SalvationInGod

Posts tonen met het label Zalig. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Zalig. Alle posts tonen

dinsdag 5 mei 2020

Leven in twee werelden

Christenen als hemelburgers in een gebroken schepping

De Bergrede wordt doorgaans de grondwet van Gods Koninkrijk genoemd. In het Evangelie volgens Mattheüs vinden we de Bergrede als één onafgebroken toespraak van de Heere Jezus, terwijl de evangelist Lucas fragmenten van de Bergrede heeft opgeschreven, maar niet als één geheel.
De weergave in het Mattheüs-evangelie bestaat uit negen zaligsprekingen. Lucas geeft dit anders weer. In Lucas 6:20-26 lezen we vier zaligsprekingen en viermaal een “wee u.” Deze vier “wee u”-uitspraken zijn de negatieve formulering van de zaligsprekingen.

Wat zijn de Zaligsprekingen?
Wanneer Jezus Zijn discipelen en de schare onderwijst (zie Mattheüs 5:1-2, 7:28-29), opent Hij Zijn Bergrede volgens Mattheüs met de zaligsprekingen. Deze zaligsprekingen zijn de kenmerken van iedereen die zich door geloof aan de Heere van Gods Koninkrijk heeft onderworpen. Deze Heere van het Koninkrijk, is Jezus Zelf. Deze conclusie vinden we in het slot van de rede. Het is zowel een climax als een indringende waarschuwing, dat onze toegang tot Gods Koninkrijk in Christus’ handen ligt (Mattheüs 7:21-27). Iemand die Gods Koninkrijk wil binnengaan, kan niet om Jezus heen.
De hele Bergrede is de beschrijving van het karakter van mensen in deze gebroken schepping, die door het geloof onderworpen zijn aan de heerschappij van de Heere Jezus. Wie hier goed over nadenkt, beseft dat christenen zich in dit leven in een spagaat bevinden. Het is de spagaat die in theologische termen bekendstaat als het reeds en het nog niet. Wie goed leest, ziet dat Christus de spanning van dit reeds en nog niet ook in de zaligsprekingen verwoordt.

Gods Zoon: in de gebroken schepping verbroken voor ons
Eerst een uitstapje. Christus Zelf is tijdens Zijn aardse bediening geconfronteerd met de gebrokenheid van dit bestaan. Hij heeft zondaars vergeving geschonken, zieken genezen en bezetenen bevrijd.
Geconfronteerd worden met gebrokenheid is echter niet hetzelfde als de gebrokenheid aan den lijve ondervinden. Het zou voor Jezus niet moeilijk zijn geweest om als Gods Zoon naar deze schepping te komen, volmaakt te leven, Gods wetten en geboden te communiceren en verduidelijken op een manier die voor iedereen te begrijpen is en vervolgens ten hemel te varen. Toch is het zo niet gegaan. Hij heeft de gebrokenheid werkelijk aan den lijve ondervonden. Hij heeft geleden. Hij is gestorven. Christus is doelbewust naar deze gebroken schepping gekomen om Zichzelf voor ons gebroken te worden (Jesaja 53:5; 1 Korinthe 11:24).
Christus heeft tijdens Zijn aardse leven geleden en heeft als zodanig de gebrokenheid van het leven niet als toeschouwer geobserveerd. Hij heeft, zoals de schrijver van Hebreeën het verwoordt, “gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij heeft geleden” (Hebreeën 5:8). Kortom: Hij heeft de gebrokenheid niet alleen gezien, maar ook werkelijk gevoeld.
In het onderwijs dat Christus geeft, zien we dat Hij niet aan de gebrokenheid van het leven voorbij gaat. Het unieke van God is dat Zijn boodschap van verlossing niet alleen is verkondigd aan deze gebroken wereld, maar dat Hij Zijn Zoon heeft gegeven voor deze gebroken wereld. God komt in de Bijbel zo ontzettend dichtbij, juist door de gebrokenheid van het leven als reëel te benoemen en door in barmhartigheid verlossing van de oorzaak en symptomen van de gebrokenheid aan te bieden. Verlost worden van symptomen is niet genoeg; we zullen gered moeten worden van de oorzaak ervan. En dat is de zonde. In het Nieuwe Testament zien we dat de Heere Jezus de realiteit hiervan volledig betrekt in het onderwijs dat wordt gegeven. Hij moet spreken over zaken waar Hij in het Nieuwe Jeruzalem, als alles hersteld, vernieuwd en volmaakt zal zijn, niet meer over hoeft te spreken. Als je het onderwijs van de Bergrede leest, dan gaat het onder andere over het verband tussen de uitwendige zondige daad en de inwendige zondige begeerte. Eén van de voorbeelden die Christus gebruikt, is moord (Mattheüs 5:21-22). In die context gaat Hij niet alleen in op de zondige aard van moord en het hele proces dat daaraan vooraf gaat (boosheid), maar in de behandeling hiervan moet Hij zelfs het Schriftgebruik vanuit de Joodse traditie corrigeren. Dit onderwijs heeft allemaal betrekking op het leven in deze gebroken schepping. Als christenen geloven wij dat Jezus Zijn volk in het Nieuwe Jeruzalem dit onderwijs niet meer hoeft te geven, simpelweg omdat daar geen zonde meer zal zijn.

Verdriet om een niet volledig doorgebroken Koninkrijk
Terug naar de zaligsprekingen. Zoals ik schreef, zien we dat Christus de spanning van dit reeds en nog niet ook in de zaligsprekingen verwoordt. Neem de tweede zaligspreking. In Mattheüs 5:4 lezen we:

“Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden.”

We proeven in deze woorden iets van het reeds en nog niet. Het treuren waar Christus over spreekt, is niet blijvend. Wanneer Jezus in Mattheüs 25:14-30 de gelijkenis van de talenten vertelt, verwoordt Hij het binnengaan van Gods Koninkrijk in vers 21 en 23 als volgt:

“Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen: ga in, in de vreugde van uw heer.”

Gods Koninkrijk binnengaan betekent dus de vreugde van Christus binnengaan. Het verdriet is verleden tijd. De tijd van treuren ligt daar definitief achter ons. Maar als het Koninkrijk van God een zaak van vreugde en blijdschap is – en dat is zo, zie Romeinen 14:17 – waar is dan de zaligspreking van Mattheüs 5:4 op gebaseerd? Waarom ben je hier [in deze gebroken wereld] zalig als je treurt, als je daar [in het Nieuwe Jeruzalem] volmaakte vreugde zult ervaren? Is dat niet in tegenspraak met elkaar?
Nee, dat is het niet. De enige verklaring die hiervoor gegeven kan worden is dat we het treuren in Mattheüs 5:4 en de vreugde in Mattheüs 25:21 allebei moeten zien in het licht van Gods Koninkrijk en de komst daarvan. In Mattheüs 4:17 lezen we Christus’ oproep tot bekering:

“Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.”

