen onszelf moeten toevertrouwen aan de Heere Jezus, Die plaatsvervangend overwonnen heeft door gehoorzaamheid aan Zijn Vader. Als dit vertrouwen ontbreekt, is onze strijd tegen de duivel en de zonde zinloos en zal het leiden tot wanhoop.
Strijden als erfgenamen van Christus’ overwinning
Tot slot wil ik nog een punt van zorg delen. Ik heb een aantal jaren onder vrijzinnige prediking gezeten. Wanneer in vrijzinnige kerken het sterven van Jezus aan het kruis aan bod komt, spreekt men niet vanuit de dubbele focus zoals ik die hierboven heb verwoordt. Men ziet het lijden en sterven van Christus niet als plaatsvervangend, maar als voorbeeld. In de regel kennen vrijzinnige kerkgangers geen verlossende kracht toe aan het verzoeningswerk van Christus. Zijn dood laat vooral zien waartoe liefde in staat is en hoe opofferingsgezind de liefde kan zijn.
Zonder te willen beweren dat orthodoxe, zelfverklaarde Bijbelgetrouwe kerken (in de breedste zin van het woord) tot vrijzinnigheid zijn vervallen, vraag ik mij oprecht af of ook niet daar een verkapte vorm van deze vrijzinnige variant verkondigd wordt. Prediking die Christus vooral wil neerzetten als ons voorbeeld en nauwelijks aandacht besteedt aan het plaatsvervangende verlossingswerk, dreigt wat mij betreft in dit vrijzinnige vaarwater terecht te komen.
Ons geloofsleven is niet gefundeerd op onze gebrekkige inspanning voor Christus, maar op Zijn overwinnende gehoorzaamheid tot in de dood aan het kruis. Ik hoef in mijn geestelijk leven niet te strijden om de overwinning te verdienen, ik mag door het geloof strijden omdat Christus de overwinning voor mij heeft verworven.
Het hart van het christelijk geloof bestaat uit de heerlijke boodschap dat Christus Gods beloften tot onze zaligheid heeft vervuld tot eer van God. Kortom: Christus heeft het waargemaakt. Als deze boodschap wordt verdrongen door de oproep dat wij het moeten waarmaken voor Christus, raken we de essentie van het geloof kwijt. De Heere Jezus is geen levenscoach die je aanmoedigt tot morele superioriteit; Hij is de Verlosser Die geestelijk dode mensen tot leven wekt! Daarom – hij die tot eer van Christus wil leven, dient niet zichzelf, maar Hem alle eer te geven.
Wanneer predikers de mensen in de kerk willen onderwijzen en bemoedigen in de strijd tegen de verzoekingen van de duivel en zonde, is Mattheüs 4:1-11 misschien wel één van de meest bepreekte gedeelten. Daar lezen we over de verzoeking van Jezus door de satan. Deze geschiedenis wordt vaak behandeld om te laten zien hoe wij verzoekingen kunnen weerstaan. Hoewel het niet onterecht is om dit tekstgedeelte op deze manier te lezen, mist deze benadering wel de hoofdboodschap van het gedeelte.
Het moment van verzoeking is nooit willekeurig
Essentieel voor het begrijpen van de verzoeking waaraan Christus werd blootgesteld, is het getuigenis van God de Vader bij de doop van Jezus. In Mattheüs 3:17 lezen we:
“En zie, een stem uit de hemelen zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!”
Met deze woorden eindigt hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 begint met de beschrijving van Christus’ verzoeking door satan in de woestijn. Houd het getuigenis van de Vader over de Zoon in 3:17 gedachten bij het lezen van 4:1-11. Het is namelijk geen toeval dat de satan Christus na dit getuigenis verzoekt. En de wijze waarop satan zijn verzoeking vormgeeft zijn ook geen toeval. De Heere Jezus wordt verzocht op het moment dat Hij naar de voorgrond treedt. De Vader heeft van Christus getuigd: “Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!” Het is Gods publieke verklaring, bevestiging dat Jezus Zijn Zoon is. Het is een geweldig startsein voor Christus’ bediening op aarde.
De verzoeking door satan, die volgens de beschrijving van Mattheüs na deze indrukwekkende gebeurtenis plaatsvindt, is als het ware de bevestiging van Gods getuigenis. Veertig dagen en veertig nachten eet Jezus niets. Na die veertig dagen en nachten, als Hij fysiek kwetsbaar is, komt de verzoeker.
Het doel van de verzoeker: Vader en Zoon van elkaar scheiden
Wat opvalt aan de verzoeking, is dat satan onmiddellijk refereert aan het getuigenis van de Vader over de Zoon in Mattheüs 3:17:
“Als U Gods Zoon bent, zeg dan dat deze stenen broden worden.”
(Mattheüs 4:3b)
Wat we hier lezen, is een poging om de onverbrekelijke band tussen God de Vader en God de Zoon te verbreken. Satan is erop uit om een wig te drijven tussen de Vader en Christus. Daar waar de Vader heeft getuigd dat Christus Zijn geliefde Zoon is, in Wie Hij Zijn welbehagen heeft, bestrijdt de duivel dit getuigenis juist: “Als U Gods Zoon bent…” Met andere woorden: “Bewijs het maar!” Dit is een hoogst opmerkelijk opdracht: Christus moet bewijzen Gods Zoon te zijn door de duivel te gehoorzamen. Dit is absurd! Iemand bewijst namelijk niet Gods Zoon te zijn door de duivel te gehoorzamen.
Satan betwist het getuigenis van God. Dat doet hij altijd. Christus weerstaat deze verzoeking echter:
“Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt.”
(Mattheüs 4:4)
Het lijkt hier alsof de Heere Jezus de Bijbel als magisch wapen gebruikt in deze geestelijke strijd, deze krachtmeting. In veel preken over dit gedeelte wordt dan ook vooral het accent gelegd op het middel waarmee Christus de satan weerstaat: Gods Woord. Dat is terecht, want Mattheüs wijst ons hier op. Maar vervolgens wordt direct de lijn naar gelovigen in Christus getrokken: Christus heeft de verzoeking weerstaan met behulp van Gods Woord en zo moet jij dat ook doen.
Om de verwarring weg te nemen: ik geloof dat Gods Woord één van de meest krachtige instrumenten is in onze strijd tegen de zonde. Ik ben echter van mening dat dit een te-kort-door-de-bocht-benadering is en dat we ook geen recht doen aan deze geschiedenis op het moment dat wij onzorgvuldig zijn in de hermeneutische stap. Blijf lezen, want ik kom hier op terug.
Mijn ontdekking door het lezen van deze geschiedenis is dat Gods Woord niet het enige middel is waardoor Christus de verzoekingen heeft kunnen weerstaan. Anders gezegd: Gods Woord was niet het enige geheim of de enige sleutel tot overwinning. Wel een zeer belangrijk middel, maar niet het enige. Er zijn nog twee andere zaken die een cruciale rol hebben gespeeld in Christus’ overwinnende gehoorzaamheid in Mattheüs 4:1-11: de onverbrekelijke band met Zijn Vader en van daaruit ook Zijn Godheid.
Wij kunnen elkaar, op grond van dit gedeelte, behoorlijk op het verkeerde been zetten, als wij slechts stimuleren tot Bijbellezen. Gods Woord lezen, zonder een relatie met Hem te hebben, levert geen vruchten op. Je kunt je afvragen waarom Christus de duivel is gaan voeren met Bijbelteksten. Ik geloof niet dat dit enkel en alleen was omdat Jezus wist dat Gods Woord de waarheid is en dus ook de waarheid communiceert. Ik geloof dat Christus de onverbrekelijke band met Zijn Vader zó sterk ervaart, dat Hij deze ook beschermt met het getuigenis van Zijn Vader. Satan betwist Gods getuigenis over de Zoon en Jezus dient hem onmiddellijk van repliek. Hij zegt als het ware: “Ik niet! Er staat geschreven!”
Eén van de meest heerlijke waarheden die deze geschiedenis aan ons wil communiceren, is dat de Vader en de Zoon zo’n ongekend intense eenheid met elkaar ervaren, dat deze door niets en niemand te verwoesten is. En dat is goed nieuws voor ons. Het laat zien dat Jezus werkelijk één met God de Vader is. Het laat zien dat Hij oppermachtig is, ook op momenten van kwetsbaarheid en zwakte.
Het feit dat Jezus Zelf God is, speelt in deze geschiedenis ook een cruciale rol. We moeten niet vergeten dat dit een essentieel verschil is tussen Hem en ons. Als ik wordt verzocht om ongehoorzaam te zijn aan Gods Woord, dan bestaat er een reële mogelijkheid dat ik ook daadwerkelijk zondig. Waarom? Omdat de zonde in mij woont. Als ik verzocht wordt, slaat de zondige begeerte in mij aan op die uitnodiging. Jezus kent dit niet; Hij heeft geen inwonende zonde. Wie dat beweert, lastert Zijn Naam. Jezus is volmaakt – in alles.
Wellicht vragen mensen zich nu af: hoe zie jij de rol van de Bijbel in de strijd tegen zonde en verzoeking? Door de essentie van de beschreven geschiedenis van Mattheüs 4:1-11 te verwoorden, hoop ik antwoord te geven op die vraag.
Laat mij eerst een tegenvraag stellen: geloof jij, als gelovige in Christus, dat Mattheüs 4:1-11 jou iets te zeggen heeft? Natuurlijk zeg je ja.
Dan wil ik de vraag stellen: wat wil Mattheüs 4:1-11 jou zeggen? Laat mij zeggen wat de boodschap in de kern is: Gods getuigenis over Christus door satan betwist, maar bewezen door Christus’ overwinnende gehoorzaamheid aan het getuigenis van God. Misschien frons jij je wenkbrauwen: “Wat heb ik hier als gelovige nu concreet aan?!”
Alles. Laat het mij uitleggen. Mattheüs 4:1-11 wil in beginsel helemaal niet verklaren hoe gelovigen in Christus overwinning over zonde en verzoeking kunnen behalen. Mattheüs 4:1-11 gaat in beginsel niet over christenen, maar over Christus.
Wij zijn als gelovigen in Christus tijdens het Bijbellezen misschien wel teveel gefocust op onszelf: “Wat betekent dit voor mij? Wat kan ik hiermee? Wat moet ik doen?” Die laatste vraag is trouwens herkenbaar eng, want er was één iemand in de Bijbel die de vraag der vragen aan Jezus stelde: “Wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” Menig Bijbelkenner weet hoe deze ontmoeting afliep: hij ging bedroefd weg, want het antwoord was te pijnlijk voor hem (zie Mattheüs 19:22).
Ik ga absoluut niet beweren dat we Bijbelgedeelten niet op ons eigen leven moeten betrekken en toepassen! Ik wil er echter wel voor waarschuwen dat we dit nogal eens te snel (willen en kunnen) doen. En ik denk dat dit bij een Bijbelgedeelte als Mattheüs 4:1-11 ook vaak gebeurt. Het is onbegonnen werk om vanuit een Bijbelgedeelte helder te krijgen wat jouw taak is of wat jij moet doen, als je niet eerst hebt gekeken naar wat het gedeelte over God Zelf communiceert.
De heerlijkheid van Christus’ overwinnende gehoorzaamheid
Het ik-gericht Bijbellezen, of misschien wel het egocentrisch Bijbellezen komt ook vaak tot uiting in de bekrompen of enge blik op Christus’ verlossingswerk: “Dat is voor mij!” zeggen we dan blijmoedig. Opnieuw: ik wil niets afdoen van de waarheid dat Christus Zijn leven gaf als een losprijs voor veel mensen.
Maar staan we er ook wel eens bij stil dat Christus stierf voor God? Er zit een dubbele focus in Christus’ verzoeningswerk aan het kruis: een Godgerichte focus en een mensgerichte focus. En die twee gaan hand in hand. Door Christus’ kruisoffer werd voldaan aan Gods rechtvaardige en heilige eis om de zonde te veroordelen en werd de mens verlost van de schuld en macht van de zonde.
Wanneer Christus door de duivel wordt verzocht in de woestijn, is deze dubbele focus niet anders. Christus’ overwinnende gehoorzaamheid over satan is met het oog op God en met het oog op ons. We hoeven er niet lang over na te denken wat de consequenties voor ons zouden zijn geweest als Christus had gebogen voor de duivel: onze hoop op verlossing zou voor eeuwig verloren zijn.
Maar stellen we ook wel eens de vraag wat de consequenties voor God zouden zijn geweest als Christus voor satan had gebogen? Het is niet gebeurd, en ik geloof ook niet dat het had kunnen gebeuren, maar stel jezelf eens de vraag wat er van God en Zijn getuigenis over zou zijn gebleven als het wél was gebeurd.
Ik geloof dat de focus van Mattheüs 4:1-11 voluit op Christus’ heerlijke triomf over de verzoekingen van satan moet liggen. Een triomf die essentieel is voor zowel God als voor ons. Christus boog niet voor de duivel en bewees daarmee dat het getuigenis van de Vader bij Zijn doop de waarheid en niets dan de waarheid is.
Deze geschiedenis leert ook dat Christus als Plaatsvervanger getriomfeerd heeft over de listen van de duivel en Zijn overwinning als de onze wordt toegerekend als wij door het geloof in Hem worden verbonden met Hem. Met andere woorden: Christus heeft de overwinning voor ons verdiend. En Mattheüs 4:1-11 is een gedeelte dat zo’n cruciaal overwinningsmoment beschrijft.
Een ander belangrijk aspect in deze geschiedenis is dat Christus als Mens fysieke kwetsbaarheid en zwakte heeft gekend, juist ook in verzoekingen. Christus kan werkelijk met ons meevoelen in onze zwakheden (Hebreeën 4:15).
De essentie van Mattheüs 4:1-11 kan worden teruggebracht tot Christus’ toewijding aan God en Gods volk.
Christus de Plaatsvervanger is de Christus de Held
Het lijkt nu net alsof er voor ons geen enkele toepassing uit dit gedeelte te halen valt. Niets is minder waar. Er zitten genoeg toepassingen in, maar misschien niet de toepassingen waarvan wij altijd hebben gedacht dat die eruit te halen zijn. De hierboven beschreven zaken geven genoeg stof tot nadenken. “Maar,” hoor ik iemand nu vragen, “hoe kan ik nu overwinning behalen over de zonde in tijden van verzoeking?”
Mijn belangrijkste advies zou zijn: Kijk naar Jezus. Bedenk dat Hij God is en jij niet. Hij is volmaakt. Jij niet. Hij heeft nooit gezondigd. Jij wel.
Vertrouw op Hem als volkomen Zaligmaker in alles. Als je verzoekingen overwinnend doorstaat, schrijf dit dan niet toe aan jouw eigen kracht en inspanningen; wanneer je in zonde valt, twijfel niet aan Zijn meevoelen in jouw zwakheden.
Ik denk dat we hier bij de kern uitkomen. Het is de kern die we ook kunnen zien in Christus’ overwinnende gehoorzaamheid: de onverbrekelijke verbondenheid met Zijn Vader. Hij is één met Zijn Vader. Tijdens Zijn aardse leven had Hij omgang met Zijn Vader. Daar ligt het geheim. Ons geheim bestaat niet primair uit een door de Heilige Geest geïnspireerd boek, waaruit we even zomaar wat beloften plukken in de strijd tegen de zonde. Ons geheim is dat wij Degene kennen, Die plaatsvervangend voor ons gehoorzaam is geworden aan Zijn Vader – gehoorzaam tot in de dood! Zie Filippenzen 2:8. En niet alleen dat; Hij heeft plaatsvervangend de straf voor onze ongerechtigheid gedragen. Wij geloven in Iemand, wij vertrouwen op Iemand, Die in woord en daad is toegewijd aan het getuigenis van Zijn Vader en aan het welzijn van Gods volk. God heeft Zijn Woord in Christus waargemaakt. Christus heeft vastgehouden aan het getuigenis van Zijn Vader vanuit de verbondenheid met Hem. Zo mogen ook wij, door dit geloof en in dit vertrouwen, met Hem leven – delend in de overwinning die Hij heeft behaald over zonde, dood, satan en hel.
Het kennen van het Woord van God zal ons niet veel voordeel brengen, als wij geen omgang hebben met de God van het Woord. Het één kan niet bestaan zonder het ander. We zullen onszelf moeten toevertrouwen aan de Heere Jezus, Die plaatsvervangend overwonnen heeft door gehoorzaamheid aan Zijn Vader. Als dit vertrouwen ontbreekt, is onze strijd tegen de duivel en de zonde zinloos en zal het leiden tot wanhoop.
Strijden als erfgenamen van Christus’ overwinning
Tot slot wil ik nog een punt van zorg delen. Ik heb een aantal jaren onder vrijzinnige prediking gezeten. Wanneer in vrijzinnige kerken het sterven van Jezus aan het kruis aan bod komt, spreekt men niet vanuit de dubbele focus zoals ik die hierboven heb verwoordt. Men ziet het lijden en sterven van Christus niet als plaatsvervangend, maar als voorbeeld. In de regel kennen vrijzinnige kerkgangers geen verlossende kracht toe aan het verzoeningswerk van Christus. Zijn dood laat vooral zien waartoe liefde in staat is en hoe opofferingsgezind de liefde kan zijn.
Zonder te willen beweren dat orthodoxe, zelfverklaarde Bijbelgetrouwe kerken (in de breedste zin van het woord) tot vrijzinnigheid zijn vervallen, vraag ik mij oprecht af of ook niet daar een verkapte vorm van deze vrijzinnige variant verkondigd wordt. Prediking die Christus vooral wil neerzetten als ons voorbeeld en nauwelijks aandacht besteedt aan het plaatsvervangende verlossingswerk, dreigt wat mij betreft in dit vrijzinnige vaarwater terecht te komen.
Ons geloofsleven is niet gefundeerd op onze gebrekkige inspanning voor Christus, maar op Zijn overwinnende gehoorzaamheid tot in de dood aan het kruis. Ik hoef in mijn geestelijk leven niet te strijden om de overwinning te verdienen, ik mag door het geloof strijden omdat Christus de overwinning voor mij heeft verworven.
Het hart van het christelijk geloof bestaat uit de heerlijke boodschap dat Christus Gods beloften tot onze zaligheid heeft vervuld tot eer van God. Kortom: Christus heeft het waargemaakt. Als deze boodschap wordt verdrongen door de oproep dat wij het moeten waarmaken voor Christus, raken we de essentie van het geloof kwijt. De Heere Jezus is geen levenscoach die je aanmoedigt tot morele superioriteit; Hij is de Verlosser Die geestelijk dode mensen tot leven wekt! Daarom – hij die tot eer van Christus wil leven, dient niet zichzelf, maar Hem alle eer te geven.
