SalvationInGod

Posts tonen met het label Lordship. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Lordship. Alle posts tonen

zaterdag 17 juni 2023

Het kruiswerk van Christus (6) Verlossing

De rijkdom van de Bijbelse verlossingsleer

In de bezinning over het karakter van Christus
’ kruiswerk hebben we tot nu toe een aantal aspecten gezien die in een juridisch kader staan. Door in opstand te komen tegen God – wat de Bijbel zonde noemt – rust Gods toorn op de mens. Er is daarom genoegdoening nodig. De straf op de zonde moet volledig worden betaald. We hebben gezien dat Jezus Christus deze straf op de zonde, en hiermee Gods toorn over de zonde, heeft gedragen. Tegelijkertijd merkt Robert Reymond in zijn systematische theologie op dat de verzoening, die Christus door Zijn dood en opstanding tot stand heeft gebracht, niet automatisch betekent dat mensen massaal verzoening met God zoeken en de relatie met Hem willen herstellen. Dit roept de vraag op hoe het kruiswerk van Christus zich verhoudt tot de praktijk van het menselijk leven. Heeft het verzoeningswerk van Christus praktische gevolgen voor mensen in het leven van alledag?

Bevrijd door macht of verlost door een losprijs?

Reymond betoogt dat het verlossingswerk van Christus veronderstelt dat mensen van nature gebonden zijn in slavernij. Zij zijn gevangenen van de zonde. Zij zitten er in vast en hebben verlossing nodig. Zij moeten worden bevrijd uit hun slavernij. Hij begint zijn bespreking over dit aspect van Christus
’ kruiswerk met de vraag of er sprake is van verlossing door macht of door het betalen van een prijs. Sommigen stellen dat, wanneer de Bijbel spreekt over verlossing, dit geen betrekking heeft op een losprijs die wordt betaald om mensen te bevrijden. Men stelt dat we niet moeten denken in termen van losprijs, maar macht of kracht. Als voorbeeld wordt de bevrijding van het volk Israël uit Egypte genoemd. Deze bevrijding wordt toegeschreven aan Gods indrukwekkende macht. Het machtsvertoon waarmee God verlost hoeft de aanwezigheid van een losprijs echter niet uit te sluiten. Zo moesten de Israëlieten vóór de uittocht ook een Paaslam slachten en het bloed ervan op de deurpost strijken. Het is dus geen kwestie van of verlossing door macht of verlossing door een losprijs. Nee, juist de losprijs – het bloed – verleent macht aan de bevrijding en verlossing. Paulus maakt in 1 Korinthe 5:7 duidelijk dat Christus ons Paaslam is. Het is Zijn bloed waarmee Hij de verlossing van Zijn Kerk heeft gekocht. De verlossing van Gods kinderen is verzekerd in de prijs die Hij met Zijn bloed heeft betaald.
Reymond laat vervolgens zien aan de hand van Christus
’ eigen onderwijs en het onderwijs van de apostelen zien dat de bevrijding van Gods kinderen is gefundeerd op de losprijs die Christus aan het kruis heeft betaald voor de vergeving van zonden (Marcus 10:45; Lucas 22:19-20; Johannes 10:11, 15; 1 Petrus 1:18-19; Hebreeën 9:12, 15; Openbaring 5:9; 14:3-4). Hij stelt dat het getuigenis van de apostel Paulus ons de grootste uiteenzetting over de verlossing biedt. Net als de Heere Jezus leert Paulus dat Christus “Zichzelf voor ons heeft gegeven, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid” (Titus 2:14). In Efeze 1:7 schrijft Paulus dat wij in Hem de verlossing hebben, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade...” Met andere woorden: de gelovige heeft vergeving van zonden ontvangen omdat Christus een losprijs heeft betaald voor zijn of haar verlossing, door Zijn bloed.

Totale verlossing!
De verlossing die Christus heeft gekocht met Zijn bloed, omvat een bevrijding die van eschatologische omvang is. Eschatologie heeft betrekking op de laatste dingen. De kern van eschatologie is de hoop van de christen die ten volle vervuld en geopenbaard zal worden bij de verschijning van de Heere Jezus Christus. Deze bevrijding omvat niet alleen de verlossing van de ziel, maar ook van het lichaam. Reymond stelt dat Paulus in vier gedeelten op een eschatologische manier schrijft over de verlossing (Romeinen 8:23; Efeze 1:14, 4:30; 1 Korinthe 1:30). Het feit dat Paulus kan schrijven over de verlossing van ons lichaam, betekent dat Christus
’ kruiswerk de uiteindelijke verlossing van Gods uitverkorenen verzekert. In 1 Korinthe 1:30 schrijft de apostel over Christus, “Die voor ons is geworden wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing.” Door Zijn kruiswerk heeft Christus de rechtvaardiging, heiliging en uiteindelijke verlossing van de christen verzekerd. De christen is veilig, omdat Christus met Zijn bloed de losprijs voor de verlossing van Gods kinderen heeft betaald.

Losprijs betaald 
– maar aan wie?
Verschillende theologen in de kerkgeschiedenis 
– Reymond noemt onder andere Augustinus en Luther  hebben geopperd dat het sterven van Christus een losprijs was die werd betaald aan satan. Met andere woorden: Christus betaalde de prijs van de verlossing van Gods uitverkorenen aan de duivel, omdat hij hen in zijn macht had. Volgens Reymond is deze opvatting gaandeweg de kerkgeschiedenis verdwenen vanwege een gebrek aan Bijbelse onderbouwing. Hij benadrukt opnieuw dat Christus, zoals we hebben gezien bij het aspect van genoegdoening, de losprijs heeft betaald aan God: Zijn rechtvaardigheid eist immers dat de zonde gestraft moet worden. De straf op de zonde moet betaald worden. Niet aan de duivel, maar aan de God Die heilig en rechtvaardig is.

Zekere verlossing!
Zoals aan het begin is genoemd, veronderstelt verlossing een staat van gebondenheid en gevangenschap. Wat betekent het kruiswerk van Christus voor de christen? Reymond noemt, aan de hand van het onderwijs van Paulus, vijf gevolgen van Christus
’ verlossingswerk: drie hebben betrekking op de verhouding tussen de gelovige en de Wet en twee op de verhouding tussen de gelovige en de zonde.
Ten aanzien van de verhouding tussen de christen en de Wet heeft Christus de gelovige bevrijd van de vloek van de Wet. De rechtvaardige veroordeling door de Wet is door Hem weggenomen. Hij heeft Zelf onze veroordeling gedragen, en is zo Zelf een vloek voor ons geworden (Galaten 3:13). Dit betekent dat de christen er zeker van kan zijn dat er nu geen veroordeling meer is voor degenen die in Christus zijn (Romeinen 8:1). Het verzekert de gelovige van zijn rechtvaardiging voor God.
Als tweede heeft Christus de christen bevrijd van de verdere noodzaak van de pedagogische (of: opvoedende) gebondenheid die stilzwijgend aanwezig was in de ceremoniële aspecten van het Oude Verbond. Gods kinderen hebben volledige rechten als 
“volwassen zonen.” Gods kinderen ervaren de volle zegen van het kind-van-God-zijn, zonder dat zij eerst de opvoedende tucht moeten ondergaan, zoals dat in de tijd van het Oude Verbond gold.
Ten derde heeft Christus de gelovige bevrijd van iedere noodzaak om een eigen gerechtigheid te verkrijgen voor God om gered te worden. Christus is de gerechtigheid van de gelovige en Hij is het einde van het verkrijgen van eigen gerechtigheid door de werken van de Wet (Romeinen 10:4; 1 Korinthe 1:30).
Met betrekking tot de verhouding tussen de christen en zonde, heeft Christus de gelovige bevrijd van de schuld van de zonde, door onze straf op onze zonde te dragen. De schuldige zondaar is bevrijd van veroordeling door de verlossing in Christus.
Daarnaast heeft Christus de gelovige verlost van de macht en vruchteloosheid van de zonde. Dit betekent  dat de gelovige met Christus is gestorven aan de macht van de zonde en dat zij nu leven om Degene te dienen Die voor hen gestorven is. De vereniging met Christus door het geloof verzekert de positionele en praktische heiliging van de gelovige.

Nieuw licht op 
“lordship salvation
Tijdens het overdenken van het karakter van Christus
’ kruiswerk, werd ik opnieuw bepaald bij de theologische discussie die ook wel de “lordship salvation-controverse” wordt genoemd. Als je wilt weten wat dit is, verwijs ik je naar deze en deze pagina.
Het lezen van Reymond
’s New Systematic Theology of the Christian Faith heeft voor mij nieuw licht op deze discussie geworpen. Voorheen was de insteek om te laten zien dat het vertrouwen op Christus als Verlosser niet losstaat van het vertrouwen op Christus als Heere. Voor- en tegenstanders van “lordship salvation” geven in deze discussie veel gewicht aan de Persoon van Christus. Hij is Verlosser én Heere. De klassieke vraag in deze discussie luidt: moet een zondaar Christus ontvangen als Verlosser én Heere? Of kan iemand Christus vandaag als Verlosser aannemen en Hem pas – bijvoorbeeld – over tien jaar als Heere aanvaarden? De “lordship salvation-positie” heeft altijd gesteld en verdedigd dat Christus onverdeeld is. Je kunt Hem niet in fasen ontvangen. Je kunt er niet voor kiezen Hem vandaag als Priester te ontvangen, volgende week als Profeet en over een jaar Koning. Toch zie ik een gevaar in deze benadering. Want niet alleen de Persoon van Christus is onverdeeld, maar ook het verlossingswerk dat Hij heeft volbracht is onverdeeld.
Wanneer Reymond het onderwijs van de apostel Paulus met de betrekking tot de verlossing samenvat – nogmaals: het gaat hier om verlossing door het betalen van een losprijs – wordt duidelijk dat het Nieuwe Testament uitdrukkelijk praktische gevolgen verbindt aan Christus’ kruiswerk. De verlossing die Christus heeft gekocht door Zijn bloed, is zo alomvattend, zo compleet, dat de gelovige niet alleen is bevrijd van de schuld van de zonde, maar ook van de macht van de zonde. Met andere woorden: wat ik in de “lordship salvation-controverse” mis, is een grondige bespreking van de aard of het karakter van Christus’ kruiswerk. Er ligt een sterke focus op de ambten van Christus – Hij is zowel Profeet als Priester als Koning. Hoe essentieel is het echter om niet alleen de eenheid van Zijn Persoon te zien, maar ook de eenheid van Zijn kruiswerkHij kocht niet alleen de vergeving, de rechtvaardiging, maar ook de heiliging en de uiteindelijke verheerlijking. Nu is het niet zo dat verdedigers van “lordship salvation hier niets over zeggen. Mijn indruk is echter dat de kern van het betoog zich concentreert rond het Koninklijk ambt van Christus en dat daaraan de eis van gehoorzaamheid en onderwerping wordt gekoppeld, terwijl er geen directe verbinding wordt gelegd met het offer van Christus en er niet wordt ingegaan op de vraag waarom dit offer gehoorzaamheid  in gelovigen voortbrengtDit brengt het risico met zich mee dat iemand de verdiensten van Christus’ uit beeld dreigt te verliezen. De schoonheid van de verlossing wordt zichtbaar wanneer we de totaliteit van Christus’ verdiensten zien. Hij heeft ons, door Zijn goddelijke kracht, alles geschonken wat tot het leven en de godsvrucht behoort” (2 Petrus 1:3). Dat is de rijkdom van de Bijbelse verlossingsleer: de volmaakte en onverdeelde Christus heeft het perfecte en alomvattende offer gebracht, waardoor Gods kinderen zijn bevrijd van de veroordeling door de Wet en de macht van de zonde, zodat zij niet langer een vruchteloos leven in zonde en ongerechtigheid hoeven te leiden. De prijs is betaald  het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonde!

woensdag 4 september 2019

Geloof werkt! – in gesprek met een theoloog

Een onderdompeling in The Gospel According to Jesus

Het eerste verslag uit Christus’ bediening dat John MacArthur behandelt in The Gospel According to Jesus is Zijn nachtelijke gesprek met Nicodemus. We lezen dit verslag in Johannes 3:1-21.