Jezus zegt dat het Koninkrijk van God nabijgekomen is. Het is dus nog niet ten volle doorgebroken. Gods Koninkrijk is ten dele realiteit in deze wereld, maar de schepping is nog niet verlost van de zinloosheid (zie Romeinen 8:18-25). Het Koninkrijk is dus reeds en ten dele aanwezig, maar nog niet ten volle.
Het treuren waar Christus in Mattheüs 5:4 over spreekt, is het verdriet dat een christen ervaart wanneer hij in zichzelf en om hem heen ziet dat Gods Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is. In het licht hiervan kunnen we ook begrijpen waarom één van de eerste beden in het Onze Vader “Uw Koninkrijk kome” is. Het verdriet van een christen heeft betrekking op het feit dat er nog in zijn eigen leven en in de wereld om hem heen gebrokenheid is. Gebrokenheid kent verschillende gezichten: zonde, ziekte of gebrek. Zolang deze schepping gebroken is en zolang christenen deze gebrokenheid aan den lijve ondervinden, zullen zij treuren om het feit dat de realiteit van Gods Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is.

De gave van christelijk treuren
Toen ik de woorden “Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden” overdacht, kwam de vraag naar boven in hoeverre ikzelf dit treuren echt ken. Wat geeft mij ten diepste verdriet? Iedereen kent verdriet. Iedereen heeft iets in zijn leven wat betreurenswaardig is. Maar ontstaat dit verdriet vanuit het besef dat Gods Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is en dat deze schepping gebrokenheid kent? Of heb ik vooral verdriet van het feit dat de gebrokenheid van dit aardse bestaan het opbouwen van mijn eigen koninkrijkje dwarsboomt?
Met andere woorden: kennen wij het Bijbelse verdriet? Of hebben wij onszelf mee laten voeren met de culturele stroom van zelfbeschikking en zelfverwezenlijking?
Christus leert ons dat het verlangen naar de volledige doorbraak van Gods Koninkrijk een kenmerk is van een christen. In die zin kunnen we begrijpen dat we hier [in deze gebroken wereld] zalig zijn als we treuren vanwege het feit dat Gods Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is, terwijl we daar [in het Nieuwe Jeruzalem] vertroosting hebben gevonden, wanneer wij de vreugde van Christus zijn binnengegaan. Anders gezegd: het nog niet ten volle doorgebroken Koninkrijk van God is ons verdriet en de volledige doorbraak van Gods Koninkrijk is onze vertroosting.
De kern van ons verdriet laat zien hoe wij in het leven staan. Treuren we omdat onze wil niet wordt gedaan, of ervaren we heilig verdriet omdat Gods wil niet wordt gedaan? De natuurlijke mens, die niet is verzoend met God, kent alleen het verdriet dat primair op zichzelf gericht is. Hij is niet in staat levensgebeurtenissen te plaatsen in de context van Gods Koninkrijk. Er is een soeverein werk van God nodig, om mensen te laten treuren over het feit dat Zijn Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is. Dit is de wedergeboorte. Bekering zou je in dit verband kunnen omschrijven als “het door de Heilige Geest gewerkte en indringende besef dat Gods Koninkrijk nabijgekomen is, maar nog niet ten volle is doorgebroken en dat wij voor onszelf tot de erkenning komen dat wij onszelf niet vrijwillig onderwerpen aan Gods heerschappij. We gaan dan zien dat we leven als vijanden tegen Hem; als de Heilige Geest ons dit besef geeft, samen met de openbaring van Gods bewezen genade en liefde in Christus, wekt dit oprecht verdriet. En over dit verdriet spreekt Christus in Mattheüs 5:4.
De woorden van Christus herinneren ons aan de noodzakelijkheid en oprechtheid van dit “zalige treuren.” Ik vraag mij af of wij als christenen soms niet teveel de schijn en verwachting wekken dat het leven met Christus te allen tijde blij, opgewekt en zorgeloos zou (moeten) zijn. Daar waar Christus de gebrokenheid van dit aardse leven in Zijn onderwijs als realiteit laat staan, lijken sommige christenen de suggestie te wekken dat de gebrokenheid van het leven kan worden overwonnen of opgelost door datzelfde onderwijs van Christus. Het leven als hemelburger in deze gebroken schepping is niet altijd gemakkelijk, eenvoudig of opgewekt. Het kan soms knap ingewikkeld zijn. De scherven van de gebrokenheid lopen dwars door je eigen leven. En dat doet pijn. De uiting van deze pijn kan alleen tot zijn recht komen, wanneer we deze bezien en bespreken in de context van Gods Koninkrijk. Nu huilen we. Nu ervaren we de pijn. Nu doorleven we het verdriet. Maar niet als mensen die geen hoop hebben (1 Tessalonicenzen 4:13). Want straks zal de vertroosting openbaar worden. Straks zullen de tranen van onze ogen worden gewist (Openbaring 21:4). Straks zullen wij voor altijd bij Christus zijn (1 Tessalonicenzen 4:17).
Zalig verdriet in het leven van een christen is een dubbele gave: hij kan niet zonder en hij zal er vertroosting voor ontvangen.

zondag 1 april 2012

Bedelen als Bartimeüs

Lezen: Lucas 18:35-43

Bartimeüs, een man die door blindheid geslagen niets kan zien, zit al voor een langere periode te bedelen langs een weg die naar Jeruzalem leidt. Geen ontactisch uitgezochte plek; er komen veel pelgrims langs en die zijn in de meeste gevallen wel bereid om wat af te staan. Hoewel zijn naam niet door Lucas wordt vermeld, kunnen we er op grond van de getuigenissen van Matteüs en Marcus vanuit gaan dat hij de naam Bartimeüs draagt.
Op een zekere dag hoort deze Bartimeüs meer rumoer dan normaal. Er komt een stoet langs. Vele mensen passeren hem. Omdat hij zelden tot nooit een langstrekkende stoet van dergelijke omvang of aard meemaakt, vraagt hij aan passanten wat er gaande is. ‘Jezus van Nazaret komt langs!’ Onmiddellijk heeft de bedelaar zijn aandacht er volledig bij. Hij begint te roepen. ‘Jezus, Zoon van David, ontfermt U Zich over mij!’

