SalvationInGod

Posts tonen met het label Evangelie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Evangelie. Alle posts tonen

woensdag 7 juni 2023

Het kruiswerk van Christus (4) Genoegdoening

De rijkdom van de Bijbelse verlossingsleer

De betekenis van het offer is duidelijk: Christus heeft aan het kruis de plaats van de zondaar ingenomen en de straf op de zonde op Zich genomen. 
Door het offer aan het kruis op Golgotha heeft Hij alle zonden weggedaan van degenen voor wie Hij is gestorven en degenen die op Hem vertrouwen. De volgende vraag waar we over na moeten denken, heeft te maken met de manier waarop de Bijbel spreekt over Gods toorn.

Ons Godsbeeld en genoegdoening
Wanneer we het hebben over genoegdoening, waar hebben we het dan eigenlijk over? Robert Reymond omschrijft in zijn systematische theologie genoegdoening als 
“het wegnemen van Gods toorn en zonde” (pagina 636). Hij merkt hierbij op dat het aspect van genoegdoening nogal eens sterk in twijfel wordt getrokken of zelfs ontkend. Sommigen stellen – op grond van woorden in het Hebreeuws en Grieks en ook vanuit heidense Griekse literatuur – dat het hier niet gaat om het wegnemen van de toorn van God, maar om het wegnemen van de zonde. Reymond betoogt echter dat in het Oude Testament veelvuldig wordt gesproken over de toorn van God (585 keer). In het Nieuwe Testament is dit niet anders; ook daar wordt over Gods toorn gesproken. Reymond wijst op teksten als Romeinen 3:25, Hebreeën 2:17 en 1 Johannes 2:2. Hij stelt dat Paulus in het Bijbelboek Romeinen beargumenteert dat ieder mens in Adam is gevallen en een zondige natuur heeft en daarbij verwijst naar Gods toorn in Romeinen 1:18. Over 1 Johannes 2:1 schrijft hij dat de verwijzing naar de Heere Jezus als onze Pleitbezorger voor de Vader wanneer we hebben gezondigd, impliceert dat Degene bij Wie Hij voor ons pleit, een heilig ongenoegen ervaart ten opzichte van ons. Reymond bestrijdt de gedachte dat God geen heilig ongenoegen, geen toorn ervaart over de zonde. Hij stelt de vraag: “Stel dat deze woordgroep enkel wegnemen of verzoenen betekent [...] wat zou het resultaat dan zijn voor mensen als er geen sprake is van wegnemen of verzoenen? Wanneer zij sterven in hun zonde, zouden zij dan geen goddelijk ongenoegen ervaren? Zeker wel!” Wat wij moeten leren zien, is dat zonde niet ons enige probleem is. Waar sprake is van zonde, is sprake van Gods toorn. Daarom bestaat ons probleem niet alleen uit zonde, maar ook uit het feit dat God toorn en ongenoegen ervaart over de zonde. Het kan niet bestaan dat iemand meent wel een probleem te hebben met zonde, maar niet met God Zelf.

Het God-gerichte karakter van genoegdoening
Als wij uit het oog verliezen dat niet enkel en alleen de zonde een levensgroot probleem is, maar dat wij ook rekening dienen te houden met Gods toorn over de zonde, heeft dat gevolgen voor de manier waarop wij het Evangelie begrijpen. Wanneer wij Gods heilige ongenoegen over de zonde niet of nauwelijks serieus nemen, bestaat het risico dat wij meer gaan benadrukken dat God liefde is. De bekende slogan 
“God haat de zonde, maar heeft de zondaar lief” is een vrucht van deze houding. De Bijbel maakt duidelijk dat God niet alleen ongenoegen ervaart over de zonde, maar ook over de zondaar.
Daarbij maakt de Bijbel ook duidelijk dat, als de zondaar wil ontsnappen aan het daadwerkelijke oordeel over de zonde, Gods heilige boosheid over de zonde moet worden gestild. Daarom concludeert Reymond: 
“Wanneer wij kijken naar Golgotha en de Verlosser zien sterven voor ons, dienen wij in Zijn dood niet allereerst onze verlossing te zien, maar het (weg)dragen van onze verdoemenis!” (pagina 639).
Wat is Gods toorn? Het is Gods vijandschap met betrekking tot het kwaad in al zijn verschijningsvormen. Zonde is opstand tegen de heiligheid van God. Het roept Gods oordeel op; zonde moet worden gestraft. Er moet genoegdoening plaatsvinden. Er moet worden voldaan aan Gods rechtvaardige eis om zonde te straffen. Daarom is het kruiswerk van Christus noodzakelijk.

Hoe kan Christus
’ dood genoegdoening zijn?
Als zondaren zelf de straf op de zonde moeten dragen, betekent dit dat zij deze straf voor eeuwig dienen te dragen. Daarom leert de Bijbel ook dat de hel – de plek waar Gods toorn en oordeel over de zonde wordt ervaren eeuwig is. Omdat mensen tegen een oneindige God hebben gezondigd, is er een eeuwige en oneindige straf op het in opstand komen tegen Hem. De mens is dus nooit in staat genoeg straf te dragen waardoor deze op een bepaald moment helemaal betaald is. Als wij dit beseffen, gaan we zien hoe bijzonder, uniek en genadig het is dat God, in de Persoon van Jezus Christus, Zelf naar deze wereld is gekomen om de volledige straf op de zonde te betalen. Dit bepaalt ons wederom bij het cruciale belang van Zijn gehoorzaamheid. Hij is de eeuwige, volmaakte, zondeloze Zoon van God en alleen Hij heeft genoeg kunnen doen om de straf op de zonde helemaal te betalen, door Zijn sterven aan het kruis.

Wat zegt genoegdoening over Gods genade en liefde?
Nu we hebben gezien dat genoegdoening direct verband houdt met Gods toorn, kan de vraag opkomen hoe Gods genade en liefde zich hiertoe verhouden. Ook daar gaat Reymond op in. Hij haalt meerdere theologen aan om te onderstrepen dat Christus
 kruiswerk niet voorziet in genade, maar dat het kruiswerk van Christus voortkomt uit genade. Met andere woorden: God is door het kruiswerk van de Heere Jezus niet op andere gedachten gebracht. God heeft niet gezegd: “Nou, Zoon, nu Jij dit hebt gedaan, strijk Ik met de hand over Mijn hart; Ik zal genadig zijn en vergeving schenken aan iedereen die zijn of haar vertrouwen stelt op Jou.” Nee! Gods gezindheid of gedachten zijn niet veranderd door het kruis; zij zijn juist tot uitdrukking gekomen in het kruis! Als wij denken dat God eerst onwillig was om genade te bewijzen en toen werd overgehaald door het werk van Christus om dit toch te doen, hebben wij een totaal verkeerd beeld van Wie God is en begrijpen wij de betekenis van het kruis niet. Dit geldt trouwens ook wanneer wij denken dat Christus onwillig was of met tegenzin de straf op de zonde heeft betaald. Genade en liefde hebben de Vader bewogen de Zoon te geven; genade en liefde hebben de Zoon bewogen Zichzelf in gehoorzaamheid aan de Vader te geven – en dus ook om de volledige straf op de zonde te betalen.

Drie belangrijke eigenschappen voor de rijkdom van het Evangelie
We leven in een tijd waarin het ontzettend belangrijk is om bij deze drie eigenschappen bepaald te worden. We leven in een tijd waarin binnen bepaalde christelijke geloofsgemeenschappen geen ruimte meer lijkt te zijn om te kunnen en mogen spreken over Gods toorn. Het Evangelie bestaat in die context voornamelijk uit de genade en liefde van God. Maar wat blijft er in essentie over van deze genade en liefde als de mond die Gods toorn benoemt het zwijgen wordt opgelegd? Het Evangelie dreigt in onze tijd uit balans te raken. Er wordt te veel over genade en liefde gesproken, en te weinig over toorn en heilig ongenoegen. En begrijp mij niet verkeerd: het gaat er niet om dat we ooit teveel zouden kunnen praten over Gods genade en liefde. Laten we daar nooit over zwijgen! Maar laten wij bij deze bijzonder kostbare woorden nooit vergeten dat de ware en diepste essentie ervan nooit begrepen kan worden als wij geen besef hebben van Zijn toorn. Als wij ons realiseren dat wij van nature veroordeeld zijn om een straf te betalen die wij nooit kunnen betalen, en daarom eeuwig is, pas dán gloort er hoop, blijdschap, ontroering en ontzag wanneer we het Evangelie horen: 
Vrees niet! Er is Iemand Die jouw plaats heeft ingenomen, Die deze straf wél kan betalen. En Hij heeft het betaald! Met Zijn bloed. Smetteloos. Als volmaakt gehoorzame Zoon van God. Jij gaat vrijuit.” Hoe dieper wij beseffen wat Gods toorn betekent, hoe kostbaarder Gods genade en liefde voor ons zullen worden en hoe heerlijker zij zullen smaken.

zaterdag 3 juni 2023

Het kruiswerk van Christus (1) Inleiding

De rijkdom van de Bijbelse verlossingsleer

De kern van het christelijk geloof draait om de Persoon en het werk van Jezus Christus - Gods Zoon. Geopenbaard in het vlees. Afstraling van Gods heerlijkheid. De lijdende Knecht van de Heere. De Messias. De Verlosser. De Heere.
Voor Bijbelgetrouwe christenen geen onbekende taal of termen. En juist door de bekendheid kan het gebeuren dat de kern van de boodschap en de ware essentie ervan niet meer in al zijn rijkdom wordt beseft en beleefd.