Labels:
Bijbel,
Bijbelstudie,
duivel,
Jezus Christus,
verzoeking,
zonde,
Zoon van God
zondag 16 december 2018
Giftige wijn
Geestelijke macht in het boek Openbaring
De christelijke kerk bevindt zich in een verwarrende tijd. Ze heeft ogenschijnlijk aan kracht en invloed verloren, we horen van een afname van gelovigen en een toename van mensen die zich atheïst noemen. Christelijke waarden staan onder druk door het beleid van overheden, gestimuleerd door verschillende belangenverenigingen. Dat wat vijftig jaar geleden zo vanzelfsprekend was (of leek te zijn), staat vandaag op losse schroeven.
Wat is er aan de hand?
Babylon is opgekomen. Europa – en eigenlijk de hele Westerse wereld – is bedwelmd met “haar wijn die verlangt naar hoererij” (Openbaring 14:8).
Het is niet nieuw
Wat ik er direct bij moet vermelden, is dat de geest van Babylon niet nieuw is. Haar invloed is niet nieuw. Maar overal waar ze heerst, wordt ze gekenmerkt door één ding: decadentie. Decadentie is een staat van maatschappelijke schizofrenie: enerzijds heerst er een staat van luxe en tegelijkertijd is er sprake van verval. Het is de maatschappij die zichzelf kapot maakt door zichzelf te verrijken.
Wij, de inwoners van Nederland, deel uitmakend van dat welvarende Westen, zijn hier getuige van. In materieel opzicht ontbreekt het ons aan niets, maar we zien het ook gebeuren dat deze welvaart voor een geestelijk en moreel verval zorgt. Dit is uiteindelijk de ondergang van het Romeinse Rijk geweest.
Welvaart heeft een bedwelmende macht. Ze prikt gewetens dood. Ze pronkt met het geld en verbergt de schuld. Ze wijst op het plezier en het grote feest, maar zwijgt over de eeuwige ramp. Macht wordt niet gegeven, macht wordt gekocht. Wie in een maatschappij van luxe leeft, bevindt zich in de sferen van corruptie. Daar waar de materiële rijkdom voor het oprapen ligt, wordt de strijd tegen de zonde gestaakt. Mark these words.
Veel kerkgangers zijn bedwelmd
Toen ik de bovenstaande woorden van William Gurnall las, moest ik denken aan Babylon. Decadentie is de geest van Babylon.
Veel kerkgangers hebben geen idee wat zich op het geestelijke terrein afspeelt. Ze missen het geestelijke inzicht om Babylon te kunnen herkennen, laat staan dat ze in staat zijn haar te ontmaskeren. En dat is gevaarlijk. Want door deze ongewapende, naïeve, onwetende kerkgangers wordt de geest van Babylon de belijdende kerk op handen binnengedragen.
Hoe gaat dit precies in zijn werk? Kijk goed om je heen. Let op de thema’s die spelen. Luister naar de geluiden in de maatschappij. Eén van de meest beladen onderwerpen in onze tijd is de acceptatie van homoseksualiteit. En eigenlijk is de agenda al veel breder: we moeten zo ongeveer álle vormen van seksualiteit maar accepteren. Dit is het streven van het COC. En dat wordt via politieke agendering afgedwongen. Is dit erg?
Het is op zijn minst hypocriet. Het laat zien hoe ongelofelijk hypocriet de seculiere clubs te werk gaan. In tijden van verkiezingen wordt de acceptatie van homoseksualiteit bewust onder de aangebracht. Maar o wee – o wee! – als een organisatie (in dit geval Siriz) een zwangere vrouw durft te wijzen op het feit dat een abortus niet de enige optie is. Dan moet onmiddellijk de subsidiekraan dichtgedraaid worden. Daar gaat je gelijkheidsideaal. Opnieuw: de seculiere groeperingen helpen zélf het gelijkheidsideaal om zeep door de zogenaamde “verstikkende ideeën” van andersdenkenden de nek om te draaien. Het gaat hen ten diepste helemaal niet om gelijkheid, het gaat om invloed en dominantie. De zaak omtrent Siriz bewijst dit.
“Ik ben het vechten zat…”
Deze seculiere ontwikkelingen zouden we het liefst buiten de deur willen houden. Toch zien we dat belijdende christenen en kerken zwichten voor de druk die vanuit deze Babylonische geest wordt uitgeoefend. Wie als christen deze druk voelt, hoort alarmbellen rinkelen. Want als de seculiere invloeden, door toedoen van de Babylonische geest, probeert om de Kerk van Jezus Christus te infiltreren en het gezag van de Koning van het heelal te ondermijnen – en laat ik hier heel duidelijk over zijn: Babylon is uit op de vernietiging van Christus’ Koninklijke heerschappij – dan zijn we gewaarschuwd.
Hoe wint Babylon aan invloed binnen de kerk? Ze gaat te werk op een manier die het beste omschreven kan worden als politiek correct gedram. Ze oogt vriendelijk en agressief tegelijk. Dat klinkt verwarrend, maar is het niet. Babylon dramt. En dat niet één keer. Niet twee keer. Niet drie keer. Maar net zolang tot ze haar zin heeft.
Haar doel is normatieve beïnvloeding. Ze propageert altijd het abnormale, totdat het de norm is geworden. Dit is wat er is gebeurd met homoseksualiteit.
Het feit dat kerken worstelen met deze thematiek, zegt niet alleen iets over het gedram van seculiere organisaties. Het zegt ook iets over de kerk. Ze verkeert ogenschijnlijk in een identiteitscrisis. Ik denk niet dat hier slechts sprake is van een identiteitscrisis, maar dat er nog een veel diepere oorzaak is: de belijdende kerk heeft een loyaliteitscrisis. Ze weet niet meer aan wie zij loyaal moet, kan of wil zijn. En dat geeft ernstig te denken.
Er zijn mensen, belijdende christenen, die toegeven aan de zondige begeerten. De reden? “Ik ben het gevecht zat. Ik voel nu eenmaal deze behoefte en ik kan mij er niet langer tegen verzetten. En ik denk dat God mij wel begrijpt. Het is een hele worsteling geweest, maar uiteindelijk ben ik ervan overtuigd dat ik deze weg met God kan gaan. Ik geloof dat Hij mij deze ruimte geeft en dat dit ook binnen zijn plan past.”
Deze houding bepaalt mij opnieuw bij de woorden van Gurnall. Deze mensen staken de strijd. Ze zoeken geluk. Maar ze ontmoeten satanische blokkades op de weg ernaartoe. En in plaats van de strijd aan te gaan met deze leugenaar en moordenaar, capituleren zij. Ze worden bedwelmd door Babylon. Ze zijn niet bestand tegen de macht van de zonde. En dat doet het ergste vermoeden. Opnieuw laat ik Gurnall spreken:
De Heere Jezus draagt zijn kinderen op om heilig te zijn; Babylon verkondigt de boodschap dat mensen zichzelf moeten zijn. Tegen deze geest hebben christenen altijd en overal moeten vechten. Dit gevecht is niet nieuw. Wat wél anders of nieuw is in onze tijd, is dat de politiek en media op absurde wijze de kant kiest voor de seculiere kant van het verhaal. Hierdoor kunnen de kwetsbare mensen gemakkelijk meegesleurd worden en uiteindelijk ten val komen.
Gelukkig, want ik ben geheiligd
Ik ben mij ervan bewust dat christenen kunnen worstelen met homoseksualiteit. Deze mensen wil ik niet afschrijven. Maar ik wil wel het eerlijke, Bijbelse getuigenis laten spreken. En dat getuigenis luidt dat degenen die volharden in homoseksuele betrekkingen het Koninkrijk van God niet zullen binnengaan (1 Korinthe 6:9-10). Geloof ik dan dat iedereen die hiermee worstelt verloren gaat? Nee, dat geloof ik niet. Er zullen mensen in de eeuwigheid bij God zijn, die hiermee hebben geworsteld. Ze zullen er zijn – en prijs God hiervoor! Gods Koninkrijk bestaat uit mensen die allemaal hebben gezondigd. Ik heb ook gezondigd. Dat is de eerste overeenkomst tussen de heiligen in Christus. De andere overeenkomst is dat zij daar door strijd en overwinning zullen komen. En hier zit de crux. Ik geloof niet in de mentaliteit die zegt: “Ik ben het vechten zat, ik geef het op.” Wie de strijd tegen de zonde opgeeft, sluit voor zichzelf het Koninkrijk der hemelen.
Nogmaals: ik zeg niet dat het gevecht niet moeilijk is. Het gevecht kan echt zwaar zijn. Maar het feit dat je vecht, is een glorieus hoopgevend teken. En dit geeft het signaal af dat mensen niet buigen voor Babylon.
Ten diepste moeten we onszelf deze vraag stellen: waarin vind ik mijn geluk? Is het in mijn seksualiteitsbeleving? Is het in mijn geld? Is het in mijn werk? Is het in mijn maatschappelijke status? Of is mijn geluk in God? En ben ik gelukkig – niet omdat ik mezelf ben, maar omdat ik in Christus geheiligd ben?
Ik pleit niet voor een veilige Kerk; ik pleit voor een heilige Kerk. Want ik ben ervan overtuigd dat de heilige Kerk veilig is – in Christus’ doorboorde en machtige handen (Johannes 10:28). Laten we elkaar daarom als broeders en zusters bemoedigen en de weg naar ware geluk wijzen. Niet door onszelf te zijn, maar door heilig te zijn. De prijs voelt hoog, maar de beloning in Christus zal méér dan overvloedig zijn!
“Dit is de reden waarom er zo veel belijders en zo weinig christenen zijn: velen doen mee en weinigen verkrijgen; velen komen in het slagveld tegen satan, weinigen komen eruit als overwinnaars. Want iedereen verlangt ernaar gelukkig te zijn, maar weinigen hebben de moed en het voornemen om te worstelen met de moeilijkheden die zij op de weg naar geluk tegenkomen.” – William Gurnall, The Christian in Complete Armour [Eigen vertaling]
De christelijke kerk bevindt zich in een verwarrende tijd. Ze heeft ogenschijnlijk aan kracht en invloed verloren, we horen van een afname van gelovigen en een toename van mensen die zich atheïst noemen. Christelijke waarden staan onder druk door het beleid van overheden, gestimuleerd door verschillende belangenverenigingen. Dat wat vijftig jaar geleden zo vanzelfsprekend was (of leek te zijn), staat vandaag op losse schroeven.
Wat is er aan de hand?
Babylon is opgekomen. Europa – en eigenlijk de hele Westerse wereld – is bedwelmd met “haar wijn die verlangt naar hoererij” (Openbaring 14:8).
Het is niet nieuw
Wat ik er direct bij moet vermelden, is dat de geest van Babylon niet nieuw is. Haar invloed is niet nieuw. Maar overal waar ze heerst, wordt ze gekenmerkt door één ding: decadentie. Decadentie is een staat van maatschappelijke schizofrenie: enerzijds heerst er een staat van luxe en tegelijkertijd is er sprake van verval. Het is de maatschappij die zichzelf kapot maakt door zichzelf te verrijken.
Wij, de inwoners van Nederland, deel uitmakend van dat welvarende Westen, zijn hier getuige van. In materieel opzicht ontbreekt het ons aan niets, maar we zien het ook gebeuren dat deze welvaart voor een geestelijk en moreel verval zorgt. Dit is uiteindelijk de ondergang van het Romeinse Rijk geweest.
Welvaart heeft een bedwelmende macht. Ze prikt gewetens dood. Ze pronkt met het geld en verbergt de schuld. Ze wijst op het plezier en het grote feest, maar zwijgt over de eeuwige ramp. Macht wordt niet gegeven, macht wordt gekocht. Wie in een maatschappij van luxe leeft, bevindt zich in de sferen van corruptie. Daar waar de materiële rijkdom voor het oprapen ligt, wordt de strijd tegen de zonde gestaakt. Mark these words.
Veel kerkgangers zijn bedwelmd
Toen ik de bovenstaande woorden van William Gurnall las, moest ik denken aan Babylon. Decadentie is de geest van Babylon.
Veel kerkgangers hebben geen idee wat zich op het geestelijke terrein afspeelt. Ze missen het geestelijke inzicht om Babylon te kunnen herkennen, laat staan dat ze in staat zijn haar te ontmaskeren. En dat is gevaarlijk. Want door deze ongewapende, naïeve, onwetende kerkgangers wordt de geest van Babylon de belijdende kerk op handen binnengedragen.
Hoe gaat dit precies in zijn werk? Kijk goed om je heen. Let op de thema’s die spelen. Luister naar de geluiden in de maatschappij. Eén van de meest beladen onderwerpen in onze tijd is de acceptatie van homoseksualiteit. En eigenlijk is de agenda al veel breder: we moeten zo ongeveer álle vormen van seksualiteit maar accepteren. Dit is het streven van het COC. En dat wordt via politieke agendering afgedwongen. Is dit erg?
Het is op zijn minst hypocriet. Het laat zien hoe ongelofelijk hypocriet de seculiere clubs te werk gaan. In tijden van verkiezingen wordt de acceptatie van homoseksualiteit bewust onder de aangebracht. Maar o wee – o wee! – als een organisatie (in dit geval Siriz) een zwangere vrouw durft te wijzen op het feit dat een abortus niet de enige optie is. Dan moet onmiddellijk de subsidiekraan dichtgedraaid worden. Daar gaat je gelijkheidsideaal. Opnieuw: de seculiere groeperingen helpen zélf het gelijkheidsideaal om zeep door de zogenaamde “verstikkende ideeën” van andersdenkenden de nek om te draaien. Het gaat hen ten diepste helemaal niet om gelijkheid, het gaat om invloed en dominantie. De zaak omtrent Siriz bewijst dit.
“Ik ben het vechten zat…”
Deze seculiere ontwikkelingen zouden we het liefst buiten de deur willen houden. Toch zien we dat belijdende christenen en kerken zwichten voor de druk die vanuit deze Babylonische geest wordt uitgeoefend. Wie als christen deze druk voelt, hoort alarmbellen rinkelen. Want als de seculiere invloeden, door toedoen van de Babylonische geest, probeert om de Kerk van Jezus Christus te infiltreren en het gezag van de Koning van het heelal te ondermijnen – en laat ik hier heel duidelijk over zijn: Babylon is uit op de vernietiging van Christus’ Koninklijke heerschappij – dan zijn we gewaarschuwd.
Hoe wint Babylon aan invloed binnen de kerk? Ze gaat te werk op een manier die het beste omschreven kan worden als politiek correct gedram. Ze oogt vriendelijk en agressief tegelijk. Dat klinkt verwarrend, maar is het niet. Babylon dramt. En dat niet één keer. Niet twee keer. Niet drie keer. Maar net zolang tot ze haar zin heeft.
Haar doel is normatieve beïnvloeding. Ze propageert altijd het abnormale, totdat het de norm is geworden. Dit is wat er is gebeurd met homoseksualiteit.
Het feit dat kerken worstelen met deze thematiek, zegt niet alleen iets over het gedram van seculiere organisaties. Het zegt ook iets over de kerk. Ze verkeert ogenschijnlijk in een identiteitscrisis. Ik denk niet dat hier slechts sprake is van een identiteitscrisis, maar dat er nog een veel diepere oorzaak is: de belijdende kerk heeft een loyaliteitscrisis. Ze weet niet meer aan wie zij loyaal moet, kan of wil zijn. En dat geeft ernstig te denken.
Er zijn mensen, belijdende christenen, die toegeven aan de zondige begeerten. De reden? “Ik ben het gevecht zat. Ik voel nu eenmaal deze behoefte en ik kan mij er niet langer tegen verzetten. En ik denk dat God mij wel begrijpt. Het is een hele worsteling geweest, maar uiteindelijk ben ik ervan overtuigd dat ik deze weg met God kan gaan. Ik geloof dat Hij mij deze ruimte geeft en dat dit ook binnen zijn plan past.”
Deze houding bepaalt mij opnieuw bij de woorden van Gurnall. Deze mensen staken de strijd. Ze zoeken geluk. Maar ze ontmoeten satanische blokkades op de weg ernaartoe. En in plaats van de strijd aan te gaan met deze leugenaar en moordenaar, capituleren zij. Ze worden bedwelmd door Babylon. Ze zijn niet bestand tegen de macht van de zonde. En dat doet het ergste vermoeden. Opnieuw laat ik Gurnall spreken:
“Zeg niet dat je koninklijk bloed in je aderen hebt stromen en dat je uit God geboren bent, tenzij je jouw afkomst kunt bewijzen door de heldhaftige geest die heilig wil zijn – ondanks mensen en duivels.” – The Christian in Complete Armour [Eigen vertaling]
De Heere Jezus draagt zijn kinderen op om heilig te zijn; Babylon verkondigt de boodschap dat mensen zichzelf moeten zijn. Tegen deze geest hebben christenen altijd en overal moeten vechten. Dit gevecht is niet nieuw. Wat wél anders of nieuw is in onze tijd, is dat de politiek en media op absurde wijze de kant kiest voor de seculiere kant van het verhaal. Hierdoor kunnen de kwetsbare mensen gemakkelijk meegesleurd worden en uiteindelijk ten val komen.
Gelukkig, want ik ben geheiligd
Ik ben mij ervan bewust dat christenen kunnen worstelen met homoseksualiteit. Deze mensen wil ik niet afschrijven. Maar ik wil wel het eerlijke, Bijbelse getuigenis laten spreken. En dat getuigenis luidt dat degenen die volharden in homoseksuele betrekkingen het Koninkrijk van God niet zullen binnengaan (1 Korinthe 6:9-10). Geloof ik dan dat iedereen die hiermee worstelt verloren gaat? Nee, dat geloof ik niet. Er zullen mensen in de eeuwigheid bij God zijn, die hiermee hebben geworsteld. Ze zullen er zijn – en prijs God hiervoor! Gods Koninkrijk bestaat uit mensen die allemaal hebben gezondigd. Ik heb ook gezondigd. Dat is de eerste overeenkomst tussen de heiligen in Christus. De andere overeenkomst is dat zij daar door strijd en overwinning zullen komen. En hier zit de crux. Ik geloof niet in de mentaliteit die zegt: “Ik ben het vechten zat, ik geef het op.” Wie de strijd tegen de zonde opgeeft, sluit voor zichzelf het Koninkrijk der hemelen.
Nogmaals: ik zeg niet dat het gevecht niet moeilijk is. Het gevecht kan echt zwaar zijn. Maar het feit dat je vecht, is een glorieus hoopgevend teken. En dit geeft het signaal af dat mensen niet buigen voor Babylon.
Ten diepste moeten we onszelf deze vraag stellen: waarin vind ik mijn geluk? Is het in mijn seksualiteitsbeleving? Is het in mijn geld? Is het in mijn werk? Is het in mijn maatschappelijke status? Of is mijn geluk in God? En ben ik gelukkig – niet omdat ik mezelf ben, maar omdat ik in Christus geheiligd ben?
Ik pleit niet voor een veilige Kerk; ik pleit voor een heilige Kerk. Want ik ben ervan overtuigd dat de heilige Kerk veilig is – in Christus’ doorboorde en machtige handen (Johannes 10:28). Laten we elkaar daarom als broeders en zusters bemoedigen en de weg naar ware geluk wijzen. Niet door onszelf te zijn, maar door heilig te zijn. De prijs voelt hoog, maar de beloning in Christus zal méér dan overvloedig zijn!