Verlossend geloof of wondergeloof?
MacArthur introduceert het hoofdstuk met de analyse dat mensen die belijden christen te zijn veel te snel als zodanig worden geaccepteerd. Vervolgens legt hij de link met Johannes 2:23-25, waar we lezen dat Christus Zichzelf niet toevertrouwt aan degenen die in Hem “geloven”, omdat Hij exact weet wat er in deze mensen leeft. Johannes wil hiermee laten zien dat Jezus God is. Christus kent het hart van ieder mens; niemand is verborgen voor Hem. En dit is volgens Johannes nou juist de reden voor Christus om Zichzelf wél te verbergen voor hen die in Hem “geloven”. Hoe zit dit? MacArthur legt uit dat deze mensen in Jezus “geloven” op grond van de wonderen die Hij deed. Het ging hen niet om de Persoon Jezus, maar om de werken van Jezus.
Omdat Johannes het verslag van zijn Evangelie vervolgt met het gesprek tussen Jezus en Nicodemus, gaat MacArthur ervanuit dat Johannes Nicodemus onder dezelfde groep schaart als degenen die worden genoemd in 2:23-25. Volgens MacArthur is Nicodemus op deze manier een voorbeeld van iemand die een ontoereikend en niet-verlossend geloof heeft.
Persoonlijk denk ik dat Nicodemus op het moment van deze ontmoeting met Jezus inderdaad geen verlossend geloof bezat. Ik vraag mij echter af of de apostel Johannes Nicodemus bewust probeert neer te zetten als iemand met een “wondergeloof”. Weliswaar is het zo dat Johannes 3:1-21 direct aansluit op 2:23-25, maar het feit dat Christus Nicodemus wel toeliet en het gesprek met de Farizeeër niet afsloeg, lijkt toch te suggereren dat Christus in het hart van Nicodemus méér zag dan alleen dat zogenaamde wondergeloof.

De zinloosheid van religie
Hoewel ik met MacArthur van mening verschil over het verband tussen Johannes 2:23-25 en Christus’ gesprek met Nicodemus, is dit hoofdstuk in The Gospel According to Jesus voor een deel een verademing. Anderzijds heeft dit hoofdstuk ook elementen in zich die ik als problematisch beschouw. Daarover straks meer.
Dat het hoofdstuk voor een deel een verademing is, komt vanwege de resolute wijze waarop MacArthur afrekent met religie en de zinloosheid om verlossing te verdienen door werken. Dit is geen klein detail in het lordship-debat, omdat verdedigers ervan consistent worden beschuldigd een verlossing door werken te leren. Juist het gesprek tussen Jezus en Nicodemus leent zich uitstekend voor het afwijzen van een dergelijke theologie. Nicodemus was een Farizeeër. MacArthur omschrijft deze religieuze groep mensen als “hyperlegalists” – oftewel hyperwettische mensen. Noem ze gerust de “overtreffende trap van het wettische denken.” Ze joegen uiterlijke godsdienst na. Zichtbaar aan de buitenkant, maar dood aan de binnenkant. Het leerstuk van de wedergeboorte – het leerstuk dat Christus in het gesprek met Nicodemus onder de aandacht brengt – was daarom een grote, figuurlijke knauw voor het geloofssysteem van de Farizeeën. En hoewel Nicodemus volgens MacArthur vanuit het Oude Testament had kunnen weten over de wedergeboorte, begreep de theoloog toch niet goed waar Christus over sprak. Het is verhelderend om te lezen dat MacArthur de neiging om gerechtvaardigd te worden door gehoorzaamheid aan de Wet, fel bestrijdt. Juist hier brengt de Amerikaanse theoloog de genade van Gods vergeving voor het voetlicht. Hij schrijft over Farizeeën als mensen die de komst van de Messias verwachtten, maar die blind waren voor het feit dat Hij zou komen om te sterven als een offer voor de zonde (Jesaja 53:4-9).

Geloof in het offer óf geloof in Degene Die geofferd is?
Toch lees ik een discutabele redenering in dit hoofdstuk, juist met betrekking tot het offer van Christus. Op een gegeven moment citeert MacArthur Zane Hodges, iemand die “lordship salvation” afwijst. Hodges stelt dat de gave van het eeuwige leven “een zaak van eenvoudig geloof in het offer [Christus’ dood aan het kruis, RB] is.” Dit is het commentaar van MacArthur:

“Is dat zo? Zeker niet. Het gaat niet om geloof in het offer, maar om geloof in Degene Die verhoogd is.”
(Eigen vertaling uit The Gospel According to Jesus, bladzijde 59)

Wat mij betreft is dit een roekeloze stelling. Mijns inziens speelt MacArthur hier geloof in het offer van Christus uit tegen het geloof in de Persoon Christus en dat is helemaal niet nodig.
Binnen de lordship-context begrijp ik waarom MacArthur hamert op geloof in de Persoon Jezus Christus. Veel mensen versmallen het geloof tot het werk van Christus en zijn niet gericht op Hem als Persoon. Dit is ook exact het punt waar hij het hoofdstuk mee begint; veel Joden geloofden in Jezus vanwege Zijn wonderwerken. Met deze context in gedachten snap ik hoe MacArthur tot de formulering van deze stelling komt. Hij probeert duidelijk te maken dat geloven in Jezus niet alleen draait om dat wat Hij deed, maar ook om Wie Hij is. Toch vind ik zijn formulering onverantwoord. Dat een groep mensen het geloof in het offer verheft boven het geloof in de Persoon, geeft niemand het recht om de geloof in de Persoon te verheffen boven geloof in het offer. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat het geloof in de Persoon Jezus Christus onafscheidelijk is van het geloof in het offer dat Hij bracht. Je kunt de Persoon en het werk van Jezus Christus onmogelijk scheiden. Daar waar MacArthur in het vorige hoofdstuk een vurig pleidooi houdt om de eenheid van Bijbelse waarheden te bewaren (Jezus is Redder én Heere, er is geen onderscheid tussen gelovigen en discipelen, Gods genade spreekt niet alleen vrij van zondeschuld, maar verbreekt ook de zondemacht) lijkt hij hier theologisch gezien toch uit de bocht te vliegen door zelf een onnodig verwarrende scheiding te maken tussen het werk van Christus en de Persoon Jezus Christus.
Aan het eind van pagina 59 en aan het begin van pagina 60 gaat MacArthur in op het offer van Christus en dat brengt wat meer balans in zijn verhaal. Hij schrijft dat Christus moest sterven. Iemand moest betalen voor de straf op de zonde. Hij citeert het overbekende vers Johannes 3:16 – “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.”

De kern van het geloof
Juist als MacArthur dit alles zo beschrijft, begint het opnieuw te schuren. Want vervolgens stelt hij de vraag wat het betekent om in Christus te geloven. Zijn antwoord komt, kortweg, neer op gehoorzaamheid. En dan bevind hij zich mijns inziens wederom op glad ijs.
Opnieuw, binnen de context van het lordship-debat begrijp ik waarom hij hier hamert op geloof dat gehoorzaamt. Echt geloof in Christus brengt gehoorzaamheid voort, laat daar geen misverstand over bestaan. Wat dat betreft sta ik zij aan zij met MacArthur. Maar de vraag is of gehoorzaamheid aan Christus dé definitie van “geloven” is. Met deze uitleg moeten we Johannes 3:16 als volgt interpreteren:

“Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die Hem gehoorzaamt, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.”

MacArthur gaat in het vervolg inderdaad door op gehoorzaamheid en komt dan tot de volgende stelling:

“Vers 36 gaat zelfs nog verder, door ongeloof gelijk te stellen met ongehoorzaamheid: ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem.’ Dit is de manier om te onderzoeken of het geloof echt is: brengt het gehoorzaamheid voort? Zo niet, dan is het geen reddend geloof. Ongehoorzaamheid is ongeloof. Echt geloof gehoorzaamt.”
(Eigen vertaling uit The Gospel According to Jesus, pagina 60)

Over dit citaat wil ik twee dingen zeggen. Als eerste haalt MacArthur hier een vers aan dat buiten Johannes’ verslag van het gesprek tussen Jezus en Nicodemus valt. Dat lijkt een kinderachtige manier van redeneren, maar we moeten – ook wanneer het een Farizeeër betreft – eerlijk blijven. Vers 36 is niet uitgesproken door de Heere Jezus tegen Nicodemus. Voor zover we Johannes 3:1-21 kunnen overzien, lijkt het erop dat Christus het onderwerp wedergeboorte heeft gesproken. Hij heeft Nicodemus gewezen op het geloof in de verhoogde Zoon van God, Die als Plaatsvervanger de straf op de zonde draagt. In vers 19-21 spreekt Christus over slechte werken en de liefde die mensen hiervoor van nature hebben. Hij legt echter de verbinding met het komen tot het licht (dat is Christus Zelf, Johannes 8:12). Moeten we de zonde afleggen? Moeten er werken in ons leven openbaar worden die “in God gedaan zijn” (Johannes 3:21)? Ja, maar wél door naar Christus te gaan! Bij het lezen van dit hoofdstuk bekruipt mij echter een ander gevoel: niet ik moet tot Christus komen om te zien wie Hij is en van daaruit Hem volgen en gehoorzamen; nee, voor mij komt het over als Christus die naar mij komt om te vertellen wat ik moet doen. Dat lijkt mij niet de boodschap van Johannes 3:1-21.
Ten tweede wil ik even in herinnering brengen waarom ik The Gospel According to Jesus uitputtend ben gaan behandelen: ik eerlijk wil onderzoeken of dit boek bijdraagt aan een bepaald krampachtigheid in mijn geestelijk leven. En bij dit soort formuleringen moet ik helaas tot de conclusie komen dat dit zo is. Laat mij een drietal redenen noemen:

1. De stelling is absoluut geformuleerd. Er wordt met geen woord gesproken over het feit dat gelovigen in Christus ook momenten van ongehoorzaamheid kennen. Dit soort zinnen hebben zelden een positief effect op gelovigen die worstelen met zonde en het verlangen hebben Christus te volgen. Aan de andere kant is het wel zo dat MacArthur stelt dat echt geloof een bereidheid tot gehoorzamen in zich heeft, dus daarmee wordt wat nuance aangebracht.
2. Waarschijnlijk onbedoeld verlegt MacArthur met deze woorden de focus van het geloof in Christus naar de geloofsgehoorzaamheid van de mens. En dat is iets wat hij in dit hoofdstuk juist wilde bestrijden. Als “geloven” gelezen moet worden als “gehoorzamen”, hoe moet de lezer dit dan zien? Als ik Christus gehoorzaam, ben ik dan een gelovige? En als ik Hem niet gehoorzaam, ben ik dan geen echte gelovige? Dit soort vragen maken duidelijk dat we goed doordacht onze stellingen dienen te formuleren.
3. In MacArthurs betoog lijkt het “waarom” van de connectie tussen geloof en gehoorzaamheid te ontbreken. Geloof brengt gehoorzaamheid voort – ja. Maar waarom gebeurt dat? Op welke manier functioneert het geloof, dát het gehoorzaamheid voortbrengt? Daar gaat MacArthur niet heel diep op in. Het hoofdstuk gaat over wedergeboorte, en hij verklaart wel dat de gelovige wordt vernieuwd door de Heilige Geest (Johannes 3:5; Titus 3:5) en wordt gereinigd door het water van het Woord (Efeze 5:26; Johannes 15:3), maar hij gaat niet in op het verband tussen het zien en gehoorzamen van Christus.

Mijn indruk is dat MacArthur in zijn ijver om “easy-believism” en “goedkope genade” af te wijzen, te geforceerd heeft geschreven over het verlossende geloof. Mijns inziens wil hij zó graag benadrukken dat het geloof gehoorzaamheid voortbrengt, dat het zijn exegese van Johannes 3:1-21 is gaan beheersen.
In dat opzicht vind ik zijn benadering van Johannes 3:16 zeer dubieus en problematisch. Wat mij betreft laat dit opnieuw zien dat theologische discussies kunnen ontaarden in eenzijdige benaderingen. Het kan leiden tot excessen waarbij het ene aspect wordt verheven boven de rest. En dat idee krijg ik na het lezen van hoofdstuk 3 van The Gospel According to Jesus.
Hoewel MacArthur Christus’ offer aan het kruis benoemt, had hij er, wat mij betreft, goed aan gedaan nadrukkelijk de verbinding te leggen tussen dit offer en geloofsgehoorzaamheid. Wanneer MacArthur reageert op Zane Hodges, neemt hij geen aanloop om toe te werken naar het punt dat het zien op Christus zal resulteren in het gehoorzamen van Hem. In plaats daarvan gebruikt hij “geloven” en “gehoorzamen” als synoniemen. Nogmaals, binnen de context van het lordship-debat begrijp ik de noodzaak om te wijzen op gehoorzaamheid en het heiligende werk van Gods Geest.
Maar tegelijkertijd denk ik dat MacArthur de verdediging van zijn positie tekort doet door zonder aanloop (verzoening met God, rechtvaardiging door het geloof alleen) te hameren op gehoorzaamheid. Hij had veel dieper in kunnen gaan op Christus’ offer als verzoening tussen God en mensen. Een mens moet eerst doordrongen zijn van het feit dat God Zich in Christus met de wereld heeft verzoend (2 Korinthe 5:19) om Hem van harte te willen gehoorzamen.
Op sommige momenten lijkt het alsof MacArthur zijn eigen betoog onderuit haalt. Hij spreekt zich uit tegen de vormengodsdienst en dode religie (uitwendige gehoorzaamheid zonder inwendige oprechtheid) maar legt zelf ook niet duidelijk de link met het functioneren van Gods genade in het geloof en in de heiligmaking.

