SalvationInGod

Posts tonen met het label godsvrucht. Alle posts tonen
Posts tonen met het label godsvrucht. Alle posts tonen

dinsdag 9 februari 2021

“Als u tenminste in het geloof blijft…”

De kracht van Christus’ verzoeningswerk

Welke garantie heeft een christen dat, als hij vandaag oprecht gelooft in de Heere Jezus, hij dit morgen ook zal doen?

Sommige Bijbelgedeelten benadrukken dat tot het einde toe volharden in het geloof een absolute vereiste is om zalig te worden (zie voor de meest letterlijke verwoording hiervan Mattheüs 24:13).

In zijn brief aan de Kolossenzen benoemt Paulus ook deze vereiste:

“En Hij heeft u, die voorheen vervreemd was en vijandig gezind, zoals bleek uit uw slechte daden, nu ook verzoend, in het lichaam van Zijn vlees, door de dood, om u heilig en smetteloos en onberispelijk voor Zich te plaatsen, als u tenminste in het geloof blijft, gefundeerd en vast, en u niet laat afbrengen van de hoop van het Evangelie, dat u gehoord hebt, dat gepredikt is in de hele schepping die onder de hemel is, waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben.” (Kolossenzen 1:21-23)

Verzoening en volharding: spanningsveld?
Het lezen van deze woorden zorgt mogelijk voor ongemak. Het lijkt alsof Paulus hier een mengeling van zekerheid en onzekerheid beschrijft. In vers 21-22 schrijft hij met een zekere toon dat “Hij [Christus] u nu ook heeft verzoend, in  het lichaam van Zijn vlees, door de dood, om u heilig en smetteloos en onberispelijk voor Zich te plaatsen.” Vervolgens lijkt hij daar een element van onzekerheid toe te voegen, door te vervolgen met de woorden “als u tenminste in het geloof blijft…”
Het woordje “als” in vers 23 doet de vraag rijzen wat daadwerkelijk onze verlossing effectief maakt. Is het Christus’ verzoeningswerk (vers 21-22)? Of is het ons volhardende geloof (vers 23)? We kunnen de vraag ook anders stellen: maakt mijn geloof het verzoeningswerk van Christus effectief? Of bezit het verzoeningswerk van Christus de kracht om mij geloof te schenken?
In de kerkgeschiedenis zijn er globaal genomen twee verschillende benaderingen geformuleerd om hierover helderheid te krijgen.
De eerste benadering stelt dat het geloof van de persoon het verzoeningswerk van Christus als het ware effectief maakt. Met andere woorden: zolang iemand niet in Christus gelooft als Zaligmaker, is het verzoeningswerk van de Heiland voor die persoon tot geen enkel nut. Vanaf het moment dat die persoon wél in Christus gelooft, krijgt het verzoeningswerk van de Messias zijn verlossende waarde en wordt het effectief.
De tweede benadering kijkt naar de verzoening als een volkomen, compleet en effectief verlossingswerk van Christus, dat niet alleen krachtig is om de zondaar te redden, maar ook om hem of haar het geloof te schenken. Kort samengevat: door Zijn verzoeningswerk heeft Christus alles gekocht voor de zaligheid van de zondaar; niet alleen de vergeving van zonden, maar ook het geloof – en alle andere geestelijke zegeningen (zie Efeze 1:3-14).
De wijze waarop je naar het verzoeningswerk van Christus kijkt, bepaalt ook de manier waarop je het woordje “als” in Kolossenzen 1:23 leest. Laten we eens kijken wat er gebeurt als we beide benaderingen toepassen op de woorden van Paulus.