Labels:
Babylon,
Evangelie,
Jezus Christus,
Openbaring,
zonde
zondag 12 augustus 2018
“Mijn lieve kinderen”
De essentie van geestelijk vaderschap
In het vorige deel van de serie over de eerste Johannesbrief hebben we gezien dat Johannes schrijft een bijzonder betrokken toon. Hij noemt de geadresseerden “mijn lieve kinderen.” Toen heb ik al kort vermeld dat Johannes zich hier sterk laat zien als geestelijke vader. En vanuit 1 Johannes 2:1-6 kunnen we een aantal kenmerken van een geestelijke vader aanwijzen. Deze kenmerken komen dus direct voort uit de context waarin Johannes zelf “mijn lieve kinderen” schrijft. In het gedeelte zijn minimaal zes kenmerken te ontdekken.
1. Een geestelijke vader waarschuwt tegen de zonde
Het eerste wat opvalt, is dat Johannes zijn geadresseerden niet direct over de bolletjes aait en strooit met allerlei prachtige complimenten. Integendeel, hij begint in het eerste vers van het tweede hoofdstuk met een opdracht: hij schrijft zijn brief, zodat zij niet zondigen. Dit is het eerste kenmerk van een geestelijke vader. Als een geestelijke vader communiceert, heeft hij over het algemeen één belangrijk doel. En dat doel wordt door Johannes in dit geval op negatieve wijze geformuleerd. Hij had ook kunnen schrijven: “Ik schrijf u deze dingen, opdat u gehoorzaam zult zijn aan Gods Woord.” Precies dezelfde betekenis, maar dan anders geformuleerd. Gehoorzamen en niet zondigen zijn in de kern één en dezelfde opdracht, maar het al dan niet ontbreken van het woordje “niet” geeft de doorslag om te kunnen bepalen of het een positief of negatief geformuleerde zin is. Johannes heeft ervoor gekozen om deze opdracht op negatieve wijze te formuleren.
Naast de constatering dat Johannes zijn doel negatief formuleert, moet een belangrijke vraag worden beantwoord: zijn er vandaag de dag ook mensen die waarschuwen tegen de zonde? Of, anders gesteld: zijn er vandaag de dag mensen die doelbewust met jou spreken en aanmoedigen niet te zondigen? Ken jij zulke mensen in jouw leven? Mensen die op een geestelijke manier betrokken zijn en die jou aanmoedigen om niet te zondigen? Om gehoorzaam te zijn aan het onderwijs van het Evangelie?
Ik vrees dat deze groep mensen vandaag de dag nogal klein is. Ze is er wel, maar je moet goed zoeken. De prioriteiten van de belijdende kerk zijn behoorlijk veranderd sinds de tijd van de apostelen, Reformatoren en Puriteinen. Hoe komt dit?
Er zijn meerdere redenen aan te wijzen. Als eerste hebben we in het Westen te maken met een sterk seculariserende cultuur. Het Nederlandse volk heeft nog maar weinig met God, geloof en Kerk. En om dit volk dan direct te confronteren met zonde, dat is voor sommige schijnchristenen doodzonde nummer één van de Kerk. Je kunt het volgens deze mensen niet maken de wereld met een – wat zij noemen – “wijzend, veroordelend vingertje” aan te spreken. Nee, zij weten het beter: begin over liefde. Zachte woorden, een zachte boodschap, geen confrontatie, geen duidelijke scheidslijn. Wat je overhoudt is een halfslachtig en lafhartig christendom dat zijn ziel heeft verkocht om de wereld tot vriend te maken, terwijl zij is geroepen om de wereld op te roepen de vijandschap met God te beëindigen. Weg is je boodschap, weg is je kracht en verloochend is je roeping.
Een andere reden is dat de belijdende kerk verkeerde prioriteiten stelt, die voortkomen uit verkeerde theologie. Christus heeft immers al afgerekend met de zonde, dus dat hoeven wij niet meer te doen. Nee, onze taak is om het Koninkrijk te prediken, en dat “met kracht door de Heilige Geest.” We hebben geen zondebesef nodig – want dat is zogenaamd relevant in de tijd vóór onze bekering – maar wonderen en tekenen. Het spectaculaire christendom. Het christendom van succes, genezing, het christendom dat alle bolwerken slecht en elke muur afbreekt.
Mensen in deze tijd lijken te vergeten dat de staat van geestelijke gezondheid niet is af te meten aan de hoeveelheid wonderen en tekenen die plaatsvinden, of de hoeveelheid bekeerlingen tijdens kerkdiensten. De echte geestelijke gezondheid is af te meten aan de houding ten aanzien van de zonde en gehoorzaamheid aan Gods Woord. Wij dreigen te vergeten dat een gevoelig geweten, gezond zondebesef, berouw over de zonde en het verlangen God gehoorzaam te willen zijn, méér vrucht voor God is dan massabekeringen tijdens een genezingsdienst, zonder dat er zondebesef bij komt kijken. Hoe weet je of iemand een geestelijke vader is? Het is degene die in jouw leven functioneert als medestrijder tegen de zonde. Hij gunt jou een leven in gehoorzaamheid aan Gods Woord. Hij gunt jou dat je het juk en de last van de zonde mag afleggen.
2. Een geestelijke vader wijst op Christus als Voorspraak
Een geestelijke vader is echter ook iemand die realistisch kan zijn. Want hoewel hij het jou ontzettend gunt om niet meer te zondigen, beseft hij ook heel goed dat je in dit gebroken leven nog steeds in staat bent om wél te zondigen. Sterker nog, hij weet dat het ook onvermijdelijk is dat je dit zult doen. En als dit gebeurt, weet hij waar hij je naartoe moet sturen: naar de Heere Jezus, Die de Verzoening voor al jouw zonden is. Een geestelijke vader is dus kennelijk iemand die geweldig evenwichtig is. Iemand die enerzijds aanmoedigt niet te zondigen, maar anderzijds ook in staat is om hoop te bieden en de weg van herstel te gaan als dit wel gebeurd is. Een geestelijke vader is in staat om zijn “lieve kinderen” te omhelzen, omarmen en te bemoedigen door te wijzen op Christus. Ja, hij omhelst iemand die net gezondigd heeft; ja, hij omarmt iemand die ongehoorzaam is geweest aan Gods Woord – maar hij omhelst en omarmd iemand waarvan hij weet dat Jezus Christus deze gerechtvaardigde zondaar met Zijn bloed heeft verzoend en dat nu, op dit moment vergeving en reiniging ontvangen kan worden.
3. Een geestelijke vader wijst op kenmerken van geloofszekerheid
Hier komen we op een terrein waar de Puriteinen zo ontzettend sterk in waren: geestelijke kenmerken kunnen noemen om aan te wijzen of iemand werkelijk door Christus met God is verzoend of niet. Sommige Puriteinen gingen hierin ook wel te ver, zodat het een haast ziekelijk introspectieve houding werd, met depressieve stemmingen tot gevolg. Maar dit neemt niet weg dat geestelijke vaders ook in staat zijn hun “lieve kinderen” te bemoedigen door kenmerken van Gods genade te benoemen. Dit is in onze tijd een vergeten eigenschap van geestelijke leiders. En buiten het feit dat het gezond is om eens in de zoveel tijd de levens van christenen tegen het licht van Gods Woord te houden – om te zien of zij écht wedergeboren zijn – is het ook nog eens een prachtige gelegenheid om God te roemen en prijzen voor Zijn genade in het leven van die ander. Hoe vaak hoor jij iemand persoonlijk tot jou zeggen: “Ik wil tegen je zeggen dat ik Gods werk in jouw leven zie, en dit zijn de kenmerken.” We bewijzen elkaar een geweldige dienst als we dit vaker zouden doen. Maar we doen het bar weinig. Want we zijn in het tijdperk terechtgekomen dat een ander niet meer hoeft te vertellen wat de kenmerken van wedergeboorte zijn. We kunnen zelf onze Bijbel heel goed lezen (denken we) en niemand hoeft ons te helpen bij het bepalen van onze geestelijke staat. Bovendien hebben we onszelf al tot wedergeboren christenen verklaard. Het is een uitgemaakte zaak. En wat Jan, Klaas of Piet ervan vindt, doet er niet toe. Christus heeft mij verzoend. Dat mag ik geloven. Punt. Einde discussie.
Een geestelijke vader is iemand die hier geen punt zet, maar een komma. Johannes zet veel komma’s in zijn brief. En in de eerste twee hoofdstukken zien we hem er minimaal twee zetten: het wegdoen van de zonde en het gehoorzamen van Gods geboden.
Sommige mensen beschuldigen calvinisten ervan dat zij te introspectief zijn, teveel “naar binnen kijken” voor geloofszekerheid. In het hypercalvinisme kom je inderdaad een ongezonde vorm van zelfbeproeving tegen, maar in de basis is het absoluut niet verkeerd om jouw leven onder de loep te nemen om te zien of Gods genade zichtbaar is. Meestal komen deze beschuldigingen van mensen die zelf voortdurend hameren op de objectieve kant van geloofszekerheid (“Je bent behouden, als je maar in Jezus gelooft”). Maar de Bijbel zelf is duidelijk dat geloofszekerheid wordt vormgegeven door de beloften van God in Zijn Woord, op grond van het verlossingswerk van Jezus Christus, én het werk van God door Zijn Woord en Geest.
4. Een geestelijke vader kent en benoemt het radicale verschil tussen een christen en niet-gelovige
Johannes schaamt zich er niet voor de mogelijkheid te opperen dat iemand wellicht niet wedergeboren zou kunnen zijn. Sterker nog, hij maakt een geestelijke som die ronduit stelt: “Als A waar is, ben je wedergeboren; als B waar is, dan ben je niet wedergeboren.” Dat is nog eens duidelijke taal! Je kunt alleen maar aanwijzen wat echt en wat namaak is, als je de kenmerken ervan weet te benoemen.
Opnieuw menen sommigen dat dit alleen maar belemmerend werkt en een negatief effect heeft op de geloofszekerheid van mensen. Maar een geestelijke vader zal zijn bemoediging niet onthouden aan iemand waarvan hij ziet dat de kenmerken van Gods genade in diens leven aanwezig zijn. En dit kan voor mensen echt het verschil maken. Ik zeg niet dat we te pas en te onpas iedereen moeten aanspreken en direct moeten bemoedigen met de woorden: “Wat geweldig om te weten dat jij ook een kind van God bent!” Het moet geen formule worden. Maar ik zeg wel dat er mensen zijn die tobben en worstelen met de geloofszekerheid en die vaak twijfelen over hun geestelijke staat. Dan is het een bevrijding als er iemand is die hen, op grond van wat hij of zij in het leven van die ander ziet, oprecht kan zeggen: “God is Zijn goede werk in jouw begonnen.”
Maar wat voor nut heeft het als we iemand confronteren met het feit dat hij of zij waarschijnlijk niet wedergeboren is? Het nut is dat je zo iemand in alle ernst moet aansporen naar Christus te gaan en de weg naar verlossing kan wijzen. Wat voor winst is het als we géén kenmerken van wedergeboorte in iemands leven kunnen vinden, maar hen tóch wijsmaken dat zij verzoend zijn met God door Jezus Christus? Wat voor nut heeft het om zo iemand te bevestigen in het feit dat hij of zij zogenaamd is wedergeboren, terwijl bij het oordeel blijkt dat dit niet zo is – en dan ook nog eens met de wetenschap dat wij aan de kenmerken van de levenswandel hebben kunnen zien dat deze veroordeling eraan zat te komen? Een geestelijke vader erkent de realiteit van dit gevaar en zoekt naar mogelijkheden om zijn “lieve kinderen” altijd weer op Christus te wijzen.
5. Een geestelijke vader wijst voortdurend op Gods Woord
Een ander belangrijk aspect van Johannes’ manier van schrijven is dat hij alles voortdurend baseert op het onderwijs van Gods Woord. Een geestelijke vader is daarom allereerst ook iemand die de Bijbel kent én die weet hoe hij de Bijbel moet toepassen. Met geestelijk inzicht weet hij steeds weer zijn “lieve kinderen” te wijzen op het onderwijs van Gods Woord en hij is steeds in staat principes uit die Woord door te trekken naar het leven van alledag.
Het is zo ontzettend belangrijk dat iedere christelijke gemeente een aantal geestelijke vaders heeft, die de volgende generatie gelovigen op sleeptouw kan nemen, hen kan onderwijzen in Gods Woord, die weet hebben van wat er speelt in de cultuur van vandaag, die weten wat er momenteel plaatsvindt in jeugdgroepen en die steeds vanuit de Bijbel antwoorden kunnen geven op acute hulpvragen.
Eén van de redenen waarom “internetpredikers” – voorgangers die veel kijkers trekken op YouTube en veelbeluisterd zijn op SermonAudio – vandaag de dag zo populair zijn, zou wel eens te maken kunnen hebben met het gebrek aan deze geestelijke vaders in lokale kerkelijke gemeenten. Ja, er zijn leiders. Uiteraard. Geen kerkelijke gemeente zonder leiders. Maar een kerkelijk leider betekent niet per definitie dat zo iemand ook een geestelijke vader is. Ga het maar eens na voor jezelf: ken jij op dit moment iemand uit jouw kerkelijke gemeente die de rol van geestelijke vader vervult? Wellicht ben jijzelf zo iemand. Ken of ben jij iemand die anderen kan meenemen naar Gods Woord en op een diepgaande en eenvoudige manier de principes ervan kan overbrengen? Het gebrek aan zulke mensen resulteert erin dat gelovigen mensen gaan zoeken – hoogstwaarschijnlijk ook buiten de gemeente om – die deze rol vervullen. En dit is ook logisch. Geestelijke vaders zijn geen mooie bonus, maar fundamentele noodzaak. De Kerk van Jezus Christus heeft nooit, echt nooit een tijd gekend wanneer zij geen geestelijke vaders heeft gehad.
6. Een geestelijke vader handelt vanuit Gods volmaakte liefde
Het laatste kenmerk dat Johannes in 1 Johannes 2:1-6 noemt, is het handelen vanuit Gods volmaakte liefde. Dit herleid ik uit vers 5-6. Het betekent dat een geestelijke vader in staat is om door Gods Geest – waardoor Gods liefde voor Christus in zijn hart is gekomen – de ander lief te hebben met de gezindheid van Christus. Met andere woorden: in alle aspecten kent de geestelijke vader de liefde voor Christus, die tot uiting komt in het weerspiegelen en uitstralen van de gezindheid van Christus. En de aanwezigheid van die gezindheid merk je. Het is een aangename, geduldige, barmhartige, genadige, nederige, rechtvaardige en zachtmoedige gezindheid. Het is een gezindheid die de waarheid in ere houdt en deze kan overbrengen zoals Christus dit deed. Soms op bijzonder vertroostende wijze, op andere momenten scherp. Maar met het geestelijke inzicht dat een geestelijke vader bezit, weet hij heel goed welke toon hij aan moet slaan.
In Johannes hebben we een prachtig voorbeeld. Vol ontferming, en toch scherp. Omdat hij weet dat de waarheid van Gods Woord én de geestelijke gezondheid van Gods kudde op het spel staat.
Bid dat God geeft dat jij zo’n geestelijke vader in jouw leven mag hebben – en vraag Hem of jij er zelf één mag worden voor anderen.
In het vorige deel van de serie over de eerste Johannesbrief hebben we gezien dat Johannes schrijft een bijzonder betrokken toon. Hij noemt de geadresseerden “mijn lieve kinderen.” Toen heb ik al kort vermeld dat Johannes zich hier sterk laat zien als geestelijke vader. En vanuit 1 Johannes 2:1-6 kunnen we een aantal kenmerken van een geestelijke vader aanwijzen. Deze kenmerken komen dus direct voort uit de context waarin Johannes zelf “mijn lieve kinderen” schrijft. In het gedeelte zijn minimaal zes kenmerken te ontdekken.
1. Een geestelijke vader waarschuwt tegen de zonde
Het eerste wat opvalt, is dat Johannes zijn geadresseerden niet direct over de bolletjes aait en strooit met allerlei prachtige complimenten. Integendeel, hij begint in het eerste vers van het tweede hoofdstuk met een opdracht: hij schrijft zijn brief, zodat zij niet zondigen. Dit is het eerste kenmerk van een geestelijke vader. Als een geestelijke vader communiceert, heeft hij over het algemeen één belangrijk doel. En dat doel wordt door Johannes in dit geval op negatieve wijze geformuleerd. Hij had ook kunnen schrijven: “Ik schrijf u deze dingen, opdat u gehoorzaam zult zijn aan Gods Woord.” Precies dezelfde betekenis, maar dan anders geformuleerd. Gehoorzamen en niet zondigen zijn in de kern één en dezelfde opdracht, maar het al dan niet ontbreken van het woordje “niet” geeft de doorslag om te kunnen bepalen of het een positief of negatief geformuleerde zin is. Johannes heeft ervoor gekozen om deze opdracht op negatieve wijze te formuleren.
Naast de constatering dat Johannes zijn doel negatief formuleert, moet een belangrijke vraag worden beantwoord: zijn er vandaag de dag ook mensen die waarschuwen tegen de zonde? Of, anders gesteld: zijn er vandaag de dag mensen die doelbewust met jou spreken en aanmoedigen niet te zondigen? Ken jij zulke mensen in jouw leven? Mensen die op een geestelijke manier betrokken zijn en die jou aanmoedigen om niet te zondigen? Om gehoorzaam te zijn aan het onderwijs van het Evangelie?
Ik vrees dat deze groep mensen vandaag de dag nogal klein is. Ze is er wel, maar je moet goed zoeken. De prioriteiten van de belijdende kerk zijn behoorlijk veranderd sinds de tijd van de apostelen, Reformatoren en Puriteinen. Hoe komt dit?
Er zijn meerdere redenen aan te wijzen. Als eerste hebben we in het Westen te maken met een sterk seculariserende cultuur. Het Nederlandse volk heeft nog maar weinig met God, geloof en Kerk. En om dit volk dan direct te confronteren met zonde, dat is voor sommige schijnchristenen doodzonde nummer één van de Kerk. Je kunt het volgens deze mensen niet maken de wereld met een – wat zij noemen – “wijzend, veroordelend vingertje” aan te spreken. Nee, zij weten het beter: begin over liefde. Zachte woorden, een zachte boodschap, geen confrontatie, geen duidelijke scheidslijn. Wat je overhoudt is een halfslachtig en lafhartig christendom dat zijn ziel heeft verkocht om de wereld tot vriend te maken, terwijl zij is geroepen om de wereld op te roepen de vijandschap met God te beëindigen. Weg is je boodschap, weg is je kracht en verloochend is je roeping.
Een andere reden is dat de belijdende kerk verkeerde prioriteiten stelt, die voortkomen uit verkeerde theologie. Christus heeft immers al afgerekend met de zonde, dus dat hoeven wij niet meer te doen. Nee, onze taak is om het Koninkrijk te prediken, en dat “met kracht door de Heilige Geest.” We hebben geen zondebesef nodig – want dat is zogenaamd relevant in de tijd vóór onze bekering – maar wonderen en tekenen. Het spectaculaire christendom. Het christendom van succes, genezing, het christendom dat alle bolwerken slecht en elke muur afbreekt.