Het gevaar van wetticisme
Het zal absoluut niet zo bedoeld zijn, maar de lezer kan op deze manier gemakkelijk op het spoor van wetticisme worden gebracht. We hebben het dan niet over het Farizeïsche wetticisme, want zij erkenden Jezus niet als Zoon van God.
We hebben het hier over christelijk wetticisme, dat – heel zwart-wit gesteld – zegt: “Christus is de Zoon van God, je moet doen wat Hij zegt.” En dat is hoe MacArthur het geloof aan het einde van hoofdstuk 3 definieert. De vraag is echter of deze waarheid de kernboodschap van Jezus’ onderwijs aan Nicodemus is, of het gevolg van het aanvaarden van die boodschap. Persoonlijk denk ik het laatste.
Opnieuw, het is waar dat een christen Christus dient te gehoorzamen. Het hoofdstuk begon met de terechte observatie dat Nicodemus Jezus omschrijft als “Iemand Die van God komt.” De belijdenis dat Jezus daadwerkelijk de Zoon van God is, blijft echter uit. Het zou mijns inziens sterker zijn geweest, als MacArthur dieper was ingegaan op de noodzaak van de wedergeboorte als genezing van onze geestelijke blindheid. Wij moeten wedergeboren worden – niet alleen omdat de wedergeboorte noodzakelijkerwijs gehoorzaamheid aan Christus voortbrengt, maar allereerst omdat wij zonder wedergeboorte niet kunnen zien Wie Jezus werkelijk is. Volgens mij doet deze conclusie meer recht aan de context van Johannes 2:23-3:21.

Gods genade heeft een Gezicht: Jezus Christus
Het is tijd voor een persoonlijke toepassing. Begrijp ik de theologische lijn van MacArthur? Ja. Begrijp ik waarom hij het belang van een gehoorzaam geloof expliciet naar voren wil brengen? Ja. Is de manier waarop hij dit hoofdstuk heeft geschreven pastoraal behulpzaam? Niet altijd.
Ik denk dat ik heb ontdekt wat mijn geestelijk leven in de kramp doet schieten. Het is het overbenadrukken dat geloof altijd gehoorzaamheid voortbrengt en in dit hoofdstuk noemt MacArthur gehoorzaamheid niet zozeer de vrucht van het geloof, maar gebruikt het hier als een definitie van het geloof. De absolute wijze waarop het geloof als gehoorzaamheid wordt gedefinieerd, leidt tot onrust en vertwijfeling over de realiteit van mijn eigen geloof. Wat gebeurt er wanneer ik als christen een off-day heb? En bovendien: hoeveel keer moet een christen ongehoorzaam zijn om niet langer als christen beschouwd te worden? Wie in absolute termen schrijft (“Geloof is gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid is ongeloof”) doet voorkomen alsof een daad van ongehoorzaamheid het bewijs is van ongeloof. Dus moet de conclusie zijn dat iemand die ongehoorzaam is, niet wedergeboren is. In hoofdstuk 2 heb ik gelezen dat MacArthur schrijft dat een christen kan zondigen en dat een christen zal zondigen (1 Johannes 2:1), dus MacArthur leert niet dat een christen de staat van zondeloosheid kan bereiken in dit leven.
Maar bij het lezen over de vrucht van het geloof en geloofsgehoorzaamheid, wordt de blik gericht op mijn eigen leven. Wat heb ik zoal gedaan? Welke zonden heb ik gedaan? Wat behoeft verandering? Ben ik wel genoeg gehoorzaam geweest om terecht een christen genoemd te kunnen worden? Op zich zijn dit legitieme vragen om te stellen, maar de manier waarop MacArthur het geloof omschrijft (als gehoorzaamheid) resulteert bijna in Christusverduistering. Christus dreigt te verdwijnen als het Fundament en Centrum van het geloof. Mijn gehoorzaamheid dreigt die centrale plek in te nemen. Op het moment dat Christus verduisterd wordt, verdwijnt mijn hoop en troost als sneeuw voor de zon – en daarmee ook de vreugdevolle intentie om God te verheerlijken in de heiligmaking.

Zien wij Jezus?
Tot slot wil ik nog terugkomen op Nicodemus. Hij was een religieuze leider. Er bestaan vermoedens (en ook aanwijzingen) dat hij tot geloof in Christus is gekomen. Hard maken kunnen we deze stelling niet, maar het feit is volgens Johannes dat de Farizeeër Nicodemus Jezus met Jozef van Arimathea heeft begraven (Johannes 19:38-42). Het gaat om dezelfde Nicodemus als in Johannes 3, omdat de apostel in Johannes 19:39 schrijft dat deze man eerst ’s nachts naar Jezus was toe gekomen. Dit is overduidelijk een verwijzing naar Johannes 3:1-21.
Nicodemus heeft niet alleen van Christus gehoord dat de Zoon van God verhoogd zou worden; deze profetie is vervuld toen hijzelf in leven was. Hij heeft de verhoogde Zoon van God zelf in het graf gelegd. De Bijbel laat in het midden of deze theoloog Jezus is gaan belijden als Zoon van God. De vraag of Nicodemus daadwerkelijk is wedergeboren, kunnen we niet met zekerheid beantwoorden.
De vraag die wij nu voor onszelf wél moeten beantwoorden, is of wij Jezus als Zoon van God belijden. Misschien ben ik het niet in alles eens met wat ik in hoofdstuk 3 van The Gospel According to Jesus heb gelezen; misschien zou ik bepaalde dingen anders hebben verwoord. De terechte vraag die MacArthur in dit hoofdstuk meegeeft, is de vraag of wij Jezus werkelijk zien zoals Hij is. En zolang dat niet het geval is, hebben wij niet het recht onszelf (wedergeboren) christen te noemen. En als wij, ondanks dit alles, toch de titel “theoloog” willen toe-eigenen, is het een heel verstandig idee om goede schuilplaats te zoeken en niet als zelfverklaarde God-kenner zichtbaar aanwezig te zijn in de mensenmassa, opdat wij geen belemmering zullen zijn voor degenen die Gods Koninkrijk willen binnengaan (Mattheüs 23:13).

zondag 12 mei 2019

Geloof werkt! – genade in het schrijven

Een onderdompeling in The Gospel According to Jesus

Nu ik het boek The Gospel According to Jesus aan het behandelen ben met als doel om te ontdekken waar persoonlijke ongemakken zitten bij het lezen, kom ik onder andere tot de conclusie dat het de schrijftoon is die de lezersmuziek maakt. Boeken die zijn geschreven om de auteur te positioneren binnen een bepaalde discussie, lopen het risico de waarheid aan hun kant te hebben, maar in de felheid van het argumenteren niet datgene te bereiken wat men beoogt.

De hele mens moet gevoed worden
Voor schrijvers en sprekers lijkt het misschien vanzelfsprekend dat wanneer zij “de dingen duidelijk genoeg zeggen, de mensen dit ook wel zullen begrijpen.” En duidelijk kan ook wel eens betekenen: hard. Dat zou kunnen, maar als dat zo is, dan heb je een mens waarschijnlijk maar voor de helft gewonnen.
Eén van de redenen waarom ik graag Puriteinen lees, is dat zij schoonheid hebben gelegd in hun geschriften. En ook Puriteinen waren van tijd tot tijd verwikkeld in discussies. Zo is The Death of Death in the Death of Christ van John Owen een polemisch boek, waarin hij de particuliere verzoeningsleer verdedigt (Calvinistisch) ten gunste van de algemene verzoeningsleer (Arminiaans). Dit is een nogal omstreden opvatting, omdat niet iedereen het begrijpt wanneer je zegt dat Christus voor de uitverkorenen is gestorven. Toch vinden we in het boek ook prachtige zinnen, zoals deze: “God was more pleased with the obedience, offering, and sacrifice of His Son, than displeased with the sins and rebellions of all the elect.” Met andere woorden: God had meer vreugde in de gehoorzaamheid en het offer van Christus, dan dat Hij onbehagen had in de zonden van Zijn uitverkoren volk. En dit raakt de kern van wat ik bedoel, als ik zeg dat je met het verkondigen van een waarheid misschien maar de helft van een mens gewonnen hebt. Want de zin die John Owen in zijn betoog op papier heeft gezet, doet ook iets met het hart van een mens; het brengt niet alleen een denkproces op gang. Er wordt ook liefde tot God gevoed, door de onschatbare waarde van Christus’ verzoeningswerk zo diep te duiden.

De kunst van het verwoorden
Dit is de reden dat ik de Puriteinen zo bewonder. Zij wisten in een discussie of polemiek altijd de schoonheid en heerlijkheid van Christus voor ogen te houden en wisten dit op een prachtige manier te verwoorden. De eerlijkheid gebied te zeggen dat ik dit wel eens mis in hedendaagse, polemische boeken. En dat is jammer. Want iemand als John MacArthur schrijft waardevolle dingen en heeft het wat mij betreft aan het rechte eind in zijn boek The Gospel According to Jesus, maar ergens mis ik in zijn schrijven de schoonheid die het verlangen aanwakkert om gehoorzaam te zijn aan het Woord van God. Het is één ding om Bijbels-theologisch te betogen dat “gehoorzaamheid bij het geloof hoort” en dat “een christen vrucht draagt voor God” maar het is nog wat anders om de lezer daadwerkelijk te motiveren om Gods geboden te gehoorzamen. Wat ik bedoel te zeggen, is dit: je kunt de waarheid op zo’n manier verkondigen, dat je het tegenovergestelde resultaat bereikt dan wat je beoogt. De manier van schrijven doet ook iets met mensen. Hoe je iets formuleert, heeft impact. Het kan de lezer een beslissend duwtje in de rug geven, maar het kan ook afstotend werken – hoe zuiver het onderwijs ook kan zijn.
Neem bijvoorbeeld deze zin van John Owen, wanneer hij schrijft over de Persoon van Christus:

“Faith discovering this manifestation of the glory of God in Christ, engages the soul to universal obedience, as finding therein abundant reason for it and encouragement to it.”

Met andere woorden, wat is volgens Owen de grote reden en motivatie om God te gehoorzamen? Het geloof dat ziet op de heerlijkheid van God in Christus.
Dit is de sleutel, het geheim voor degenen die medechristenen onderwijzen en hen zo helpen Christus na te volgen: voortdurend verbinding zoeken met de schittering van Christus’ karakter en gehoorzaamheid, zoals deze in het Evangelie zijn geopenbaard. Als Christus Degene is Die de motivatie aanwakkert, moet een christen ook op Hem zien. De Evangeliën beschrijven Christus’ onderwijs en werken, de brieven van de apostelen verklaren deze als het ware. We moeten er als sprekers en schrijvers voor oppassen dat ons onderwijs geen christelijk moraliteitsbetoog wordt. Ook al is het nog zo terecht dat mensen een gezaghebbende boven hen – en het Oppergezag is de Drie-enige God – hebben te gehoorzamen, het argument “dat het nou eenmaal moet, omdat het daar en daar en daar en daar in de Bijbel staat” zal weinig mensen daadwerkelijk van harte motiveren om het ook echt te doen. De ouder, die zijn kind verwaarloost, verspeelt een hoop krediet, geloofwaardigheid en vertrouwen van zijn kroost, ook al heeft hij het recht om als gezaghebbende gehoorzaamheid te eisen van dat kind.

Heilig olie op heilig vuur
Het lijkt nu net alsof ik het betoog van John MacArthur onderuit probeer te halen. Dat probeer ik juist niet. Mijn streven is om verder te kijken dan de theologische positionering op zich.
Is het waar dat Jezus Christus Heere is? Ja.
Is het waar dat een christen zich onderwerpt aan de heerschappij van Christus? Ja.
Is het waar dat als God een goed werk in Zijn kinderen begint, Hij dit ook zal voltooien? Ja.
Het manco van de polemiek in het lordship-debat is echter dat de discussie voortdurend om deze vragen blijft cirkelen. Ik pleit niet voor een ander antwoord op deze vragen. Op dit punt is MacArthur zeker geslaagd. Hij weet de Bijbelse antwoorden goed te onderbouwen. Ik pleit echter voor een diepere doordenking van Degene aan Wie christenen zich onderwerpen: Wie is deze Heere Jezus Christus? Wie is Deze God, Die het werk in Zijn kinderen door Zijn Geest zal voltooien?
Ik denk dat iemand als John Owen in zijn werken genoeg aanknopingspunten geeft om op dit spoor verder te gaan. Hij beschrijft de voortreffelijkheid van Christus’ gehoorzaamheid aan God de Vader omwille van Zijn volk en gooit op die manier de heilige olie op het heilige vuur van toewijding in het leven van de gelovige.