Hernieuwd besef
In de lijdensweek 
 de week van Goede Vrijdag en Pasen  ben ik begonnen met het lezen van hoofdstuk 17 in A New Systematic Theology of the Christian Faith van Robert Reymond (1932-2013). Dit hoofdstuk behandelt het karakter van het kruiswerk van de Heere Jezus Christus. De centrale vraag in dat hoofdstuk gaat over de kern van de Bijbelse verlossingsleer: wat heeft Christus tot stand gebracht door Zijn sterven en opstanding, hoe kan het dat Hij, en Hij alléén Degene is Die dit heeft kunnen doen en welke gevolgen heeft dit voor de Kerk (allen die door het geloof met deze Christus zijn verbonden)? Het doordenken van het materiaal in dit hoofdstuk heeft niet alleen een dieper, rijker en heerlijker zicht gegeven op Christus en Zijn werk, maar heeft mij ook inzicht gegeven in de radicaliteit van dit verlossingswerk. Er is werkelijk geen enkel aspect in de verlossing van de christen die buiten het werk van Christus om tot stand wordt gebracht!

De drie ambten van Christus
In de inleiding van het hoofdstuk staat Reymond stil bij de drie ambten van Christus: Profeet, Priester en Koning. Elk van deze ambten heeft een directe betekenis voor het verlossingswerk dat Christus voor zondaren heeft volbracht (en om specifiek in de termen van Reymond te spreken: voor Gods uitverkorenen).
Als Profeet heeft Hij de boodschap van God de Vader verkondigd aan de mensen. Bovendien heeft Hij toekomstige gebeurtenissen voorspeld. Ook vandaag spreekt Christus als Profeet tot Zijn Kerk en tot de wereld, door Zijn Woord en Geest. Hij openbaart Gods wil voor onze verlossing en tot opbouw van Zijn Gemeente.
Als Priester heeft Hij Zichzelf gegeven als offer om verzoening te brengen en om te voortdurend pleiten voor iedereen die door Hem tot God gaat.
Als Koning roept Christus alle uitverkorenen uit de wereld  het geestelijk dode wereldsysteem door de zonden en overtredingen  om een volk te zijn voor Hemzelf. Vanuit Zijn Koninklijke heerschappij geeft Hij de Kerk opzieners, wetten en tuchtprocedures waardoor Hij zichtbaar over Zijn Gemeente regeert. Hij bewaart en ondersteunt Zijn kinderen in alle verzoekingen en lijden, houdt de vijandige machten van de Kerk in bedwang en overwint hen. Hij werk alles met kracht voor Zijn eer en voor het welzijn van Zijn Kerk en zal uiteindelijk al Zijn vijanden straffen die God niet kennen en het Evangelie niet gehoorzamen.
Reymond stelt dat Christus in deze drie ambten voorziet in de nood van de mens. In de kern heeft de mens drie problemen: hij is onwetend (en moet worden onderwezen aangaande God en Zijn werk  de Profeet), schuldig (en heeft gerechtigheid nodig  de Priester) en zwak en  afhankelijk (en heeft kracht en bescherming nodig  de Koning). Wanneer we het karakter van Christus kruiswerk bestuderen, staan we hoofdzakelijk stil bij het tweede aspect, namelijk het Priesterlijk ambt van Christus.

Kern van de apostolische prediking
Het kruiswerk van Christus, zo stelt Reymond, staat centraal in het christelijk geloof én de verkondiging ervan. Dit alles vanwege Wie Degene is Die stierf aan het kruis en wat Hij daar heeft gedaan. De Kerk van Jezus Christus heeft altijd geroemd in het kruis en in niets anders! Zij heeft niets anders willen weten dan “Jezus Christus en Die gekruisigd” (1 Korinthe 2:2). Het feit dat Paulus het kruis van Christus omschrijft als “de kracht van God en de wijsheid van God” (1 Korinthe 1:24) wijst erop dat God door het kruiswerk van Christus werkelijk zo'n grote zaligheid” tot stand heeft gebracht (Hebreeën 2:3). Het is dus niet overdreven wanneer we stellen dat de kernboodschap van de Bijbel als volgt kan worden verwoord: het verlossend handelen van God door genade in Jezus Christus, omwille van Zijn eer en het welzijn van zondaren. Waar de belijdende kerk van Christus deze boodschap loslaat en uit het oog verliest, zal zij zeker aan kracht verliezen en zal het geestelijk leven uit haar wegvloeien. Het welzijn van Christus’ Kerk staat of valt met de waardering van Christus’ verlossingswerk en de concrete toepassing daarvan door de kracht van de Heilige Geest.

Het gevaar van een gepolitiseerd 
“evangelie
De grote verzoeking voor de belijdende kerk in onze tijd is gelegen in het feit dat zij aan wil haken bij de politieke actualiteit en in ruil daarvoor de kern van het Evangelie verwaarloost of verloochent. Er schuilt een groot risico en gevaar voor de belijdende kerk wanneer zij in haar behoefte relevant te willen zijn aansluiting zoekt bij het gebruiken van haar stem met betrekking tot maatschappelijke problematiek en grote vraagstukken. Ik ben er niet op tegen dat de belijdende kerk haar stem gebruikt om Gods geopenbaarde waarheid met betrekking tot een vraagstuk te verkondigen. Natuurlijk moet de Kerk zichzelf niet isoleren van de wereld. Zij moet echter niet pretenderen dat háár stem en arbeid met betrekking tot de omgang met een specifiek vraagstuk de kern van het Evangelie is. De Kerk moet haar agenda niet laten bepalen door de wereld. De wereld ziet overal problemen en crises. Heilzame (ant)woorden en daden met betrekking tot maatschappelijke problemen en vraagstukken zijn niet de kern van het Evangelie. Wanneer de belijdende kerk zich in haar spreken en doen wél op deze manier opstelt, laat zij zien dat zij zich haar agenda heeft laten ontnemen door de wereld. Er is geen droeviger staat waarin de belijdende kerk kan verkeren dan een staat waarin zij zich laat leiden door het formuleren van antwoorden en oplossingen van huidige maatschappelijke en mondiale problemen en daarbij volkomen voorbij gaat aan het kruiswerk van Jezus Christus. Door zo te handelen heeft zij de kern van haar verkondiging verloren en heeft ze de kern van het Evangelie verward met de vrucht van het Evangelie. Ze heeft zich laten verleiden en misleiden door mee te praten en mee te doen met het aanpakken van maatschappelijke problemen (vrucht) zonder de kern van het probleem te benoemen en zonder de kern van Gods Goede Nieuws, het Evangelie, te proclameren.
Wat de kern van het probleem én de kern van het Evangelie is, zullen we in het vervolg ontdekken.

maandag 5 april 2021

Met Christus opgewekt

De kracht van Christus' opstanding

De kern van het christelijk geloof is de Persoon en het werk van Jezus Christus. Zijn dood en opstanding definiëren het leven van de christen. Toch is het de vraag in hoeverre wij ten diepste begrijpen wát er precies is gebeurd toen de Zoon van God Zichzelf als volmaakt offer gaf (Hebreeën 9:14) en het leven opnieuw nam (Johannes 10:17). Staan wij er als christenen ten diepste werkelijk bij stil dat deze twee gebeurtenissen – of, beter verwoordt: deze heilsfeiten – allesbepalend zijn voor de wijze waarop wij in het leven staan en de manier waarop wij omgaan met dat wat wij in ons leven meemaken? Wat betekent het dat Christus voor ons is gestorven en opgewekt (vgl. 1 Korinthe 15:3-4)? En wat betekent het dat een gelovige met Christus is gestorven en opgewekt (Romeinen 6:4-5)?


De christen en het sterven van Christus

Laten we eerst eens kijken wat het betekent dat Christus voor ons is gestorven. Door zijn lijden en sterven heeft Christus de machten van het kwaad – zonde, dood en hel – overwonnen. Als we het nauwkeurig willen omschrijven, dan moeten we zeggen dat Christus aan het kruis heeft afgerekend met de zonde. Rekende Hij daar dan niet af met de dood? En met het oordeel? Zeker wel! Daar bestaat vanuit de Schrift geen enkele twijfel over. Wat we echter moeten beseffen, is dat Christus aan het kruis heeft afgerekend met de kern van het probleem. Het lijkt misschien vreemd, maar de dood is niet de kern van het probleem. De dood komt voort uit de kern van het probleem (zie Romeinen 6:23a). De kern van het probleem is de zonde. Het is de opstand tegen God. Mijn grootste probleem is dat ik als zondaar ter wereld ben gekomen en geestelijk dood ben – ook al ben ik in fysiek opzicht springlevend. De zonde brengt tal van bittere vruchten voort: dood, veroordeling, schaamte, wanhoop, angst en de verslavende macht van het kwaad. Daarom moest Christus, om deze gevolgen van de zonde teniet te doen – afrekenen de zonde zelfHet is gevaarlijk wanneer wij het kruis op een gefragmenteerde manier gaan beschouwen. Dit doen we, wanneer we één aspect sterk benadrukken, terwijl we andere onaangeroerd laten. Zo kunnen we uitsluitend spreken over de rechtvaardiging (dan spreken we over het kruis in termen van veroordeling en vrijspraak) of over heiliging (dan spreken we over het kruis in termen van gebondenheid en vrijheid). Het ene benadrukken ten gunste van het andere, creëert een valse tegenstelling. Beide zijn noodzakelijk en beide zijn vrucht van Christus’ verzoeningswerk. Wanneer we denken aan de dood van Christus, moeten we voor ogen houden dat Hij al deze zaken – dood, veroordeling, schaamte, wanhoop, angst en de verslavende macht van het kwaad – heeft gedragen in onze plaats, toen Hij onze zonden droeg (1 Petrus 2:24). Met andere woorden: toen Christus stierf en werd begraven, is dit alles met Hem gestorven en begraven. Daarom kan Paulus ook schrijven dat gelovigen zichzelf dienen te rekenen als “dood voor de zonde” (Romeinen 6:11). Ons oude leven, dat werd gedefinieerd door de zonde, is met Christus gekruisigd. Het is dood en begraven.