Mensen in deze tijd lijken te vergeten dat de staat van geestelijke gezondheid niet is af te meten aan de hoeveelheid wonderen en tekenen die plaatsvinden, of de hoeveelheid bekeerlingen tijdens kerkdiensten. De echte geestelijke gezondheid is af te meten aan de houding ten aanzien van de zonde en gehoorzaamheid aan Gods Woord. Wij dreigen te vergeten dat een gevoelig geweten, gezond zondebesef, berouw over de zonde en het verlangen God gehoorzaam te willen zijn, méér vrucht voor God is dan massabekeringen tijdens een genezingsdienst, zonder dat er zondebesef bij komt kijken. Hoe weet je of iemand een geestelijke vader is? Het is degene die in jouw leven functioneert als medestrijder tegen de zonde. Hij gunt jou een leven in gehoorzaamheid aan Gods Woord. Hij gunt jou dat je het juk en de last van de zonde mag afleggen.
2. Een geestelijke vader wijst op Christus als Voorspraak
Een geestelijke vader is echter ook iemand die realistisch kan zijn. Want hoewel hij het jou ontzettend gunt om niet meer te zondigen, beseft hij ook heel goed dat je in dit gebroken leven nog steeds in staat bent om wél te zondigen. Sterker nog, hij weet dat het ook onvermijdelijk is dat je dit zult doen. En als dit gebeurt, weet hij waar hij je naartoe moet sturen: naar de Heere Jezus, Die de Verzoening voor al jouw zonden is. Een geestelijke vader is dus kennelijk iemand die geweldig evenwichtig is. Iemand die enerzijds aanmoedigt niet te zondigen, maar anderzijds ook in staat is om hoop te bieden en de weg van herstel te gaan als dit wel gebeurd is. Een geestelijke vader is in staat om zijn “lieve kinderen” te omhelzen, omarmen en te bemoedigen door te wijzen op Christus. Ja, hij omhelst iemand die net gezondigd heeft; ja, hij omarmt iemand die ongehoorzaam is geweest aan Gods Woord – maar hij omhelst en omarmd iemand waarvan hij weet dat Jezus Christus deze gerechtvaardigde zondaar met Zijn bloed heeft verzoend en dat nu, op dit moment vergeving en reiniging ontvangen kan worden.
3. Een geestelijke vader wijst op kenmerken van geloofszekerheid
Hier komen we op een terrein waar de Puriteinen zo ontzettend sterk in waren: geestelijke kenmerken kunnen noemen om aan te wijzen of iemand werkelijk door Christus met God is verzoend of niet. Sommige Puriteinen gingen hierin ook wel te ver, zodat het een haast ziekelijk introspectieve houding werd, met depressieve stemmingen tot gevolg. Maar dit neemt niet weg dat geestelijke vaders ook in staat zijn hun “lieve kinderen” te bemoedigen door kenmerken van Gods genade te benoemen. Dit is in onze tijd een vergeten eigenschap van geestelijke leiders. En buiten het feit dat het gezond is om eens in de zoveel tijd de levens van christenen tegen het licht van Gods Woord te houden – om te zien of zij écht wedergeboren zijn – is het ook nog eens een prachtige gelegenheid om God te roemen en prijzen voor Zijn genade in het leven van die ander. Hoe vaak hoor jij iemand persoonlijk tot jou zeggen: “Ik wil tegen je zeggen dat ik Gods werk in jouw leven zie, en dit zijn de kenmerken.” We bewijzen elkaar een geweldige dienst als we dit vaker zouden doen. Maar we doen het bar weinig. Want we zijn in het tijdperk terechtgekomen dat een ander niet meer hoeft te vertellen wat de kenmerken van wedergeboorte zijn. We kunnen zelf onze Bijbel heel goed lezen (denken we) en niemand hoeft ons te helpen bij het bepalen van onze geestelijke staat. Bovendien hebben we onszelf al tot wedergeboren christenen verklaard. Het is een uitgemaakte zaak. En wat Jan, Klaas of Piet ervan vindt, doet er niet toe. Christus heeft mij verzoend. Dat mag ik geloven. Punt. Einde discussie.
Een geestelijke vader is iemand die hier geen punt zet, maar een komma. Johannes zet veel komma’s in zijn brief. En in de eerste twee hoofdstukken zien we hem er minimaal twee zetten: het wegdoen van de zonde en het gehoorzamen van Gods geboden.
Sommige mensen beschuldigen calvinisten ervan dat zij te introspectief zijn, teveel “naar binnen kijken” voor geloofszekerheid. In het hypercalvinisme kom je inderdaad een ongezonde vorm van zelfbeproeving tegen, maar in de basis is het absoluut niet verkeerd om jouw leven onder de loep te nemen om te zien of Gods genade zichtbaar is. Meestal komen deze beschuldigingen van mensen die zelf voortdurend hameren op de objectieve kant van geloofszekerheid (“Je bent behouden, als je maar in Jezus gelooft”). Maar de Bijbel zelf is duidelijk dat geloofszekerheid wordt vormgegeven door de beloften van God in Zijn Woord, op grond van het verlossingswerk van Jezus Christus, én het werk van God door Zijn Woord en Geest.
4. Een geestelijke vader kent en benoemt het radicale verschil tussen een christen en niet-gelovige
Johannes schaamt zich er niet voor de mogelijkheid te opperen dat iemand wellicht niet wedergeboren zou kunnen zijn. Sterker nog, hij maakt een geestelijke som die ronduit stelt: “Als A waar is, ben je wedergeboren; als B waar is, dan ben je niet wedergeboren.” Dat is nog eens duidelijke taal! Je kunt alleen maar aanwijzen wat echt en wat namaak is, als je de kenmerken ervan weet te benoemen.
Opnieuw menen sommigen dat dit alleen maar belemmerend werkt en een negatief effect heeft op de geloofszekerheid van mensen. Maar een geestelijke vader zal zijn bemoediging niet onthouden aan iemand waarvan hij ziet dat de kenmerken van Gods genade in diens leven aanwezig zijn. En dit kan voor mensen echt het verschil maken. Ik zeg niet dat we te pas en te onpas iedereen moeten aanspreken en direct moeten bemoedigen met de woorden: “Wat geweldig om te weten dat jij ook een kind van God bent!” Het moet geen formule worden. Maar ik zeg wel dat er mensen zijn die tobben en worstelen met de geloofszekerheid en die vaak twijfelen over hun geestelijke staat. Dan is het een bevrijding als er iemand is die hen, op grond van wat hij of zij in het leven van die ander ziet, oprecht kan zeggen: “God is Zijn goede werk in jouw begonnen.”
Maar wat voor nut heeft het als we iemand confronteren met het feit dat hij of zij waarschijnlijk niet wedergeboren is? Het nut is dat je zo iemand in alle ernst moet aansporen naar Christus te gaan en de weg naar verlossing kan wijzen. Wat voor winst is het als we géén kenmerken van wedergeboorte in iemands leven kunnen vinden, maar hen tóch wijsmaken dat zij verzoend zijn met God door Jezus Christus? Wat voor nut heeft het om zo iemand te bevestigen in het feit dat hij of zij zogenaamd is wedergeboren, terwijl bij het oordeel blijkt dat dit niet zo is – en dan ook nog eens met de wetenschap dat wij aan de kenmerken van de levenswandel hebben kunnen zien dat deze veroordeling eraan zat te komen? Een geestelijke vader erkent de realiteit van dit gevaar en zoekt naar mogelijkheden om zijn “lieve kinderen” altijd weer op Christus te wijzen.
5. Een geestelijke vader wijst voortdurend op Gods Woord
Een ander belangrijk aspect van Johannes’ manier van schrijven is dat hij alles voortdurend baseert op het onderwijs van Gods Woord. Een geestelijke vader is daarom allereerst ook iemand die de Bijbel kent én die weet hoe hij de Bijbel moet toepassen. Met geestelijk inzicht weet hij steeds weer zijn “lieve kinderen” te wijzen op het onderwijs van Gods Woord en hij is steeds in staat principes uit die Woord door te trekken naar het leven van alledag.
Het is zo ontzettend belangrijk dat iedere christelijke gemeente een aantal geestelijke vaders heeft, die de volgende generatie gelovigen op sleeptouw kan nemen, hen kan onderwijzen in Gods Woord, die weet hebben van wat er speelt in de cultuur van vandaag, die weten wat er momenteel plaatsvindt in jeugdgroepen en die steeds vanuit de Bijbel antwoorden kunnen geven op acute hulpvragen.
Eén van de redenen waarom “internetpredikers” – voorgangers die veel kijkers trekken op YouTube en veelbeluisterd zijn op SermonAudio – vandaag de dag zo populair zijn, zou wel eens te maken kunnen hebben met het gebrek aan deze geestelijke vaders in lokale kerkelijke gemeenten. Ja, er zijn leiders. Uiteraard. Geen kerkelijke gemeente zonder leiders. Maar een kerkelijk leider betekent niet per definitie dat zo iemand ook een geestelijke vader is. Ga het maar eens na voor jezelf: ken jij op dit moment iemand uit jouw kerkelijke gemeente die de rol van geestelijke vader vervult? Wellicht ben jijzelf zo iemand. Ken of ben jij iemand die anderen kan meenemen naar Gods Woord en op een diepgaande en eenvoudige manier de principes ervan kan overbrengen? Het gebrek aan zulke mensen resulteert erin dat gelovigen mensen gaan zoeken – hoogstwaarschijnlijk ook buiten de gemeente om – die deze rol vervullen. En dit is ook logisch. Geestelijke vaders zijn geen mooie bonus, maar fundamentele noodzaak. De Kerk van Jezus Christus heeft nooit, echt nooit een tijd gekend wanneer zij geen geestelijke vaders heeft gehad.
6. Een geestelijke vader handelt vanuit Gods volmaakte liefde
Het laatste kenmerk dat Johannes in 1 Johannes 2:1-6 noemt, is het handelen vanuit Gods volmaakte liefde. Dit herleid ik uit vers 5-6. Het betekent dat een geestelijke vader in staat is om door Gods Geest – waardoor Gods liefde voor Christus in zijn hart is gekomen – de ander lief te hebben met de gezindheid van Christus. Met andere woorden: in alle aspecten kent de geestelijke vader de liefde voor Christus, die tot uiting komt in het weerspiegelen en uitstralen van de gezindheid van Christus. En de aanwezigheid van die gezindheid merk je. Het is een aangename, geduldige, barmhartige, genadige, nederige, rechtvaardige en zachtmoedige gezindheid. Het is een gezindheid die de waarheid in ere houdt en deze kan overbrengen zoals Christus dit deed. Soms op bijzonder vertroostende wijze, op andere momenten scherp. Maar met het geestelijke inzicht dat een geestelijke vader bezit, weet hij heel goed welke toon hij aan moet slaan.
In Johannes hebben we een prachtig voorbeeld. Vol ontferming, en toch scherp. Omdat hij weet dat de waarheid van Gods Woord én de geestelijke gezondheid van Gods kudde op het spel staat.
Bid dat God geeft dat jij zo’n geestelijke vader in jouw leven mag hebben – en vraag Hem of jij er zelf één mag worden voor anderen.
zondag 5 augustus 2018
“Wij weten dat…” (3)
De boodschap van 1 Johannes
We hebben gezien dat Johannes zijn lezers een test meegeeft: “Wat is jullie houding ten aanzien van de zonde in jullie leven? Verdoezelen jullie het? Doen jullie alsof het er niet is? Ontken je simpelweg dat je gezondigd hebt? Of belijd je jouw zonde?” Volgens Johannes kun je aan de antwoorden op deze vragen merken of iemand een christen is of niet.
In dit deel komen we het tweede hoofdstuk binnen. Johannes voert – zoals al eerder gesteld – niet één test uit, maar meerdere. En in 2:1-6 lezen we twee nieuwe tests.
1. Verkondiging breekt de macht van de zonde (vers 1a)
Johannes begint niet direct met een nieuwe test. Hij begint het tweede hoofdstuk zoals hij in het vierde vers begint: hij noemt opnieuw een reden waarom hij deze brief heeft geschreven:
Johannes’ doel met zijn brief is dus niet alleen dat gelovigen in Christus gemeenschap met elkaar hebben, dat de blijdschap van gelovigen volkomen zal zijn, maar ook dat gelovigen in Christus niet zondigen.
Johannes, de geestelijke vader
Voordat ik inga op het inhoudelijke aspect van vers 1a, wil ik eerst een kort moment stilstaan bij de eerste drie woorden van de apostel: “Mijn lieve kinderen…”
Het is hier niet zomaar Johannes de apostel die zich richt tot een specifieke gemeenschap van gelovigen. Hier is Johannes de geestelijke vader aan het woord. Je proeft en merkt aan alles dat hier een man aan het woord is die zich met bewogenheid en zorg richt tot zijn lezers. Hier zien we wat het betekent om een geestelijke vader te zijn. Een geestelijke vader pakt zijn pen niet ter hand om in klip-en-klare taal duidelijk te maken wat de gelovigen allemaal moeten doen en hoe, waarbij hij aan het einde duidelijk maakt: “Het is voor jullie slikken of stikken.” Nee, niets van dat alles. Hier is iemand aan het woord die in alles wat hij schrijft laat weten: “Ik geef veel om jullie. Jullie zijn mij toevertrouwd om de boodschap van het Evangelie te verkondigen en om van hieruit gemeenschap met God en met elkaar te hebben. Ik wil dat het in geestelijk opzicht goed met jullie gaat. Ik wil dat jullie ten volle van het leven met God en medegelovigen genieten. Ik wil dat er bij jullie persoonlijk en onderling geen enkele belemmeringen om dit genot te kennen.”
Wat een betrokken, stimulerende geestelijke vader! Ken jij ook zo iemand? Of ben jij zo iemand? Iemand die heel persoonlijk tegen een ander kan worden, een schouderklop geeft en zegt: “Kom op, broeder! Houd vol! Ga door! De Heere Jezus is Zijn werk in jou begonnen en Hij zál het afmaken! Wat gun ik jou Zijn genade en zegen!”
Het is niet moeilijk te begrijpen waarom zulke mensen het verschil maken in de christelijke gemeente. Zij stimuleren. Zij motiveren. Zij activeren. Zij kijken niet weg als het moeilijk wordt, als zij het niet meer weten. Ze geven dat genadige duwtje in de rug – dat duwtje dat je zo hard nodig hebt – om door te gaan.
Het zegt ook iets over Johannes’ pastorale hart en prioriteiten. Merk op dat Johannes tot nu toe – en eigenlijk in zijn gehele brief – niet sterk hamert op alle details van de leer. Israël komt niet voor in zijn brief. De doop behandelt hij niet. Een eindtijdschema ontbreekt. Gaven van de Heilige Geest komen niet aan bod. Dit zegt iets over het hart van een geestelijke vader. Zo iemand weet wat de belangrijkste prioriteiten zijn. En in het vervolg van dit deel – en ook in het vervolg van zijn brief – zullen we ontdekken wat voor Johannes belangrijke prioriteiten zijn. Want wat schrijft hij in vers 1a?
Dit heeft voor Johannes een hoge prioriteit. Hij wil ervoor zorgen dat zijn geestelijke kinderen niet zondigen. Ik vraag mij af of wij in deze tijd nog op deze manier naar medebroeders –en zusters kijken. Gun jij jouw broeders en zusters ook dat zij niet meer zullen zondigen? Of haal jij je schouders erover op? Vind je het wel best zo? Een paar liedjes zingen samen, de hoofdpunten van de theologische visie een beetje ventileren en tot slot een gebed. In hoeveel bidstonden is ruimte om te delen voor welke zonde iemand gevoelig is? En in hoeverre wordt hier in de gebeden actief aandacht aan besteed? Mijn vrees is dat dit percentage bedroevend laag is.
Wat dit betreft is de christelijke wereld – in vergelijking met de apostelen en Vroege Kerk – nogal op zijn kop gezet. Waar de auteurs van het Nieuwe Testament in verhouding weinig aandacht aan besteden, zijn wij veel meer tijd aan kwijt en daar waar zij in verhouding veel tijd en energie in hebben gestopt, maken wij ons er nogal gemakkelijk vanaf. Wanneer heb jij voor het laatst de welgemeende wens van een broeder of zuster gehoord, die zei: “Ik gun het jou dat je mag leven vanuit de vrijheid in Christus en dat je niet zult zondigen.” Ik hoor het schrikbarend weinig.
Gods Woord heeft kracht
Als we goed lezen, zien we dat Johannes doorheeft dat wat hij zegt effect heeft op de groep gelovigen die zijn brief zal lezen. Je gaat niet iets schrijven als je weet dat het beoogde doel niet bereikt wordt. Johannes’ doel is dat de invloed en de macht van de zonde, waar we de vorige keer ook naar hebben gekeken hebben, steeds meer gebroken wordt en steeds meer aan invloed verliest. Gezien het feit dat er klaarblijkelijk figuren in of in de buurt van deze gemeenschap zijn geweest die hebben geroepen dat een gelovige niet meer zondigt of dat iemand nooit zonde heeft gedaan, is het niet moeilijk te raden waarom Johannes dit hier noemt. De gedachten die een mens heeft over zonde, bepaalt uiteindelijk hoe hij handelt op momenten dat hij wordt verzocht tot zonde. Iemand die denkt dat zonde niet erg is, geeft er sneller en gemakkelijker aan toe dan iemand die zich goed bewust is van het feit dat zonde gevaarlijk is. Johannes erkent niet alleen deze realiteit, hij maakt ook gebruik van zijn kennis en positie, om de gelovigen in dit opzicht te ondersteunen en hen aan te moedigen niet te zondigen.
2. Jezus Christus verzoent alle zonde (vers 1b-2)
Maar zoals wel vaker met dergelijke zwart-wit-uitspraken, komen ook hier grote vragen op tafel. Wat gebeurt er als iemand tóch zondigt? En betekenen de woorden van Johannes in vers 1a dat een christen in dit leven op het punt kan komen dat hij niet meer bewust zondigt? Kan een christen in dit leven volmaakt worden?
Johannes zelf is zich er heel goed van bewust dat zijn woorden in vers 1a vragen oproept en daarom lezen we in vers 1b-2:
Johannes is een bijzonder evenwichtige auteur. Hij is zwart-wit, maar ook gebalanceerd. En hieruit blijkt dat hij is geïnspireerd door de Heilige Geest toen hij zijn brieven én Evangelie schreef. Hij is zó evenwichtig, dat hij gelovigen oprecht kan aanmoedigen niet te zondigen en tegelijkertijd naar de Heere Jezus als volmaakte Hogepriester en Voorspraak te wijzen wanneer een christen tóch zondigt. Hiermee laat hij ook zien dat het offer dat Christus op Golgotha bracht zó alomvattend is, dat geen één zonde er niet mee verzoend kan worden. Het offer van Jezus Christus is zó groot, zó alomvattend dat geen enkele gelovige er op de Dag van het Oordeel van schrik achter komt dat een deel van zijn zonden toch niet vergeven zijn.