De drie-eenheid van het leven onder de heerschappij van Christus
Mijn overtuiging is, dat in het onderwijs van voorgangers (gesproken of geschreven) de gehoorzaamheid aan en liefde voor Christus met elkaar worden verbonden. En dat niet alleen – het moet op zo’n manier gebeuren dat gehoorzaamheid ontstaat vanuit een oprechte liefde tot Jezus Christus. Het is niet genoeg om in een theologisch debat Johannes 14:15 aan te halen en te zeggen dat “degene die Christus liefheeft, ook zijn geboden in acht neemt.” Er moet ook worden omschreven waarom Christus deze liefde dient te ontvangen. Om in de termen van “lordship salvation” te spreken: in het Evangelie is sprake van een drie-eenheid van onderwerping aan de heerschappij van Christus: genade, liefde en gehoorzaamheid. Overgave of onderwerping aan Christus begint allereerst – en kan alleen maar gevormd worden, of groeien – door genade. Door genade wordt aan de gelovige geopenbaard Wie God is, door Jezus Christus. Door dit genadige zicht ontstaat een liefde voor de Persoon van Christus, waardoor het gelovige hart wordt gestimuleerd Hem te gehoorzamen – niet kil of gedwongen, maar als een natuurlijke reflex die volgt op het zien van de heerlijkheid van Christus in het Evangelie.
Gods genade is het kanaal waardoor Gods liefde voor zondaren in Christus tot mensen stroomt, en Gods genade is eveneens het kanaal waardoor de gelovige in Christus liefde tot God ontvangt en bewijst.
Op sommige plekken in The Gospel According to Jesus vang ik de glimpen van deze heerlijke realiteit gelukkig enigszins op. Maar overall wordt dit tot nu toe wel in grote mate ondergesneeuwd door het voortdurend hameren op gehoorzaamheid.

Genade, wat is het?
De apostel Petrus begint zijn tweede brief met de volgende woorden:

“Simeon Petrus, een dienstknecht [Gr. doulos; slaaf] en apostel van Jezus Christus, aan hen die een even kostbaar [Gr. isotimos; eer, gelijkwaardig] geloof ontvangen hebben als wij, door de gerechtigheid van onze God en Zaligmaker [Gr. soter; Verlosser, Redder] Jezus Christus: moge genade en vrede voor u vermeerderd worden door de kennis van God en Jezus, onze Heere.”
(2 Petrus 1:1-2)

Deze groet en zegenbede geeft het geheim van Gods genade weer: iedere dag, ieder ogenblik komt Gods genade tot ons, om Hem beter te leren kennen door Christus. En het is deze kennis van God door Christus, dat ons genade en vrede vermeerderd wordt.
John MacArthur heeft volledig gelijk wanneer hij in hoofdstuk 2 schrijft dat “genade niet statisch is.” Genade is niet slechts passief, omdat het Gods gunst uitspreekt ten opzichte van zondaren. Nee, Gods genade is ook werkzaam, omdat het de kracht is waardoor mensen veranderd worden naar het beeld van Christus. Deze dynamische genade wordt ook beschreven in 2 Petrus 1:1-2 (en op zoveel andere plekken in de Bijbel).

Verkondigen wij Gods genade?
De vraag die overblijft, is deze: laten wij, als verkondigers van het Evangelie, op deze manier Gods genade zien? Of zijn we – wellicht gedreven door polemische invloeden – eenzijdig geworden, en missen we op die manier een zo volledig mogelijk beeld van genade? Blijven we hangen bij de onverdiende gunst, de goedkeuring van God door het geloof in Jezus Christus? Of hameren we voortdurend op de kracht van Gods genade, die ons in staat stelt om Hem daadwerkelijk te gehoorzamen?
Geven wij de lezer en hoorder Christus mee? Is Gods genade zo werkzaam in ons spreken en schrijven, dat anderen Hem leren kennen? God kennen in Christus is de grootste genade. We kunnen spreken over gehoorzaamheid, we kunnen hameren op toewijding, maar wie voorbijgaat aan de genade van het kennen van God in Jezus Christus, heeft niets meer dan een moralistische boodschap. Wie zijn handen gevuld heeft met puur moralisme, staat in Gods Koninkrijk uiteindelijk met lege handen. Omdat er geen evangelische genade in gevonden wordt.

zaterdag 27 april 2019

Geloof werkt! – het kennen van je plek als eigendom van Christus

Een onderdompeling in The Gospel According to Jesus

In het begin van hoofdstuk 1 behandelt MacArthur twee woorden die een grote rol spelen in het lordship-debat. Het eerste woord is Kurios, het Griekse woord voor Heere. Het tweede woord, het Griekse doulos, is controversieel. Het betekent slaaf. En de voorganger wijst erop dat in verreweg de meeste Engelse Bijbelvertalingen het Griekse woord doulos niet met slaaf is vertaald, maar met dienstknecht (servant). Zeer waarschijnlijk heeft men dit bewust gedaan, rekening houdend met het pijnlijke slavernijverleden.
Hoe pijnlijk dit verleden ook is, de Bijbel portretteert volgens MacArthur een christen wel degelijk als een slaaf van Christus – en niet slechts als dienstknecht.

Je dient niet alleen Christus, maar je bént van Hem
Hoewel het riskant lijkt om – uitgerekend in de Amerikaanse context – te benadrukken dat een christen een slaaf van Christus is, juist in dit beeld ligt een geweldige bemoediging en troost voor het begrijpen van het Evangelie. Het is namelijk zeer verhelderend te weten wat het verschil is tussen een slaaf en een dienstknecht.
MacArthur citeert Murray J. Harris, en maakt zo het verschil duidelijk:

Een dienstknecht verleent diensten aan iemand, maar een slaaf behoort iemand toe.

Wat volgt is een opsomming van een aantal Bijbelteksten die deze stelling onderbouwen (Romeinen 14:7-9; 1 Korinthe 6:19-20; 2 Petrus 2:1; Openbaring 5:9).
Met andere woorden: wat op het eerste gezicht op een hele starre, strenge en koele werkrelatie lijkt, is in de kern het grote evangelische wonder van genade: Christus is niet gekomen om vanuit een starre heerschappij dienstknechten aan het werk te zetten, maar Hij heeft Zichzelf gegeven als een losprijs voor velen, zodat Hij met Zijn bloed hen maken tot Zijn eigendom! Christendom is géén religie vanuit een werkrelatie. Christendom is bevrijdend leven onder de verlossende heerschappij en zorg van Degene Die Zelf de verlossing tot stand gebracht heeft.

Op dit punt wordt de spanning in mijn denken over The Gospel According to Jesus al fors gecorrigeerd. MacArthur brengt namelijk twee aspecten bij elkaar: slaven en vrienden. Christus noemt Zijn volgelingen slaven en vrienden. In de tijd van het Nieuwe Testament was dit ongekend. Er is een Latijns spreekwoord, dat luidt: “Wie veel slaven heeft, kent vele vijanden.” Dat geeft de gespannen relatie tussen meesters en slaven aan. Dat Christus Zijn volgelingen slaven én vrienden noemt, verklaart MacArthur aan de hand van Johannes 15:15:

“Ik noem u niet meer dienaren, want een dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, bekendgemaakt heb.”

Het verschil tussen iemand die slechts een slaaf is en iemand die zowel slaaf als vriend is, komt hier tot uitdrukking: Christus heeft niets verborgen gehouden voor Zijn discipelen. Hij heeft de Vader aan hen geopenbaard. Overigens zien we dat ook in Herziene Statenvertaling het woord doulos is vertaald met dienaar. En daardoor lijkt de verhouding tussen Christus en de gelovige op het eerste gezicht toch een soort werkrelatie te zijn. En daardoor mis je de diepste kern van wat Christus daar zegt.
Daarom lijkt het misschien wel leuk en goed om een controverse over slavernij uit de weg te gaan door doulos weer te geven met dienaren, maar wanneer we gaan kijken naar de identiteit en definitie van een christen, worden we hierdoor toch op een dwaalspoor gezet.
Als een christen zou moeten vertellen wie hij is, dan zou hij niet moeten antwoorden in subjectieve termen. Een christen moet niet verwijzen naar zijn baan, opleiding of diagnose van fysiek of psychisch lijden. Een christen moet zichzelf altijd zien als bezit van Christus. Zelfs iemand, die een geestelijk ambt in een kerkelijke gemeente bekleed, of een zendeling, moet zichzelf niet in die termen omschrijven.

Het nadeel van polemiek
En zo kom ik op het punt dat ik kan inzien dat MacArthur’s betoog in hoofdstuk 1 dubbele ontspanning met zich meebrengt. Ontspanning die ik ontzettend hard nodig heb en waarvan ik blij ben dat deze al zo vroeg komt, hoewel ik er ook een kanttekening bij plaats.
De “geïsoleerde werkrelatie-gedachte” kan de prullenbak in. Daarmee bedoel ik: de gedachte dat het christenleven primair en uitsluitend een leven van werken is. De christen werkt, Christus beoordeelt hem. En, voordat de antinomianen te vroeg juichen: gehoorzaamheid is wel degelijk belangrijk. Gehoorzaamheid aan Christus bewijst dat je een vriend bent geworden van Hem. Ook hier laat MacArthur geen twijfel over bestaan.
De enige kanttekening die ik hierbij wel moet plaatsen, is dat het einde van het hoofdstuk toch eindigt met een sterk werk –en gehoorzaamheidsgehalte. En dan wreekt zich hier echt het feit dat The Gospel According to Jesus een polemisch werk is. Want juist door het vele hameren op de waarheid dat een christen een slaaf van Christus is, en juist door het eenzijdig omschrijven van het geloofsleven als een dienend en werkzaam leven onder de heerschappij van Christus, is het risico groot dat de blijdschap van de lezer over het feit dat Christus hem of haar tot Zijn eigendom heeft gemaakt door Zijn bloed wordt overschaduwd door de repeterende waarheid dat iemand zich pas een vriend van Christus kan noemen wanneer hij gehoorzaamheid ziet in zijn eigen leven.
Hoe mooi zou het zijn geweest als MacArthur dit hoofdstuk had afgesloten met een prachtig portret van de verlossende Heere, Die Zijn leven geeft voor de schapen (Johannes 10:11) en op die manier laat zien dat het geen last, maar een eer en groot voorrecht is onder Zijn almachtige regering te leven?
Hiermee wil ik geenszins de indruk wekken dat de Amerikaanse voorganger in hoofdstuk 1 Bijbelse waarheden verdraait of valse leer verkondigt. De stelling dat een christen van Christus is en daarom is toegewijd aan Hem, deel ik van harte. Ik vraag mij echter af of MacArthur vanuit het volbrachte verlossingswerk van Christus niet méér heeft kunnen getuigen van Zijn heerlijkheid en schoonheid. Juist het “strijdbaar” schrijven kan erin resulteren dat de waarheid ruw verkondigd wordt, waardoor de glans ervan verdwijnt. Ik vraag mij af of dit in het eerste hoofdstuk is gebeurd.

zaterdag 20 april 2019

Geloof werkt! – De geboorte van een boek

Een onderdompeling in The Gospel According to Jesus

In de introductie maakt John MacArthur duidelijk waarom hij het boek The Gospel According to Jesus heeft geschreven. Zoals gezegd, is dit boek polemisch van aard. Het wil een duidelijke stem zijn in een debat of discussie. De wijze waarop MacArthur zijn introducerende woorden op papier heeft gezet, laat dan ook niets aan de verbeelding over. Een aantal essentiële punten komen aan bod. Wanneer we de introductie goed op ons in laten werken, zien we de rode draad door zijn betoog: geloof gehoorzaamt.

Wat is het Evangelie?
MacArthur begint zijn introductie met een korte, maar levensbelangrijke vraag: “Wat is het Evangelie?” Om zich heen kijkend, is de voorganger tot het trieste besef gekomen dat de moderne Evangelieverkondiging niet in lijn is met het onderwijs van de Heere Jezus Zelf. Op dit punt moet ik een positieve opmerking plaatsen, omdat MacArthur schrijft dat dit besef is ontstaan door het bestuderen van het Mattheüs-Evangelie. Je kunt dus niet stellen dat hij een chagrijnige voorganger is, die altijd iets te zeuren moet hebben. The Gospel According to Jesus is dus een vrucht van jarenlange (hij bestudeerde de vier Evangeliën maar liefst zeven jaar!) en grondige studie. Dan heb je ook wel recht van spreken.