‘Wees stil!’
Wat er dan gebeurt, lijkt op het schouwspel tussen een baas en diens hond, die hij probeert te muilkorven, in de hoop het blaffen te stoppen. Mensen die in de stoet meelopen, maken Bartimeüs duidelijk dat hij zijn mond dicht moet houden – en dat hij daarmee Jezus dus zomaar door moet laten lopen. Van mijn vader heb ik geleerd dat er mensen zijn die de belofte ‘ik kom eens een keer langs’ wel heel letterlijk opvatten. Zulke mensen komen letterlijk langs je huis, maar komen er nooit binnen. Eigenlijk willen de mensen in de stoet ook van Jezus zo’n persoon maken; iemand die langs komt lopen, maar meer ook niet. Geen aandacht voor andere mensen, alleen maar Zijn weg laten vervolgen. Het lijkt wel, alsof men Bartimeüs als een lastpak beschouwt.

Het is altijd interessant te kijken wat er gebeurd zou zijn als de lezer van een Bijbelgedeelte zelf één van de hoofdpersonen geweest zou zijn. In mijn geval vrees ik dat dit verhaal nooit in de Bijbel zou zijn terechtgekomen. Sowieso vraag ik mij af of ik genoeg moed bij elkaar zou kunnen rapen om een voorbij wandelende Jezus aan te spreken en zomaar publiekelijk te smeken om hulp. Als omstanders dan ook nog duidelijk maken dat ik het niet moet wagen iets te roepen en dat elke poging zal stranden, zijn de spreekwoordelijke zak en as snel gevonden. Mensen simpel afwimpelen heet dat. Je kunt ervoor kiezen om je dat te laten gebeuren, of niet.
Bartimeüs kiest voor het laatste. Hij smeekt een tweede maal. Hoe de omstanders reageren, vermeld de evangelist er niet bij, maar van Jezus staat geschreven dat Hij stopt en anderen sommeert de bedelaar tot Zich te roepen.

Nederige barmhartigheid
Jezus staat een aantal tellen later oog in oog met de blinde Bartimeüs. ‘Wat wilt u dat Ik voor doen zal?’ Deze vraag toont de rijkdom van Zijn nederige barmhartigheid. Dít is God de Zoon, de Schepper, de Heer van de kosmos, Die alles draagt door de kracht van Zijn Woord en Hij voelt Zich niet te groot om aan deze eenvoudige hulpbehoevende voorbij te gaan! We kunnen ons geen voorstelling maken van de grootte van het heelal dat Hij geschapen heeft, maar ondanks die grootheid neemt Hij details in deze wereld onder de loep en verliest deze geen moment uit het oog.
De vraag die Hij aan Bartimeüs stelt, lijkt echter overbodig. Jezus wist ongetwijfeld dat de man blind was (dat kon ook aan zijn manier van lopen afgeleid worden) en toch vraagt Hij welke dienst Hij kan bewijzen. Wil Jezus dat Bartimeüs bewust zijn probleem uitspreekt? Of wil Hij hem over de streep trekken en met Zijn vraag de bedelaar geruststellen voor wat betreft de bereidwilligheid om hem te helpen? Of wil Hij duidelijk maken dat Hij anders is dan de mensen die de blinde zojuist nog de mond hebben geprobeerd te snoeren?

Jezus de deur naar het Koninkrijk
Als dat laatste het geval is, mogen we blij zijn dat we met niemand minder dan Jezus Zelf te doen hebben. Je moet er toch niet aan denken dat een bot, asociaal mens bij de deur van Gods Koninkrijk staat, je eens een goede vijf minuten aankijkt en vervolgens zegt: ‘geen plek voor jou!’ Je hebt niets dan lasten en wilt ze bij God brengen – en een mens weigert je toegang. Jezus bestempelt de Farizeeën en Schriftgeleerden op deze wijze. Zij gooien de deur van het Koninkrijk in het gezicht van mensen dicht (Matteüs 23:13). Hoeveel mensen vandaag de dag ondergaan niet een ondraaglijk juk doordat andere mensen het hen belemmeren tot Christus te komen? Omwille van… ja, wat eigenlijk? Vrijmoedige getuigenissen worden in de kiem gesmoord, want ja, het is nu eenmaal heel evangelisch om te belijden dat je simpelweg in Jezus gelooft en behouden bent en dat kan nooit de bedoeling zijn... Hoe durf jij jezelf tot één van de uitverkorenen te rekenen? Satan beeft als een mensenziel gehoor gaat geven aan de roepstem van Christus. En hij is niet te flauw om mensen als sta-in-de-weg te gebruiken om je van die Koningsstem af te wenden. Hij hoopt dat iemand als Bartimeüs na zijn eerste smeekbede zijn poging zal staken. Mensenzielen zoveel mogelijk van Christus wegleiden, dat is zijn doel. En als Jezus in satans beleving akelig dichtbij een ziel komt, werpt hij er een aantal schreeuwlelijken voor die Christus’ zachtmoedige stem proberen te overstijgen. Bartimeüs’ vrijmoedigheid bewijst dat we dit niet hoeven te pikken. Wie in vrijmoedigheid Christus aanroept, hoe vaak ook, zal uiteindelijk gevraagd worden: ‘wat wilt u dat Ik voor u doen zal?’

Christus anders dan mensen
Hier toont Christus Zijn contrahouding. Geen afwijzing, maar ontferming. Ontvangen in plaats van afwuiven. De reden dat mensen niet wilden dat Bartimeüs Jezus aanriep, wordt niet genoemd, maar door diezelfde mensen te bevelen dat ze de bedelaar bij Hem moeten brengen, geeft Jezus een helder signaal af. Het is alsof Hij wil zeggen: ‘Ik geef er niets om of jullie nu wel of niet iemand tot Mij willen brengen; als Ikzelf dat wil, dan roep Ik diegene. En jullie mogen dat namens Mij doen.’ Hij laat hen doen wat ze eerst weigerden. De woorden uit Johannes 6:37 echoën het na: ‘Eenieder die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen’. Christenen moeten niet proberen om de toegang tot het Koninkrijk zó smal te maken, dat zelfs geen mier er nog binnenkomt. In plaats daarvan wil Jezus dat wij elkaar erheen begeleiden. Breng elkaar tot Christus.