Stierf Christus voor de hele wereld?
1 Johannes 2:2 is een belangrijke tekst in een discussie over de reikwijdte van de verzoening. Stierf Christus alleen voor de uitverkorenen? “Ja,” zeggen calvinisten. “Nee,” zeggen arminianen: “Kijk maar in dit vers. Hier staat immers dat Christus een verzoening voor de zonden van de hele wereld is.” Oppervlakkig gezien lijken de arminiaanse theologen het gelijk aan hun kant te hebben. Toch is het belangrijk een aantal aspecten in overweging te nemen. Johannes omschrijft het verlossingswerk van Christus hier zó alomvattend, dat, al zou zelfs de hele wereld tot geloof komen, Zijn bloed genoeg is om de verzoening tussen God en mensen te verzegelen. Kortom: Johannes wil hier laten zien: “Je kunt als gelovige niet op het punt komen dat je teveel zondigt, zodat na een bepaalde maat – die alleen God weet – de verzoening kwijtgespeeld hebt.
Wat we ook niet moeten vergeten, is dat Johannes hier niet spreekt over de reikwijdte van het effect van de verzoening, maar de reikwijdte van de verkondiging van de verzoening. Dit zijn twee fundamenteel verschillende zaken. Het moet uitdrukkelijk gezegd worden dat verzoening niet betekent dat de hele wereld gered is. Als je dit zo stelt, verkondig je alverzoening. Maar dat is niet wat Johannes hier zegt.
Aan de andere kant moeten we het effect van de verzoening – die blijft echt beperkt tot de uitverkorenen, degenen die tot geloof in Christus komen – niet leidend laten zijn voor de verkondiging van het Evangelie. Wie dit doet, wordt een hypercalvinist genoemd. Ik wil hier expliciet zwart op wit stellen dat ik mij geheel van deze onjuiste conclusie distantieer. Ja, ik geloof als calvinist dat het effect van het verlossingswerk alleen betrekking heeft op de uitverkorenen, en nee, ik geloof niet dat het “begrensde effect” – of wat in de geschiedenis “beperkte verzoening” is genoemd – een belemmering mag zijn voor de verkondiging van het Evangelie. Het is volslagen onzin te beweren dat we het Evangelie niet kunnen of mogen verkondigen, zolang we niet met zekerheid hebben vastgesteld wie wel of niet uitverkoren is. Dus nee: géén alverzoening en géén hypercalvinisme.
3. Johannes’ test: wie met God verzoend is, gehoorzaamt Hem (vers 3-4)
In vers 3-4 zien we iets wat vele malen belangrijker is dan de discussie of Christus voor de zonden van de uitverkorenen of voor de zonden van de hele wereld is gestorven: de vrucht van het verlossingswerk van Christus:
Verzoening met God heeft gevolgen. We moeten de verzoening in dit verband breder trekken dan vergeving alleen. Verzoening betekent zeker ook dat Gods toorn over onze zonde is weggenomen, omdat wij door het geloof de toevlucht hebben genomen tot Christus. Als wij Christus ontvangen als Gods Belofte van, voor en tot gerechtigheid, dan zal Hij ons niet meer veroordelen vanwege onze ongerechtigheid – immers, het bloed van Christus heeft onze zonden weggewassen!
Maar met vergeving eindigt het verzoeningswerk niet. Er gebeurt nog iets: er ontstaat gehoorzaamheid aan de God Die Zichzelf in Christus met ons heeft verzoend. En deze test legt Johannes nu voor zijn lezers neer: “Ken jij God? Zo ja, dan is dat zichtbaar door jouw gehoorzaamheid aan Zijn Woord; zo nee, dan ken je Hem niet.” Zo zwart-wit is hij. In dit opzicht is Johannes niet alleen evenwichtig, maar ook veelzijdig in zijn manier van communiceren. Het ene moment is hij die geestelijke vader die vol zorg en ontferming schrijft, en het andere moment lijkt hij wel een chirurg die no-nonsensebeleid voert, het mes er diep inzet en radicaal snijdt in dat wat weggehaald of hersteld moet worden. Het is een bijzondere mix: een houding die barmhartigheid en genade uitstraalt en tegelijkertijd ontzag afdwingt door duidelijk te maken dat voor spelletjes geen plaats is. Hij windt er dan ook geen doekjes om: als je God niet gehoorzaamt, terwijl je beweert met Hem verzoend te zijn, dan ben je gewoon een overtreder van het negende gebod – je bent een leugenaar.
Theologische en pastorale pijn
En misschien hebben wij de neiging te denken: “Nou en? Wat boeit dit? Dit is heus niet het enige kenmerk van de verzoening met God. Dus waarom zouden wij ons hier druk over maken?”
Het erge is dat wij niet eens meer doorhebben wat met zo’n houding op het spel staat. Iemand die in het pastoraat serieus wil dienen, of iemand die theologisch serieus over essentiële, praktische vraagstukken wil nadenken, gaat de pijn hiervan ervaren. Hij leert zien dat het juist wel erg is als mensen hun schouders over vers 3 en 4 ophalen.
Het vervelende is dat wij bijna altijd vanuit onszelf denken. Wij denken vanuit de mens. Wij roepen over onszelf dat wij zijn verzoend met God. Wij roepen dat wij vergeven zijn. Wij roepen dat wij gerechtvaardigd zijn door het geloof. De beslissende scheidsrechter in dit verhaal dient echter altijd Gods eigen Woord te zijn. En als we de zaak van God uit gaan bekijken, dan komen we erachter dat we niet gemakkelijk of goedkoop kunnen roepen dat wij zijn verzoend met Hem. Uiteindelijk is onze gehoorzaamheid aan datzelfde Woord van God een krachtiger bewijs van onze verzoening met Hem, dan onze woorden.
En vergis je niet: anderen zien veel. Dus al zou jij jezelf voor de gek willen houden, anderen zien altijd wel iets waardoor je – uiteindelijk – door de mand valt. Iemand die beweert God te kennen, verzoend te zijn met Hem en tegelijkertijd structureel ongehoorzaam is aan Gods Woord, kan nooit een (groeiende) bevestiging ontvangen van het feit dat hij een behouden, wedergeboren christen is. Het is dan ook absoluut not done om zo iemand te verzekeren van een verlossing die hij hoogstwaarschijnlijk niet bezit. Jezus Christus stierf, en Zijn bloed is genoeg om de hele wereld te reinigen van zonde. Maar Hij verzoent en vergeeft niemand die “aanmatigend” zondigt. En wat is aanmatigend zondigen? Het is zondigen met de houding van 1 Johannes 1:6, 8 en 10.
4. Johannes’ test: wie in Christus blijft, wandelt zoals Hij (vers 5-6)
Johannes trekt de lijn van gehoorzaamheid door, maakt het in vers 5-6 nog praktischer. Wie verzoend is met God door Christus, is ook in Christus:
Gehoorzaamheid is een vrucht van de verzoening met God. Gehoorzaamheid is ook een vrucht van de liefde voor God. En gehoorzaamheid is een vrucht van onze positie in God, door Jezus Christus. Johannes verbindt hier duidelijk de positie van een christen aan de praktijk van zijn leven.
De gehoorzame christen vertoont het beeld van zijn Meester
Hoe ziet deze gehoorzaamheid er dan uit? Johannes is duidelijk: wie Christus liefheeft, gehoorzaamt Hem en wandelt zoals de Heere Jezus Zelf heeft gewandeld.
Het is op dit punt verleidelijk om meteen met alle spectaculaire werken van Christus aan te komen zetten en vervolgens de opdracht mee te geven dat wij erop uit moeten trekken om mensen te genezen, demonen uit te drijven en hele menigtes te voeden met vijf broden en twee vissen. Toch zijn dit niet de werken waar we aan moeten denken als we 1 Johannes 2:5-6 lezen – juist niet, zou ik zelfs willen zeggen. Want het zijn juist de wonderen en tekenen van Christus die Zijn Godheid bewijzen. Hierin is Hij juist de Andere. Hij is anders dan wij. Ja, Hij is Mens. Maar Hij is ook God.
Welke werken van Christus heeft Johannes dan in gedachten wanneer hij deze woorden schrijft? Kortgezegd komt het hierop neer: de werken van Christus Die Hij met liefde heeft gedaan en waarmee Hij het karakter van Zijn Vader openbaarde. En op dit punt worden we herinnerd aan Johannes 17:3-8. Christus heeft Zijn Vader met liefde gehoorzaamd en Hij straalde met het karakter van God. Zijn werken getuigen ervan. En, nog belangrijker met het oog op de context van 1 Johannes 2:1-6, Christus heeft nooit gezondigd. Zonde zou je dus kunnen omschrijven als het tekortschieten in het weerspiegelen of het gelijkvormig zijn aan het karakter van God. Deze definitie gaat een stuk dieper dan het overtreden van een paar wetten of regels. We komen hier uit bij de kern van gehoorzaamheid en zonde. Gehoorzaamheid is vol liefde het karakter van Jezus Christus weerspiegelen. Zonde betekent dat dit alles verzuimd wordt.
Wanneer we deze definities van gehoorzaamheid en zonde hanteren, zien we dat Johannes met glasheldere, theologische logica kan stellen dat wie God gehoorzaamt, is verzoend met God – Hem kent – en dat degene die ongehoorzaam is aan Gods Woord, Hem niet kent, en dus ook niet met Hem verzoend is.
Wat een vreugde te merken dat we in ons karakter steeds meer gaan lijken op Degene Die Zichzelf in Jezus Christus met ons heeft verzoend! Daarom is mijn wens, in navolging van de apostel Johannes, voor iedere christen die dit leest, dat u en jij niet zondigt. En mocht je – helaas – toch hebben gezondigd: wij hebben de Voorspraak bij God – Jezus Christus, de Rechtvaardige.
We hebben gezien dat Johannes zijn lezers een test meegeeft: “Wat is jullie houding ten aanzien van de zonde in jullie leven? Verdoezelen jullie het? Doen jullie alsof het er niet is? Ontken je simpelweg dat je gezondigd hebt? Of belijd je jouw zonde?” Volgens Johannes kun je aan de antwoorden op deze vragen merken of iemand een christen is of niet.
In dit deel komen we het tweede hoofdstuk binnen. Johannes voert – zoals al eerder gesteld – niet één test uit, maar meerdere. En in 2:1-6 lezen we twee nieuwe tests.
1. Verkondiging breekt de macht van de zonde (vers 1a)
Johannes begint niet direct met een nieuwe test. Hij begint het tweede hoofdstuk zoals hij in het vierde vers begint: hij noemt opnieuw een reden waarom hij deze brief heeft geschreven:
“Mijn lieve kinderen, ik schrijf u deze dingen, opdat u niet zondigt.”
(1 Johannes 2:1a)
Johannes’ doel met zijn brief is dus niet alleen dat gelovigen in Christus gemeenschap met elkaar hebben, dat de blijdschap van gelovigen volkomen zal zijn, maar ook dat gelovigen in Christus niet zondigen.
Johannes, de geestelijke vader
Voordat ik inga op het inhoudelijke aspect van vers 1a, wil ik eerst een kort moment stilstaan bij de eerste drie woorden van de apostel: “Mijn lieve kinderen…”
Het is hier niet zomaar Johannes de apostel die zich richt tot een specifieke gemeenschap van gelovigen. Hier is Johannes de geestelijke vader aan het woord. Je proeft en merkt aan alles dat hier een man aan het woord is die zich met bewogenheid en zorg richt tot zijn lezers. Hier zien we wat het betekent om een geestelijke vader te zijn. Een geestelijke vader pakt zijn pen niet ter hand om in klip-en-klare taal duidelijk te maken wat de gelovigen allemaal moeten doen en hoe, waarbij hij aan het einde duidelijk maakt: “Het is voor jullie slikken of stikken.” Nee, niets van dat alles. Hier is iemand aan het woord die in alles wat hij schrijft laat weten: “Ik geef veel om jullie. Jullie zijn mij toevertrouwd om de boodschap van het Evangelie te verkondigen en om van hieruit gemeenschap met God en met elkaar te hebben. Ik wil dat het in geestelijk opzicht goed met jullie gaat. Ik wil dat jullie ten volle van het leven met God en medegelovigen genieten. Ik wil dat er bij jullie persoonlijk en onderling geen enkele belemmeringen om dit genot te kennen.”
Wat een betrokken, stimulerende geestelijke vader! Ken jij ook zo iemand? Of ben jij zo iemand? Iemand die heel persoonlijk tegen een ander kan worden, een schouderklop geeft en zegt: “Kom op, broeder! Houd vol! Ga door! De Heere Jezus is Zijn werk in jou begonnen en Hij zál het afmaken! Wat gun ik jou Zijn genade en zegen!”
Het is niet moeilijk te begrijpen waarom zulke mensen het verschil maken in de christelijke gemeente. Zij stimuleren. Zij motiveren. Zij activeren. Zij kijken niet weg als het moeilijk wordt, als zij het niet meer weten. Ze geven dat genadige duwtje in de rug – dat duwtje dat je zo hard nodig hebt – om door te gaan.
Het zegt ook iets over Johannes’ pastorale hart en prioriteiten. Merk op dat Johannes tot nu toe – en eigenlijk in zijn gehele brief – niet sterk hamert op alle details van de leer. Israël komt niet voor in zijn brief. De doop behandelt hij niet. Een eindtijdschema ontbreekt. Gaven van de Heilige Geest komen niet aan bod. Dit zegt iets over het hart van een geestelijke vader. Zo iemand weet wat de belangrijkste prioriteiten zijn. En in het vervolg van dit deel – en ook in het vervolg van zijn brief – zullen we ontdekken wat voor Johannes belangrijke prioriteiten zijn. Want wat schrijft hij in vers 1a?
“Mijn lieve kinderen, ik schrijf u deze dingen, opdat u niet zondigt.”
Dit heeft voor Johannes een hoge prioriteit. Hij wil ervoor zorgen dat zijn geestelijke kinderen niet zondigen. Ik vraag mij af of wij in deze tijd nog op deze manier naar medebroeders –en zusters kijken. Gun jij jouw broeders en zusters ook dat zij niet meer zullen zondigen? Of haal jij je schouders erover op? Vind je het wel best zo? Een paar liedjes zingen samen, de hoofdpunten van de theologische visie een beetje ventileren en tot slot een gebed. In hoeveel bidstonden is ruimte om te delen voor welke zonde iemand gevoelig is? En in hoeverre wordt hier in de gebeden actief aandacht aan besteed? Mijn vrees is dat dit percentage bedroevend laag is.
Wat dit betreft is de christelijke wereld – in vergelijking met de apostelen en Vroege Kerk – nogal op zijn kop gezet. Waar de auteurs van het Nieuwe Testament in verhouding weinig aandacht aan besteden, zijn wij veel meer tijd aan kwijt en daar waar zij in verhouding veel tijd en energie in hebben gestopt, maken wij ons er nogal gemakkelijk vanaf. Wanneer heb jij voor het laatst de welgemeende wens van een broeder of zuster gehoord, die zei: “Ik gun het jou dat je mag leven vanuit de vrijheid in Christus en dat je niet zult zondigen.” Ik hoor het schrikbarend weinig.
Gods Woord heeft kracht
Als we goed lezen, zien we dat Johannes doorheeft dat wat hij zegt effect heeft op de groep gelovigen die zijn brief zal lezen. Je gaat niet iets schrijven als je weet dat het beoogde doel niet bereikt wordt. Johannes’ doel is dat de invloed en de macht van de zonde, waar we de vorige keer ook naar hebben gekeken hebben, steeds meer gebroken wordt en steeds meer aan invloed verliest. Gezien het feit dat er klaarblijkelijk figuren in of in de buurt van deze gemeenschap zijn geweest die hebben geroepen dat een gelovige niet meer zondigt of dat iemand nooit zonde heeft gedaan, is het niet moeilijk te raden waarom Johannes dit hier noemt. De gedachten die een mens heeft over zonde, bepaalt uiteindelijk hoe hij handelt op momenten dat hij wordt verzocht tot zonde. Iemand die denkt dat zonde niet erg is, geeft er sneller en gemakkelijker aan toe dan iemand die zich goed bewust is van het feit dat zonde gevaarlijk is. Johannes erkent niet alleen deze realiteit, hij maakt ook gebruik van zijn kennis en positie, om de gelovigen in dit opzicht te ondersteunen en hen aan te moedigen niet te zondigen.
2. Jezus Christus verzoent alle zonde (vers 1b-2)
Maar zoals wel vaker met dergelijke zwart-wit-uitspraken, komen ook hier grote vragen op tafel. Wat gebeurt er als iemand tóch zondigt? En betekenen de woorden van Johannes in vers 1a dat een christen in dit leven op het punt kan komen dat hij niet meer bewust zondigt? Kan een christen in dit leven volmaakt worden?
Johannes zelf is zich er heel goed van bewust dat zijn woorden in vers 1a vragen oproept en daarom lezen we in vers 1b-2:
“En als iemand gezondigd heeft: wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de hele wereld.”
Johannes is een bijzonder evenwichtige auteur. Hij is zwart-wit, maar ook gebalanceerd. En hieruit blijkt dat hij is geïnspireerd door de Heilige Geest toen hij zijn brieven én Evangelie schreef. Hij is zó evenwichtig, dat hij gelovigen oprecht kan aanmoedigen niet te zondigen en tegelijkertijd naar de Heere Jezus als volmaakte Hogepriester en Voorspraak te wijzen wanneer een christen tóch zondigt. Hiermee laat hij ook zien dat het offer dat Christus op Golgotha bracht zó alomvattend is, dat geen één zonde er niet mee verzoend kan worden. Het offer van Jezus Christus is zó groot, zó alomvattend dat geen enkele gelovige er op de Dag van het Oordeel van schrik achter komt dat een deel van zijn zonden toch niet vergeven zijn.
Stierf Christus voor de hele wereld?
1 Johannes 2:2 is een belangrijke tekst in een discussie over de reikwijdte van de verzoening. Stierf Christus alleen voor de uitverkorenen? “Ja,” zeggen calvinisten. “Nee,” zeggen arminianen: “Kijk maar in dit vers. Hier staat immers dat Christus een verzoening voor de zonden van de hele wereld is.” Oppervlakkig gezien lijken de arminiaanse theologen het gelijk aan hun kant te hebben. Toch is het belangrijk een aantal aspecten in overweging te nemen. Johannes omschrijft het verlossingswerk van Christus hier zó alomvattend, dat, al zou zelfs de hele wereld tot geloof komen, Zijn bloed genoeg is om de verzoening tussen God en mensen te verzegelen. Kortom: Johannes wil hier laten zien: “Je kunt als gelovige niet op het punt komen dat je teveel zondigt, zodat na een bepaalde maat – die alleen God weet – de verzoening kwijtgespeeld hebt.