Benadering 1: Geloof van de persoon is beslissend

In de eerste benadering heeft de waarheid van Kolossenzen 1:21-22 geen waarde, zolang de zondaar niet in Christus gelooft. Als het zo is, dat het verzoeningswerk van Christus pas waarde krijgt op het moment dat iemand zijn of haar vertrouwen op Christus stelt, wat is dan de betekenis van het woordje “als” in Kolossenzen 1:23? De enige mogelijke conclusie die we hieruit kunnen trekken, is dat het verzoeningswerk van Christus enkel en alleen effectief is voor iemand, zolang hij of zij gelooft. Op het moment dat iemand zijn geloof zou afzweren, vervalt de effectieve waarde van Christus’ verlossingswerk voor hem of haar. In dat geval zou zo iemand niet alleen zijn geloof, maar ook zijn redding verliezen. Deze benadering dwingt ons er dus toe om het woordje “als” te lezen als een voorwaarde die door de gelovige vervuld dient te worden om het verlossingswerk van Christus effectief te houden. Kortom: de voorwaarde van vers 23 bepaalt de geldigheid van vers 21-22.

Benadering 2: Verzoeningswerk van Christus is beslissend 

Bij de tweede benadering wordt de kracht en effectiviteit van Christus’ verzoeningswerk als uitgangspunt genomen, niet het geloof van de persoon. Christus heeft door Zijn dood en opstanding de gelovige met Hem verzoend, en dit betekent dat Hij alle geestelijke zegeningen heeft geschonken aan de gelovige, waaronder het geloof in Hem. Als het zo is, dat Christus alles heeft gekocht en betaald met Zijn bloed, wat betekent dit dan voor het woordje “als” in Kolossenzen 1:23? Wanneer we uitgaan van de effectiviteit en kracht van Christus’ verzoeningswerk, lezen we dit niet allereerst als een voorwaarde die de gelovige dient te vervullen, maar als vrucht die wijst op de realiteit van de verzoening met God in iemands leven. Dus: de realiteit van vers 21-22 garandeert de gelovige dat vers 23 in zijn leven vervuld zal worden. Het feit dat iemand volhardt in het geloof, bewijst dat Christus diegene werkelijk met Zijn bloed heeft gekocht.

Christus de Zekerheid, niet mijn geloof
Persoonlijk geloof ik dat de Bijbel de tweede benadering onderbouwt en verdedigt. Het is juist de eerste benadering die de onzekerheid voedt, omdat mijn persoonlijke geloof wordt beschouwd als beslissende factor voor de uiteindelijke verlossing. Hoewel het oppervlakkig gezien zo lijkt te zijn, heeft dit in pastoraal opzicht verstrekkende gevolgen. Want als de uiteindelijke verlossing ten diepste staat of valt met mijn geloof, wie garandeert mij dan dat ik de eindstreep haal? In mijzelf heb ik die garantie helemaal niet. Als het werkelijk van mij af zou hangen, zou ik iedere ochtend in spanning wakker worden en mijzelf af moeten vragen of ik wel “zin” heb in geloven.
Het verraderlijke van de eerste benadering is dat het mensen helemaal niet doet vertrouwen op het verzoeningswerk van Christus. Ten diepste leert het mensen te geloven in hun eigen geloof. De Bijbel roept ons echter nooit op om te vertrouwen op ons eigen geloof. We worden opgeroepen om te vertrouwen op Christus!

Volharden
door verzoening, niet voor verzoening
Als de zekerheid in Christus gevonden wordt, en niet in mijn eigen geloof, hoe moeten we dan omgaan met Bijbelgedeelten die onze uiteindelijke verlossing koppelen aan het levende geloof (en het volharden daarin)? Neem Mattheüs 24:9-13:

“Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn Naam. En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten. En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden. En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen. Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.”

Allereerst moeten we erachter komen wat hier precies wordt bedoeld met “volharden tot het einde.” Christus moet hier alle in vers 9-12 genoemde elementen bedoelen. Dit wil zeggen dat Bijbelse volharding betekent:

·       dat iemand niet uit angst zijn geloof in Christus afzweert, maar bereid is zijn leven fysiek af te leggen omwille van het Evangelie en de Naam van de Heere Jezus;

·       dat iemand niet wordt meegevoerd door de sfeer van haat, maar blijft liefhebben;

·       dat iemand niet wordt meegesleurd door misleidende boodschappen, maar te allen tijde vasthoudt aan het Bijbelse onderwijs 

·       dat iemand niet meegesleept wordt op een weg van wetteloosheid, maar op God gericht anderen blijft dienen.