De christen en de opstanding van Christus

Het blijft echter niet bij de dood van de oude mens. Christus is niet alleen gestorven, maar ook opgewekt. Door Zijn opstanding vangt het nieuwe leven aan. Dit nieuwe leven heeft alles te maken met Gods heerschappij en het leven in gerechtigheid. Daar waar wij in ons oude leven werden gedefinieerd en geregeerd door de zondemacht, wordt ons nieuwe leven gekenmerkt door de geestelijke zegeningen die Christus voor ons heeft gekocht en verdiend. We worden door Hem meegenomen naar een compleet nieuwe schepping, waarin we niet langer blootstaan aan de macht van de zonde, de toorn van God, veroordeling, schaamte, wanhoop en angst. Nee, wij zijn gerechtvaardigd (vrijgesproken), geheiligd (vrijgemaakt van de macht van de zonde), geadopteerd door God – aangenomen als Zijn kinderen – en ervaren de liefde en gunst van Hem. Christus heeft ons in Zijn opstanding meegenomen in het nieuwe leven, waardoor wijzelf een nieuwe schepping zijn geworden (2 Korinthe 5:17). Vanuit deze werkelijkheid kan Paulus gelovigen ook voorhouden dat “de zonde over u niet zal heersen” (Romeinen 6:14a). Wie in zijn leven om zich heen kijkt, voelt aan dat dit nogal wat vragen oproept. Het schuurt. Want ik heb als christen wel in Christus deel aan de nieuwe schepping – deel aan het leven waarin Gods heerschappij centraal staat – maar de ervaring leert ook dat de vorming van dit nieuwe leven niet bepaald vanzelf gaat. Wordt hier niet een té idealistisch beeld geschetst? Wie deze spanning in zijn of haar leven ervaart, zit op het goede spoor. Het leven als christen kent als het ware twee tegengestelde bewegingen: enerzijds is daar het afleggen van datgene dat tot het oude leven behoorde en het aantrekken van dat wat bij het nieuwe leven hoort. Dit levert een conflict op, een strijd in een christen zelf, waar iedere gelovige in Christus over mee kan praten. Er zijn namelijk nog steeds invloeden van het oude leven aanwezig, ook nu iemand een nieuwe schepping is. Dit maakt dat het leven als gelovige behoorlijk ingewikkeld kan zijn. De principes van het nieuwe leven strijden met de begeerten en wetmatigheid van het oude leven.


Wedergeboorte: de radicale breuk tussen het oude en nieuwe leven

Terug naar de vraag waarmee ik begon: in hoeverre begrijpen wij ten diepste wát er precies is gebeurd toen de Zoon van God Zichzelf als volmaakt offer gaf en het leven opnieuw heeft genomen? En nog concreter: in hoeverre begrijpen wij ten diepste wát er precies is gebeurd toen wij met de Zoon van God zijn gestorven en met Hem zijn opgewekt in nieuw leven? Het moment waarop wij daadwerkelijk delen in de dood en opstanding van Christus, wordt de wedergeboorte genoemd. En dat moment is allesbepalend voor de rest van ons leven. Dat moment herdefinieert ons leven. Dat moment herdefinieert wie wij zijn. Het geeft ons leven een totaal nieuwe betekenis. De wedergeboorte is nooit bedoeld als theoretisch leerstuk waarover we in gesprek moeten gaan om te ontdekken hoe dit precies in zijn werk gaat. De wedergeboorte is het moment waarop radicaal wordt gebroken met het oude leven doordat iemand deel krijgt aan het nieuwe leven in Christus. Niet voor niets schrijft Paulus aan de Korintiërs dat “wij vanaf nu niemand meer naar het vlees kennen” (2 Korinthe 5:16). Dit schrijft hij in de context van Christus’ opstanding én het opstandingsleven van de gelovige (vers 14-15). Doordat gelovigen delen in de opstanding van Christus, is de wereld voor hen gekruisigd. Dat niet alleen: zij zijn gekruisigd voor de wereld. Dit betekent dat het waardesysteem van een christen als het ware wordt geherstructureerd. Aan het kruis heeft Christus afgerekend met het oude leven en de heerschappij van de zonde waardoor dat leven werd gekenmerkt. De vijandschap tegen God die als rode draad door het oude leven liep, is overwonnen. Niet alleen is deze vijandschap overwonnen; er is door de wedergeboorte en het delen in de opstanding van Christus liefde voor in de plaats gekomen (Romeinen 5:5).


De opstanding: hoopvolle blik op de toekomst

Als ik nadenk over de opstanding van Christus – en de betekenis daarvan voor het leven van de gelovige – vraag ik mij af of wij als christenen (en laat ik maar bij mezelf beginnen) nog te vaak naar ons leven kijken met de bril van het oude leven. Terugkijkend op wat we allemaal in ons leven hebben meegemaakt, zeggen we: “Dit heeft veel impact op mij gehad. Ik merk de invloed ervan tot op de dag van vandaag.” En dat kan een terechte en waardevolle observatie zijn. Hetzelfde geldt voor het begaan van een zonde, waar iemand zich tot op de dag van vandaag voor schaamt en de veroordeling als een zware last op de schouders rust. Wanneer zulke ervaringen en zulke zonden zich diep in ons bewustzijn nestelen, bepalen zij mede de manier waarop wij denken en handelen. Het is volkomen terecht en noodzakelijk om deze ervaringen en zonden aan te wijzen en de doorwerking ervan in ons verdere leven onder ogen te zien. Dit is echter niet het hele verhaal. De puzzel van ons leven is niet compleet wanneer wij alleen onze eigen stukjes aandragen voor het bieden van perspectief. We hebben ook de stukken nodig die buiten ons om worden aangereikt: het volmaakte offer en de opstanding van Jezus Christus. Het verzoeningswerk van Christus zorgt er niet voor dat het verleden uitgewist wordt. Ook is Christus’ verlossingswerk geen tovermiddel waarmee alle pijn uit het verleden in één klap wordt weggenomen. Wat de dood en opstanding van Christus wél doen, is een vernieuwd en beslissend perspectief schenken, waardoor een christen op een andere manier naar deze zaken leert kijken. Christus’ dood en opstanding zijn een definitieve veroordeling van de zonde van de gelovige en daarom kan de christen met hoop zijn zondige verleden in de ogen kijken. Christus’ dood en opstanding is een definitieve overwinning over de zonde van de gelovige en daarom kan de christen met hoop naar de toekomst kijken, terwijl hij de littekens vanuit het verleden onder ogen ziet.


Het gewicht van Christus’ opstanding

Bedreven zonden in het verleden moeten niet worden gebagatelliseerd. En evenmin de ingrijpende ervaringen van het verleden. De opstanding van Jezus moet niet worden aangewend om tegen mensen, die een hevige strijd met deze zaken hebben te voeren, te zeggen: “Stop met zeuren. Dat is geweest. Je moet vooruit kijken.” Een lege blik op de toekomst heeft geen nut. En met een lege blik bedoel ik een hoop zonder inhoud. Maar het blindstaren op het negatieve in het verleden gaat ook niet werken. Het is niet de bedoeling dat mensen hun verleden worden. Die zonde, die negatieve ervaring definieert in dat geval wie zij zijn. Mensen zien zich uitsluitend als de zondaar die die ene, schandelijke zonde hebben gedaan. Of mensen zien zichzelf als iemand die iets ergs is aangedaan. Het kan een identiteit van iemand worden. Wij worden door de opstanding van Christus uitgenodigd om alle gebeurtenissen in ons leven het juiste gewicht geven. Is Zijn overwinnende komst in ons leven, door de kracht van de Heilige Geest – waardoor wij als christenen delen in Christus’ dood en opstanding – niet de gebeurtenis met het meeste gewicht? De hoop van de opstanding is dat ik als christen, die met Christus is gestorven en opgewekt, niet meer hoef te kijken naar mijn leven zoals ik dit deed vóór mijn wedergeboorte. Kijken kan ik, en kijken mag ik – maar de boodschap naar het verleden toe hoeft niet meer te zijn wat het in mijn ogen altijd was. Want Christus heeft dat meegenomen in Zijn graf en mij meegenomen in het nieuwe leven. Dát biedt hoop. En zeker, de hoop is dat ik ooit ten volle wordt bevrijd van de zonde en haar bittere vruchten. Het beginsel van de hoop is er. En dat is de hoop van Christus’ opstanding – en daarmee ook de hoop op mijn eigen opstanding. Als we als christenen werkelijk gaan beseffen wat Christus’ dood en opstanding betekent voor ons leven, raakt ons hart meer en meer verwonderd over de genade en kracht van God en worden we gesterkt in de hoop op heerlijkheid. Het is niet zo dat deze hoop alle problemen van het aardse leven wegneemt, en het tegenovergestelde is ook waar: mijn problemen nemen mijn hoop op heerlijkheid niet weg. Omdat de opstanding van Christus in gewicht het tegenwoordige lijden ver overstijgt (Romeinen 8:18). Daarom is het leven van een christen hier een mengeling van zuchten en hopen (Romeinen 8:23-25). En in dit alles zijn wij verzekerd van Gods liefde in Christus, waarvan niets en niemand ons kan scheiden. Christus is gestorven, Christus is opgewekt en Christus pleit voor Zijn Kerk (Romeinen 8:31-34). En God is het, Die rechtvaardigt. Zo krachtig is Christus’ dood en opstanding voor degenen die met Hem zijn gestorven aan het oude leven en zijn opgewekt in nieuw leven!

zondag 22 november 2020

Heiliging – toeleven naar de Dag van God

Petrus’ aansporing tot een heilige levenswandel in het licht van Christus’ wederkomst

De manier waarop we kijken naar de toekomst heeft invloed op onze beleving van praktische heiligmaking. De manier waarop we nadenken over praktische heiligmaking heeft invloed op ons perspectief voor de toekomst. De apostel Petrus wist dit. In het derde hoofdstuk van zijn tweede brief zien we hoe hij christenen stimuleert om een heilig leven te leven.