Het is voor mensen wel vaker een probleem gebleken dat de toenadering tot Christus in vrijmoedigheid gezocht mag worden. Kinderen (Lucas 18:15-17) werden verzocht de Heer niet lastig te vallen. Zieken die bij Hem gebracht werden, moesten toezien hoe Schriftgeleerden onder het mom van ‘zuivere godsdienstbetrachting’ betoogden dat Jezus niet op een Shabbat mocht genezen of dat Hij geen volmacht had om zonden te vergeven. Gaat het bij ons anders? Hoeveel ingebouwde kerkordes of systemen zitten ons in de weg om mensen vrijmoedig tot Christus te laten komen? De Joodse religieuze leiders waren erin geslaagd om zulke lasten op mensen te leggen, dat Jezus er geen ander oordeel voor over had dan door het ondraaglijke lasten te noemen. En wij? Hoeveel onzinnige hordes leggen wij op de weg die oprechte mensen tot Christus willen gaan? Hoeveel dingen vragen wij van mensen die God nooit heeft gevraagd?

Bartimeüs wist dat hij bij Jezus moest zijn. Hoe hij dat wist? Ook dat vermeldt Lucas niet. Maar hij wist het. En de kans om Jezus om hulp te vragen liet hij niet liggen. Ook niet nadat mensen hem eerst het zwijgen op wilden leggen. Hoed je voor mensen die Christus vals voorstellen, als zou Hij te druk zijn om naar iemand als jou om te zien, of dat Hij eerst drie kruiken vol tranen wil zien met al het verdriet van je zonden, of dat Hij onmogelijke dingen van je eist voordat je komen mag, of dat Hij eerst van je vraagt of je zeker weet dat je uitverkoren bent. Treurt Bartimeüs? In ieder geval niet om zijn zonden. Geeft Jezus eerst ondoenlijke opdrachten aan hem? Ook niet. Vraagt Jezus eerst of hij weet dat hij tot de uitverkorenen behoort? Niets van dit alles! Bartimeüs komt en Christus prijst hem zalig vanwege zijn geloof!

‘Uw geloof heeft u behouden.’

zondag 4 maart 2012

Arthur Pink over het Zaligmakende Geloof

Een armbeweging uit nood geboren. Zo kan ik het beste het moment typeren waarop ik voor het eerst sinds redelijk lange tijd het boek Een Waar Geloof van Arthur Pink van zijn standplaats uit de boekenkast haalde. Deze gevoelde nood bestond uit het verlangen te gaan voor de real deal: geen goedkoop christendom, maar echte navolging. Hoewel het nagelaten werk van deze Engelse auteur in 1932 verscheen, is de inhoud volop actueel en raakt het de kern van het Evangelie.
Pink bedoelt niet ‘het ware geloof’ als zijnde ‘alles dogmatisch picobello op een rijtje hebben’, maar een ‘levend geloof in de Heere Jezus, dat de toets van de Schrift kan doorstaan’.

Korte levensschets
Arthur Walkington Pink, zoals hij voluit heette, werd op 1 april 1886 geboren in het Engelse Nottingham. Op 22-jarige leeftijd praktiseerde hij allerlei occulte zaken, waaronder het oproepen van geesten, hield hij zich bezig met magische genezingen en was hij helderziend. In deze tijd woonde hij nog bij zijn ouders en zijn vader had er de gewoonte van gemaakt om Arthur bij thuiskomst te begroeten met enkele woorden uit de Bijbel. Dit had geen effect, tot op een avond geciteerd werd uit Spreuken 14:12: ‘Er is een weg die iemand recht schijnt, maar het laatste van die zijn wegen des doods’. Arthur kon deze woorden maar niet uit zijn hoofd zetten en ontnamen hem de mogelijkheid tot het zich goed kunnen concentreren. In die dagen kwam hij tot geloof, tot grote vreugde van zijn ouders.
In theologisch opzicht heeft Pink verscheidene ontwikkelingen doorgemaakt. Aanvankelijk was hij een dispensationalist, waar hij later afstand van heeft genomen (met bijgevolg dat hij ook afscheid nam van de Arminiaanse leer). Typerend voor deze breuk is zijn boek The Sovereignty of God, dat in 1918 verscheen. In dit werk springt Pink op de bres voor soevereine genade. In 1925 vertrekt hij voor drie jaar naar Australië. Daar wordt hij geconfronteerd met een ander uiterste, namelijk het hypercalvinisme. Later dient Arthur enkele gemeenten in de Verenigde Staten, maar zijn houding jegens zowel het Arminianisme als hypercalvinisme maakt dat hij min of meer alleen komt te staan. In 1922 begint hij met het publiceren van het tijdschrift Studies in the Scriptures, waar hij als enige, zij het vol ijver, aan werkt. Op 15 juli 1952 overlijdt Arthur Pink op 66-jarige leeftijd in trieste eenzaamheid en onbekendheid. Zijn geschriften zijn pas na zijn dood bekendheid gaan genieten. Martyn Lloyd-Jones is een bekend prediker die blijvend door Pink is beïnvloed.

Een Waar Geloof
Het in 1932 uitgebrachte werk Een Waar Geloof is Pink’s reactie op de, in zijn ogen, oppervlakkige wijze waarop het Evangelie aan de man gepresenteerd wordt – vandaag de dag beter bekend als easy believism of, om met Bonhoeffer te spreken, goedkope genade. In de ogen van Pink zorgde de oppervlakkige evangelieverkondiging ervoor dat mensen gemakkelijk konden beweren dat ze gered waren, omdat ze ‘in de waarheid en belofte van Johannes 3:16 geloven’. In een systematisch opgesteld werk gaat hij in op het zaligmakende geloof.

Het Evangelie
Het eerste deel van het boek draait om de vraag wat het Evangelie is. Is het waar dat zondaars slechts hoeven te ‘geloven’ om voor de eeuwigheid gered te zijn? Pink concludeert dat het Evangelie glashelder laat zien dat God geen water bij de wijn doet, niet afdoet van Zijn gerechtigheid en de zonde op geen enkele wijze tolereert. Is het werkelijk zo, dat God verheerlijkt wordt door mensen, die volop in de wereld en zonde leven, te vertellen dat zij op dit moment behouden kunnen worden door ‘eenvoudig Christus als persoonlijke Zaligmaker te aanvaarden’? En dit alles, terwijl zij nog met de afgoden in de hand en liefde voor de zonde in het hart ronddolen? Zijn scherpe conclusie is, dat mensen op een dwaalspoor gebracht worden, als zij gerust worden gesteld met een valse vrede die stelt dat men behouden kan worden zonder de afgoden op te geven, zonder berouw over de zonde te hebben en zonder zich te onderwerpen aan de heerschappij van Christus.