Volgens Mattheüs 24:13 maken deze vier elementen een noodzakelijk onderdeel uit van het volhardende geloof.
Wanneer we, zoals bij de eerste benadering, stellen dat de uiteindelijke verlossing wordt verkregen door te blijven geloven – waardoor het offer van Christus effectief blijft voor de gelovige – lopen we het grote gevaar dat we de gelovige hiermee terugwerpen op zichzelf. Hij is dan niet langer gericht op de kracht en effectiviteit van Christus’ offer, maar wordt overweldigd door een lijst met voorwaardelijke opdrachten die hijzelf dient te vervullen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat mensen met een dergelijke mind-set onzeker worden over de kracht van hun eigen geloof: “Kan ik het wel opbrengen om voor Christus te sterven, als ik voor die keuze wordt gesteld?” En: “Kan ik in alle gevallen onbaatzuchtig en dienend blijven liefhebben, zoals dit van mij wordt gevraagd?”
Het perspectief wordt echter radicaal anders, als we beseffen dat Christus’ verzoeningswerk de kracht in zich heeft om de gelovige daadwerkelijk alles te geven wat hij of zij in dergelijke omstandigheden nodig heeft: moed en liefde. Niet alleen heeft Christus door Zijn offer mijn ongerechtigheid gedragen; niet alleen heeft Hij de volmaakte gerechtigheid voor mij verworven, waarmee ik rechtvaardig voor God kan verschijnen; Hij heeft door Zijn offer ook mijn heiliging en gehoorzaamheid gekocht, zodat het geen vraag meer is óf ik wel volharden zal tot het einde.
Wanneer we het verzoeningswerk van Christus – de waarde, kracht, effectiviteit en zekerheid ervan – als fundament en uitgangspunt nemen, hoeven we Mattheüs 24:13 en Kolossenzen 1:23 niet te lezen als voorwaarden die door de gelovige zelf vervuld dienen te worden, maar als vrucht die blijkgeven van het feit dat wij werkelijk door Christus met God zijn verzoend en dat wij, door Zijn genade, werkelijk een levend geloof hebben ontvangen.

Het gevaar van hypothetisch denken
De eerste benadering brengt een groot gevaar met zich mee. Het verleidt mensen ertoe om hypothetisch te gaan denken. Hypothetisch denken betekent dat mensen zich bezighouden met scenario’s van wat mogelijk, eventueel zou kunnen gebeuren. Of dat mensen zichzelf de vraag stellen: “Wat als datgene waarvan ik denk dat het momenteel waar is, uiteindelijk toch niet waar blijkt te zijn?”
Om bij de eerste benadering te blijven: stel dat ik vandaag, nu, op dit moment mijn vertrouwen op Jezus Christus stel, hoe zeker kan ik er dan van zijn dat dit morgen ook zo is? En overmorgen? En volgende week? Volgend jaar? Tot aan het moment van sterven? Moet ik bewust rekenen met het gevaar dat mijn geloof vandaag onoprecht kan zijn, omdat het morgen misschien wel weg is?
Ik geloof niet dat dit de kant is die wij op moeten gaan. De Bijbel wijst een andere weg. De Bijbel doet in dit opzicht niet aan hypothetisch denken. De Bijbel geeft ons handvatten om met zichtbare signalen en kenmerken te rekenen. Daarom pleit ik ervoor om niet zozeer voorwaardelijk te denken, maar vruchtwaardelijk. Dit “vruchtwaardelijk denken” helpt ons om op grond van Bijbelse gegevens en kenmerken te toetsen en beoordelen.
Het heeft geen nut om je vandaag druk te maken over de hypothetische werkelijkheid van morgen. De angst om vandaag een onoprecht geloof te bezitten dat morgen aan het licht kan komen, bevordert het geloof in Christus op geen enkele manier. We kunnen heel verdacht naar ons eigen geloof kijken, maar daar moeten wel Bijbelse gronden voor zijn. Ik zeg dus niet dat wij ons geloof of geestelijk leven nooit dienen te toetsen. Dat moet zeker wel gebeuren. Maar bij voorbaat al uitgaan van de gedachte dat het beleden geloof in Christus nep of onoprecht kan zijn – of zelfs nog erger: dat het beleden geloof nep is – is desastreus. We moeten ervoor waken om niet in een spiraal van introspectieve argwaan terecht te komen, alsof alles bij voorbaat verdacht is. Alles wordt betwijfeld. Alles wordt betwist. Elk kenmerk, elke blijk van Gods genade wordt met zo’n houding miskend. Immers, zou het wel echt zijn? En misschien is het vandaag wel echt, maar is dat morgen ook het geval?
Willen we de genade ontvangen om te volharden in het geloof, dan zullen we de maaltijd met het Levende Brood moeten blijven nuttigen. Willen we door genade tot het einde van ons aardse leven blijven vertrouwen op Christus, dan zullen we bij deze maaltijd in geestelijke zin van Zijn bloed moeten blijven drinken (Johannes 6:53). Alleen op die manier vloeien de geestelijke zegeningen met kracht en effectief ons leven binnen.