Juist de pijnlijke en confronterende elementen van Christus’ bediening, worden vandaag de dag – bewust of onbewust – veelal gemeden. Zou dit ook de reden zijn van het feit dat de introductie van het boek zelf ook pijnlijk en confronterend is? MacArthur zet de boel onmiddellijk op scherp en schudt hevig aan de fundamenten van de hedendaagse evangelische beweging (Evangelicalism).

Een gebroken evangelie
Welke fundamenten zijn dit dan? Om te beginnen – en dit is ook in Nederland uiterst actueel en een bekende manier van spreken – belooft het hedendaagse evangelie eeuwig leven, terwijl mensen gewoon in de zonde blijven leven. Kortom: je mag de belofte ontvangen dat God Zich met jou heeft verzoend in de Heere Jezus Christus, ook al leef jijzelf consequent in vijandschap met Hem. Er wordt gesproken over “Christus ontvangen als Verlosser.” Jouw eigen leven toewijden aan Hem als Heere en Meester over jouw leven komt in dit verhaal niet of pas later aan bod. Zoals MacArthur schrijft: “Het belooft verlossing van de hel, maar niet noodzakelijkerwijs bevrijding van ongerechtigheid.”
Dit heeft twee schadelijke effecten tot gevolg.
De eerste is dat dat mensen (en MacArthur noemt een aantal getallen aan de hand van de zogenaamde Gallup poll) op deze manier misleid worden met een valse hoop. Juist omdat er geen enkele morele claim op het leven van de persoon wordt gelegd, wordt de drempel voor de zogenaamde geloofszekerheid drastisch naar beneden gehaald. MacArthur is ervan overtuigd dat velen zich door dit bedrog laten misleiden. Ze zijn misschien wel christelijk, maar geen christen. Ze denken naar de hemel te gaan, maar zijn van top tot teen gebonden aan de machten van de hel.
Het tweede schadelijke effect dat MacArthur signaleert, is dat dit moderne evangelie onherroepelijk zal resulteren in ernstige imagoschade voor het volk van God – de Kerk. Want, opnieuw, als er geen morele claim meer gelegd wordt op degenen die belijden christen te zijn, dan kun je ook niet langer ingrijpen wanneer die mensen zich misdragen. Op deze manier wordt de kerkelijke tucht (ook een thema in het onderwijs van Christus!) bij het grofvuil gezet.
Het hedendaagse evangelie draait de zaak om: als iemand in zonde leeft, mag je het christen-zijn en de verlossing van die persoon niet in twijfel trekken, omdat diegene belijdt Jezus als Verlosser ontvangen te hebben.
In het onderwijs van het Nieuwe Testament zie je altijd het tegenovergestelde gebeuren: daar wordt zonder schroom getwijfeld aan de realiteit van iemands geloof in Christus als Verlosser, als vaststaat dat iemand in zonde leeft.

De insteek van het boek
MacArthur wil zich uitspreken tegen deze misstanden en doet dit in The Gospel According to Jesus primair vanuit Christus’ eigen bediening. Hoe sprak de Heere Jezus over geloof? Hoe nodigde Hij mensen uit tot Hemzelf? Welke beloften en waarschuwingen gaf Hij?
Een studie over Christus’ bediening – de gesprekken die Hij voerde, het onderwijs dat Hij gaf en de wonderen die Hij deed – moet volgens MacArthur uiteindelijk aantonen dat “lordship salvation” een Bijbels fundament heeft. En juist omdat “lordship salvation” door tegenstanders is verworpen als “een ander evangelie” (zie Galaten 1:6-9) heeft de Amerikaanse voorganger zijn taak serieus genomen.

Twee observaties, één belangrijke toepassing
Na het lezen van de introductie kunnen we al twee dingen met zekerheid vaststellen.
Als eerste kunnen we concluderen dat MacArthur primair zorgen heeft over belijdende christenen binnen de kerk. Hij wil het geloof van kerkmensen toetsen aan de hand van de elementen die Christus in Zijn onderwijs benoemt.
Ten tweede zien we dat MacArthur het geloof in Christus primair bekijkt door de lens van gehoorzaamheid. Geloof en zonde gaan niet samen. Christus en zonde gaan niet samen. Daarom kan het leven van een christen óók niet gelijkstaan aan een leven in zonde.
Dit alles samenvattend, kunnen we stellen dat de introductie helder verwoord is. Tegelijkertijd is het een ongemakkelijk begin van een boek. Het is praktisch. En het drukt je als lezer direct met de neus op de feiten.
Juist omdat het boek het geloof in Christus bekijkt vanuit de lens van gehoorzaamheid, roept het ook spanning op. Want wanneer wordt zonde een dusdanig groot probleem in jouw leven, dat je serieus de vraag moet stellen óf je wel een christen bent? Het feit dat MacArthur hier de aandacht op vestigt, is hem niet in dank afgenomen. Veel (belijdende) christenen lopen liever weg voor de mogelijkheid dat er zoiets bestaat als een “ingebeeld” geloof. Ze klampen zich dan maar vast aan selectieve beloften in de Bijbel.
Tegelijkertijd moeten we er ook voor oppassen dat we niet voortdurend met deze vraag bezig zijn. Daar wordt het geloofsleven op den duur niet gezonder van.
Wanneer ik denk aan The Gospel According to Jesus, dan ben ik verwonderd dat God mij meerdere malen aan de hand heeft genomen door teksten die in het lordship-debat aan de orde komen. De eerste ervaring van ongemakkelijkheid kwam door het lezen van Mattheüs 7:21-23:

“Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!”

Tegelijkertijd merk ik dat er iets extreems of ongezonds gebeurt in mijn denken, wanneer ik dergelijke waarschuwingen lees. Ik kan dan moeilijk nuchter blijven, lijkt het wel. Dan maakt de confronterende ongemakkelijkheid plaats voor fatalistisch en wanhopig denken: “Het is foute boel. Het zit niet goed.” Dat zijn ook zaken die The Gospel According to Jesus losmaken. Je zou zeggen: “Als je weet dat dit gebeurt, dan kun je dat boek toch beter laten liggen?” Natuurlijk. Ik kan het op de plank laten staan. Ik kan ervoor kiezen om er niet meer in te lezen. Ik kan er zelfs voor kiezen om het via Marktplaats te verkopen!
De vraag is echter of dit helpend is. En ik vind de uitdaging groot genoeg om er tóch in te lezen. Want ik hoop dat door het lezen van het hele boek dit extreme denken (deels) kan worden gecorrigeerd. En als dit aan het einde – na alles te hebben gelezen en geanalyseerd – in enige mate merkbaar is, dan is er al heel veel winst geboekt.

zondag 14 april 2019

Geloof werkt! (Introductie)

Een onderdompeling in The Gospel According to Jesus

1988 is voor mij niet alleen bijzonder omdat ik in de lente van dat jaar ter wereld kwam. Er gebeurde in dat jaar iets wat in theologisch opzicht van groot belang was voor de Amerikaanse context: het boek The Gospel According to Jesus van de Amerikaanse voorganger John MacArthur werd gepubliceerd.
In dit boek zet hij de theologische opvatting uiteen van wat heden ten dage “lordship salvation” wordt genoemd. Ik heb er al vaker ook over geschreven, evenals de rol die het boek in mijn persoonlijke leven heeft gespeeld.

Felle discussie
MacArthur is na de publicatie van dit boek fel bekritiseerd. En de kritiek op iemand waarvan je meent dat hij het bij het rechte eind heeft, doet ook iets met mij als lezer van zijn werk. Andere theologen klommen in de pen om zijn standpunt te weerleggen en meenden dat hij “een ander Evangelie verkondigt” (vgl. Galaten 1:6), dat hij genade en werken door elkaar husselt, zodat de fundamentele, protestantse leer van de rechtvaardiging door het geloof verloren gaat en dat hij lasten op de schouders van ongelovigen legt, die zij onmogelijk kunnen dragen – complete overgave aan Jezus als Heere.

“Lordship Salvation” wordt door tegenstanders doorgaans op twee manieren omschreven:
1. Om gered te worden moet iemand zich volledig overgeven aan de heerschappij van Jezus Christus
2. Iemand kan gered zijn, maar hij of zij moet deze verlossing vervolgens door eigen inspanning behouden middels het verrichten van goede werken

Met andere woorden: bij de eerste omschrijving is het gered worden zélf al een onmogelijke zaak, omdat je eerst je eigen leven op orde moet hebben gebracht door alles onder de heerschappij van Christus te stellen; bij de tweede variant kan de christen alleen maar zekerheid van redding ervaren als hij voortdurend goede werken doet.
Maar wat zegt MacArthur hier zelf over? In zijn boek Faith Works: The Gospel According to the Apostles definieert hij “lordship salvation” als volgt:

The belief that the gospel call to faith presupposes that sinners must repent and yield to Christ’s authority.

In normaal Nederlands betekent dit dat “lordship salvation” veronderstelt dat het Evangelie zondaren oproept zich te bekeren en dat zij zich moeten onderwerpen aan de heerschappij van Jezus Christus.

Gered door werken?
Het is de vraag of de kritiek op MacArthur terecht genoemd kan worden. Hij heeft in ieder geval duidelijk een zenuw geraakt in het protestantse kerkelijke landschap. Dit hoeft niet per se een indicatie te zijn dat hij het dus bij het verkeerde eind heeft. Ik denk zelfs dat het een “profetisch” signaal is wanneer er een stortvloed van kritiek over iemand heen komt; de profeten in de Bijbel waren immers ook niet geliefd en nota bene de Heere Jezus Zelf – Gods Zoon in het vlees – is verworpen en gedood. De hoeveelheid kritiek die iemand over zich heen krijgt, zegt wat mij betreft dan ook niets over de vraag of hij de waarheid aan zijn kant heeft. De vraag die gesteld moet worden, is deze: Waar baseert men een stelling op? En is deze stelling inhoudelijk consistent te verdedigen?
In dit geval moeten we dus de vraag stellen óf MacArthur expliciet of impliciet schrijft dat iemand eerst zijn leven onder de heerschappij van Christus moet brengen om daarna redding te ontvangen. Met andere woorden: hoe omschrijft hij het komen tot Christus? De andere vraag die we moeten stellen, is: hoe omschrijft MacArthur het leven als christen? Wanneer we de antwoorden op deze twee vragen hebben beantwoord, kunnen we een eerlijke en evenwichtige conclusie trekken.

Polemiek
Het boek The Gospel According to Jesus – en ook het vervolgboek daarop, Faith Works: The Gospel According to the Apostles – is een polemisch werk. Dit betekent dat het zich duidelijk uitspreekt in een controverse, debat of discussie.
Dit is belangrijk om te weten. Het gevaar van een polemisch werk is dat het in sterke bewoordingen ageert tegen afwijkende opvattingen. Hierdoor kan het gebeuren dat gebruikte woorden wel eens te fel worden en dat de zaak teveel op de spits wordt gedreven. Zodoende kan een formulering dermate scherp op papier gezet zijn, dat het niet meer klopt. Het valt niet te ontkennen dat MacArthur scherp schrijft – zó scherp, dat er herziene uitgaven van het boek zijn verschenen met hier en daar correcties. Nu kun je dit een zwaktebod noemen, want hij lijkt hiermee toe te geven dat hij op sommige punten fout zit.
Ik denk echter dat dit juist het sterke punt van de voorganger is. Het laat in ieder geval zien dat hij kritiek serieus neemt en zijn woorden goed en weloverwogen wil kiezen.

Persoonlijke uitdaging
Misschien is het juist zijn scherpe manier van schrijven, of het feit dat het boek een polemisch werk is, dat ik er een haat-liefdeverhouding mee heb ontwikkeld. Want ergens is bij mij de gedachte ontstaan dat dergelijke boeken een activistische houding aanwakkeren en het geestelijk leven onder druk zet.
Dit is de reden dat ik voor mijzelf de uitdaging aanga om het boek in zijn geheel opnieuw te lezen. Mogelijk neemt het bepaalde druk of spanning in mijn denken weg. De komende tijd zal ik reflecteren op het boek én mijn eigen denken. Er is zo ontzettend veel over dit boek en over dit onderwerp geschreven, maar uiteindelijk zullen we zelf conclusies moeten trekken door het raadplegen van de bronnen die primair voorhanden zijn. Ik hoop dat het een leerzame en verhelderende onderneming zal zijn!

Wordt vervolgd.