Maranatha-christen

Er bestaat een term die verwijst naar mensen die duidelijk laten merken dat zij de wederkomst van Jezus Christus verwachten: de maranatha-christen (letterlijk vertaald: de “Kom-Heere-Jezus!-christen”, zie ook 1 Korinthe 16:22). Deze term is in beginsel positief en sympathiek, maar kan ons ook op het verkeerde been zetten. Want als het goed is, verwacht iedere christen de Heere Jezus en niet slechts degenen die dit meer dan gemiddeld laat merken.

Bovendien loopt deze term het risico een verwijzing te zijn naar iets wat ondergeschikt is aan de werkelijke boodschap die de auteurs van het Nieuwe Testament hebben willen overbrengen. Deze boodschap wordt door de Heere Jezus Zelf op een kernachtige manier verwoord:

“En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn.” (Openbaring 22:12)

Christus’ boodschap is kort en bondig: “Ik kom!” en “Ik vergeld iedereen zoals zijn werk zal zijn!” Als een christen denkt aan de wederkomst, zou dit de hoofdgedachte moeten zijn. Soms lijkt het alsof christenen meer bezig zijn met de weg naar de wederkomst, zeg maar de “eindtijd-routekaart”, dan met de wederkomst zelf. En dat is jammer. Want het proberen te leggen van een eindtijd-puzzel is uitermate speculatief werk. Wie probeert om met de krant naast de Bijbel te duiden in welke fase van de geschiedenis wij ons bevinden, komt erachter dat de puzzelstukjes zomaar van vorm kunnen veranderen. En dan passen de stukjes ineens niet meer zo goed. God werkt namelijk niet op grond van onze eindtijd-scenario’s, maar op grond van Zijn eeuwige raadsbesluit. En in dit raadsbesluit heeft Hij bepaald dat Hij Zijn Naam verheerlijkt door Zijn genade in Zijn Zoon te openbaren. Hij zal de geschiedenis van deze wereld naar zijn einde leiden en de schepping vernieuwen (Openbaring 5:1-14).


Jezus Christus: Bron van heiligmaking

Het hoeft ons niet te verwonderen dat, wanneer de auteurs van het Nieuwe Testament schrijven over wederkomst en de vernieuwing van alle dingen, Jezus Christus het Middelpunt van de aandacht vormt. De apostel Petrus vormt hierop geen uitzondering. In zijn tweede brief – zijn testament – zien we hoe hij de gelovigen bemoedigt en vermaant met het perspectief op de komende Christus. Wellicht opmerkelijk: de brief beschrijf op geen enkele manier een route die zou moeten leiden tot de wederkomst, maar is zeer praktisch van aard.

In 2 Petrus 1:1-11 zien we hoe het kennen van God in Christus, door de beloften van het Evangelie (1:3-4) als het fundament van een heilig leven wordt neergelegd (1:5-9). De weg van heiliging, de weg van het groeien in godsvrucht geeft ons een sterkere zekerheid dat wij door God zijn uitverkoren tot het eeuwige leven (1:10) en geeft ons een sterkere hoop dat wij eens in de tegenwoordigheid van Christus zullen zijn (1:11).

Petrus verbindt het kennen van God in Christus, de heilige levenswandel van de christen en de wederkomst van Christus met elkaar. Het is eigenlijk de drie-eenheid van het christenleven: geloof (het kennen van God in Christus), hoop (de verwachting van Christus’ komst) en liefde (de heilige levenswandel).


Dwaalleer: bedreiging voor heiligmaking

In de gemeenschap van gelovigen, waar Petrus zijn brief aan richt, wordt deze drie-eenheid van het christenleven wordt bedreigd. De heilige levenswandel wordt bedreigd. Waardoor? Het antwoord lezen we in 2 Petrus 2:1-3:

“Maar er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, zoals er ook onder u valse leraars zullen zijn, die heimelijk verderfelijke afwijkingen in de leer zullen invoeren. Daarmee verloochenen zij zelfs de Heere, Die hen gekocht heeft, en brengen zij een snel verderf over zichzelf. En velen zullen hen, door wie de weg van de waarheid gelasterd zal worden, op hun verderfelijke wegen navolgen. En zij zullen u door hebzucht met verzonnen woorden uitbuiten. Het vonnis over hen is reeds lang in werking en hun verderf sluimert niet.”

Let goed op wat Petrus hier schrijft. Wat is het probleem van de dwaalleraars? Dat zij hebzuchtig zijn? Ook. De hebzucht van de dwaalleraars is het motief van hun optreden. Maar als we de analyse van het probleem op dit punt zouden beëindigen, hebben we niet genoeg gezegd. Want de kern van het gevaar benoemt Petrus in vers 1: zij verloochenen de Heere, Die hen gekocht heeft. Zij verloochenen Christus. Dat zijzelf hebzuchtig zijn, is alleen al voor henzelf een gevaarlijke toestand. Maar dat zij vanuit die hebzucht de boodschap over de Persoon en het werk van Christus verdraaien, is voor de hele geloofsgemeenschap bedreigend. Zij vallen de Bron van godsvrucht aan. In geestelijke zin verminken zij Christus. Een verkeerd zicht op Christus leidt tot een vruchteloos leven. De essentie van Petrus’ boodschap – en ook de boodschap van het Nieuwe Testament – is dat als wij een stevig, zegenrijk fundament voor heiliging willen leggen, wij allereerst bij Christus dienen te beginnen. Daarom is de dwaalleer, die in 2 Petrus wordt bestreden, zo gevaarlijk. Het wordt gevaarlijk wanneer een aanslag wordt gepleegd op de reddende kennis van God in Christus. Daarom is het van cruciaal belang dat we ons voortdurend voeden met de boodschap van het Evangelie zoals de Bijbel deze leert.


De wederkomst: voltooiing van heiligmaking

Sommige mensen denken wellicht: je schrijft dit alles uit eigenbelang, voor je theologische eigen gelijk. Het is lekker gemakkelijk om alles wat niet in jouw straatje past, als “dwaalleer” te bestempelen. Niets is minder waar. Juist omdat volgens de Schrift – en dus ook volgens 2 Petrus – geloofsleer verbonden is met het geloofsleven, is het van het allergrootste belang om te onderzoeken of iemand de Bijbelse Christus verkondigt. En dat heeft alles te maken met de komst van Deze Christus. Het is namelijk Deze Christus met Wie wij oog in oog zullen staan op de Dag van God (2 Petrus 3:12). Het is Deze Christus met Wie Zijn kinderen de eeuwigheid zullen doorbrengen.

De Dag van God is voor een christen geen onheilspellende Dag; het is voor de christen een Dag om naar toe te leven. Het leven van een christen is een toeleven en toegroeien naar het moment van de verheerlijking. In het Nieuwe Jeruzalem zullen zij ten volle zijn, wat zij hier en nu ten dele al zijn: als Jezus (zie Romeinen 8:29; 2 Korinthe 3:18; 1 Johannes 4:17).

De hoop en verwachting van christenen is “de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.” Deze hoop en verwachting kan en mag niet worden losgemaakt van de Persoon en het werk van Jezus Christus – de reddende boodschap van het Evangelie. Christus, Die Zichzelf als een smetteloos en onbevlekt Lam heeft gegeven en Zijn Kerk heeft vrijgekocht met Zijn kostbaar bloed (1 Petrus 1:18-19), bekleedt diezelfde Kerk met Zijn perfecte, volmaakte gerechtigheid. Op het moment dat iemand door het geloof met Deze Christus wordt verenigd, treedt hij of zij in geestelijke zin het Koninkrijk van God binnen (2 Petrus 2:9). Vanaf dat moment start ook het proces van praktische heiligmaking, waarin God Zijn kinderen – door het geloof in Christus vanuit de kracht van Zijn Woord en Geest – vormt en doet groeien naar het Beeld van de komende Christus.


Goede werken: demonstratie van heiligmaking

Dit perspectief geeft Petrus de vrijmoedigheid om de lezers van zijn brief aan te sporen een heilig leven te leiden (2 Petrus 3:11). Op dit punt vind ik het opmerkelijk dat de Herziene Statenvertaling vers 10 op de volgende manier weergeeft:

“Maar de dag van de Heere zal komen als een dief in de nacht. Dan zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen brandend vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen verbranden.”

Het gaat mij om het laatste woord van dit vers, “verbranden.” Wat voor logica zit er achter de oproep in vers 11 – om een heilig leven te leiden – als alle werken uiteindelijk zullen verbranden? Het antwoord luidt: die logica is er niet. Wat dit betreft volg ik de vertaling van de NBG en NBV, die stellen dat de werken “aan het licht zullen komen.” Als we het Bijbelse kader over deze zaak verbreden, is het bovendien onjuist te veronderstellen dat alle werken zullen verbranden. Zo lezen we in 1 Korinthe 3:10-15:

 “Overeenkomstig de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt daarop. Ieder dient er echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus. Of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro, ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen. Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.”