Komen tot Christus
Het tweede gedeelte van het boek behandelt verschillende aspecten aangaande het zaligmakende geloof. Pink concludeert vanuit de Schrift, dat er een soort geloven is, dat wel zalig maakt en een soort geloven dat niet zalig maakt. Over deze spanning schrijft hij: ‘De valkuilen die ik nu moet zien te ontwijken zijn aan de ene kant het onnodig ontmoedigen van de ware heiligen door de lat hoger te leggen dan de Schrift doet, en aan de andere kant het bemoedigen van onwedergeboren belijders door de lat zo laag te leggen dat zij er ook bij horen.’ Het zaligmakende geloof omschrijft hij als ‘een oprecht komen tot Christus’. Om deze uitspraak te ontdoen van dreigende gemakzucht, vergelijkt hij dit komen tot Christus als met een komen naar een ander land. Als ik niet in de Verenigde Staten geboren ben, maar nu de keuze maak er naartoe te gaan, dan vertrek ik uit mijn geboorteland. Met het komen naar Christus is het niet anders: er moet iets verlaten worden. Vanuit deze gedachte meent hij dat de individuele behoudenis een stuk moeilijker is dan soms gesteld wordt. Pink neemt specifieke kenmerken als leidraad om de bewijzen van het zaligmakende geloof te bespreken:

• Een rein hart (Matteüs 5:8)
• Een nederig hart
• Een teer hart
• Werking door de liefde (Galaten 5:6)
• Een gehoorzame wandel
• Kostbaar, want het zal de toets doorstaan
• Overwinning op al de ijdelheden en kwellingen van de dingen die beneden zijn (1 Johannes 5:4)

Verstand, genegenheden en wil
Vervolgens gaat Pink in op drie menselijke factoren die essentieel zijn voor het komen tot Christus, namelijk ons verstand, onze genegenheden en de wil. Er dient een kennis te zijn van Christus, maar alleen theoretische kennis van Hem is niet voldoende: er bestaat een levensgroot verschil tussen geloven aan Christus en geloven in Christus. De rechte kennis van Christus wordt ons geschonken door middel van de Heilige Schrift, maar deze moet geestelijk en bovennatuurlijk zijn meegedeeld door de Heilige Geest – anders blijft het immers theorie. Volgens Pink is theoretische kennis en geestelijke, levende kennis te onderscheiden door de vruchten die zij voortbrengt. Geestelijke en levende kennis van Christus zal staande blijven in tijden van verdrukking, kortom: als het gepaard gaat met kracht (1 Tessalonicenzen 1:5). Wanneer Pink schrijft over de genegenheden, komt hij terug op de bewering dat het zaligmakende geloof werkt door de liefde. Meerdere malen haalt hij teksten aan waarin staat dat mensen Christus liefhebben. Hij gebruikt dit woord als synoniem voor geloven, al lijkt het erop dat Pink zelf de voorkeur geeft voor liefhebben, omdat dit de genegenheid erbij betrekt. Voor hem is dus ook angst voor de hel een ontoereikende reden om in Christus te geloven: het gaat om de werkelijke hartsgesteldheid jegens Jezus Christus persoonlijk, want, zo concludeert hij, niemand wil naar de hel. Gruwelen van de zonde is heel wat anders dan met angst en beven denken aan de hel. De indruk ontstaat, dat Pink zijn werk zo ingedeeld heeft, dat de staat van de genegenheid de doorslag geeft. Als iemand Christus waarlijk leert liefhebben, zal de wil hierin meegenomen worden en zal er dus een bereidwilligheid tot gehoorzamen zijn. En dit niet eenmalig, maar elke dag opnieuw; het gaat om een dagelijks (weder)komen tot Christus.

Geloofszekerheid
Als het gaat over geloofszekerheid, put Pink uit twee belangrijke bronnen: de Zaligsprekingen uit Matteüs 5 en de eerste Johannesbrief. Volgens hem is er meer nodig dan rusten op Johannes 3:16 of 5:24. Kenmerkend voor hem is de volgende zin: ‘‘Laat de oprecht bezorgde ziel de hele eerste Johannesbrief eens langzaam en aandachtig doorlezen en het zal hem opvallen dat er niet eenmaal in al die vijf hoofdstukken gezegd wordt: ‘Wij weten dat wij uit de dood overgegaan zijn in het leven omdat we rusten op het volbrachte werk van Christus’. De volledige afwezigheid van zo’n uitspraak moet ons er toch echt van overtuigen dat er iets radicaal fout is aan de leer die tegenwoordig populair is over dit thema. (…) Een godzalig leven is het eerste bewijs dat ik een kind van God ben.’’ Voor Arthur Pink is de christelijke zekerheid een op de Schrift gebaseerde wetenschap dat iemand op het smalle pad loopt, dat naar het leven leidt (Matteüs 7:13-14). Ook al woont de zonde nog in de christen, de macht of heerschappij van de zonde over het leven van de gelovige is gebroken. Dit maakt ook inzichtelijk dat Pink de verlossing breder ziet dan alleen maar gered worden van de hel. Christus is, zoals in Matteüs 1:21 staat, gekomen om Zijn volk te verlossen van hun zonden.
Het prettige van de schrijfstijl van Pink is dat hij op cruciale punten dialogiserend te werk gaat. Hij verdiept zich in de gedachten van anderen en behandelt daarbij eventuele tegenwerpingen. Eén van die tegenwerpingen is dat zijn onderwijs de eenvoudigheid van Christus in de weg zou staan. Hoe moeten we omgaan met teksten als Johannes 3:16 of Handelingen 16:31? Pink trekt de conclusie dat in het geval van de gevangenbewaarder te Filippi sprake is van een ontwaakte, diepbedroefde, boetvaardige ziel die de vraag stelde: ‘Wat moet ik doen om zalig te worden?’

Van 1932 naar 2012
Het is opvallend dat dit werk van Arthur Pink vandaag de dag nog zo actueel is. Er lijkt in dit opzicht weinig te zijn veranderd. Wat hij in feite betoogt, is de duurzame relatie van de zondaar met Christus. De zaligheid is allerminst een kwestie van een eenmalige beslissing, het is een duurzaam proces dat de rest van het leven in beslag zal nemen. En de Bijbelse waarheid is onveranderd: de goddeloze wordt bevolen zijn kwade paden te verlaten. Als dit al in het Oude Testament werd verkondigd, waarom zou het dan met de openbaring van Gods eigen Zoon ineens anders en gemakkelijker zijn geworden? De cruciale vraag in het leven van het individu is en blijft: is er werkelijk een hartelijke liefde voor Jezus Christus? Is er werkelijk een hartelijke bereidwilligheid om Christus geheel en al te omarmen, zodat de zondaar in staat wordt gesteld Hem daadwerkelijk in geloof te gehoorzamen en te volgen?