Wat we ook niet moeten vergeten, is dat Johannes hier niet spreekt over de reikwijdte van het effect van de verzoening, maar de reikwijdte van de verkondiging van de verzoening. Dit zijn twee fundamenteel verschillende zaken. Het moet uitdrukkelijk gezegd worden dat verzoening niet betekent dat de hele wereld gered is. Als je dit zo stelt, verkondig je alverzoening. Maar dat is niet wat Johannes hier zegt.
Aan de andere kant moeten we het effect van de verzoening – die blijft echt beperkt tot de uitverkorenen, degenen die tot geloof in Christus komen – niet leidend laten zijn voor de verkondiging van het Evangelie. Wie dit doet, wordt een hypercalvinist genoemd. Ik wil hier expliciet zwart op wit stellen dat ik mij geheel van deze onjuiste conclusie distantieer. Ja, ik geloof als calvinist dat het effect van het verlossingswerk alleen betrekking heeft op de uitverkorenen, en nee, ik geloof niet dat het “begrensde effect” – of wat in de geschiedenis “beperkte verzoening” is genoemd – een belemmering mag zijn voor de verkondiging van het Evangelie. Het is volslagen onzin te beweren dat we het Evangelie niet kunnen of mogen verkondigen, zolang we niet met zekerheid hebben vastgesteld wie wel of niet uitverkoren is. Dus nee: géén alverzoening en géén hypercalvinisme.
3. Johannes’ test: wie met God verzoend is, gehoorzaamt Hem (vers 3-4)
In vers 3-4 zien we iets wat vele malen belangrijker is dan de discussie of Christus voor de zonden van de uitverkorenen of voor de zonden van de hele wereld is gestorven: de vrucht van het verlossingswerk van Christus:
“En hierdoor weten wij dat wij Hem kennen, namelijk als wij Zijn geboden in acht nemen. Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet in acht neemt, is een leugenaar en in hem is de waarheid niet.”
Verzoening met God heeft gevolgen. We moeten de verzoening in dit verband breder trekken dan vergeving alleen. Verzoening betekent zeker ook dat Gods toorn over onze zonde is weggenomen, omdat wij door het geloof de toevlucht hebben genomen tot Christus. Als wij Christus ontvangen als Gods Belofte van, voor en tot gerechtigheid, dan zal Hij ons niet meer veroordelen vanwege onze ongerechtigheid – immers, het bloed van Christus heeft onze zonden weggewassen!
Maar met vergeving eindigt het verzoeningswerk niet. Er gebeurt nog iets: er ontstaat gehoorzaamheid aan de God Die Zichzelf in Christus met ons heeft verzoend. En deze test legt Johannes nu voor zijn lezers neer: “Ken jij God? Zo ja, dan is dat zichtbaar door jouw gehoorzaamheid aan Zijn Woord; zo nee, dan ken je Hem niet.” Zo zwart-wit is hij. In dit opzicht is Johannes niet alleen evenwichtig, maar ook veelzijdig in zijn manier van communiceren. Het ene moment is hij die geestelijke vader die vol zorg en ontferming schrijft, en het andere moment lijkt hij wel een chirurg die no-nonsensebeleid voert, het mes er diep inzet en radicaal snijdt in dat wat weggehaald of hersteld moet worden. Het is een bijzondere mix: een houding die barmhartigheid en genade uitstraalt en tegelijkertijd ontzag afdwingt door duidelijk te maken dat voor spelletjes geen plaats is. Hij windt er dan ook geen doekjes om: als je God niet gehoorzaamt, terwijl je beweert met Hem verzoend te zijn, dan ben je gewoon een overtreder van het negende gebod – je bent een leugenaar.
Theologische en pastorale pijn
En misschien hebben wij de neiging te denken: “Nou en? Wat boeit dit? Dit is heus niet het enige kenmerk van de verzoening met God. Dus waarom zouden wij ons hier druk over maken?”
Het erge is dat wij niet eens meer doorhebben wat met zo’n houding op het spel staat. Iemand die in het pastoraat serieus wil dienen, of iemand die theologisch serieus over essentiële, praktische vraagstukken wil nadenken, gaat de pijn hiervan ervaren. Hij leert zien dat het juist wel erg is als mensen hun schouders over vers 3 en 4 ophalen.
Het vervelende is dat wij bijna altijd vanuit onszelf denken. Wij denken vanuit de mens. Wij roepen over onszelf dat wij zijn verzoend met God. Wij roepen dat wij vergeven zijn. Wij roepen dat wij gerechtvaardigd zijn door het geloof. De beslissende scheidsrechter in dit verhaal dient echter altijd Gods eigen Woord te zijn. En als we de zaak van God uit gaan bekijken, dan komen we erachter dat we niet gemakkelijk of goedkoop kunnen roepen dat wij zijn verzoend met Hem. Uiteindelijk is onze gehoorzaamheid aan datzelfde Woord van God een krachtiger bewijs van onze verzoening met Hem, dan onze woorden.
En vergis je niet: anderen zien veel. Dus al zou jij jezelf voor de gek willen houden, anderen zien altijd wel iets waardoor je – uiteindelijk – door de mand valt. Iemand die beweert God te kennen, verzoend te zijn met Hem en tegelijkertijd structureel ongehoorzaam is aan Gods Woord, kan nooit een (groeiende) bevestiging ontvangen van het feit dat hij een behouden, wedergeboren christen is. Het is dan ook absoluut not done om zo iemand te verzekeren van een verlossing die hij hoogstwaarschijnlijk niet bezit. Jezus Christus stierf, en Zijn bloed is genoeg om de hele wereld te reinigen van zonde. Maar Hij verzoent en vergeeft niemand die “aanmatigend” zondigt. En wat is aanmatigend zondigen? Het is zondigen met de houding van 1 Johannes 1:6, 8 en 10.
4. Johannes’ test: wie in Christus blijft, wandelt zoals Hij (vers 5-6)
Johannes trekt de lijn van gehoorzaamheid door, maakt het in vers 5-6 nog praktischer. Wie verzoend is met God door Christus, is ook in Christus:
“Maar ieder die Zijn woord in acht neemt, in hem is werkelijk de liefde van God volmaakt geworden. Hierdoor weten wij dat wij in Hem zijn. Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft.”
Gehoorzaamheid is een vrucht van de verzoening met God. Gehoorzaamheid is ook een vrucht van de liefde voor God. En gehoorzaamheid is een vrucht van onze positie in God, door Jezus Christus. Johannes verbindt hier duidelijk de positie van een christen aan de praktijk van zijn leven.
De gehoorzame christen vertoont het beeld van zijn Meester
Hoe ziet deze gehoorzaamheid er dan uit? Johannes is duidelijk: wie Christus liefheeft, gehoorzaamt Hem en wandelt zoals de Heere Jezus Zelf heeft gewandeld.
Het is op dit punt verleidelijk om meteen met alle spectaculaire werken van Christus aan te komen zetten en vervolgens de opdracht mee te geven dat wij erop uit moeten trekken om mensen te genezen, demonen uit te drijven en hele menigtes te voeden met vijf broden en twee vissen. Toch zijn dit niet de werken waar we aan moeten denken als we 1 Johannes 2:5-6 lezen – juist niet, zou ik zelfs willen zeggen. Want het zijn juist de wonderen en tekenen van Christus die Zijn Godheid bewijzen. Hierin is Hij juist de Andere. Hij is anders dan wij. Ja, Hij is Mens. Maar Hij is ook God.
Welke werken van Christus heeft Johannes dan in gedachten wanneer hij deze woorden schrijft? Kortgezegd komt het hierop neer: de werken van Christus Die Hij met liefde heeft gedaan en waarmee Hij het karakter van Zijn Vader openbaarde. En op dit punt worden we herinnerd aan Johannes 17:3-8. Christus heeft Zijn Vader met liefde gehoorzaamd en Hij straalde met het karakter van God. Zijn werken getuigen ervan. En, nog belangrijker met het oog op de context van 1 Johannes 2:1-6, Christus heeft nooit gezondigd. Zonde zou je dus kunnen omschrijven als het tekortschieten in het weerspiegelen of het gelijkvormig zijn aan het karakter van God. Deze definitie gaat een stuk dieper dan het overtreden van een paar wetten of regels. We komen hier uit bij de kern van gehoorzaamheid en zonde. Gehoorzaamheid is vol liefde het karakter van Jezus Christus weerspiegelen. Zonde betekent dat dit alles verzuimd wordt.
Wanneer we deze definities van gehoorzaamheid en zonde hanteren, zien we dat Johannes met glasheldere, theologische logica kan stellen dat wie God gehoorzaamt, is verzoend met God – Hem kent – en dat degene die ongehoorzaam is aan Gods Woord, Hem niet kent, en dus ook niet met Hem verzoend is.
Wat een vreugde te merken dat we in ons karakter steeds meer gaan lijken op Degene Die Zichzelf in Jezus Christus met ons heeft verzoend! Daarom is mijn wens, in navolging van de apostel Johannes, voor iedere christen die dit leest, dat u en jij niet zondigt. En mocht je – helaas – toch hebben gezondigd: wij hebben de Voorspraak bij God – Jezus Christus, de Rechtvaardige.
Labels:
Evangelie,
God,
heiliging,
Jezus Christus,
Vergeving,
Verzoening,
zonde
zondag 29 juli 2018
Zwakheidstheologie
Wat het manuscript niet haalde
Het voorbereiden van een preek vraagt een andere aanpak dan het opstellen van een betoog of uiteenzetting op een persoonlijke weblog. Je kunt het de hoorders niet aandoen twee uur achter elkaar stil te moeten zijn en al die tijd te moeten luisteren.
Je zult als spreker dus keuzes moeten maken: wat moet er echt in en wat kan ik er geoorloofd uitlaten? Voegt dat wat ik nu op papier heb echt iets wezenlijks toe aan de boodschap die ik wil brengen? Alleen met een dergelijke kritische blik op het manuscript kun je dit soort beslissingen nemen.
Valkuil
Het is onder sprekers een veelgehoorde valkuil: teveel informatie proppen in een boodschap waar je relatief weinig tijd voor hebt. Een Bijbelverklarende preek – een preek waarbij de spreker vers voor vers het tekstgedeelte behandelt – duurt ongeveer 45-50 minuten (hoewel dit uiteraard niet betekent dat korter of langer per definitief fout is). Er zijn voor de spreker allerlei manieren om te ontdekken of de lengte van een preek binnen deze marge valt. Je kunt de preek als oefening “houden” – voor jezelf, vergezeld van een horloge en daarmee de tijd meten. Je kunt vervolgens deze tijd vergelijken met het aantal pagina’s van je manuscript. Uiteindelijk zal iedere spreker moeten ontdekken hoe hij dit vormgeeft.
Ik denk dat bijna iedere spreker kan beamen dat je soms momenten hebt waarop je denkt: “Jammer dat ik dít moest schrappen! Ik had dit nog graag doorgegeven.” Wil het dan zeggen dat het fout is geweest dat je het hebt geschrapt? Niet altijd. Dit is waarschijnlijk één van de redenen dat sprekers in dubio verkeren over dergelijke beslissingen. Ontzeg ik de hoorders nu iets wezenlijks wanneer ik dit niet noem?
Zwakheidstheologie
Toen ik Psalm 66:5-7 bestudeerde, werd ik bij bepaald bij wat ik noem een “zwakheidstheologie”. Kort omschreven is een zwakheidstheologie Romeinen 7:24 - “Ik ellendig mens!” – gevolgd door een apathische of fatalistische houding: “Och, wat zijn wij zwak. Och, wat bakken wij er toch weinig van. Och, wat falen wij toch veel. Laten we ons maar goed beseffen dat we het vanuit onszelf niet kunnen opbrengen.”
Er zit een zekere waarheid in dit alles. Wij zijn zwak. Wij kunnen vanuit onszelf niets bijdragen aan de groei en ontwikkeling van de vrucht van de Heilige Geest in ons leven.
Maar dit is heel wat anders dan in een hoekje gaan zitten en dit als een mantra blijven opdreunen. Ik denk dat de Gemeente van Jezus Christus – juist in deze tijd – gebaat is bij een houding zoals Mozes deze had toen hij met het volk Israël voor de Rode Zee stond. We lezen deze geschiedenis in Exodus 14:10-12:
De mensen zeggen als het ware: “Nou, Mozes, bedankt hè! Hier staan we dan. Voor ons de Rode Zee en achter ons woedende Egyptenaren. Lekker ingesloten zo, tussen water en voormalige onderdrukker. Je wordt bedankt, Mozes, voor deze sublieme bevrijdingstocht. Waren we maar in Egypte gebleven! Alles beter dan dit!”
Stel je eens voor dat Mozes ook in deze slachtofferrol zou zijn gekropen. Daar sta je dan, met dit zeurende volk én met je “zwakheidstheologie” – ingesloten tussen water en vijand. Moet u zich eens voorstellen dat Mozes óók zou hebben gezegd: “Ik ellendige leider! Wat zijn wij toch een ellendig volk! Dit ziet er niet best uit. Arme wij!”
Wat zou er gebeurd zijn als Mozes met het volk mee zou zijn gegaan? Ik zie maar één mogelijkheid: het volk zou ten onder zijn gegaan. En gelukkig ging Mozes niet mee in de redenering van het volk. We lezen in Exodus 14:13-14:
En daar konden ze het dan mee doen.
Waar zijn de Mozessen van deze tijd? Waar zijn de mannen die op de beslissende momenten in het voortbestaan van Gods volk de moed, het geloof en de volharding hebben dit volk op sleeptouw te nemen en te zeggen: “Nú niet dralen, nú geen spelletjes, nú geen gezeur, nú doorpakken. Nú doorgaan. Hef je hoofd omhoog; de HEERE onze God is met ons! Als God in Egypte Zijn macht heeft bewezen in de plagen, kan Hij dan nu ook geen verlossing schenken? Houd moed!”
Zeg net als Mozes: “God zal ons verlossen! Hij zal ons bevrijden!” En om met Paulus te spreken: “Broeder, zuster, God zal het werk voltooien dat hij in jou begonnen is! Ga door! Houd vol!”
Ik zou graag de angel uit een dergelijke “zwakheidstheologie” willen halen. Maar niet elke tekst leent zich hier voor. En het te pas en te onpas noemen van allerlei zaken die niets, maar dan ook helemaal niets met de gelezen tekst te maken hebben, is niet opbouwend en functioneel.
Niet altijd functioneel, wel altijd een les
Ik besloot dit deel over de “zwakheidstheologie” niet in het definitieve manuscript op te nemen. Het had niet zozeer betrekking op het gedeelte van de Psalm en het was ook het resultaat van extra denkstappen buiten de tekst om. Dan is het niet handig dit alles te noemen.
De les kan echter wél worden doorgegeven.
Ik hoop dat de christelijke Kerk het ongezonde “zwakheidsdenken” uit haar midden wil verwijderen. Het boek Openbaring, het laatste boek in de Bijbel, laat een overwinnende Kerk zien. Johannes ziet geen vorm van zelfbeklag bij de bruid van Christus: “Och, arme wij – wij ellendige Kerk!” Nee, hij ziet een Kerk die vastbesloten is haar levende Koning, Bruidegom, Heere, Verlosser en Hoofd te dienen en alle eer te geven van Zijn verlossingswerk. Zij is trots om de zonde weg te doen – voor Hem. Zij is trots om haar leven niet lief te hebben tot in de dood – voor Hem. Zij is trots om haar overwinningskroon af te doen – voor Hem.
Deze trots mag meer zichtbaar zijn in de belijdende kerk van onze tijd. Het is de trots die – als ik de geschiedenis uit Exodus goed inschat – Mozes bezat toen hij het volk door de Rode Zee moest leiden. Het is trots die weet dat de mens uit zichzelf niet bij machte is bij te dragen aan Gods machtige verlossingsdaden. Maar het is ook trots die zich ervan bewust is dat God bij machte is véél meer te doen dan een christen kan bidden of bedenken. Deze trots mag er zijn. Voor deze trots hoeft een christen zich niet te schamen. En boven alles: deze trots eert God. Want de Kerk van Jezus Christus dient de Schepper van hemel en aarde. Zij dient de God Die in de meest ogenschijnlijk verloren omstandigheden de overwinning kan schenken. Roemen in de machtige werken van deze God mag gebeuren met trots. Dit is onze God. En wij Zijn dankbaar, blij en vereerd dat Hij in Zijn onmetelijke liefde en genade een volk voor Zichzelf verzamelt, om voor eeuwig te roemen in Zijn daden. En niet alleen dat: de Kerk is geroepen om vol vertrouwen voor de toekomst te leven met het zicht op Gods machtige daden in het verleden.
Bedenk bij dit alles: wij zijn en blijven mensen en tot het moment dat Christus terugkomt zijn wij zwak door de inwonende zonde. Er zijn momenten dat jij je met recht ellendig en zwak kan en mag noemen. Dat is echt niet erg.
Maar doe niet alsof dit de norm is. De houding van Israël bij de Rode Zee is niet de norm. De reactie van Mozes, dát is de norm. Ze sluit geen falen uit, maar ziet met de ogen van het geloof dat God altijd machtiger is – ja, machtiger dan al het falen van christenen bij elkaar. Vertrouw hierop. Roem hierin. En vertel hierover met gepaste, Bijbelse trots.
Het voorbereiden van een preek vraagt een andere aanpak dan het opstellen van een betoog of uiteenzetting op een persoonlijke weblog. Je kunt het de hoorders niet aandoen twee uur achter elkaar stil te moeten zijn en al die tijd te moeten luisteren.
Je zult als spreker dus keuzes moeten maken: wat moet er echt in en wat kan ik er geoorloofd uitlaten? Voegt dat wat ik nu op papier heb echt iets wezenlijks toe aan de boodschap die ik wil brengen? Alleen met een dergelijke kritische blik op het manuscript kun je dit soort beslissingen nemen.
Valkuil
Het is onder sprekers een veelgehoorde valkuil: teveel informatie proppen in een boodschap waar je relatief weinig tijd voor hebt. Een Bijbelverklarende preek – een preek waarbij de spreker vers voor vers het tekstgedeelte behandelt – duurt ongeveer 45-50 minuten (hoewel dit uiteraard niet betekent dat korter of langer per definitief fout is). Er zijn voor de spreker allerlei manieren om te ontdekken of de lengte van een preek binnen deze marge valt. Je kunt de preek als oefening “houden” – voor jezelf, vergezeld van een horloge en daarmee de tijd meten. Je kunt vervolgens deze tijd vergelijken met het aantal pagina’s van je manuscript. Uiteindelijk zal iedere spreker moeten ontdekken hoe hij dit vormgeeft.
Ik denk dat bijna iedere spreker kan beamen dat je soms momenten hebt waarop je denkt: “Jammer dat ik dít moest schrappen! Ik had dit nog graag doorgegeven.” Wil het dan zeggen dat het fout is geweest dat je het hebt geschrapt? Niet altijd. Dit is waarschijnlijk één van de redenen dat sprekers in dubio verkeren over dergelijke beslissingen. Ontzeg ik de hoorders nu iets wezenlijks wanneer ik dit niet noem?