Wanneer moeten de alarmbellen rinkelen?
Het is mijn stellige overtuiging dat we de zaken van het geestelijke leven moeten bezien vanuit het krachtige en effectieve offer dat Christus voor eens en voor altijd heeft gebracht (Hebreeën 10:10). Dáár ligt de zekerheid van de christen; niet in zijn schommelende geestelijke toestand. Als we elkaar als christenen in het geloof willen opbouwen, bemoedigen én vermanen, zullen we diep geworteld moeten zijn in het verzoeningswerk van Christus. We moeten weten welke geestelijke zegeningen Hij voor ons met Zijn bloed heeft verdiend. We moeten vanuit het offer denken aan de verdiensten en vanuit de grond zien op de vrucht. Wanneer we ons geestelijk leven onderzoeken, dienen we onszelf de vraag te stellen: zie ik vruchten die Christus met Zijn bloed heeft verworven? Kan deze vraag positief worden beantwoord, dan is er ruimte voor oprechte hoop, troost en bemoediging. Moeten we deze vraag – na een gedegen, eerlijke reflectie – negatief beantwoorden, dan zullen we moeten zeggen: “Christus heeft Zich niet geofferd om het leven te verwerven dat jij nu leidt.”
Op deze manier kunnen we zelf het negatieve of ontkennende antwoord op de vraag of iemand de vrucht van Christus’ verzoeningswerk in zijn leven ziet en ervaart, verbinden met het verzoeningswerk zelf. En daar gaat het uiteindelijk om. Op deze manier laten we niet alleen zien wat er mis is in iemands leven, maar worden we ook direct gewezen op de Bron van geestelijk leven en herstel: Jezus Christus, Gods Lam – voor ons geslacht. 

zondag 16 februari 2020

IJver zonder het juiste inzicht

Gerechtigheid die niet verlost

Het hart van het christelijk geloof heeft alles te maken met het begrip gerechtigheid. De mens is moreel verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Hij moet gerechtigheid bezitten om voor God te kunnen verschijnen, zonder veroordeeld te worden. God kan geen ongerechtigheid in Zijn tegenwoordigheid toestaan; Hij is volmaakt in Zijn heilige karakter. Deze waarheid is pijnlijk, beangstigend en bedreigend voor ons allemaal. Wij bezitten namelijk geen volmaakte gerechtigheid. Als wij voor God verschijnen in de staat waarin wij zijn geboren – onvolmaakt, opstandig, liefhebbers van het kwaad – dan zal Gods rechtvaardige oordeel ons eeuwige lot zijn.