Hoewel Paulus hier schrijft dat iemands werk kan verbranden – dat wil zeggen: hetgeen gedaan is, werd niet gedaan met het oog op de eer van God en het heeft niet gediend tot opbouw van de Gemeente van Christus – stelt hij niet dat alle werken zullen verbranden. Werken kunnen standhouden. Welke werken zijn dat? Het zijn de werken die in 2 Petrus 3:11 worden aangeduid als godsvrucht. Het zijn werken die getuigen van een heilige levenswandel. Het zijn werken die, volgens 2 Petrus 1:3-11, zijn gedaan vanuit de kracht van Gods Geest, door de kennis van Hem in Zijn Zoon, Jezus Christus, en door het geloof in de beloften van het Evangelie. Voor iemand, die God in Christus heeft leren kennen, is praktische heiligmaking geen last, maar een voorrecht. Heiliging is verbonden aan de bestemming van iedere christen. Een “geloof” in Christus dat zich probeert te ontdoen van dit voorrecht, is geen echt geloof. In dit opzicht is de Dag van God angstaanjagend voor degenen die zo’n soort geloof in elkaar geknutseld hebben. Het oordeel bepaalt niet wáár iemand de eeuwigheid doorbrengt, het oordeel demonstreert waaróm dit zo is. Als wij voor Christus zullen verschijnen, zal openbaar worden dat Zijn kinderen – in meerdere of mindere mate – de weg van praktische heiligmaking zijn gegaan. Er zal godsvrucht worden gevonden. Misschien bescheiden, misschien in overvloed. Maar dát het aanwezig zal zijn, is geen vraag.


Christus centraal in het leven van alledag

De christen mag nu, vandaag, op dit moment leven met het zicht op de Dag van God, vanuit de zekerheid van het geloof dat Jezus Christus het oordeel in zijn of haar plaats heeft gedragen. Wie door het geloof verenigd is met Christus, heeft niets te verliezen. Hij heeft alle geestelijke zegeningen ontvangen – wijsheid van God, gerechtigheid, heiliging en verlossing, zie 1 Korinthe 1:30 – en mag vanuit deze genade toeleven naar de Dag dat hij de volle erfenis zal ontvangen.

Iedere dag in deze voorbijgaande wereld krijgt betekenis in het licht van Christus’ verlossingswerk en komst. Geen werk, dat wordt gedaan door de kracht van Gods Geest en vanuit het geloof in Christus, is tevergeefs. Het is niet voor niets dat Paulus in de opsomming van 1 Korinthe 1:30 ook heiliging noemt. Christus Zelf is onze Heiliging. Wie denkt dat hij zich moet inspannen om op de Dag van God “genoeg” goede werken te hebben om het oordeel te overleven, moet zijn gedachten laten voeden en corrigeren met heerlijke verlossingswerk van Jezus Christus. Praktische heiligmaking is geen race tegen de klok, maar het “uitbuiten van de geschikte tijd” (Efeze 5:15-16). Met zekerheid – want in Christus hebben wij alles ontvangen wat tot het leven en de godsvrucht behoort (2 Petrus 1:3) – en met verwachting. Immers, wij verwachten Hem, Die komt met de wolken (Openbaring 1:7a). Wie leeft met deze zekerheid en verwachting, mag met eer de naam Maranatha-christen dragen!

zaterdag 24 oktober 2020

Genade krijgen om genade te willen

Als het je aan goede wil ontbreekt

De relatie tussen de menselijke wil en Gods werkzame invloed óp die wil is voor de mens niet tot in details te verhelderen of bevatten. Het is een mysterie.

Nu heb ik niet bepaald de illusie dat ik in staat ben dit mysterie tot in de diepste kern te kunnen verwoorden. Het mysterie is er. En dat laat ik graag zo staan. Tegelijkertijd maak ik mij ook zorgen over platte, simplistische visies op de relatie tussen Gods werkzame invloed op onze wil. Is God soeverein? Zeer zeker! Hebben wij een eigen verantwoordelijkheid? Dat ook! Door uiteenlopende oorzaken benadrukken mensen óf de ene kant van de zaak (“God is soeverein, wij kunnen niets”) óf de andere (“Jij bent verantwoordelijk, God wacht tot je in beweging komt”). En dat is jammer. Want door het overdreven benadrukken van één kant van de medaille, wordt de werkelijkheid geweld aangedaan. Ik zou zo graag willen, dat mensen Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid niet tegen elkaar uitspelen, maar dat ze dat als een logisch geheel leren zien.

Naast het feit dat de relatie tussen Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid een fascinerende realiteit is, heeft ook prediking mij hierover aan het denken gezet. Mensen worden aangespoord om geloofsgehoorzaamheid te beoefenen door middel van een zogenaamd wilsbesluit – het “aanspreken van de wil om, ongeacht de gevoelens, gehoorzaam te zijn aan Gods Woord.” Het neigt naar een gelovig activisme, waarin ik mijzelf moet aanspreken om het juiste te doen – ook als ik geen gezellige dag heb. En begrijp mij niet verkeerd: we worden opgedragen te allen tijde te doen wat goed is. We mogen ons slechte gedrag niet wegredeneren met het excuus dat we “niet zo lekker in onze vel zitten.” Toch meen ik dat de sleutel (als het er al één is) voor oprechte geloofsgehoorzaamheid niet gelegen is in het nemen van een zogenaamd wilsbesluit.

Voorstanders van de zogenaamde wilsbesluitvisie zijn geneigd te focussen op de eigen verantwoordelijkheid. Mensen worden aangespoord om de wil aan te spreken. Dat slechte gevoel – dat de geloofsgehoorzaamheid in de weg zit – moet genegeerd worden, doodgezwegen. Dat mag niet leidend zijn in het gedrag. Met dit laatste ben ik het eens. Een slecht gevoel mag niet leidend zijn voor ons gedrag. Het problematische van deze visie vind ik dat men met de wil de gevoelens platwalst en dat men deze onwelgevallige gevoelens op een geforceerde manier wil onderdrukken.

Daarnaast heeft de wilsbesluitvisie behoorlijke implicaties voor de benadering van heiliging. Want wordt de heiligmaking op deze manier niet gereduceerd tot een reeks beslissingen die de mens eigenmachtig maakt? En dreigt door deze visie niet het beeld te ontstaan dat de mens vanuit zijn eigenmachtige wil God dient te behagen, terwijl de Schrift zegt dat God door Zijn Heilige Geest zowel het willen als het daadwerkelijk gehoorzamen in de mens werkt (Filippenzen 2:13)? En bovendien: hoeveel geduld hebben we met medebroeders -en zusters als het gaat om geestelijke groei? Wat gebeurt er als een christen zondigt? Hoe reageren we wanneer iemand faalt? Is de wilsbesluitvisie niet het symptoom van een soort maakbaarheidschristendom, waarbij de suggestie wordt gewekt dat je altijd optimaal kunt gehoorzamen, als je maar voortdurend je wil aanspreekt? En wat zegt zo’n benadering over de verhouding tussen de wil en het gevoel? Wordt mijn wil in de wedergeboorte méér vernieuwd dan mijn gevoelens? Is mijn wil dan altijd op het goede gericht en mijn gevoelens niet?

Een verknipt beeld van genade

De centrale vraag die we moeten beantwoorden, luidt: wat is de rol van Gods genade in het leven van christenen? Welke rol speelt Gods genade in de keuzes die Zijn kinderen maken? Voordat ik deze vraag beantwoord, moet ik eerst een andere vraag beantwoorden: hoe wordt iemand christen? Is het uitsluitend Gods werk? Of wordt je christen door het nemen van een wilsbesluit? En welke rol speelt Gods genade hierin?

Er is een groep mensen – en ik reken mij tot hen – die zegt dat het onmogelijk is voor een mens om vanuit zichzelf, vanuit zijn kale, onveranderde, eigen wil Gods verlossende genade in Christus te ontvangen. De natuurlijke mens – de mens die het vernieuwende en levendmakende werk van Gods Heilige Geest niet in zijn leven heeft ervaren – kan de waarheid van het Evangelie niet aanvaarden, laat staan dat hij zich daaraan zou kunnen onderwerpen (zie Romeinen 8:7-8 en 1 Korinthe 2:14). Met andere woorden: de natuurlijke mens heeft genade nodig om genade te willen.

Een andere groep mensen stelt dat mensen Gods genade in Christus kunnen ontvangen, zonder dat zij eerst genade ontvangen hebben om Christus te ontvangen. Zij ontvangen Christus, omdat zij dit zelf, zogenaamd in hun onveranderde wil, willen. Met andere woorden: de natuurlijke mens moet vanuit zijn eigen wil Gods genade in Christus aanvaarden.

Deze opvatting geeft een nogal verknipt beeld van Gods genade weer. De menselijke wil wordt op zijn minst als neutraal voorgesteld, alsof een mens vóór de wedegeboorte niet geestelijk dood is (zie Efeze 2:1-3). Het suggereert dat een mens in zichzelf – los van Gods genadige werking in zijn of haar leven – Christus als Redder en Heere wil aanvaarden. Bovendien draagt deze opvatting tot op zekere hoogte de gedachte uit dat de mens het voor hem mogelijke moet doen, en dat God datgene doet wat de mens écht niet kan. Een mens kan zogezegd geen verzoening met God tot stand brengen (dat heeft Christus gedaan), maar hij kan wel eigenmachtig beslissen Gods genade te aanvaarden (dat kan de geestelijk dode zondaar doen). Dit bedoel ik met een verknipt beeld van Gods genade. De tweede opvatting realiseert onvoldoende wat het betekent om geestelijk dood te zijn. Er wordt te weinig beseft dat Gods genade niet alleen betrekking heeft op het aanbod van Christus als Zaligmaker (Gods verlossingswerk voor zondaren), maar dat Gods genade ook effectief werkzaam is in het hartelijk ontvangen van Christus als Zaligmaker (Gods verlossende werk in zondaren).