Lees hier Studies on Saving Faith


zaterdag 11 februari 2012

Hoe kom ik thuis in het Vaderhuis van God?

Lezen: Johannes 13:31-14:14

Voor een mensenziel is dit de belangrijkste vraag die ooit gesteld kan worden. Is het überhaupt mogelijk om thuis te komen in het Vaderhuis van God? Het lijkt haast onvoorstelbaar, maar Jezus heeft slechts een aantal uren voor Zijn lijden en sterven beide vragen beantwoordt. Je houdt het niet voor mogelijk, dat een Mens in staat is om in het uur van de naderende dood deze openhartige gesprekken te voeren met de vrienden die Hem de meeste tijd hebben omringd. Er zijn een aantal contextuele observaties die genoemd moeten worden:

1. Het intieme gesprek vindt plaats nadat Judas is vertrokken. De perikoop begint dus feitelijk bij hoofdstuk 13, vers 31.
2. Jezus begint hierna te spreken over Zijn naderende sterven. Opvallend is dat Hij in vers 33 exact hetzelfde zegt als tegen de Joden in 7:34-36: ‘Nog een korte tijd ben Ik bij u. Gij zult mij zoeken; en zoals ik tot de Joden gezegd heb, waar Ik heenga, kunt gij niet komen. Nu zeg Ik het ook tot u.’ In tegenstelling tot het gesprek met de Joden, geeft Jezus ditmaal wel antwoord op de vraag wat Hij hier nu mee bedoeld – al is het nog steeds vrij cryptisch. Zoals we vaker kunnen lezen, werpt Petrus zich op als een soort beschermheer van Zijn Meester. Eerst vraagt Hij: ‘Heere, waarheen gaat Gij?’ Opnieuw legt Jezus uit, dat Petrus Hem nu nog niet volgen kan, maar dat hij daarna wel zal volgen. Blijkbaar is hij niet tevreden genoeg, want opnieuw vraagt hij: ‘Waarom kan ik U nu niet volgen? Ik zal mijn leven voor u geven.’ En dan komen die bekende woorden: ‘Gij uw leven voor Mij geven? Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: nog voor de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal hebben verloochend.’
3. Christus’ sterven en het Vaderhuis van God. In de eerste vijf verzen van hoofdstuk 14 wordt expliciet gesproken over het Vaderhuis van God en de weg daar naartoe. Is het mogelijk voor zondaars om dat Vaderhuis binnen te komen? Jazeker! ‘In het huis van Mijn Vader zijn vele kamers. Als het niet zo zou zijn, zou Ik het u hebben gezegd. Ik ga om u een plek te bereiden’ (vers 2). Vervolgens verzekert Jezus dat Hij terug zal komen en Zijn discipelen tot Zich zal nemen, opdat zij mogen zijn, waar hun Meester is (vers 3). Wat dit betreft gaat het hier ook over het werk van Christus op dit moment voor Zijn kinderen. De woorden 'dan zal Ik u tot Mij nemen' kan betrekking hebben op Zijn wederkomst, maar ook op het sterven van de gelovige.
Als we vervolgens naar vers 4 kijken, lezen we dat Jezus tot Zijn discipelen zegt dat zij weten waar Hij heengaat en dat zij die weg kennen. Thomas beweert het tegenovergestelde: ‘Wij weten niet waar Gij heengaat; hoe kunnen wij de weg weten?’ (vers 5) Als climax wijst Jezus op Zichzelf: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij’.

De grote vraag
Jezus zegt tegen Zijn discipelen dat Hij heen zal gaan, om een plaats voor hen te bereiden in Gods Vaderhuis. Maar hoe heeft Hij dat gedaan? En waarom kon niemand Hem onmiddellijk volgen? Petrus wilde dolgraag mee, maar de opdracht en het werk van Christus was van ongekende exclusieve aard. Hoe zit dat nu? En wat betekent het voor jou en mij vandaag?

Het machtige antwoord
Elk mens wil goed thuiskomen. Iedereen wil aan het einde van zijn leven kunnen spreken van een behouden aankomst. Dit is exact de kern van wat Jezus hier met Zijn discipelen heeft gedeeld. Jezus moest ons voorgaan, omdat wij er anders simpelweg niet zouden kunnen komen. Enkele uren nadat Jezus dit gesprek heeft gevoerd, is hij gestorven aan het ruwhouten kruis op Golgotha. Wat Hij daar gedaan heeft, is van ongekende omvang. In het negende hoofdstuk van het Bijbelboek Hebreeën staat beschreven dat Christus met Zijn bloed het heiligdom is doorgegaan: Hij heeft Zijn eigen bloed, als dat van een onberispelijk en smetteloos lam, voor het aangezicht van Zijn Vader gebracht – tot een volmaakte verzoening van de zonde van de gehele wereld. Dit bloed is absoluut noodzakelijk, want ‘zonder bloedstorting geschied geen vergeving’ (Hebreeën 9:22). Nu kunnen wij ook beter begrijpen waarom Jezus heeft gezegd, dat zijn discipelen pas later konden volgen: het bloed van Jezus Christus moest allereerst voor de troon van God gebracht worden als volmaakt middel tot verzoening van de zonden. Pas daarna kunnen wij achter Hem schuilen. Als het bloed van Christus er niet is, staan wij allen veroordeeld voor God, zonder de mogelijkheid van redding. Maar nu mogen wij achter onze Zaligmaker aan komen en hoe bevlekt, bevuild en besmeurd wij ook zijn door onze zonden, als iemand Christus volgt en schuilt achter Zijn bloed, zal Hij tegen Zijn Vader zeggen: ‘Vader, vergeef het hem, Mijn bloed voor Uw aangezicht getuigt van de verzoening van de zonde, ook voor die van hem.’ En de Vader zal zeggen: ‘Mijn Zoon, het is wél. Het is volbracht. Jouw bloed zal borg staan voor de redding van zijn ziel.’

Kunnen wij een nog groter wonder voorstellen dan dit? Kunnen wij beter nieuws voorstellen dan dit? Het bloed van Christus is van levensbelang. Dominee Herwig heeft afgelopen januari op een Volg Mij Avond (meer informatie op www.volgmijavonden.nl) in Hoge Hexel (Wierden, Overijssel) deze machtige boodschap gebracht, welke hieronder terug te zien is. Moge het voor zoekenden en vertwijfelden een genadige bemoediging zijn de waarde van het bloed van Jezus Christus te ontdekken!


ds. Herwig "daar is kracht in het bloed" from Volgmij on Vimeo.



donderdag 12 januari 2012

Geloof!