Het najagen van gerechtigheid
Op het eerste gezicht lijkt dit een troosteloze boodschap – God vraagt iets van mij dat geen mens heeft! Hij eist volmaakte gerechtigheid, en ik kan het Hem niet aanbieden; niemand kan het Hem aanbieden.
Als het hierbij bleef, zou de Bijbelse boodschap inderdaad pessimistisch zijn. Maar de boodschap eindigt hier niet. De gerechtigheid die wij nodig hebben om voor God te kunnen verschijnen – en die we in onszelf niet hebben – is verkrijgbaar. We kunnen de gerechtigheid ontvangen om rechtvaardig voor God te verschijnen.
De cruciale vraag is natuurlijk: hoe verkrijg ik deze gerechtigheid? In Romeinen 9:30-31 schetst Paulus een paradoxaal contrast:

“Wat zullen wij dan zeggen? Dit: dat de heidenen, die geen gerechtigheid hebben nagejaagd, gerechtigheid verkregen hebben, gerechtigheid echter die uit het geloof is. Maar Israël, dat de wet van de gerechtigheid najaagde, is aan de wet van de gerechtigheid niet toegekomen.”

Wat is hier zo paradoxaal aan? Dit: het Verbondsvolk Israël, dat door God uit Egypte is bevrijd en onder leiding van Mozes en Jozua naar het beloofde land is geleid – het volk dat Gods “verbonden en de wetgevingen en de eredienst en de beloften” ontvangen heeft (Romeinen 9:4) – heeft geen gerechtigheid verkregen.
En de heidenen, mensen uit de volken waar God geen bijzondere verbondsrelatie mee heeft, hebben de gerechtigheid wel verkregen.
Wat is hier misgegaan? Paulus vervolgt zijn betoog in Romeinen 9:32:

“Waarom niet [waarom heeft Israël de gerechtigheid niet verkregen]? Omdat zij die niet uit het geloof zochten, maar als uit werken van de wet. Want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, zoals geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een struikelblok. En: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.”

Paulus legt uit dat het volk Israël de wet heeft misbruikt als een ladder om op te klimmen naar Gods aanvaarding. Opvallend is dat Paulus over de heidenen schrijft dat zij de gerechtigheid niet hebben nagejaagd, maar dat Israël de wet van de gerechtigheid najaagde. Israël heeft de wet nagejaagd als middel om met de eigen verworven en onvolmaakte gerechtigheid voor God te verschijnen. De conclusie die Paulus in Romeinen 10:1-2 verbindt aan deze poging om rechtvaardig voor God te verschijnen, liegt er niet om:

“Broeders, de oprechte wens van mijn hart en mijn gebed tot God voor Israël is gericht op hun zaligheid. Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht.”

Israël is een buitengewoon bevoorrecht volk. God verkoos dit volk als eigendom voor Hemzelf. Hij heeft verbonden met hen gesloten; Hij heeft hen geleid uit het slavenhuis van Egypte. Hij is Zelf onder dit volk komen wonen als Mens – “de zaligheid is uit de Joden” (Johannes 4:22). En toch, toch hebben zij niet de gerechtigheid verkregen die nodig is om voor God te bestaan.

Geloof in Christus ontvangt de gerechtigheid van God
Paulus noemt de Israëlieten “ijverig, maar niet met het juiste inzicht.” Welk inzicht missen zij? Waarom verkrijgt een mens geen volmaakte gerechtigheid door de werken van de wet te doen? Het antwoord lezen we in Romeinen 10:3:

“Omdat zij immers de gerechtigheid van God niet kennen en een eigen gerechtigheid tot stand proberen te brengen, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen.”

Merk op dat Paulus hier de gerechtigheid van God tegenover de eigen gerechtigheid van de Israëlieten plaatst. Hij noemt de inspanning van mensen om met eigen gerechtigheid rechtvaardig voor God te kunnen verschijnen ijver zonder inzicht. Waarom? Omdat het een nutteloze poging is. Je kunt je volledig inspannen voor een totaal nutteloze zaak. Het heeft geen nut om eigen gerechtigheid te verwerven door de werken van de wet te doen. God vraagt niet om mijn gerechtigheid; Hij vraagt om Zijn gerechtigheid. Paulus schrijft dat Israël zich niet heeft onderworpen aan Gods gerechtigheid. Het is niet fout om jezelf in te spannen voor gerechtigheid, maar het is wel dodelijk als jij je hierbij niet onderwerpt aan Gods gerechtigheid. Welke gerechtigheid bedoelt Paulus hier? Lees Romeinen 10:4 maar:

“Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft.”