Pressie op de wil?

Kenmerkend voor de tweede groep, is dat zij in meer of mindere mate geneigd zijn zogenaamde druk op de wil uit te oefenen. De mens moet beslissen. De mens moet de keuze maken. De mens moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Ik begrijp de zorg van mensen, die niet willen vervallen in passiviteit en lijdelijkheid. Dat moeten we te allen tijde zien te voorkomen. We moeten niet afwachten tot God ons een bijzondere ervaring geeft. De angst om in een dergelijke houding terecht te komen, mag echter niet resulteren in een obsessief druk uitoefenen op iemands wil. Wie de wil van een mens als de sleutel tot succes voor bekering of geloofsgehoorzaamheid beschouwt, loopt het risico zichzelf bloot te stellen aan manipulatieve technieken. Immers: als ik van mening ben dat een mens met zijn eigenmachtige wil Christus moet ontvangen, dan kan ik iemands wil ook beïnvloeden om ervoor te zorgen dat hij – al dan niet oprecht – tot een geloofskeuze komt.

Als ik echter van mening ben dat de wil vernieuwd moet worden door het werk van Gods Heilige Geest, is al mijn hoop gevestigd op Gods genade en niet op de techniek die ik gebruik om iemands wil te beïnvloeden. En mijn hoop is al helemaal niet gevestigd op de wil van iemand (zie Johannes 1:12-13; Romeinen 9:14-18).

Welke vraag moeten we stellen?

De Bijbel leert ons duidelijk dat het geloof komt uit het horen van het Woord van God (Romeinen 10:14-17). En het horen van het Woord van God gebeurt door de prediking van dat Woord. De manier waarop je dat Woord verkondigt, maakt uit. Het maakt verschil. Zogenaamde wilsbesluitprediking richt zijn pijlen op het actief gehoorzamen van Gods Woord. Mensen worden aangespoord om het ene te doen en het andere te laten. Vaak worden Bijbelse personages als voorbeelden neergezet, die als rolmodel voor een specifiek aspect van geloofsgehoorzaamheid fungeren. Zo op het eerste gezicht lijkt dit een logische manier van redeneren. Je hoort in de prediking wat God van je vraagt en in geloof neem je een wilsbesluit om je in gehoorzaamheid te onderwerpen aan het Woord – ongeacht hoe jij je voelt!

Maar wat doen we op het moment dat iemand na een duidelijke, actieve oproep, faalt? In zonde valt? Ongehoorzaam is aan Gods Woord? Moeten we dan de vraag stellen of iemand wel een wilsbesluit heeft genomen?

Dit lijkt mij de verkeerde vraag. Er is een andere vraag die we na de prediking als eerste dienen te stellen: “Wat heb je van God in Christus gezien?”

Als we deze vraag in alle openheid bespreken en beantwoorden, wordt merkbaar óf en in welke mate Gods genade werkzaam is iemands leven. Je gaat in eerste instantie niet in op iemands wil. Je probeert te peilen of de Heilige Geest aan iemand zicht heeft gegeven, om daadwerkelijk tot de overtuiging te komen dat Jezus Christus Gods Zoon is, Die heeft geleden, is gestorven en opgestaan om verzoening te brengen. Als iemand reageert met “Ik zie niets, het boeit me totaal niet,” dan is het gesprek snel klaar. Dit is duidelijk een teken dat iemand geestelijk dood is en nog leeft onder de macht van de zonde en satan. Lees 2 Korinthe 4:3-6:

“Maar in het geval dat ons Evangelie nog bedekt is, dan is het bedekt in hen die verloren gaan. Van hen, de ongelovigen, geldt dat de god van deze eeuw hun gedachten heeft verblind, opdat de verlichting met het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is, hen niet zou bestralen. Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus’ wil. Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is ook Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus.”

Prediking wil het zicht op God in Christus ontwaken en versterken. Predikers kunnen dit niet zelf tot stand brengen. Ik kan mensen het reddende zicht op God in Christus niet schenken. Ik kan wél het Evangelie verkondigen. En dát is de kern van de zaak. Ik ben niet allereerst geïnteresseerd naar iemands wilsbesluit, ik wil weten wat de prediking van het Evangelie met iemand doet. Wat ziet iemand van Gods genade in Christus? Wordt iemand in het hart geraakt door deze boodschap? Ontdekt iemand dat hij of zij schuldig staat tegenover een heilig en rechtvaardig God? Komt iemand tot het besef dat hij of zij zonder Gods reddende genade in Christus niet kan leven?

Moedig geduld

Juist omdat ik weet dat de verlossing van zondaren afhangt van Gods reddende genade in Christus, kan ik hoop hebben. Niet alleen voor mijzelf, maar ook voor anderen. Het geeft ook hoop op momenten dat ikzelf weinig vrucht lijk te zien op de prediking van het Evangelie. Dat iemand niet durft te zeggen dat hij of zij een kind van God is, betekent niet per definitie dat hij of zij het dan ook niet is. Tegelijkertijd betekent het ook niet dat iedereen die zegt een geloofskeuze te hebben gemaakt, een kind van God is. Tot op zekere hoogte is het niet zo belangrijk wat iemand over zichzelf zegt. Het is van doorslaggevend belang dat Gods reddende genade werkzaam is in iemands leven. Dit heeft betrekking op zowel de geestelijke levendmaking als geestelijke groei. De essentie van geestelijke groei is leven vanuit een steeds indringender zicht op God in Christus.

Geloofsgehoorzaamheid moet voortkomen uit een geestelijk zien van Gods heerlijkheid in het aangezicht van Jezus Christus. Wilsbesluitprediking negeert dit essentiële aspect mijns inziens compleet. De belangrijke reflectie om te toetsen wat de prediking heeft gedaan met betrekking tot het geestelijk zien van God in Christus wordt helemaal buiten beschouwing gelaten.

Het vraagt van predikers om te kunnen leven met die gezindheid die zij misschien wel het moeilijkste vinden: geduld. We willen snel resultaat zien. Na een preek moeten er zoveel mensen tot geloof gekomen zijn. Mensen moeten na een appellerend woord massaal toegewijd zijn aan de één of andere geloofszaak. Door de haast van het alledaagse leven zijn we niet meer gewend om tussendoor rust te nemen en om te drinken van Gods genade. We lijken te vergeten dat God Zijn tijd neemt om Zijn kinderen te vormen. Het confronteert ons met de vraag of wij – als christenen – van elkaar verwachten dat we binnen een dag moeten transformeren van een gezaaid zaadje tot een sterke boom met tientallen vruchten. Zijn wij niet te simplistisch geworden in het denken over wedergeboorte en geestelijke groei? Durven wij moedig geduld te hebben met het werk van Gods genade in iemands leven? Durven we werkelijk te vertrouwen op Zijn genade en niet op de wil van iemand?

Beschouw de mens als geheel

Daarbij moeten we de vraag stellen of we de mens nog wel als geheel beschouwen. We hebben allemaal verstand, gevoelens en een wil. We kunnen denken, emoties ervaren en keuzes maken. Iemand die in de prediking slechts focust op één van deze drie vermogens, doet mijns inziens geen recht aan ons mens-zijn. Het wonderlijke van de prediking van het Evangelie, is dat God door de kracht van Zijn Heilige Geest zicht wil schenken op Zijn genade in Christus, waardoor het verstand, de gevoelens en de wil van mensen vernieuwd en veranderd worden, zodat een (gerechtvaardigde) zondaar leert te leven overeenkomstig Gods wil. Gods reddende genade raakt al de menselijke vermogens, er blijft er niet één onaangeroerd. Daarom is het onterecht om de pijlen van de prediking te richten op slechts één van deze vermogens. En daar waar Gods genade werkt, zal iemand merken dat hij of zij anders gaat denken over God, Zijn Christus en Zijn wil (verstand), dankbaarheid ervaart met betrekking tot Gods genade en berouw over de zonde (gevoelens) en andere intenties heeft bij het nemen van beslissingen (wil).

Laten we daarom Gods verlossende genade in Christus verheerlijken en dankbaar zijn voor de blijken en vruchten van deze genade in het leven van mensen die ooit geestelijk dood waren!


zaterdag 30 mei 2020

De Schat van de christen

God Zelf als onverdiend loon

In de zaligsprekingen (Mattheüs 5:3-12) zien we dat er drie soorten beloften worden gekoppeld aan een kenmerk van de christen. Deze beloften hebben betrekking op bezit, loon en reputatie:

Bezit
“Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen” (5:3)
“Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven” (5:5)
Zalig zijn zij die vervolgd worden om de gerechtigheid, want van hen is het Koninkrijk de hemelen” (5:10)

Loon
“Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden” (5:4)
“Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden” (5:6)
Zalig zijn de barmhartigen, want aan hen zal barmhartigheid bewezen worden (5:7)
Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien” (5:8)
“Zalig bent u als men u smaadt en vervolgt, en door te liegen allerlei kwaad tegen u spreekt, omwille van Mij. Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen, want zo hebben ze de profeten vervolgd die er vóór u geweest zijn” (5:11-12)

Reputatie
“Zalig zijn de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden” (5:9)

We doen er goed aan de concrete karaktereigenschap van een christen (“armen van geest”) te beschouwen in het licht van de bijbehorende belofte (“van hen is het Koninkrijk der hemelen”). Er zit duidelijk een verband tussen deze twee. De treurenden zullen vertroost worden. Degenen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zullen verzadigd worden. Degene die in zachtmoedigheid bereid is niet tot het uiterste voor zijn recht te vechten, zal de aarde beërven. Het verband tussen karaktereigenschap en belofte is veelzeggend.
Wie de Bergrede in zijn verband leest, ontdekt dat Christus vanaf 5:21 tot het einde (7:27) deze zaligsprekingen uitwerkt. De essentie van de vierde zaligspreking (“Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien”) vinden we in Mattheüs 5:27-30 en 6:19-24. We zullen ontdekken dat een rein hart alles te maken heeft met het oog: “Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.”