Zwakheidstheologie
Toen ik Psalm 66:5-7 bestudeerde, werd ik bij bepaald bij wat ik noem een “zwakheidstheologie”. Kort omschreven is een zwakheidstheologie Romeinen 7:24 - “Ik ellendig mens!” – gevolgd door een apathische of fatalistische houding: “Och, wat zijn wij zwak. Och, wat bakken wij er toch weinig van. Och, wat falen wij toch veel. Laten we ons maar goed beseffen dat we het vanuit onszelf niet kunnen opbrengen.”
Er zit een zekere waarheid in dit alles. Wij zijn zwak. Wij kunnen vanuit onszelf niets bijdragen aan de groei en ontwikkeling van de vrucht van de Heilige Geest in ons leven.
Maar dit is heel wat anders dan in een hoekje gaan zitten en dit als een mantra blijven opdreunen. Ik denk dat de Gemeente van Jezus Christus – juist in deze tijd – gebaat is bij een houding zoals Mozes deze had toen hij met het volk Israël voor de Rode Zee stond. We lezen deze geschiedenis in Exodus 14:10-12:
“Toen de farao dichterbij gekomen was, sloegen de Israëlieten hun ogen op en zie, de Egyptenaren trokken achter hen aan. Toen werden de Israëlieten zeer bevreesd en riepen tot de HEERE, en zij zeiden tegen Mozes: Waren er in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe hebt u dit met ons kunnen doen door ons uit Egypte te leiden? Was dit niet wat wij in Egypte al tegen u zeiden: Laat ons met rust, laten wij de Egyptenaren maar dienen? Want het is beter voor ons de Egyptenaren te dienen dan in de woestijn te sterven.”
De mensen zeggen als het ware: “Nou, Mozes, bedankt hè! Hier staan we dan. Voor ons de Rode Zee en achter ons woedende Egyptenaren. Lekker ingesloten zo, tussen water en voormalige onderdrukker. Je wordt bedankt, Mozes, voor deze sublieme bevrijdingstocht. Waren we maar in Egypte gebleven! Alles beter dan dit!”
Stel je eens voor dat Mozes ook in deze slachtofferrol zou zijn gekropen. Daar sta je dan, met dit zeurende volk én met je “zwakheidstheologie” – ingesloten tussen water en vijand. Moet u zich eens voorstellen dat Mozes óók zou hebben gezegd: “Ik ellendige leider! Wat zijn wij toch een ellendig volk! Dit ziet er niet best uit. Arme wij!”
Wat zou er gebeurd zijn als Mozes met het volk mee zou zijn gegaan? Ik zie maar één mogelijkheid: het volk zou ten onder zijn gegaan. En gelukkig ging Mozes niet mee in de redenering van het volk. We lezen in Exodus 14:13-14:
“Maar Mozes zei tegen het volk: Wees niet bevreesd, houd stand, zie het heil van de HEERE dat Hij vandaag nog voor u zal bewerken! Want de Egyptenaren die u vandaag ziet, zult u tot in eeuwigheid niet meer terugzien. De HEERE zal voor u strijden, en ú moet stil zijn.”
En daar konden ze het dan mee doen.
Waar zijn de Mozessen van deze tijd? Waar zijn de mannen die op de beslissende momenten in het voortbestaan van Gods volk de moed, het geloof en de volharding hebben dit volk op sleeptouw te nemen en te zeggen: “Nú niet dralen, nú geen spelletjes, nú geen gezeur, nú doorpakken. Nú doorgaan. Hef je hoofd omhoog; de HEERE onze God is met ons! Als God in Egypte Zijn macht heeft bewezen in de plagen, kan Hij dan nu ook geen verlossing schenken? Houd moed!”
Zeg net als Mozes: “God zal ons verlossen! Hij zal ons bevrijden!” En om met Paulus te spreken: “Broeder, zuster, God zal het werk voltooien dat hij in jou begonnen is! Ga door! Houd vol!”
Ik zou graag de angel uit een dergelijke “zwakheidstheologie” willen halen. Maar niet elke tekst leent zich hier voor. En het te pas en te onpas noemen van allerlei zaken die niets, maar dan ook helemaal niets met de gelezen tekst te maken hebben, is niet opbouwend en functioneel.
Niet altijd functioneel, wel altijd een les
Ik besloot dit deel over de “zwakheidstheologie” niet in het definitieve manuscript op te nemen. Het had niet zozeer betrekking op het gedeelte van de Psalm en het was ook het resultaat van extra denkstappen buiten de tekst om. Dan is het niet handig dit alles te noemen.
De les kan echter wél worden doorgegeven.
Ik hoop dat de christelijke Kerk het ongezonde “zwakheidsdenken” uit haar midden wil verwijderen. Het boek Openbaring, het laatste boek in de Bijbel, laat een overwinnende Kerk zien. Johannes ziet geen vorm van zelfbeklag bij de bruid van Christus: “Och, arme wij – wij ellendige Kerk!” Nee, hij ziet een Kerk die vastbesloten is haar levende Koning, Bruidegom, Heere, Verlosser en Hoofd te dienen en alle eer te geven van Zijn verlossingswerk. Zij is trots om de zonde weg te doen – voor Hem. Zij is trots om haar leven niet lief te hebben tot in de dood – voor Hem. Zij is trots om haar overwinningskroon af te doen – voor Hem.
Deze trots mag meer zichtbaar zijn in de belijdende kerk van onze tijd. Het is de trots die – als ik de geschiedenis uit Exodus goed inschat – Mozes bezat toen hij het volk door de Rode Zee moest leiden. Het is trots die weet dat de mens uit zichzelf niet bij machte is bij te dragen aan Gods machtige verlossingsdaden. Maar het is ook trots die zich ervan bewust is dat God bij machte is véél meer te doen dan een christen kan bidden of bedenken. Deze trots mag er zijn. Voor deze trots hoeft een christen zich niet te schamen. En boven alles: deze trots eert God. Want de Kerk van Jezus Christus dient de Schepper van hemel en aarde. Zij dient de God Die in de meest ogenschijnlijk verloren omstandigheden de overwinning kan schenken. Roemen in de machtige werken van deze God mag gebeuren met trots. Dit is onze God. En wij Zijn dankbaar, blij en vereerd dat Hij in Zijn onmetelijke liefde en genade een volk voor Zichzelf verzamelt, om voor eeuwig te roemen in Zijn daden. En niet alleen dat: de Kerk is geroepen om vol vertrouwen voor de toekomst te leven met het zicht op Gods machtige daden in het verleden.
Bedenk bij dit alles: wij zijn en blijven mensen en tot het moment dat Christus terugkomt zijn wij zwak door de inwonende zonde. Er zijn momenten dat jij je met recht ellendig en zwak kan en mag noemen. Dat is echt niet erg.
Maar doe niet alsof dit de norm is. De houding van Israël bij de Rode Zee is niet de norm. De reactie van Mozes, dát is de norm. Ze sluit geen falen uit, maar ziet met de ogen van het geloof dat God altijd machtiger is – ja, machtiger dan al het falen van christenen bij elkaar. Vertrouw hierop. Roem hierin. En vertel hierover met gepaste, Bijbelse trots.
Labels:
Christelijke leven,
Gemeente,
Kerk,
zonde
zondag 1 juli 2018
“Wij weten dat…” (2)
De boodschap van 1 Johannes
De eerste brief van Johannes is theologisch én – vooral – praktisch een hele spannende brief. Dat wordt vanaf dit deel duidelijk. Na de inleiding van vers 1-4 zien we dat Johannes begint met een geestelijke inspectie. Laten we vooral ook goed onthouden dat hij in vers 4 heeft gezegd dat hij de brief heeft geschreven opdat “uw” (volgens sommige vertalingen “onze”) blijdschap vervuld zal zijn. Beide vertalingen kunnen. Johannes wil dus bijdragen aan de blijdschap van de gelovigen die deze brief lezen. In vers 5-10 zien we hoe hij aan deze blijdschap werkt, door te kijken naar de houding van een christen ten aanzien van de zonde.
1. Johannes’ boodschap: God is licht (vers 5)
In vers 5 brengt Johannes zijn eerdere boodschap in herinnering bij de geadresseerden:
Het is goed om jezelf af te vragen of jij dit ook zo gezegd zou kunnen hebben na het lezen van de Bijbel. De manier waarop Johannes zijn boodschap verwoordt, verraad namelijk al iets. Het is geen doorsnee boodschap. De meeste christenen zouden zeggen:
Blijkbaar is er iets in Johannes’ gedachten waardoor hij zijn boodschap formuleert zoals hij deze formuleert. Maar wat is dat? Toegegeven, de boodschap van de Bijbel weergeven als “God is licht en er is in Hem in het geheel geen duisternis” is natuurlijk wel waar – maar voor ons gevoel niet de kern van wat God tot ons te zeggen heeft. Hij wil tot ons spreken over het kruis van Christus, de opstanding, het geloof en het eeuwige leven. Waarom schrijft Johannes dit dan niet? Wat zit hier achter? Draait de Bijbelse boodschap dan niet om het verlossingswerk van Jezus Christus?
Het belang van testen
Ja. Het verlossingswerk dat God in Christus heeft volbracht is het centrum van de Bijbelse boodschap. Maar let tijdens het lezen van Bijbelgedeelten altijd op de functionaliteit van woorden, zinnen en redevoeringen. Juist in 1 Johannes wordt goed zichtbaar dat hij één duidelijk doel voor ogen heeft: meewerken aan de blijdschap van gelovigen (vers 4).
Blijdschap kent een sterke doorlevingskant. Blijdschap gaat over ervaring en gevoelens. Deze worden beïnvloed door gebeurtenissen – positief of negatief – en moet worden gevoed vanuit duidelijk aanwijsbare kenmerken. Een voorbeeld:
Ik ben een veertienjarige scholier en op een woensdagavond vragen mijn ouders of ik het werkstuk voor het vak Natuurkunde (dat de volgende dag ingeleverd dient te worden) af heb – een vak waar ik overigens nooit echt kaas van heb gegeten – omdat het belangrijk is voor mijn gemiddelde. Dat doen zij met een reden: zij willen dat hun zoon zijn spullen netjes op tijd heeft afgerond, en uiteindelijk een goed cijfer haalt.
Stel dat ik geïrriteerd zeg: “Ja-haa! Dat heb ik af…” – wat zou de reactie van mijn ouders zijn? Zouden zij hier tevreden mee zijn? Zouden zij gerustgesteld zijn?
Ik vrees van niet.
Wat zij – denk ik – gaan doen, is vragen om bewijs. Als dat werkstuk écht af is, dan moet het geprint zijn. En als dat niet zo is, dan moet het op de computer te vinden zijn.
“Laat maar eens zien dan,” zou de volgende vraag van mijn ouders zijn.
Mocht ik het niet afhebben, dan zou ik gaan proberen om allerlei afleidingsmanoeuvres in te zetten: “Het is niet nodig, het is af, vertrouw mij nou maar gewoon… Ik ben moe, ik moet nu gaan slapen… Ik print het morgen wel uit…”
Een beetje ouder begint bij dergelijke antwoorden vermoedelijk steeds meer argwaan te krijgen en wil des te meer bewijs zien dat het werkstuk daadwerkelijk af is.
Wat mijn ouders op dat moment eigenlijk willen, is het bewijs dat dit werkstuk af is, zodat mijn én hun blijdschap over een afgerond project volkomen kan worden. Een scholier met afgeronde werkstukken en goede cijfers brengt veel vreugde in huis.
Op deze manier gaat Johannes in zijn brief ook te werk. Ik begrijp werkelijk niet dat sommige mensen alles in het “natuurlijke” willen laten toetsen (Is de auto die ik koop betrouwbaar? Is de melk die ik koop niet bedorven? Is dit apparaat het juiste gereedschap dat ik nodig heb voor mijn huidige werkzaamheden?) en vervolgens allerlei uitwegen bedenken wanneer het geestelijk leven getoetst wordt:
“Jezus heeft alles volbracht!”
“Ik ben gerechtvaardigd door het geloof, niet door werken!”
“Eens gered, altijd gered!”
“Ik geloof, dat is genoeg!”
Johannes gaat in zijn brief kenmerken van het eeuwige leven geven, waarmee hij toetst of dit leven werkelijk aanwezig is bij degenen tot wie hij zich richt. Hier is niets vreemds aan. Het is heel normaal. Als we natuurlijke zaken al willen toetsen voor we ermee verdergaan, hoeveel te meer zouden dit dan moeten doen bij geestelijke zaken met eeuwige belangen!
Stelling, conclusie en uitgangspunt
Johannes bouwt zijn tests zorgvuldig op. Hij werkt steeds met een stelling, trekt vervolgens een conclusie en verwoordt dan het uitgangspunt. Zo moeten we ook vanaf vers 5 gaan lezen. Als Johannes schrijft dat zijn boodschap luidt dat “God licht is” en “dat in Hem in het geheel geen duisternis is”, dan is dit zijn stelling. Johannes stelt: “God is licht en in Hem is er in het geheel geen duisternis. Vanuit deze stelling trekt hij een conclusie.
2. Johannes’ test: gemeenschap met God betekent wandelen in het licht (vers 6-7)
En de conclusie lezen we in vers 6-7:
Vers 5 is de stelling die Johannes gaat uitwerken, vers 6 is de conclusie die hij hieraan verbindt en vers 7 vormt het uitgangspunt van de stelling die hij in vers 5 op tafel heeft gelegd. Je krijgt hierdoor de volgende these:
A. Stelling: God is licht
B. Conclusie: Als wij zeggen deel aan God te hebben terwijl wij niet in het licht wandelen, dan liegen wij
C. Uitgangspunt: Als wij in het licht wandelen, hebben wij gemeenschap met God en medegelovigen en reinigt het bloed van Christus ons van alle zonden
De boodschap “God is licht” is voor Johannes de toetssteen. God is onveranderlijk en God is licht. In Hem is geen enkele duisternis. Hij heeft op geen enkele manier deel aan de zonde. Dan is Johannes’ logische vervolgvraag: Hoe zit dit bij jou? Jij die belijdt christen te zijn, getuigt jouw leven hiervan? Als God licht is, dan moet jouw leven ook getuigen van dat licht. Als je in zonde leeft, in de duisternis bent, heb je géén gemeenschap met God, géén deel aan Hem, géén eeuwig leven.
Vanuit dit gedeelte zou je “gemeenschap” kunnen vertalen met “het delen van dezelfde waarden.” God is licht, wij zijn licht. God haat de zonde, wij haten de zonde. Gemeenschap met God hebben en wandelen in het licht komt er in de kern op neer dat wij Gods karakter weerspiegelen. Vanuit Zijn karakter komen normen en waarden voort en geeft Hij Zijn regels en wetten. Wie belijdt God te kennen, dient deze kennis in de praktijk te brengen. Merk in dit verband ook de woorden van vers 6 op:
De waarheid belijd je niet alleen – de waarheid doe je. En als je de waarheid belijdt terwijl je het niet doet, dan lieg je. Logisch. Eén plus één is twee.
Maar opnieuw: voor bijna iedereen geldt dat deze rekensom klopt in het “natuurlijke” leven, maar als dit principe wordt overgezet naar het geestelijk leven, dan worden sommigen boos en reageren ze verontwaardigd.
Ben ik verlost, of niet?
Andere mensen reageren bezorgd. Ze erkennen dat Johannes in zijn brief een aantal tests uitvoert en maken zich druk: “Heb ik wel eeuwig leven? Ben ik wel gered? Ik dacht dat het alleen om het geloof in Christus gaat? Hoe kan ik zeker weten dat ik gered ben?”
Het is vanuit tekstgedeelten als deze dat mijn overtuiging sterker is geworden dat niet alleen het moment dat je voor het eerst Christus vertrouwde voor jouw verlossing er werkelijk toe doet, maar elk moment.
Wij kunnen het betoog van Johannes totaal niet volgen als we de dynamiek van Gods verlossingswerk en het eeuwige leven niet begrijpen. Veel mensen denken bij verlossing aan de vergeving van zonden. Voor hen is de vergeving de hoofdboodschap van het Evangelie, haast het ultieme doel. Daarom haken ze af of reageren ze ietwat geïrriteerd op het moment dat deze teksten worden behandeld. Zij stellen vergeving gelijk aan verlossing:
vergeving = verlossing.
Maar Johannes spreekt hier juist over vergeving als middel om tot het verlossingsdoel te komen. Vergeving is het middel, het doel is gemeenschap met God en medegelovigen. Lees nog maar eens vers 7:
Hoe ernstig is het zondigen van een gelovige?
Hier komen we terecht bij een groot discussiepunt: wat is het effect van de zonde in het leven van een christen? Wat is het ergste dat zonde in het leven van een gelovige kan aanrichten?
Op grond van wat we nu hebben gelezen, moeten we op zijn minst tot de conclusie komen dat in ieder geval de gemeenschap tussen God en de gelovige aangetast is. Er kan geen volledige gemeenschap zijn. Het is niet helemaal in orde tussen God en de gelovige.
En op zijn ergst betekent de zonde in het leven van een gelovige dat de persoon helemaal geen wedergeboren christen is. Hoe ernstig is het zondigen van een gelovige dan? In ieder geval ernstig genoeg om er radicaal mee af te rekenen. Zekerheid van verlossing – en de blijdschap hierover – wordt versterkt doordat de macht en invloed van de zonde in het leven van een gelovige gebroken is en minder wordt. Ik herhaal: Zekerheid van verlossing – en de blijdschap hierover – wordt versterkt doordat de macht en invloed van de zonde in het leven van een gelovige gebroken is en minder wordt.
Er zijn mensen die mij nu zullen beschuldigen van het feit dat ik een “fruit inspector” ben – een geestelijke vruchtenonderzoeker. Dat vind ik een eervolle aanklacht. Ik doe hiermee namelijk hetzelfde als wat de apostel Johannes in zijn eerste brief doet. Sommigen mensen denken dat een dergelijke inspectie juist geloofsonzekerheid in de hand werkt. Dat is niet waar. Als jij in jouw eigen leven ziet dat de macht van de zonde gebroken is, dan krijg je toch een geweldig dankbaar en blijmoedig hart?
3. Johannes’ test: in het licht zijn betekent onze zonden niet verdoezelen, maar belijden (vers 8-10)
Ik schrijf bewust dat de macht van de zonde gebroken is en dat de invloed van de zonde minder wordt. Johannes vervolgt zijn betoog namelijk met een tweede test, die we vinden in vers 8 en 10:
We merken dat er nogal wat spanning zit in Johannes’ betoog: enerzijds is het wandelen in het licht het kenmerk van gemeenschap met God – en dus is er geen plaats voor zonde – terwijl hij aan de andere kant ook laat zien dat geen christen zonder zonde is. Wat betekent dit voor het begrijpen van dit gedeelte?