[Latere toevoeging: Wanneer tegenstanders “lordship salvation” afwijzen en beweren dat iemand zich volgens deze theologische opvatting volledig moet onderwerpen aan de heerschappij van Christus om gered te worden, dan wordt hiermee bedoeld dat zij dit afschilderen als een voorwaarde om gered te worden. Met andere woorden: iemand moet eerst zijn eigen leven opknappen en verbeteren, om uiteindelijk te kunnen zeggen: “Nu heb ik mijn leven onder de totale heerschappij van Christus gebracht, dus nu maak ik aanspraak op verlossing.” Met andere woorden: men probeert het als een karikatuur neer te zetten, door te beweren dat aanhangers van “lordship salvation” het leven onder de heerschappij van Christus niet als kenmerk, maar als voorwaarde voor verlossing omschrijven.]

maandag 12 november 2018

John Piper and "final salvation"

Introductory remark: This article was originally published in Dutch, in order to recall some critical statements that I made in the past with regard to "lordship salvation” in general and the way John Piper has made contribution to defend this position in particular.

John Piper’s book What Jesus Demands from the World contains a controversial sentence. On page 160, he writes:

“There is no doubt that Jesus saw some measure of real, lived-out obedience to the will of God as necessary for final salvation.”

What is so controversial about these words, is that Piper suggests that a Christian needs to have meritorious works on the Day of judgment. Based on these works, Christ will declare: “Come, you who are blessed by my Father, inherit the kingdom prepared for you from the foundation of the world.”
I must admit there is a lot of “theological tension” in Piper’s words. This tension has resulted in many online debates. Search for “John Piper” + “final salvation” and you know what I’m talking about.

There was a time when I counted myself among those for whom the much debated sentence written by Piper was problematic. That has changed now.
So I want to make clear that I expressly disclaim my criticism of Piper in this regard. When I was critiquing Piper, I was unstable theologically. I was considering different point of views and I wanted to be fair with them. So when someone is criticizing a theologian and the things he says or writes, it is worth considering. I want to take that seriously. But we need to be fair with a theologian, too. We need to give him an opportunity to explain what he means when he says or writes something that seems obscure.

So, let’s give John Piper a chance – what was he trying to say? Did people understand him correct? Or didn't they? What was his motivation for writing these words? What did he want to clarify? Because, obviously, this sentence did not show up by accident.
The striking thing to me is this – when people take issue with Piper’s words “final salvation”, most of the time they will attack him because of this one sentence. That’s not fair. We cannot take issue with someone’s statements because of one sentence taken out of a chapter that contains seven pages. That is ridiculous. If I were asked to give a lecture on “final salvation” and I would make my conclusion wholly dependant on this one sentence, then it shouldn’t be any surprise when someone kindly responses: “Please, don’t show up here until you have done your homework better.”
I suspect that people, at least partly, are criticizing Piper because his words don’t fit their theology. This could be possible. It is possible you don’t have a clue what somebody is saying, just because it doesn’t fit your theology. But it certainly is wrong to make an assumption without taking the context in view.

“Final salvation” and its context
What is the context of Piper’s words “final salvation” on page 160 of his book What Jesus Demands from the World? Obviously, it is the entire book.
In this book, he discusses fifty commandments given by the Lord Jesus to His Church. He has studied the New Testament – and specifically the four Gospels – to discover what Christ demands from His disciples and the Church and the world. Sometimes, Piper has clustered different commands because they can be put in the same category – for example, commands about dealing with money or the way Christians have to treat their enemies.
What is really significant here, however, is the fact that Piper in chapter 20 explains and defends the doctrine of justification by faith alone. For example, on page 155 he writes:

“The crucial question is: How is Jesus the path to perfection? One historic answer is that Jesus himself is our perfection. That is, when we are connected with him by faith, God counts us to be perfect because of Jesus, even though in ourselves we are not.”
(What Jesus Demands from the World, page 155)

This is crystal clear! According to Piper, God counts us to be perfect because of Jesus – only because of Jesus – even though in ourselves we are not. This is a sweet affirmation of the protestant doctrine of justification by faith alone in Christ alone. Piper continues:

“Another historic answer is that Jesus, by his presence and power within us, transforms us so that we really begin to love like he does and move toward perfection, which we finally obtain in heaven.”
(What Jesus Demands from the World, page 155)

In the next chapter, Piper works out this second historic answer – that is, how moves Christ by his presence and power within us? Because on page 160 we read:

“There is no doubt that Jesus saw some measure of real, lived-out obedience to the will of God as necessary for final salvation. “Whoever does the will of God, he is my brother and sister and mother” (Mark 3:35). So the second historic answer to the question, how is Jesus the path to perfection? has been that he enables us to change. He transforms us so that we really begin to love like he does and thus move toward perfection that we finally obtain in heaven.”

In other words: Piper takes the second historic answer to the question how Jesus is our path to perfection and renders this answer in exactly the same words as he has done before. Piper concludes this paragraph by saying this:

“Therefore, trusting Jesus is necessary in order to be connected to Jesus who is the foundation of our justification. But new, transformed behavior is necessary as the fruit and evidence of this connection with Jesus.”
(What Jesus Demands from the World, page 161)

Why I no longer take offense to Piper’s words
Some people think they have “caught” Piper because of two words he has written – or because of one sentence. The reason why I no longer take offense by these words of John Piper is that Scripture supports his teaching. The Bible clearly teaches that the love by which Jesus has loved His Church must be seen by those who are savingly loved by their Savior. This is absolutely, and unquestionable Biblical teaching.
Some people might accuse Piper of teaching “justification by works” or by saying that he is laying a very high standard for full assurance of salvation. But does he?
Absolutely not.
There is something else that must be recognized here. And this has to do with regeneration. According to 1 John 2:26-29, there are three marks that gives us assurance of regeneration:

“I write these things to you about those who are trying to deceive you. But the anointing that you received from him abides in you, and you have no need that anyone should teach you. But as his anointing teaches you about everything, and is true, and is no lie—just as it has taught you, abide in him. And now, little children, abide in him, so that when he appears we may have confidence and not shrink from him in shame at his coming. If you know that he is righteous, you may be sure that everyone who practices righteousness has been born of him.”

Notice what John is saying. In the previous verses, he has written about the “antichrists.” These are people who deny that Jesus is the Christ.
In verses 26-29, John says that a Christian…

has been born of God – regeneration, verse 29
- by the anointing of the Anointed One, the Messiah – this is the convicting work of the Holy Spirit by which people come to faith in Christ (vs. 21-26)
- practicing righteousness is the fruit of this faith in Christ – practical righteousness, or in Piper’s words – “real, lived-out obedience to the will of God” (verse 29)
- this leads to confidence at the second coming of the Lord Jesus - assurance of salvation (verse 28)

So, I believe that Piper’s words on page 160 of his book What Jesus Demands from the World is sound Biblical teaching. It makes clear that he takes the Bible serious – at least texts that are related to justification, sanctification, glorification and salvation as a whole.
The apostle John teaches us that assurance of salvation can be strengthened or weakened over a certain period of time. The way we live under the lordship of Jesus Christ determines the experience of our assurance. When I’m messing up with sin, I cannot expect full assurance of salvation. I will have no or little confidence when I think of Christ’s return.
I get the impression that Piper is trying to challenge people in a certain way. He wants to make people think about these things.
Moreover, there is another reason why people aren’t right by claiming that Piper teaches justification by works. They claim that the controversial words about final salvation suggest that a Christian is “justified by works.”
But if they would have read the context in which Piper makes that statement, they would immediately acknowledge he is not saying that.
As we have already seen, Piper states that “real, lived-out obedience to the will of God” is made possible only by the work of Christ within us. The question that needs to be asked, then, is this: who or what is the decisive source of these works? It is the Lord Jesus Himself. We are not talking here about the works of the saints, as though they are done by themselves and in their own strength. We are talking about the works of Christ done in His saints.

Read the Bible to examine a theologian – not the other way around
For the last several years, I have learned to appreciate theologians because of their faithfulness and commitment to the Word of God. The books they write and the sermons they preach is the fruit of tremendous study and exegesis. Because of studying 1 John 2:26-29, I can take John Piper seriously, when he says that “real, lived-out obedience to the will of God is necessary for final salvation.” Why? Because what he says about final salvation is in line with that portion of Scripture.
Don’t read a book of a theologian in order to discover what the Bible says about a certain topic. I fear that many people are exactly doing this when they join theological discussions. They can tell you all kind of things because they have read them in theological books, written by people outside the canon of Scripture. But when you would ask them what the Bible says, it remains silent. Beware of this attitude. Give yourself to the study of the Word. Be in the Word. Read your Bible. Don’t lose the truths of it.

zaterdag 8 september 2018

De driehoek van wedergeboorte

John Piper en “final salvation”

Het boek What Jesus Demands from the World van de Amerikaanse theoloog John Piper bevat een “omstreden” zin. Deze luidt als volgt:

“Er bestaat geen twijfel over het feit dat Jezus een zekere hoeveelheid echte, praktische gehoorzaamheid aan de wil van God als noodzakelijk voor uiteindelijke verlossing zag.”
(Eigen vertaling uit What Jesus Demands from the World, bladzijde 160)

Het controversiële van deze zin is dat Piper hier suggereert dat een christen eigen werken moet hebben wanneer hij voor Christus verschijnt. Op grond van deze werken kan Christus uiteindelijk zeggen: “Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld” (Mattheüs 25:34). Toegegeven, er bestaat veel “theologische spanning” in deze zin. En dat deze spanning ook wel eens resulteert in een “theologische ontlading” wordt duidelijk wanneer we op het internet gericht gaan zoeken naar de termen “John Piper” + “final salvation”.

Persoonlijk heb ik ook een tijdlang moeite gehad met de manier waarop Piper deze zin heeft geformuleerd. Inmiddels niet meer. Dus van de kritiek die ik ooit op deze zin heb gehad, neem ik nu uitdrukkelijk afstand. Deels komt dit omdat ik toentertijd – toen ik over deze zin viel – theologisch nog in de buggy lag. Ik was nog vrij onstabiel en wilde verschillende beschouwingen en perspectieven een eerlijke kans geven, waardoor ik – om maar even in babytermen te blijven spreken – als een pasgeboren kind elke theologische beschouwing als een grote fles melk in ontvangst nam. Dus wanneer iemand vraagtekens plaatst bij een theoloog of diens uitspraken (het is immers ook maar een mens), dan is dat het overwegen waard. Andersom ook trouwens. Geef de theoloog die zijn standpunt uiteenzet ook de kans te verduidelijken wat hij bedoelt.

De eerste vraag die we moeten stellen, is: wordt John Piper goed begrepen? Of begrijpen mensen hem niet? Wat is zijn intentie met deze zin? Wat wil hij duidelijk maken? Deze zin komt niet bepaald uit de lucht vallen.
Het opvallende is dat wanneer mensen Piper aanvallen vanwege de term “final salvation”, zij dit bijna uitsluitend doen op grond van deze zin (of andere, vergelijkbare zinnen). Maar dat is natuurlijk niet eerlijk. Je kunt iemand niet in de verdachtenbank plaatsen vanwege twee woorden in een betoog van zeven bladzijden. Deze handelswijze is volstrekt belachelijk. Als ik een lezing over de term “final salvation” zou moeten geven en ik zou mijn conclusie af laten hangen van deze twee woorden, dan zou ik er niet vreemd van opkijken als mensen mij vriendelijk willen verzoeken nooit meer te komen spreken vóórdat ik mij er iets grondiger in heb verdiept.
Want vanuit mijn observatie is het minstens gedeeltelijk waar dat mensen Piper aanvallen omdat ze deze twee woorden niet goed kunnen plaatsen in hun theologie. Dat laatste kan. Er zijn momenten dat je niet kunt plaatsen wat of waarom iemand iets zegt. Maar je kunt nooit een conclusie trekken op grond van onderbuikgevoelens, zonder de hele context van een uitspraak te hebben onderzocht. Werken van theologen moeten in dit opzicht op dezelfde manier worden gelezen: bekijk een uitspraak altijd vanuit de context.