Het hart is de sleutel
Wat bedoelt Jezus precies met rein van hart zijn? Om hierachter te komen is het noodzakelijk Zijn uitwerking hiervan in de rest van de Bergrede te bestuderen. We kijken eerst naar Mattheüs 5:27-28:

“U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar heeft gepleegd.”

Merk die drie woorden op: in zijn hart. Dit gedeelte uit de Bergrede wordt nogal eens gebruikt om aan te tonen dat het belangrijk is wat christenen aan beeldmateriaal naar binnen laten komen. Want, zo redeneert men, iets wat je zonder enige belemmering in je opneemt door het te zien, krijgt uiteindelijk invloed in je hart. Daar is tot op zekere hoogte iets voor te zeggen, maar ik geloof dat Christus hier een dynamiek beschrijft die exact de andere kant op werkt. De vraag bij deze verzen is hoe wij de verhouding tussen de ogen en het hart zien. Waar gaat het als eerste mis? Bij wat de ogen zien? Of bij hetgeen in het hart gebeurt? Volgens mij gaat het als eerste mis in het hart. De ogen verraden wat er in het hart leeft. Daarom moeten we niet allereerst werken aan dat wat we zien. Het is belangrijk, maar er is iets dat nog veel belangrijker is: we moeten ervoor zorgen dat we een rein hart hebben.
Om deze benadering te onderbouwen, wil ik Mattheüs 6:19-24 erbij betrekken:

“Verzamel geen schatten voor u op de aarde, waar mot en roest ze verderven, en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamel schatten voor u in de hemel, waar geen mot of roest ze verderf, en waar dieven niet inbreken of stelen; want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. De lamp van het lichaam is het oog; als dan uw oog oprecht is, zal heel uw lichaam verlicht zijn; maar als uw oog kwaadaardig is, zal heel uw lichaam duister zijn. Als het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis zelf! Niemand kan twee heren dienen, want of hij zal de één haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de één hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen en de mammon.”

Vers 21 is wat mij betreft het sleutelvers. Waar onze schat is, daar zal ook ons hart zijn. Met andere woorden: ons hart zet zich op iets. In ons hart leven allerlei verlangens en begeerten en deze zoeken wegen om bevrediging en vervulling te vinden. Verlangens zijn erop uit te worden omgezet in daden, goed of slecht (vlg. Marcus 7:21-23).
Als het hart een sterk verlangen of sterke begeerte heeft, zoeken de ogen naar wegen om vervulling van deze verlangens te vinden. In de context van Mattheüs 6:19-24 gebruikt Jezus het voorbeeld van aardse schatten – geld en bezittingen. Je verlangt naar veel geld en veel bezittingen en met je ogen bekijk je hoe je deze snel en efficiënt kunt verzamelen. Wie dit doet, heeft volgens Christus een kwaadaardig oog; het licht in zo iemand is duisternis.
Is het dan fout om bezittingen te hebben? Om geld te verdienen? Natuurlijk niet. De vraag is hoe wij bezittingen beschouwen: is het een doel of een middel? Of, de vraag anders gesteld: gaan wij voor God of voor goed?
Als wij voor God gaan, kunnen wij Hem dienen met ons goed. Maar als wij voor het goed gaan, kunnen we God niet dienen (Mattheüs 6:24).

Kijken vanuit een hart dat God wil dienen
De schoonheid van christelijke heiliging – het gelijkvormig worden gemaakt naar het Beeld van Christus – is dat de binnenkant van een persoon in overeenstemming is met dat wat aan de buitenkant zichtbaar is. Daarom kan Jezus ook stellen dat “al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar heeft gepleegd.” De man waarover Christus hier spreekt, heeft fysiek geen overspel gepleegd. Aan de buitenkant is het iemand die trouw is aan zijn echtgenote. Maar in zijn hart is hij dat niet. Binnenkant en buitenkant zijn niet in overeenstemming met elkaar. Het zijn uiteindelijk de ogen die verraden of iemand oprecht is en een leven leidt waarbij de innerlijke gesteldheid wordt weerspiegeld door het uitwendig handelen – of niet. Het zijn de ogen die verraden of iemand een oprechte levenswandel heeft, of dat er sprake is van huichelarij.
Christus legt heel bewust de link tussen een rein hart en het zien van God. Wie de Heere, zijn God, met zijn hele hart liefheeft (zie Mattheüs 22:37), zal zijn ogen richten op Hem. Zo iemand zoekt naar manieren om Hem te dienen en behagen. Wie zijn ogen richt op God, gaat op een andere manier kijken naar vrouwen (of mannen), geld of bezit. Al deze zaken zijn voor een christen geen doel op zichzelf meer, maar heilige gaven van God om Hem mee te dienen. In dit licht krijgen huwelijkstrouw en het onderhouden van het gezin een prachtige en heilige glans, waar de Heere met genoegen naar kan kijken.

Wat gebeurt er in de wedergeboorte?
Het is natuurlijk mooi als we kunnen en willen kijken vanuit een hart dat God wil dienen. Er is echter een levensgroot probleem: wij kunnen en willen van nature niet kijken vanuit een hart dat God dient. Er is een bovennatuurlijk werk nodig om dit geestelijke zicht tot stand te brengen. Het is een werk dat van buitenaf in ons tot stand moet worden gebracht. In de christelijke theologie noemen we dit soevereine werk van de Heilige Geest de wedergeboorte.
Het is echter de vraag of mijn stelling, dat de gerichtheid van de ogen openbaren wat er in het hart leeft, stand kan houden wanneer we nadenken over de wedergeboorte. Want is het niet zo dat de Bijbel het reddende geloof in Christus omschrijft als een geestelijk zien? En heeft het zicht op Christus geen reddend effect op het hart van degene die zich in geloof toevertrouwt aan Hem? Neem bijvoorbeeld een tekst als Johannes 1:14:

“En het Woord [God de Zoon, Christus] is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid.”

Of kijk eens naar 2 Korinthe 3:18:

“Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.”

Als we deze Bijbelteksten lezen, is het dan niet logisch om te stellen dat het zien van Christus voorafgaat aan de vernieuwing van het hart? Nee. We worden hier opnieuw geconfronteerd met een probleem. Niet alle mensen die Christus hebben ontmoet – en Hem dus ook hebben gezien – tijdens Zijn aardse bediening, zijn wedergeboren. Niet iedereen is in Hem gaan geloven. Niet iedereen heeft zich aan Hem toevertrouwd om te worden verzoend met God. Mijn vraag is: hoe kan dat? We komen in dit geval niet weg met het antwoord dat deze mensen geen heerlijkheid en geestelijke schoonheid in Hem hebben kunnen zien. Sterker nog, we lezen in het Evangelie van Johannes dat er mensen waren die in Jezus “geloofden”, maar die toch geen reddend geloof hadden. Dat weten we uit de context (zie Johannes 2:23-25; 8:30-59). Wat was het probleem? De ogen? Nee. Het probleem was het hart. Lees Johannes 5:41-44 eens aandachtig:

“Eer van mensen neem Ik niet aan, maar Ik ken u: u bezit zelf de liefde van God niet. Ik ben gekomen in de Naam van Mijn Vader maar u neemt Mij niet aan. Als een ander komt, in zijn eigen naam, die zult u aannemen. Hoe kunt u geloven, u die eer van elkaar aanneemt en de eer van de enige God niet zoekt?”

Hier legt Jezus de vinger op de zere plek. Het is het menselijke hart, dat geestelijk dood is, dat ervoor zorgt dat mensen de eer van God niet zoeken. Dit is de verklaring, waarom mensen niet in Hem zijn gaan geloven, ook al hebben zij Zijn onderwijs gehoord en Zijn wonderen gezien. Iemand die zich met zijn geestelijk dode hart echt ten koste van alles tegen Christus wil verzetten, zal dit met alle mogelijke manieren doen. Zo iemand zal altijd proberen Jezus’ machtige werk en Zijn gezaghebbende onderwijs belachelijk te maken en allerlei excuses aanvoeren om dit te verwerpen. Een deel van de Farizeeën heeft dit structureel gedaan. Ook Judas, één van Jezus’ volgelingen, is uiteindelijk op deze manier door de mand gevallen.
Het geestelijk dode hart van een zondaar zal daarom eerst vernieuwd moeten worden – tot leven gewekt moeten worden – om uiteindelijk te kunnen aanvaarden wat hij of zij in Christus dient te zien. Paulus schrijft in 2 Korinthe 4:3-6:

“Maar in het geval dat ons Evangelie nog bedekt is, dan is het bedekt in hen die verloren gaan. Van hen, de ongelovigen, geldt dat de god van deze eeuw hun gedachten heeft verblind, opdat de verlichting met het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is, hen niet zou bestralen. Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus’ wil. Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is ook Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus.”