Zondeloze perfectie is niet de norm
Allereerst laat het ons zien dat we met een zekere ontspanning kunnen en mogen leven. God heeft ons in dit leven niet geroepen tot perfectie, maar tot heiliging (1 Tessalonicenzen 4:3). Perfectie is niet de norm. God eist van ons geen zondeloze perfectie, maar wel de volle inspanning om de zonde door de kracht van Zijn Geest uit ons leven te bannen en in het licht te wandelen.
Laten wij elkaar als christenen daarom ook niet beoordelen met de meetlat van perfectie, maar met de meetlat van progressie. Een persoon hoeft zich geen zorgen te maken op het moment dat hij geen perfectie in zijn leven aantreft; hij moet zich zorgen maken wanneer hij geen progressie ziet.
Zonden belijden werkt bevrijdend
Als tweede leert Johannes ons hier dat het belijden van onze zonden ten diepste een zaak van bevrijding is. Ik hoef mijn zonde niet te verdoezelen, ik hoef mijn zonde niet meer goed te praten, ik hoef geen nieuwe zonde meer toe te voegen door te liegen over mijn begane zonde. Ik mag er eerlijk en oprecht voor uitkomen dat ik fout zat. Ik mag eerlijk zeggen dat ik ongehoorzaam ben geweest. Waarom is dit bevrijdend? Omdat Johannes hier laat zien dat oprechte schuldbelijdenis de deur is naar het herstel van de gemeenschap die ik met God en medechristenen mag hebben.
Zonde verslagen zien worden geeft blijdschap
Tot slot mogen we de verzen 8-10 lezen door de lens van vers 4. Een christen is iemand die blij wordt wanneer hij ervaart dat de zonde in zijn leven stelselmatig verslagen wordt. Iemand die hier niet blij mee is, is geen christen. Het is als in een huwelijk: alles wat een goede relatie en verstandhouding met jouw partner in de weg staat, moet verslagen worden. En als je ziet dat dit gebeurt, hoe blij ben je dan met jullie huwelijk!
Het is onmogelijk om alleen maar in positionele termen te blijven spreken over begrippen als “vergeving” en “reiniging” en “wandelen”. Iemand die doelbewust in zonde blijft leven, beschadigt de gemeenschap met God en medegelovigen. In die zin brengt hij ook schade toe aan de kerkgemeenschap als geheel. Er zijn in het Nieuwe Testament aanwijzingen dat we de zonde niet alleen maar op individueel niveau moeten benaderen, maar zeker ook op gemeenschappelijk niveau (vgl. Mattheüs 18:15-20; 1 Korinthe 5:1-13, 11:28-34; Judas 1:12-16, 20-23).
Vergeving is de toegangsdeur tot gemeenschap met God. Gods vergeving stelt ons in staat de praktische reiniging echt te ervaren. Als wij echt gemeenschap met God en medegelovigen hebben, gaat hier ook al een zekere kracht vanuit, die de werking van de zonde tegenstaat. Onderschat daarom ook het belang van de samenkomst niet. Samenkomsten zijn er om de zonde tegen te staan. En wie de zonde in zijn leven tegenstaat en ziet dat de macht ervan gebroken is, dat de invloed ervan minder wordt, ontvangt meer en meer blijdschap. En het is deze blijdschap die Johannes in vers 4 op het oog heeft. En omdat hij die blijdschap op het oog heeft, geeft hij toetsstenen aan gelovigen. Hij wil ons niet plagen, hij wil onze dag niet verpesten – hij wil de blijdschap door de Heilige Geest voeden met zichtbare kenmerken dat wij God werkelijk in Jezus Christus hebben leren kennen.
De eerste brief van Johannes is theologisch én – vooral – praktisch een hele spannende brief. Dat wordt vanaf dit deel duidelijk. Na de inleiding van vers 1-4 zien we dat Johannes begint met een geestelijke inspectie. Laten we vooral ook goed onthouden dat hij in vers 4 heeft gezegd dat hij de brief heeft geschreven opdat “uw” (volgens sommige vertalingen “onze”) blijdschap vervuld zal zijn. Beide vertalingen kunnen. Johannes wil dus bijdragen aan de blijdschap van de gelovigen die deze brief lezen. In vers 5-10 zien we hoe hij aan deze blijdschap werkt, door te kijken naar de houding van een christen ten aanzien van de zonde.
1. Johannes’ boodschap: God is licht (vers 5)
In vers 5 brengt Johannes zijn eerdere boodschap in herinnering bij de geadresseerden:
“En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is.”
Het is goed om jezelf af te vragen of jij dit ook zo gezegd zou kunnen hebben na het lezen van de Bijbel. De manier waarop Johannes zijn boodschap verwoordt, verraad namelijk al iets. Het is geen doorsnee boodschap. De meeste christenen zouden zeggen:
“En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God de wereld zo liefhad, dat Hij Zijn Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft het eeuwige leven ontvangt en naar de hemel kan.”
Blijkbaar is er iets in Johannes’ gedachten waardoor hij zijn boodschap formuleert zoals hij deze formuleert. Maar wat is dat? Toegegeven, de boodschap van de Bijbel weergeven als “God is licht en er is in Hem in het geheel geen duisternis” is natuurlijk wel waar – maar voor ons gevoel niet de kern van wat God tot ons te zeggen heeft. Hij wil tot ons spreken over het kruis van Christus, de opstanding, het geloof en het eeuwige leven. Waarom schrijft Johannes dit dan niet? Wat zit hier achter? Draait de Bijbelse boodschap dan niet om het verlossingswerk van Jezus Christus?
Het belang van testen
Ja. Het verlossingswerk dat God in Christus heeft volbracht is het centrum van de Bijbelse boodschap. Maar let tijdens het lezen van Bijbelgedeelten altijd op de functionaliteit van woorden, zinnen en redevoeringen. Juist in 1 Johannes wordt goed zichtbaar dat hij één duidelijk doel voor ogen heeft: meewerken aan de blijdschap van gelovigen (vers 4).
Blijdschap kent een sterke doorlevingskant. Blijdschap gaat over ervaring en gevoelens. Deze worden beïnvloed door gebeurtenissen – positief of negatief – en moet worden gevoed vanuit duidelijk aanwijsbare kenmerken. Een voorbeeld:
Ik ben een veertienjarige scholier en op een woensdagavond vragen mijn ouders of ik het werkstuk voor het vak Natuurkunde (dat de volgende dag ingeleverd dient te worden) af heb – een vak waar ik overigens nooit echt kaas van heb gegeten – omdat het belangrijk is voor mijn gemiddelde. Dat doen zij met een reden: zij willen dat hun zoon zijn spullen netjes op tijd heeft afgerond, en uiteindelijk een goed cijfer haalt.
Stel dat ik geïrriteerd zeg: “Ja-haa! Dat heb ik af…” – wat zou de reactie van mijn ouders zijn? Zouden zij hier tevreden mee zijn? Zouden zij gerustgesteld zijn?
Ik vrees van niet.
Wat zij – denk ik – gaan doen, is vragen om bewijs. Als dat werkstuk écht af is, dan moet het geprint zijn. En als dat niet zo is, dan moet het op de computer te vinden zijn.
“Laat maar eens zien dan,” zou de volgende vraag van mijn ouders zijn.
Mocht ik het niet afhebben, dan zou ik gaan proberen om allerlei afleidingsmanoeuvres in te zetten: “Het is niet nodig, het is af, vertrouw mij nou maar gewoon… Ik ben moe, ik moet nu gaan slapen… Ik print het morgen wel uit…”
Een beetje ouder begint bij dergelijke antwoorden vermoedelijk steeds meer argwaan te krijgen en wil des te meer bewijs zien dat het werkstuk daadwerkelijk af is.
Wat mijn ouders op dat moment eigenlijk willen, is het bewijs dat dit werkstuk af is, zodat mijn én hun blijdschap over een afgerond project volkomen kan worden. Een scholier met afgeronde werkstukken en goede cijfers brengt veel vreugde in huis.
Op deze manier gaat Johannes in zijn brief ook te werk. Ik begrijp werkelijk niet dat sommige mensen alles in het “natuurlijke” willen laten toetsen (Is de auto die ik koop betrouwbaar? Is de melk die ik koop niet bedorven? Is dit apparaat het juiste gereedschap dat ik nodig heb voor mijn huidige werkzaamheden?) en vervolgens allerlei uitwegen bedenken wanneer het geestelijk leven getoetst wordt:
“Jezus heeft alles volbracht!”
“Ik ben gerechtvaardigd door het geloof, niet door werken!”
“Eens gered, altijd gered!”
“Ik geloof, dat is genoeg!”
Johannes gaat in zijn brief kenmerken van het eeuwige leven geven, waarmee hij toetst of dit leven werkelijk aanwezig is bij degenen tot wie hij zich richt. Hier is niets vreemds aan. Het is heel normaal. Als we natuurlijke zaken al willen toetsen voor we ermee verdergaan, hoeveel te meer zouden dit dan moeten doen bij geestelijke zaken met eeuwige belangen!
Stelling, conclusie en uitgangspunt
Johannes bouwt zijn tests zorgvuldig op. Hij werkt steeds met een stelling, trekt vervolgens een conclusie en verwoordt dan het uitgangspunt. Zo moeten we ook vanaf vers 5 gaan lezen. Als Johannes schrijft dat zijn boodschap luidt dat “God licht is” en “dat in Hem in het geheel geen duisternis is”, dan is dit zijn stelling. Johannes stelt: “God is licht en in Hem is er in het geheel geen duisternis. Vanuit deze stelling trekt hij een conclusie.
2. Johannes’ test: gemeenschap met God betekent wandelen in het licht (vers 6-7)
En de conclusie lezen we in vers 6-7:
“Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet. Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.”
Vers 5 is de stelling die Johannes gaat uitwerken, vers 6 is de conclusie die hij hieraan verbindt en vers 7 vormt het uitgangspunt van de stelling die hij in vers 5 op tafel heeft gelegd. Je krijgt hierdoor de volgende these:
A. Stelling: God is licht
B. Conclusie: Als wij zeggen deel aan God te hebben terwijl wij niet in het licht wandelen, dan liegen wij
C. Uitgangspunt: Als wij in het licht wandelen, hebben wij gemeenschap met God en medegelovigen en reinigt het bloed van Christus ons van alle zonden
De boodschap “God is licht” is voor Johannes de toetssteen. God is onveranderlijk en God is licht. In Hem is geen enkele duisternis. Hij heeft op geen enkele manier deel aan de zonde. Dan is Johannes’ logische vervolgvraag: Hoe zit dit bij jou? Jij die belijdt christen te zijn, getuigt jouw leven hiervan? Als God licht is, dan moet jouw leven ook getuigen van dat licht. Als je in zonde leeft, in de duisternis bent, heb je géén gemeenschap met God, géén deel aan Hem, géén eeuwig leven.
Vanuit dit gedeelte zou je “gemeenschap” kunnen vertalen met “het delen van dezelfde waarden.” God is licht, wij zijn licht. God haat de zonde, wij haten de zonde. Gemeenschap met God hebben en wandelen in het licht komt er in de kern op neer dat wij Gods karakter weerspiegelen. Vanuit Zijn karakter komen normen en waarden voort en geeft Hij Zijn regels en wetten. Wie belijdt God te kennen, dient deze kennis in de praktijk te brengen. Merk in dit verband ook de woorden van vers 6 op:
“Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet.”
De waarheid belijd je niet alleen – de waarheid doe je. En als je de waarheid belijdt terwijl je het niet doet, dan lieg je. Logisch. Eén plus één is twee.
Maar opnieuw: voor bijna iedereen geldt dat deze rekensom klopt in het “natuurlijke” leven, maar als dit principe wordt overgezet naar het geestelijk leven, dan worden sommigen boos en reageren ze verontwaardigd.
Ben ik verlost, of niet?
Andere mensen reageren bezorgd. Ze erkennen dat Johannes in zijn brief een aantal tests uitvoert en maken zich druk: “Heb ik wel eeuwig leven? Ben ik wel gered? Ik dacht dat het alleen om het geloof in Christus gaat? Hoe kan ik zeker weten dat ik gered ben?”
Het is vanuit tekstgedeelten als deze dat mijn overtuiging sterker is geworden dat niet alleen het moment dat je voor het eerst Christus vertrouwde voor jouw verlossing er werkelijk toe doet, maar elk moment.
Wij kunnen het betoog van Johannes totaal niet volgen als we de dynamiek van Gods verlossingswerk en het eeuwige leven niet begrijpen. Veel mensen denken bij verlossing aan de vergeving van zonden. Voor hen is de vergeving de hoofdboodschap van het Evangelie, haast het ultieme doel. Daarom haken ze af of reageren ze ietwat geïrriteerd op het moment dat deze teksten worden behandeld. Zij stellen vergeving gelijk aan verlossing:
vergeving = verlossing.
Maar Johannes spreekt hier juist over vergeving als middel om tot het verlossingsdoel te komen. Vergeving is het middel, het doel is gemeenschap met God en medegelovigen. Lees nog maar eens vers 7:
“Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar [Gods verlossingsdoel], en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde [Gods middel om tot dat doel te komen].”
Hoe ernstig is het zondigen van een gelovige?
Hier komen we terecht bij een groot discussiepunt: wat is het effect van de zonde in het leven van een christen? Wat is het ergste dat zonde in het leven van een gelovige kan aanrichten?
Op grond van wat we nu hebben gelezen, moeten we op zijn minst tot de conclusie komen dat in ieder geval de gemeenschap tussen God en de gelovige aangetast is. Er kan geen volledige gemeenschap zijn. Het is niet helemaal in orde tussen God en de gelovige.
En op zijn ergst betekent de zonde in het leven van een gelovige dat de persoon helemaal geen wedergeboren christen is. Hoe ernstig is het zondigen van een gelovige dan? In ieder geval ernstig genoeg om er radicaal mee af te rekenen. Zekerheid van verlossing – en de blijdschap hierover – wordt versterkt doordat de macht en invloed van de zonde in het leven van een gelovige gebroken is en minder wordt. Ik herhaal: Zekerheid van verlossing – en de blijdschap hierover – wordt versterkt doordat de macht en invloed van de zonde in het leven van een gelovige gebroken is en minder wordt.
Er zijn mensen die mij nu zullen beschuldigen van het feit dat ik een “fruit inspector” ben – een geestelijke vruchtenonderzoeker. Dat vind ik een eervolle aanklacht. Ik doe hiermee namelijk hetzelfde als wat de apostel Johannes in zijn eerste brief doet. Sommigen mensen denken dat een dergelijke inspectie juist geloofsonzekerheid in de hand werkt. Dat is niet waar. Als jij in jouw eigen leven ziet dat de macht van de zonde gebroken is, dan krijg je toch een geweldig dankbaar en blijmoedig hart?
3. Johannes’ test: in het licht zijn betekent onze zonden niet verdoezelen, maar belijden (vers 8-10)
Ik schrijf bewust dat de macht van de zonde gebroken is en dat de invloed van de zonde minder wordt. Johannes vervolgt zijn betoog namelijk met een tweede test, die we vinden in vers 8 en 10:
“Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Als wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot leugenaar en is Zijn woord niet in ons.”
We merken dat er nogal wat spanning zit in Johannes’ betoog: enerzijds is het wandelen in het licht het kenmerk van gemeenschap met God – en dus is er geen plaats voor zonde – terwijl hij aan de andere kant ook laat zien dat geen christen zonder zonde is. Wat betekent dit voor het begrijpen van dit gedeelte?
Zondeloze perfectie is niet de norm
Allereerst laat het ons zien dat we met een zekere ontspanning kunnen en mogen leven. God heeft ons in dit leven niet geroepen tot perfectie, maar tot heiliging (1 Tessalonicenzen 4:3). Perfectie is niet de norm. God eist van ons geen zondeloze perfectie, maar wel de volle inspanning om de zonde door de kracht van Zijn Geest uit ons leven te bannen en in het licht te wandelen.
Laten wij elkaar als christenen daarom ook niet beoordelen met de meetlat van perfectie, maar met de meetlat van progressie. Een persoon hoeft zich geen zorgen te maken op het moment dat hij geen perfectie in zijn leven aantreft; hij moet zich zorgen maken wanneer hij geen progressie ziet.
Zonden belijden werkt bevrijdend
Als tweede leert Johannes ons hier dat het belijden van onze zonden ten diepste een zaak van bevrijding is. Ik hoef mijn zonde niet te verdoezelen, ik hoef mijn zonde niet meer goed te praten, ik hoef geen nieuwe zonde meer toe te voegen door te liegen over mijn begane zonde. Ik mag er eerlijk en oprecht voor uitkomen dat ik fout zat. Ik mag eerlijk zeggen dat ik ongehoorzaam ben geweest. Waarom is dit bevrijdend? Omdat Johannes hier laat zien dat oprechte schuldbelijdenis de deur is naar het herstel van de gemeenschap die ik met God en medechristenen mag hebben.
Zonde verslagen zien worden geeft blijdschap
Tot slot mogen we de verzen 8-10 lezen door de lens van vers 4. Een christen is iemand die blij wordt wanneer hij ervaart dat de zonde in zijn leven stelselmatig verslagen wordt. Iemand die hier niet blij mee is, is geen christen. Het is als in een huwelijk: alles wat een goede relatie en verstandhouding met jouw partner in de weg staat, moet verslagen worden. En als je ziet dat dit gebeurt, hoe blij ben je dan met jullie huwelijk!
Het is onmogelijk om alleen maar in positionele termen te blijven spreken over begrippen als “vergeving” en “reiniging” en “wandelen”. Iemand die doelbewust in zonde blijft leven, beschadigt de gemeenschap met God en medegelovigen. In die zin brengt hij ook schade toe aan de kerkgemeenschap als geheel. Er zijn in het Nieuwe Testament aanwijzingen dat we de zonde niet alleen maar op individueel niveau moeten benaderen, maar zeker ook op gemeenschappelijk niveau (vgl. Mattheüs 18:15-20; 1 Korinthe 5:1-13, 11:28-34; Judas 1:12-16, 20-23).
Vergeving is de toegangsdeur tot gemeenschap met God. Gods vergeving stelt ons in staat de praktische reiniging echt te ervaren. Als wij echt gemeenschap met God en medegelovigen hebben, gaat hier ook al een zekere kracht vanuit, die de werking van de zonde tegenstaat. Onderschat daarom ook het belang van de samenkomst niet. Samenkomsten zijn er om de zonde tegen te staan. En wie de zonde in zijn leven tegenstaat en ziet dat de macht ervan gebroken is, dat de invloed ervan minder wordt, ontvangt meer en meer blijdschap. En het is deze blijdschap die Johannes in vers 4 op het oog heeft. En omdat hij die blijdschap op het oog heeft, geeft hij toetsstenen aan gelovigen. Hij wil ons niet plagen, hij wil onze dag niet verpesten – hij wil de blijdschap door de Heilige Geest voeden met zichtbare kenmerken dat wij God werkelijk in Jezus Christus hebben leren kennen.
Labels:
Assurance,
Geloof,
geloofszekerheid,
Heilige Geest,
heiliging,
zonde
Abonneren op:
Posts (Atom)