Jezelf onderwerpen aan Gods gerechtigheid betekent het opgeven van jouw inspanningen om met eigen gerechtigheid gerechtvaardigd te worden voor God. Je stopt met het doen van goede werken om door God aanvaard te worden. Het betekent dat je volledig vertrouwt op de gerechtigheid van God, die in Jezus Christus geopenbaard is. Christus leefde het volmaakte leven dat ik heb moeten leven en stierf de dood die ik had moeten sterven. Op het kruis van Golgotha zag God mijn zonde en mijn ongerechtigheid en legde dit alles op Zijn Zoon. Wanneer ik mij door het geloof in Christus onderwerp aan Gods gerechtigheid, ziet God de volmaakte gerechtigheid van Jezus in mij. Hier klopt het hart van het Evangelie!

Volhardend geloof: jezelf blijven onderwerpen aan de gerechtigheid van God
Het is nodig dat wij als christenen de kern van het Evangelie – Christus voor ons en niet mijn gerechtigheid, maar Zijn gerechtigheid – iedere dag voor ogen houden. Waarom? Omdat we anders net als de Israëlieten dreigen te worden – “ijverig, maar niet met het juiste inzicht.” De Bijbel is glashelder over de waarheid dat een mens niet gerechtvaardigd wordt door de werken van de wet, maar de Bijbel is net zo duidelijk over een geloof zonder goede werken – of, om in de termen van Romeinen 9:30-10:4 te blijven spreken: een geloof zonder werken van gerechtigheid – dat is dood (Jakobus 2:14-26).
Ik weet niet wat een dergelijke boodschap met jou doet, maar het kan zomaar zijn dat het je schrik aanjaagt en dat je gebukt gaat onder getob en onzekerheid over je eigen geloof: “Heb ik wel genoeg goede werken? En wanneer zijn goede werken goed? Kan ik op de Dag van het Oordeel wel met vrijmoedigheid voor Jezus Christus verschijnen? Zal ik op die Dag echt rechtvaardig bevonden worden?”
Ik ben ervan overtuigd dat het noodzakelijk is dat in de levens van Gods kinderen goede werken geopenbaard zullen worden op de Dag van Christus’ wederkomst. Ik ben echter huiverig voor de pastorale gevolgen als we de noodzakelijke aanwezigheid van goede werken gaan overbenadrukken, waardoor mensen geestelijk verkrampt raken. Dit zal waarschijnlijk leiden tot meer slechte dan goede werken.
Gods Kerk heeft deel gekregen aan de verlossing door zich te onderwerpen aan Zijn geopenbaarde gerechtigheid in Jezus Christus. En de Kerk zou haar bestaansrecht verliezen indien zij zich de gerechtigheid buiten Christus om zou gaan zoeken. Ook christenen dienen zich elke dag te onderwerpen aan de gerechtigheid van God, in Christus.

De Dag van het Oordeel openbaart het fundament
Misschien vraagt iemand nu: “Maar hoe zit het dan met de goede werken van gelovigen? We zijn toch geroepen om God te verheerlijken met goede werken?” Jazeker, dat zijn we. Het is echter van levensbelang om het principe van Gods oordeel bij Christus’ wederkomst te begrijpen. De Dag van het Oordeel zal openbaren of wij ons werkelijk hebben onderworpen aan de gerechtigheid van God. De cruciale vraag op de Dag van het Oordeel is deze: “Heb jij je onderworpen aan de gerechtigheid van God? Heb jij Christus door het geloof ontvangen als jouw volmaakte gerechtigheid?” Die vraag zal gesteld en beantwoord worden. Hoe gebeurt dit? Door te kijken naar de werken. De vraag naar het geloof zal worden beantwoord met de geopenbaarde werken. Waarom is dat? De London Baptist Confession of Faith uit 1689 plaatst de goede werken van gelovigen in het juiste perspectief. De eerste paragraaf rekent af met de “ijver zonder het juiste inzicht” waar Paulus over schrijft in Romeinen 10:2:

“Good works are only those works that God has commanded in his holy Word. Works that do not have this warrant are invented by people out of blind zeal or on a pretense of good intentions and are not truly good.”