De context van de term “final salvation”
De context van Pipers zin op bladzijde 160 is feitelijk het hele boek waarin deze zin is opgenomen, What Jesus Demands from the World. In dit boek behandelt hij vijftig geboden of opdrachten die de Heere Jezus aan Zijn Kerk heeft gegeven. Hij heeft het Nieuwe Testament onderzocht – en dan hoofdzakelijk de Evangeliën – om te onderzoeken wat Christus van Zijn Kerk en de wereld vraagt. Bepaalde geboden heeft hij geclusterd (anders had hij er veel meer dan vijftig gehad), omdat deze overlap vertonen met elkaar of onder een specifieke categorie vallen (bijvoorbeeld “geld” of “omgaan met vijanden”). Niet geheel onbelangrijk is om te vermelden dat Piper in het hoofdstuk daarvoor de “rechtvaardiging door het geloof alleen” heeft uitgelegd en verdedigd. Lees bijvoorbeeld deze zin:

“De cruciale vraag is: Hoe is Jezus de weg naar perfectie? Eén antwoord dat in de geschiedenis is gegeven, is dat Jezus Zelf onze Perfectie is. Dat wil zeggen, dat wij, wanneer wij door het geloof met Hem worden verbonden, God ons als volmaakt ziet vanwege Jezus, hoewel wij dit vanuit onszelf niet zijn.”
(Eigen vertaling, bladzijde 155)

Duidelijke taal. Volgens John Piper kan God enkel en alleen door de perfectie van Jezus Christus naar ons kijken alsof wij nooit gezondigd hebben. Dit is de protestantse leer van de “rechtvaardiging door het geloof alleen.” Maar vervolgens gaat Piper verder met een ander antwoord dat in de kerkgeschiedenis is gegeven:

“Een ander antwoord in de geschiedenis is dat Jezus, door Zijn aanwezigheid en kracht in ons, onze levens dusdanig verandert dat wij werkelijk beginnen lief te hebben zoals Hij liefheeft en toewerkt naar [de] perfectie, die wij uiteindelijk zullen verkrijgen in de hemel.”
(Eigen vertaling, bladzijde 155)

Wat Piper een hoofdstuk later doet, is dit laatste antwoord – hoe werkt Christus met Zijn aanwezigheid en kracht in ons naar die perfectie toe? – verder uitwerken. Want direct na de “beruchte” zin over de noodzaak van “echte, praktische gehoorzaamheid” voor “uiteindelijke verlossing” lezen we dit, na een citaat van Marcus 3:35:

“Dus het tweede historische antwoord op de vraag hoe Jezus de weg naar perfectie is, was dat Hij ons in staat stelt [of: bekrachtigt] om te veranderen. Hij verandert ons zó dat we echt beginnen lief te hebben zoals Hij liefheeft en ons op die manier brengt naar de perfectie die wij in de hemel zullen verkrijgen.”
(Eigen vertaling, bladzijde 160)

Met andere woorden: Piper neemt het tweede historische antwoord op de vraag hoe Christus Zijn Kerk naar de volmaaktheid brengt en herhaalt dit antwoord in exact dezelfde woorden als in het hoofdstuk daarvoor. Hij eindigt deze paragraaf met de volgende woorden:

“Daarom is het vertrouwen op Jezus noodzakelijk om verbonden te worden met Jezus, Die het Fundament van onze rechtvaardiging is. Maar nieuw, veranderd gedrag is noodzakelijk als vrucht en bewijs van deze verbondenheid met Jezus.”
(Eigen vertaling, bladzijde 161)

Waarom ik geen aanstoot neem aan Pipers formulering
Veel mensen menen Piper te hebben “betrapt” op grond van twee woorden, of – iets ruimer genomen – een hele zin. De reden dat ikzelf uiteindelijk geen aanstoot neem aan deze zin is, dat ik in Pipers woorden het Bijbelse onderwijs van de apostel Johannes terugvind. We hebben namelijk gezien dat de liefde die Christus heeft laten zien in Zijn leven, ook zichtbaar dient te zijn in het leven van de christen. Dit is puur, Bijbels onderwijs dat de apostel Johannes volledig onderschrijft.
Mensen werpen tegen dat Piper hier “rechtvaardiging door werken” leert, en dat hij met deze woorden ook nog eens een ontzettend hoge drempel opwerpt om geloofszekerheid te kunnen ontvangen. Is dit zo? Geenszins. Ik heb namelijk nog iets anders ontdekt. Er bestaat zoiets als “de driehoek van de wedergeboorte.” Ik weet het, ik bevind mij op glad ijs, want ik gebruik een nieuwe term en nieuwe termen zijn altijd gevaarlijk. Maar deze term haal ik uit 1 Johannes 2:26-29 (zie ook afbeelding onderaan):

“Deze dingen heb ik u geschreven met betrekking tot hen die u misleiden. En wat u betreft, de zalving die u van Hem hebt ontvangen, blijft in u, en u hebt niet nodig dat iemand u onderwijst; maar zoals deze zalving u onderwijst met betrekking tot alle dingen – en die zalving is waar en geen leugen – en zoals ze u heeft onderwezen, zo moet u in Hem blijven. En nu, lieve kinderen, blijf in Hem, opdat wij vrijmoedigheid hebben, wanneer Hij geopenbaard zal worden, en niet door Hem beschaamd gemaakt worden bij Zijn komst. Als u weet dat Hij rechtvaardig is, dan weet u dat ieder die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is.”

Let goed op wat Johannes hier zegt. Hij heeft in het gedeelte daarvoor geschreven over (en deels ook in dit gedeelte schrijft hij erover) “antichristen” – mensen die ontkennen dat Jezus de Christus (of: Gezalfde) is. Hier zegt hij dat de christen…

uit God geboren is – wedergeboorte, vers 29
- door de zalving van de Gezalfde, de Messias – het overtuigende onderwijs door de Heilige Geest met betrekking tot Christus, vers 21-26
- met als resultaat dat zo iemand de rechtvaardigheid doet – praktische gerechtigheid, vers 29
- zodat het vertrouwen en de vrijmoedigheid sterk mag zijn op de Dag van Christus’ verschijning – geloofszekerheid, vers 28

Wat John Piper dus schrijft op bladzijde 160 van What Jesus Demands from the World, is dus geheel in lijn met het Bijbelse onderwijs. Het laat zien dat deze man dit soort gedeelten serieus heeft genomen en na nauwkeurige studie een conclusie heeft getrokken waaruit blijkt dat het onderwijs van de apostelen betrouwbaar is. Geloofszekerheid is volgens Johannes iets wat met de tijd versterkt kan worden, of juist kan verzwakken. Hoe wij omgaan met de Heere Jezus – wat wij over Hem belijden en hoe wij ons onder Zijn heerschappij gedragen – bepaalt onze beleefde geloofszekerheid. Als ik een potje van mijn leven maak, hoef ik niet veel vrijmoedigheid te verwachten wanneer ik denk aan de wederkomst van Christus. En als ik dingen over de Heere ga roepen die niet in overeenstemming zijn met het Bijbelse getuigenis, geldt dit net zo goed.
Je zou kunnen zeggen dat Piper mensen prikkelt en uitdaagt om hier goed over na te denken. Voor mij staat vast dat hij met zijn “omstreden zin” geen leugen heeft laten drukken.
Bovendien maken Pipers tegenstanders een grote inhoudelijke fout. Zij stellen dat de “omstreden zin” suggereert dat christenen “door werken” worden gerechtvaardigd. Maar als we de context van Pipers woorden goed begrijpen, zien we dat we getuige zijn van een Babylonische spraakverwarring. Piper heeft namelijk gesteld dat de “echte, praktische gehoorzaamheid aan Gods wil” tot stand komt doordat Christus in ons aanwezig is en met Zijn kracht in ons werkt. De vraag is dan: wie is de uiteindelijke bron van deze werken? Het is Jezus Zelf. Het gaat hier niet over goede werken die gelovigen geheel zelf hebben verricht. Het gaat hier om de goede werken van Christus in gelovigen.

Lees de Bijbel om een theoloog te toetsen en niet andersom
Ik heb de afgelopen jaren geleerd theologen te waarderen op grond van wat ik hun geschriften en preken tegenkom en waarvan ik duidelijk kan zien dat dit voortkomt uit goede exegese. 1 Johannes 2:26-29 is zo’n gedeelte waarvan ik zeg: “Omdat ik Johannes hier drie kenmerken van de wedergeboorte zie formuleren, kan ik John Piper serieus nemen wanneer hij stelt dat “echte, praktische gehoorzaamheid aan Gods wil noodzakelijk is voor uiteindelijke verlossing.” Waarom? Omdat 1 Johannes 2:26-28 mijn uitgangspunt, mijn fundament is. Uit dat gedeelte moet de Bijbelse conclusie komen. En als ik die conclusie heb, kan ik deze vergelijken met de conclusie van iemand als John Piper. En als deze twee conclusies overeen blijken te komen, kunnen we God alleen maar danken voor Zijn genade.
Maar we moeten ervoor oppassen dat we niet in de omgekeerde volgorde te werk gaan. Dan wordt het gevaarlijk. Ik moet geen werken van John Piper gaan lezen om te ontdekken of wat de Bijbel zegt. Ik vrees dat er nogal wat mensen zijn die met deze houding een theologische discussie aangaan: “Ja, maar die zegt dit, en ik heb hem dat horen zeggen, en die vindt dat ook.” En ons nuchtere antwoord zou dan moeten zijn: “Leuk, dat al deze mensen dit vinden. Maar wat is jouw conclusie, nu je zelf de Bijbel hebt bestudeerd?” En als er dan een lange stilte valt, weet je meestal wel hoe laat het is: mensen hebben meer buitenbijbelse theologen bestudeerd dan de Bijbel zelf. Dan heb je niet zoveel meer om goed te kunnen concluderen. Dan heb je veel stof om deel te nemen aan hypes en trends, maar het Bijbelse kader dreig je te verliezen. En dat is nou juist wat we niet (zouden moeten) willen.



zondag 8 juli 2018

Hedendaagse gnostiek?

De boodschap van 1 Johannes

Een oproep aan dispensationalisten

Theologische opvattingen worden deels gekleurd door onze ervaringen. De opvatting op zichzelf wordt niet geboren door ervaring, maar de manier waarop wij ermee omgaan wel. Theologische opvattingen moeten altijd worden gevormd op grond van de Bijbel. De manier waarop iemand met deze opvattingen omgaat, laat echter iets van zijn eigen context zien. Waarom spreekt iemand bijvoorbeeld vaak over één onderwerp? Of waarom spreekt iemand vaak op één manier over een onderwerp? Wat zit hierachter? Waarom doet iemand dat? Wil diegene hiermee iets propageren of is hij juist bezig met ageren? Wil iemand voortdurend iets goeds en moois laten zien? Of wil iemand steeds het gevaar en de slechtheid van iets bewijzen?

Een persoonlijk verhaal
In mijn eigen leven is dit niet anders. Toen ik een jaar of zestien, zeventien was, las ik de Bergrede in de toen net uitgegeven Nieuwe Bijbelvertaling. Toen ik de woorden van Christus in Mattheüs 7:21-23 las, schrok ik:

“Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen Mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van Mijn hemelse Vader. Op die dag zullen velen tegen mij zeggen: “Heer, Heer, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, hebben wij niet in Uw Naam demonen uitgedreven, en hebben wij niet vele wonderen verricht in Uw Naam?” En dan zal Ik hun rechtuit zeggen: “Ik heb jullie nooit gekend. Weg met jullie, wetsverkrachters!”

Jezus Christus als Heere belijden betekent volgens Hemzelf dus helemaal niets. Wat heeft dan wel betekenis? Dat wij handelen naar de wil van Zijn hemelse Vader.
Je zou kunnen zeggen dat dit tekstgedeelte het zaadje is geweest dat God op dat moment – op die jeugdige leeftijd – heeft gezaaid en dat de vrucht ervan tot op de dag van vandaag zichtbaar is. Dit hele thema heeft mij nooit losgelaten. Sterker nog, uitgerekend een theologische discussie met bovenstaande tekst als sleutelgedeelte, heeft uiteindelijk meegewerkt aan mijn verlossing.
Ik weet wat het is om als antinomiaan te zondigen. Een antinomiaan is iemand die stelt dat gehoorzaamheid aan Gods geboden totaal niet noodzakelijk is, omdat Christus perfect geleefd heeft, onze zonden op zich genomen heeft en wij delen in Zijn volmaakte gerechtigheid. Gehoorzaamheid is niet belangrijk.
Ik wil niet weten wat er zou zijn gebeurd als deze tekst mij nooit had opgeschrikt. Ik denk dat ik wel weet wat er gebeurd zou zijn, maar erg prettige gedachten zijn dat niet.
Juist in de periode dat ik totaal weg dreigde te zakken in het moeras van de zonde – en met totaal bedoel ik dat de verharding van mijn hart zich gevoelsmatig in een vergevorderd stadium bevond – heeft de discussie met betrekking tot “lordship salvation” een belangrijke rol gespeeld. Voor mijn gevoel was God mij meer en meer aan het loslaten. Ik had al weinig tot geen kracht om op een boezemzonde te overwinnen, en ik kreeg het idee dat zelfs de vonkjes van bewaring verdwenen waren. Het gevecht was te groot, de kracht van de zonde te groot en daarmee werd het verlangen om ermee te breken steeds minder.