Wat zegt Paulus hier? Hij stelt hier dat God door Zijn Heilige Geest eerst met Zijn licht in onze harten moet schijnen, voordat wij in geestelijke zin werkelijk kunnen zien wie Jezus Christus is. De wedergeboorte is een bovennatuurlijk, niet in schema’s te vangen werk van God de Heilige Geest. Op het moment dat God ons geestelijk dode hart levend maakt, leren wij Christus werkelijk zien zoals Hij is. Wat God feitelijk in de wedergeboorte doet, is het breken en wegnemen van de liefde voor de zonde in het geestelijk dode hart. Hij vernieuwt het hart door het geloof in Christus te werken en van daaruit het hart te vullen met Zijn liefde, zodat het vernieuwde hart Christus gaat liefhebben (zie Romeinen 5:1-11). Onze liefde voor Christus komt dus voort uit Gods bewezen liefde in Christus voor ons (zie 1 Johannes 4:10). Wie Christus door het geloof liefheeft, mag dit als de vrucht van de wedergeboorte zien. Geloven betekent dus Christus zien vanuit een vernieuwd hart. De genademiddelen die God geeft aan Zijn kinderen, zijn bedoeld om het hartelijke verlangen naar Christus te verzadigen. Daarom gebruiken christenen doelbewust en gericht deze genademiddelen. Zij willen meer van Christus houden en meer van Hem zien. Daarom gebruiken zij de middelen van genade – Bijbellezen, gebed, kerkgang, het horen van de prediking en het Heilig Avondmaal – niet plichtmatig. Zij worden gedreven om meer van Christus te houden en meer van Hem te zien en daarom worden hun ogen door het vernieuwde hart naar deze middelen getrokken, opnieuw en opnieuw.

Hoe het Evangelie oprechte gehoorzaamheid na de wedergeboorte waarborgt
Nu we hebben gezien wat er gebeurt in de wedergeboorte, moeten wij ons buigen over de vraag wat onze verantwoordelijkheid is in het proces van geestelijke groei. Of, de vraag anders stellend: wat is mijn verantwoordelijkheid als christen, nu ik door Gods soevereine werk een vernieuwd hart ontvangen heb dat in staat is op Christus te vertrouwen en Hem lief te hebben? Jezus laat in de Bergrede immers op een indringende wijze zien dat het er niet om gaat dat ik gedurende één moment, één dag, één week, één maand of één jaar een rein hart heb gehad. Nee, op de Dag dat ik voor Hem kom te staan, zal mijn hele leven worden beoordeeld. Christus waarschuwt ons dat huichelaars op die Dag ontmaskerd zullen worden:

“Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!”

Laten we ervan uitgaan dat zowel de genoemde “vele mensen” hier de waarheid spreken. Laten we zeggen dat zij inderdaad hebben gedaan wat zij tegen Christus’ oordeel inbrengen.
En laten we ook, net als altijd, geloven wat Jezus Zelf zegt. Hoe moeten we de bewering van deze “velen” rijmen met het oordeel van Christus? Anders gevraagd: hoe kan het dat iemand enerzijds in staat is in de Naam van Christus te spreken en handelen, terwijl hij anderzijds door de Rechter van het heelal wordt veroordeeld vanwege wetteloosheid? Er is maar één mogelijke verklaring: de innerlijke gezindheid komt niet overeen met wat aan de buitenkant waar te nemen is. Het is huichelarij. Deze mensen zijn niet wedergeboren. Er is geen andere verklaring. Iemand kan dus ogenschijnlijk “werken van geloof” beoefenen, zonder dat er daadwerkelijk een oprecht geloof in Christus aanwezig is. Hoe kunnen wij ons wapenen tegen dit gevaar? Laat mij de vraag, in het licht van Mattheüs 5:8 als volgt stellen: wat is onze rol in het bewaren van het reine hart, dat God ons door de wedergeboorte heeft gegeven, zodat wij op de Oordeelsdag niet tot de huichelaars gerekend zullen worden?
Dit is een bijzonder grote en essentiële vraag. Deels heb ik hem al beantwoord, maar ik probeer hier wat uitgebreider in te gaan op deze vraag, omdat we moeten zoeken naar een constructief model voor geestelijke groei, waarin onze verantwoordelijkheid op een gezonde manier zijn plek heeft. Heiliging wordt op vele manieren benaderd en dat kan verwarrend zijn.
Bedenk, als eerste, wat God heeft gedaan toen Hij jou een vernieuwd hart gaf. Hij gaf jou een vernieuwd hart en de voornaamste reden hiervoor is niet dat jij een in moreel opzicht beter mens zou worden. Het is wel een gevolg van de wedergeboorte dat je zult groeien in praktische heiligmaking, dat je groeit in het leren doen van Gods wil, maar dit is niet het wezen van de wedergeboorte.
God heeft jou een vernieuwd hart gegeven om jouw houding naar Hem toe radicaal te veranderen. Je haatte God, nu heb je Hem lief. Door de wedergeboorte ben je geestelijk in staat God in Christus te zien en ben je in staat om Christus te zien zoals Hij is.
Maar wat gebeurt er daarna? Hoe kunnen we geestelijk groeien? Hoe kunnen wij gehoor geven aan de Bijbelse oproep om onszelf te “reinigen van alle bezoedeling van vlees en geest, en de heiliging volbrengen in het vrezen van God” (2 Korinthe 7:1b)? Het is interessant om te zien dat de apostel Paulus, net als Petrus, bij deze aansporing niet uitgaat van menselijke wilskracht.
Nee, het uitgangspunt van Paulus zijn “deze beloften” (2 Korinthe 7:1a, zie ook 2 Petrus 1:3-4). Welke beloften bedoelt hij hiermee? Het zijn de beloften die hij daarvoor heeft genoemd, in 2 Korinthe 6:16b-18:

“Want u bent de tempel van de levende God, zoals God gezegd heeft: Ik zal in hun midden wonen en onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn. Ga daarom uit hun midden weg en zonder u af, zegt de Heere, en raak het onreine niet aan, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige.”

Met andere woorden: omdat God ons in het Evangelie belooft dat Hij ons in Christus tot een Vader zal zijn, omdat Hij in het Evangelie belooft dat iedereen die door wedergeboorte in Jezus Christus gelooft Hem tot een zoon of dochter zal zijn, kan de oproep tot “reiniging” en het “volbrengen van de heiliging in het vrezen van God” gehoorzaamd worden. De grond van gehoorzaamheid is niet onze wilskracht, maar Gods beloften.
In het leven van alledag is het van essentieel belang dat de christen zichzelf steeds herinnert aan Gods bewezen liefde in Christus. Reine harten komen tot stand door wedergeboorte en de wedergeboorte is het soevereine werk van God. Misschien maakt iemand zich zorgen over de staat van zijn hart: “Ik meen dat ik een rein hart ontvangen heb door de wedergeboorte, maar wie garandeert mij dat dit altijd zo blijft? Hoe zorg ik ervoor dat mijn hart rein blijft?”
Het antwoord is: door iedere dag de kostbare leer van de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof in Christus alléén te koesteren en jezelf eraan te herinneren dat werkelijk alle rijkdommen door God in Christus geschonken zijn. De wedergeboren christen beseft maar al te goed: de leer van de rechtvaardiging door het geloof in Christus alléén is niet alleen het leerstuk waarmee de Kerk staat of valt – een uitspraak die aan Maarten Luther toegeschreven wordt – maar het is ook het leerstuk waarmee huwelijkstrouw en tevredenheid staat of valt.
Een christen heeft het voortdurend, iedere dag nodig om herinnerd te worden aan het bovennatuurlijke werk van God in zijn of haar leven. God heeft zijn of haar hart vernieuwd. Het hart dat geestelijk dood was, het hart dat Christus verwierp, is door een wonderbaarlijk en genadig ingrijpen van God Zelf tot leven gewekt, waardoor Christus door het geloof kan worden gezien zoals Hij werkelijk is. God is het goede werk in het leven van de christen begonnen. De zekerheid ligt niet in het feit dat ik mijn best doe om mijn hart rein te bewaren; de zekerheid ligt in de heerlijke en ontzagwekkende waarheid dat God mijn hart tot leven heeft gewekt en dat Zijn liefde door de Heilige Geest is uitgestort.
Het fundament van de christen is niet zijn heiliging, maar zijn rechtvaardiging. Het is van wezenlijk belang dat de christen zichzelf er voortdurend aan herinnert dat hij door God is aanvaard – niet door zijn eigen verdiensten, maar door de verdiensten van Christus.
Hoe zit dat dan? Als ik de diepte van de rijkdom van Christus’ toegerekende gerechtigheid zie en ontdek, dan mag ik al mijn strijd vanuit de zondige begeerten staken. Let op: ik zeg niet dat ik de strijd met mijn zondige begeerten mag staken. Ik zeg dat ik de strijd vanuit de zondige begeerten mag staken. Dat betekent het volgende: ik hoef niet meer met zondige begeerte naar andere vrouwen te kijken. Ik hoef dat vele geld niet meer binnen te harken en krampachtig te bewaren. Ik hoef die bezittingen niet meer te verzamelen. De macht van de zonde, die mij in de geestelijk dode staat voortdurend voorhield dat ik de zondige begeerten moest bevredigen, is gebroken (Romeinen 8:12).
De gerechtigheid van Christus is genoeg. Ik ben geborgen in Hem. Alleen het oog van het geloof kan de heerlijkheid van Christus in het Evangelie zien (2 Korinthe 4:6). Dit geloof kan rusten in de heerlijke boodschap van Gods Woord dat degene in Christus “om niet wordt gerechtvaardigd door Zijn genade” (Romeinen 3:21-24). Niet voor niets gaat volgens Christus het zoeken van Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid vóór de zorg van het dagelijks levensonderhoud. Wie gerechtvaardigd is door het geloof in Jezus Christus, heeft de grootst mogelijke Schat ontvangen – God Zelf. Wie de eeuwigdurende waarde van Christus’ gerechtigheid ziet, koestert en bejubelt, heeft vaste grond gevonden.

Blogarchief