In het boek Following Jesus, the Servant King probeert Jonathan Lunde christenen op weg te helpen die worstelen met het volgen van Jezus. Hiertoe behandelt hij drie vragen met betrekking tot discipelschap: Waarom? Wat? en Hoe? Op een inzichtelijke manier maakt hij duidelijk dat christenen in een verbondsrelatie met God leven. Vanuit de zogenaamde gedachte van Verbondsdiscipelschap probeert hij richtlijnen te schetsen hoe een christen praktisch zijn leven in kan richten. Aan het einde van elk hoofdstuk staan vragen voor persoonlijke verwerking. De verwerking van één van die vragen leek mij het uitwerken waard:

What does the prefall experience of Adam and Eve suggest concerning what it means to live life the way God intended it to be lived?

Wat kunnen wij afleiden uit het leven van Adam en Eva, voordat zij in zonde vielen en wat zegt dit over hoe God het leven heeft bedoeld? In eerste instantie zullen de standaardantwoorden boven komen drijven: toen was de mens nog volmaakt, toen was er nog geen zonde, toen was er nog geen lijden en dood etcetera. Op zich zijn deze observaties juist, maar over de vraag hoe God zou willen dat wij het leven zouden leven zegt het niets. Lunde helpt ons op weg:

It is clear that Adam and Eve’s obedience to the divine commands implies a profound trust in God that his provisions are not only sufficient, but that they are the best for them. That is to say, Adam and Eve also lived by faith in God’s ongoing grace to them even before the fall.
(pagina 45)

Adam en Eva leefden dus door geloof! Tenminste, voordat zij in zonde vielen. Dit is de zogenaamde prefall experience – vrijmoedig wandelen voor Gods aangezicht en vertrouwend op Hem het leven leven. Als we dit gaan doorzien, komen we ook tot een diepere dimensie bij het verstaan van de zondeval. Want begon de slang niet juist met de woorden ‘God heeft zeker wel gezegd…’ ? Als de enige, juiste wijze van leven betekent dat de mens volledig door het geloof op God vertrouwt (en de mens deed dat ook daadwerkelijk!), dan is de enige mogelijkheid voor de verzoeker om gebrokenheid te veroorzaken door wantrouwen te kweken. Deze wetenschap zorgt er niet voor dat we nu plotseling antwoorden kunnen geven op vragen waar wij graag een antwoord op wensen te krijgen. Maar het accent komt anders te liggen. Wij vragen vertwijfeld aan God: ‘Waarom hebt u het kwaad toegelaten?’ God stelt echter een andere vraag aan ons: ‘Mens, waarom hebt Gij mij niet geloofd?’

Er is vaak een zekere mate van overbelichting ontstaan over het belang van de werken van de mens. Er zijn er die me(e)n(d)en door hun werken zalig te worden, maar dat is het paard vóór de wagen spannen! Bij alle Verbonden die God met de mens gesloten heeft, gaat een heilsdaad van God Zelf vooraf. Israël krijgt de Wet niet in Egypte, maar nadat God hen uit Egypte bevrijd heeft. Als God de Wet in Egypte gegeven zou hebben, dan zou er inderdaad sprake geweest kunnen zijn van verlossing-door-eigen-werken. God heeft altijd met mensen gehandeld op basis van geloof. Altijd! Dat is de sleutel tot het leren begrijpen hoe je het leven zou moeten leven. Als God altijd met de mens heeft gehandeld op grond van geloof, sinds wanneer is het dan mogelijk dat wij iets met onze werken kunnen bereiken? Dat is uitgesloten! Sterker nog, het is hoogst arrogant om eerst God te wantrouwen en vervolgens aan te komen met je eigen werken (die ook besmet zijn met het wantrouwen aan God) als middel van rechtvaardiging.

Nu we dit zo in perspectief hebben gezet, geeft het ook een diepere betekenis aan het Evangelie. Want als de mens niet zalig wordt door eigen werken, hoe dan wel? ‘Want uit genade zijt gij zalig geworden door het… geloof’ (Efeze 2:8). En: ‘hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door… het geloof in des Zoons van God’ (Galaten 2:20). In de rechtvaardiging van de goddeloze in Jezus Christus kunnen wij zien, dat God feitelijk hetzelfde kanaal gebruikt wat Hij met alle mensen, vanaf het begin, heeft gehanteerd – geloof. Zalig worden door geloof betekent herstel – hersteld worden naar de Adam en Eva van vóór de zondeval, toen zij daadwerkelijk op God vertrouwden. Het leven van Jezus Christus in deze wereld is één onafgebroken verhaal van het geloof in God geweest. Hij is hier gekomen en heeft Zijn gehele leven gedaan, waar Adam faalde: Hij vertrouwde ten volle op God. Is het niet enerzijds onthutsend om te zien hoe Adam en Eva na één verzoeking al ongehoorzaam waren, maar anderzijds ook prachtig om te zien dat Christus in drie verzoekingen gehoorzaam is gebleven aan God? Het is daarom geen toeval dat de Hebreeënschrijver in 2:13 Christus laat zeggen: ‘Ik zal op Hem vertrouwen.’ Een hoofdstuk later waarschuwt hij zijn geadresseerden door de ongehoorzame Israëlieten, ten tijde van de uittocht, als voorbeeld te schetsen: ‘Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof’ (3:19).

Zoals de Israëlieten door ongeloof de rust niet konden ingaan, zo zullen wij het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan als wij ongelovig zijn. Schud elke zogenaamde waardigheid van eigen werken van je af. Gooi die last weg. Werken kweken het vertrouwen in de verkeerde persoon. God gebiedt ons te geloven in Hem, en niet in onszelf. Als Hij ons opgedragen had in onszelf te geloven, hadden wij inderdaad alle reden gehad om het ene goede werk na het andere bij elkaar te sprokkelen. Maar dit is niet de Verbondsbasis van de Almachtige. Hij vraagt een hart, dat oprecht vertrouwt op Hem alleen – vóór alles, dóór alles, ín alles.

donderdag 28 juli 2011

Zalig!