Hoe de “lordship salvation” controverse bijdroeg aan mijn verlossing
Eén ding ben ik echter nooit – ook toen niet – kwijtgeraakt vanuit Christus’ waarschuwing in Mattheüs 7:21: Hem belijden doe je nooit vanuit een pragmatisch standpunt. Het heeft helemaal geen nut om Hem even snel “Heere” te noemen, omdat je daarmee en plek in de hemel veiligstelt. Dat werkt toch niet. Het gaat er niet om wat je zegt, maar om wat je doet. Wat mij altijd is bijgebleven, is dit: óf je gaat voor “the real deal”, óf je doet het niet. Maar er is geen middenweg. Je kunt niet blijven bakkeleien en blijven modderen in de zonde, terwijl je op hetzelfde moment vrolijk belijdt Jezus als persoonlijke Verlosser en Heere te kennen.
Een groot deel van wat ik zeg of schrijf, ik dan ook sterk gekleurd vanuit deze achtergrond. Mijn indruk is dat ik verreweg het meeste heb geschreven, gesproken of nagedacht over het verlossende geloof in Jezus Christus – al puzzelend en worstelend met argumenten en Bijbelteksten. De “lordship salvation” controverse is er namelijk eentje die om de zoveel tijd in de kerkgeschiedenis opduikt en waarbij ook felle woorden worden gebruikt – juist omdat het om de kern van het Evangelie gaat.
Juist door mijn verleden weet ik hoe gevaarlijk het kan zijn om als een antinomiaan door het leven te gaan. Daarbij wil ik altijd weer de aandacht vestigen op Gods eer en de pastorale gevolgen. Ik denk dat het terecht is om te stellen dat juist degenen die de realiteit van alledag kennen, het beste mee kunnen praten over de theorie – en dus ook over de theologie. De praktijk van alledag leert ons eenzijdige denken af. Begrijp mij niet verkeerd: ik stel niet dat iemand goede theologie leert door levenservaringen te analyseren. Ik bedoel te zeggen dat levenservaringen kunnen bijdragen aan de juiste accenten en het realistischer interpreteren van de Bijbel.

Gevaarlijke eenzijdigheid
Nu wil ik iets doen, wat mogelijk voor opschudding zorgt. Maar ik kan eigenlijk niet anders dan een noodklok luiden. Er moet een pijnlijke vraag worden gesteld: Zien wij vandaag de dag zekere elementen van de gnostiek terug in het dispensationalisme? Loopt de Bedelingenleer als theologie het gevaar eenzijdig te worden in de benadering van verlossing? En als iemand vraagt: “Waarom haal je nou wéér die Bedelingenleer erbij?” dan is mijn antwoord: geen enkele theologische school is zó fel in zijn kritiek op “lordship salvation” dan het dispensationalisme. Dit is in mijn ogen veelzeggend.
We hebben de vorige keer gezien dat de apostel Johannes de praktijk van het geloofsleven en de houding van de gelovige ten aanzien van de zonde belangrijke kenmerken van het eeuwige leven noemt. Zeggen dat God licht is, betekent nog niet dat je ook werkelijk in het licht wandelt. Zeggen dat je geen zonde hebt, wil nog niet zeggen dat je ook echt geen zonde hebt gedaan.
In de gnostiek meende men dat dit los van elkaar kan bestaan. Men maakte een radicaal onderscheid tussen het fysieke en geestelijk leven. Hoe je leefde maakt eigenlijk niet uit, zolang je maar geestelijk verheven en verborgen kennis hebt die leidt tot verlossing. Het belang van het ene overschaduwde de realiteit van het andere. De zogenaamde werkelijkheid van het ene legde de realiteit van het andere als het ware het zwijgen op. We hebben de vorige keer gezien hoe Johannes hiermee omgaat.
Is het niet zo dat wij vandaag de dag worden geconfronteerd met een nieuwe vorm van gnostiek, waarbij de realiteit van het ene een grote schaduw legt over de werkelijkheid van het andere? Ik heb een zestal voorbeelden waarbij ik deze vraag wil stellen.

1. Er wordt één kant van Christus benoemd
In de Bedelingenleer wordt Christus veelal voorgesteld als Verlosser. Sommige dispensationalisten beweren zelfs dat het noemen van Christus als Heere tijdens evangelisatiediensten vermeden dient te worden, omdat dit voor ongelovigen onaantrekkelijk is. Welk belang wordt hiermee gediend? Wordt Christus hier in theologische zin niet in twee stukken verdeeld?

2. Er wordt één kant van de rechtvaardiging benoemd
Als gevolg van het feit dat Christus enkel als Verlosser wordt voorgesteld, wordt zichtbaar dat ook de verlossing door deze lens wordt verklaard. Dispensationalisten verdedigen – terecht! – de leer van de rechtvaardiging door het geloof in Christus alleen. Het credo “Niet uit werken, enkel uit genade!” wordt serieus genomen.
Wat echter opvalt, is dat men veelal de rechtvaardiging van de voorkant beschrijft en niet van de achterkant. Wat ik hiermee bedoel, is dat de rechtvaardiging aan de voorkant betekent dat wij door het geloof in Jezus Christus alleen, en alleen omwille van Zijn verzoenend lijden en sterven aan het kruis bij God kunnen worden aangenomen als rechtvaardigen. Geen enkel menselijk werk komt hier aan te pas.
De achterkant van de rechtvaardiging laat echter goede werken zien. We zijn niet gered of gerechtvaardigd door goede werken, maar wel voor goede werken. Men blijft echter voortdurend hameren op de voorkant van rechtvaardiging en sommigen beweren zelfs dat goede werken op geen enkele manier kan worden beschouwd als vrucht van de rechtvaardiging. Is dit niet de meest directe weg naar het antinomianisme? Wordt het leven van een christen hier niet geheel vrijblijvend voorgesteld, alsof God niet tot Zijn doel kan komen in en met de levens van Zijn kinderen?

3. Er wordt één kant van de zonde benoemd
Als gevolg van deze ogenschijnlijke vrijblijvendheid wordt de behandeling van de zonde ook anders. Er wordt veelal op gewezen dat de zonden vergeven zijn. Er is echter weinig aandacht voor het feit dat de macht van de zonde gebroken is. Vergeving van zonden is in de kern waar het om draait. Veelal wordt verkondigd dat Christus de Verlosser is die redt van de hel, terwijl we in Mattheüs 1:21 lezen:

“Ze zal een Zoon baren. Geef Hem de naam Jezus, want Hij zal Zijn volk bevrijden van hun zonden.”
(Nieuwe Bijbelvertaling, cursivering door mij)

Vergeving is het speerpunt van de verlossing. Wil je verlost worden, dan moet je vergeven worden. Bevrijd worden van de zonde zelf hoeft echter niet. Wordt hiermee niet het grotere probleem van de zonde genegeerd, namelijk dat het een sterke macht is die gebroken moet worden? Wordt de zonde niet teveel als administratieve schuld gezien, die weg is dankzij het kruis van Christus op Golgotha?

4. Er wordt één kant van Gods genade benoemd
Door vergeving en bevrijding van zonden van elkaar los te koppelen, ontstaat er een eenzijdig beeld van Gods genade: genade vergeeft, maar hoeft niet noodzakelijkerwijs te bevrijden van zonde. Als dit waar is, dan heeft Paulus beslist te hoog ingezet toen hij schreef:

“Weet u niet dat wie onrecht doet geen deel zal hebben aan het koninkrijk van God? Vergis u niet. Ontuchtplegers noch afgodendienaars, overspeligen, schandknapen noch knapenschenders, dieven noch geldwolven, dronkaards, lasteraars noch uitbuiters zullen deel hebben aan het koninkrijk van God. Sommigen van u zijn dat ooit geweest, maar u bent gereinigd, u bent geheiligd, u bent rechtvaardig verklaard in de Naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God.”
(1 Korinthe 6:9-11, Nieuwe Bijbelvertaling)

Paulus is hier heel duidelijk: wat sommigen ooit waren, zijn zij niet meer! Hij noemt reiniging, heiliging en rechtvaardiging hier in één zin, in één adem.
Toch beweren sommigen dat Gods genade enkel het wegnemen van de zondeschuld is. Opnieuw dringt zich hier de onvermijdelijke vraag op: Is dit niet de meest directe weg naar het antinomiaanse levenspad? Wordt de zonde hier niet vrij spel gegeven?

5. Er wordt één kant van geloofszekerheid benoemd
Het is onvermijdelijk dat de visie of opvatting van het ene onderwerp gevolgen heeft voor het verstaan van het andere onderwerp. Komen we bij het onderwerp geloofszekerheid, dan zien we hetzelfde gebeuren. Alleen de vergeving van zonden garandeert mij van eeuwig leven en verlossing. Ik ben voor eeuwig gered, omdat God belooft dat Hij mijn zonde in Christus verzoend – en dus vergeven – heeft. Er is volgens een bepaalde groep dispensationalisten geen andere grond voor geloofszekerheid. Alleen zeggen (denk even terug aan Mattheüs 7:21) dat Christus jouw persoonlijke Verlosser is, geeft de garantie dat je naar de hemel gaat.
De vorige keer hebben we gezien dat de apostel Johannes zo niet denkt. Johannes denkt niet alleen in geestelijke waarheid, maar ook in praktische waarheid. Hij vraagt zich af of hij de beloften van God vervuld ziet worden in het leven van Zijn kinderen. Bepaalde voorgangers stellen echter dat het voldoende is “te zeggen dat je in Jezus gelooft” – immers, wie gelooft heeft eeuwig leven. De vraag is hier: Worden de beloften van God met betrekking tot de verlossing niet té geestelijk gemaakt en de verbinding met het leven van alledag niet opgeheven? Is dit niet opnieuw een gemakkelijke deur naar het antinomianisme?

6. Er wordt één kant van het eeuwige leven benoemd
De verzekering dat iemand behouden is kleurt ook de voorstelling van het eeuwige leven. Dat lijkt in beginsel een vreemde gedachte, maar de gevolgen worden duidelijk als we de geloofszekerheid betrekken op het eeuwige leven. Stel dat ik alleen vergeving van zonden ontvang, zonder dat de macht van de zonde in mijn leven wordt gebroken. Wat zegt dit over het eeuwige leven? Zegt het niet dat de zonde ook kan heersen in iemand die Gods Heilige Geest ontvangen heeft en in zich heeft wonen? Nog directer gesteld: zegt het niet dat de zonde over de kracht van de Heilige Geest heerst? Dat iemand – hoewel de Heilige Geest ontvangen te hebben – in dit leven nooit toekomt aan heiligmaking en de gelijkvormigheid aan het Beeld van Christus?
Zegt dit niet dat het eeuwige leven vooral het wegdoen van de schuld is, zonder het beeld van een persoon te veranderen? De vraag is: Wordt hier niet vooral de duur van het eeuwige leven (eeuwig) uitgespeeld tegen de kwaliteit ervan (gelijkvormigheid aan Christus)? Wordt de plaats van het eeuwige leven (de hemel, waar vrede, rust en gezondheid is) niet uitgespeeld tegen het doel ervan (met Christus zijn en Hem weerspiegelen)?

Word wakker! – en schud de eenzijdigheid van je af
Mijn oproep wordt vooraf gegaan door twee vragen: ten eerste wil ik de vraag stellen of je de “antinomiaan” in jezelf herkent. Als je de bovengenoemde zes punten hebt gelezen, kom je dan tot de ontdekking dat dit (al dan niet in zijn geheel) jouw persoonlijke overtuigingen zijn? Herken jij je in sommige punten?
Het tweede dat ik je wil voorleggen is dit: ben je het ermee eens dat de bovengenoemde zes punten ongeoorloofde onderscheidingen weergeven? Deze onderscheidingen sturen sterk één kant op, namelijk de kant van gemakkelijke vergeving, gemakkelijke verlossing. Het is de kant waarvan Jezus Christus Zelf heeft gezegd dat je die juist niet op moet gaan. Want niet iedereen die van Hem zegt dat Hij de Heere en Verlosser is, zal Gods Koninkrijk binnengaan, maar alleen degenen die deze belijdenis waarmaken in hun leven – door de kracht van de Heilige Geest.

Mijn oproep en gebed is dat mensen mogen breken met deze valse onderscheidingen. Dat er afscheid wordt genomen van theologische eenzijdigheden. Wellicht zijn er mensen, die denken: “Je hebt een karikatuur geschetst, zo erg als dat jij het schrijft, is het in werkelijkheid niet.” Als jij zo iemand bent, dan wil ik je vragen om deze video in zijn geheel te bekijken. En ik geef graag toe dat er binnen het dispensationalisme verschillend over deze dingen wordt gedacht. Maar zolang er stemmen zijn, die dit geluid laten horen, moeten we erkennen dát ze bestaan en moeten we de beestjes bij hun naam (blijven) noemen. Het enige dat ik kan zeggen, is dit:

Ga voor het echte leven, niet voor het gemakkelijke.
Ga voor “the real deal”, niet voor een masker.
Het grote wonder van verlossing is niet alleen dat God de zonde kan en wil vergeven, maar dat Hij geestelijk harde en versteende harten kan doen smelten door de kracht van Zijn genade.

Dat Hij dit in jouw leven mag doen.

Blogarchief