En Hij, Zijn ogen opslaande over Zijn discipelen, zeide: Zalig zijt gij, armen, want uwer is het Koninkrijk Gods.
Zalig zijt gij, die nu hongert; want gij zult verzadigd worden. Zalig zijt gij, die nu weent; want gij zult lachen.
Zalig zijt gij, wanneer u de mensen haten, en wanneer zij u afscheiden, en smaden, en uw naam als kwaad verwerpen, om des Zoons des mensen wil.
Verblijdt u in dien dag, en zijt vrolijk; want, ziet, uw loon is groot in den hemel; want hun vaders deden desgelijks den profeten.
Maar wee u, gij rijken, want gij hebt uw troost weg.
Wee u, die verzadigd zijt, want gij zult hongeren. Wee u, die nu lacht, want gij zult treuren en wenen.
Wee u, wanneer al de mensen wel van u spreken, want hun vaders deden desgelijks den valsen profeten.
(Lucas 6:20-26, Statenvertaling)



Zalig de armen; zalig de hongerigen; zalig de treurenden; zalig wanneer de mensen u haten. Het lijkt wel een humanistisch manifest dat hier gestalte krijgt door het uitspreken van deze drie fundamentele karakteriseringen. En toch is dit geenszins het geval.

Er bestaat zoiets als ‘zalige armoede’, ‘zalige honger’, ‘zalige treurnis’ en ‘zalige vervolging’, maar niet alle armoede, honger, treuren en vervolging is zalig. De cruciale vraag doemt op: welke soort armoede, honger, treuren en vervolgen heeft Jezus op het oog als Hij dit alles tot Zijn discipelen uitspreekt?

Ik denk dat we één term als leidraad moeten nemen, willen we ontdekken wat Jezus werkelijk bedoelt – de term het Koninkrijk Gods. Jezus verkondigde de goede boodschap dat het Koninkrijk Gods nabij gekomen is en alles wat Hij heeft uitgesproken en gedaan stond in het teken van het aanbreken van dit Koninkrijk. We worden dus gedwongen om na te denken welke normen en waarden binnen het Koninkrijk Gods gelden. En dan komen we op één kernthema uit: de centrale aanwezigheid van Gods glorie en eer.

Daar komt ook nog eens de observatie bij, dat Jezus niet alleen een viervoudig zalig u uitspreekt, maar ook een viervoudig wee u. Hij spreekt in dit gedeelte van een tegenstelling, waarbij de zaligen hun loon in het Koninkrijk Gods zullen ontvangen, maar de anderen niet; zij hebben hun zinnen gezet op de zaken die in deze wereld gevonden worden en lijken daar aardig in te zijn geslaagd. Jezus zet dus het toekomstige Koninkrijk Gods tegenover de huidige wereld.

Wie zijn nu die zaligen? Werkend met de omschrijving dat het Koninkrijk Gods datgene is waar men de centrale aanwezigheid van Gods glorie en eer ervaart, komen we dichterbij het antwoord.
De armen zijn zich ervan bewust dat zij Gods heerlijkheid derven (Romeinen 3:23) en dat Gods glorie niet centraal aanwezig is in deze wereld – dat missen zij en zij rekenen dit tot hun armoede;
de hongerigen zijn zich ervan bewust dat alles wat deze wereld te bieden heeft, niet kan tippen aan de centrale aanwezigheid van God Zelf en dat rekenen zij tot hun honger – zij weten dat deze wereld hen uiteindelijk hongerig zal achterlaten en dat degenen die gretig hebben genomen van de verdorde vruchten, vol met gif, uiteindelijk nog steeds hongerig zullen blijken;
de treurenden weten dat zij Gods centrale volmaaktheid in glorie moeten missen vanwege de zonde – ja, ook hún zonde – en dat maakt hen bedroefd;
de vervolgden erkennen dat deze wereld een vijandig gebied is, waarin zij de glorie en eer van God zoeken en ervoor uitkomen – maar de consequentie hiervoor is dat die vijandige wereld op allerlei valse manieren tekeergaat tegen hen.

Ik denk dat de hevigste strijd in de wereld gestreden wordt op deze punten. Miljoenen mensen worden door verschillende overheden dolgemaakt met kapitalistisch of communistisch gedachtegoed, met als doel om een zo sterk mogelijke economie op te bouwen, waardoor de landen onderling een concurrentiestrijd uit kunnen vechten. Men is teleurgesteld als de staatsschuld wéér met zoveel miljoen is gestegen, of dat de export niet wil vlotten, of dat er niet genoeg belastinggeld binnenkomt.
Op microniveau betekent het dat een persoon zijn leven lang vecht voor goede scholing, doorstuderen, een goede baan weten te krijgen, een leuke levensgezel huwen, het betrekken van een aardige villa en rondrijden in de hipste soort auto.

We proberen onze geestelijke armoede op te vullen met fysieke rijkdom. Maar deze twee zijn nooit uit te wisselen met elkaar; zij staan niet op hetzelfde niveau. Hoe vaak hoor je mensen niet zeggen dat ze zulke ‘rijke mensen zijn, omdat ze een bijzonder hechte band met familie hebben’? Of dat opa en oma ‘met gemak de vakanties van hun vier kinderen en diens gezinnen kunnen betalen’? Het is armoede troef!

In een wereld vol gejaag, ongeduld, grijpen en graaien, pakken wat je pakken kan, is het de kunst om de dingen juist te laten staan. Niets wat uit de wereld voortgekomen is en ons voorgeschoteld wordt, kan op enige wijze verzadigen. Wij ontberen de centrale aanwezigheid van Gods glorie en eer, en dat is niet te vervangen door geld, macht, lust, prestige en luxe. Hebzucht is een slechte eigenschap, maar als er één geoorloofde soort hebzucht bestaat, dan denk ik dat deze betrekking heeft op God. Geen zondaar kan gelukkiger zijn dan degene die zegt: ‘Ik wil God en God alleen! En ik zal Hem zoeken om de verzoening aan te grijpen, die Christus met Zijn lijden en dood heeft betaald. Ik blijf net zolang aankloppen, totdat ik weet, dat Christus de mijne is. Ik zal blijven bidden, smeken, vragen en roepen – maar Hem ontvangen, dat zál ik! Mijn hart brandde, toen ik Jesaja 61, 65 en 66 las, en Openbaring 21 en 22 – het lezen over de volmaakte aanwezigheid van Gods glorie en eer in het Nieuwe Jeruzalem vulde mij met vreugde en liet mij zien, dat, indien die stad nooit komen zal, ik voor altijd arm en hongerig zou zijn, stervend in een valse vreugde en vrede. Maar nu Christus de weg naar dit eeuwige perspectief heeft geopend, zou ik er altijd willen verblijven – het liefst vanaf dít moment!’

Jezus spreekt degene zalig, die kan zeggen: alles ben ik kwijt, alles ben ik verloren, ik beschouw nu alles als vuilnis – want het leven is mij Christus en het sterven gewin. Ondanks dat ik van alles in mijn leven mis en er onvervulde verlangens zijn, toch reken ik mijzelf rijk, want Ik heb Hem – en dat is mij genoeg.

Blogarchief