In paragraaf 2 lezen we over het fundament van de goede werken:

“These good works, done in obedience to God’s commandments, are the fruit and evidence of a true and living faith. Through good works believers express their thankfulness, strengthen their assurance, build up their brothers and sisters, adorn the profession of the gospel, stop the mouths of opponents, and glorify God. Believers are God’s workmanship, created in Christ Jesus for good works, so that they bear fruit leading to holiness and have the outcome, eternal life.”

Goede werken komen voort uit een levend geloof. God zal op de Dag van het Oordeel openbaren of het geloof van belijdende christenen een levend geloof is geweest. Levend geloof wordt bewezen door goede werken.
De fout die we nu kunnen maken, is dat we met “ijver zonder inzicht” en op geforceerde wijze goede werken proberen te produceren. Immers, op de Oordeelsdag moeten deze goede werken te vinden zijn. Wie goede werken mee kan brengen op de Dag van het Oordeel, is safe. Toch?

Goede werken zijn als de zuivere klank van een muziekinstrument
Het beeld van goede werken als de vruchten aan een boom is een bekend beeld uit de Bijbel (Mattheüs 7:15-20). Misschien is het volgende voorbeeld verhelderend.
Als iemand jou zou vragen om een goed geluid van een akoestische gitaar te produceren, wat is daar dan voor nodig? Natuurlijk, een gitaar. Maar wat is ervoor nodig om een gitaar te maken? Hout voor de klankkast, mahonie of ceder voor de hals, snaren van nylon of metaal en stemknoppen om de snaren op de juiste spanning te brengen. Alle materialen moeten worden samengevoegd en de juiste spanning, lengte en dikte hebben om een goed gitaargeluid te kunnen produceren. Je zou kunnen zeggen: het juiste materiaal maakt de klank goed. Het fundament maakt de klank. Is het fundament onzuiver, dan is de klank onzuiver. Zo is het ook met goede werken. Als de bron van onze goede werken – denk terug aan de ijver zonder inzicht! – onzuiver is, zullen ze niet als goede werken geopenbaard worden bij Christus’ komst.
De Oordeelsdag zal openbaren of ons fundament juist is. Daarom is het belangrijk om oog te hebben voor de goede werken (want deze openbaren ons fundament), maar is het nóg belangrijker oog te hebben voor ons fundament (want zonder goed fundament geen verlossing). Als wij willen dat ons leven de zuivere en heerlijke klanken van het Evangelie laat klinken, dan dienen we onszelf te blijven onderwerpen aan de gerechtigheid van God en om ons te blijven voeden met Jezus Christus.

De Oordeelsdag: wereldwijde gerechtigheid tot eer van God
Het doel van de Oordeelsdag is dat het fundament van ons leven wordt geopenbaard. Het is een grote misvatting te denken dat de mens centraal staat op de Oordeelsdag. Nee – het Lam, Dat geslacht is, de Leeuw van Juda, Gods Zoon, de Heere Jezus Christus, zal op die Dag het stralende Middelpunt zijn. Zelfs de goede werken van Gods kinderen zullen getuigen van Christus. Daarom is de vraag op de Oordeelsdag niet: “Heb je goede werken?” De vraag is: “Op welk fundament zijn jouw werken gebouwd?”
Wanneer we denken aan de Dag van het Oordeel, moet ons hart sneller gaan kloppen vanwege gerechtigheid van God in Christus. Christenen mogen de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen nooit uit het oog verliezen. Ze moeten het blijven koesteren. Ze moeten het blijven verkondigen – ook aan zichzelf. Wie zichzelf niet wil onderwerpen aan de gerechtigheid van God, gaat voorbij aan Christus. Een miljoen goede werken buiten Christus om kunnen het verwerpen van de volmaakte gerechtigheid van Gods Zoon nooit compenseren. Wie dat doet, verwerpt Gods verlossende genade. Zo iemand kan nog zo ijverig zijn, maar doet dit zonder inzicht.

zondag 24 november 2019

Christus is alles!

Handreikingen voor Bijbelverklarende prediking

Wat is een goede preek? Wanneer kun je zeggen dat een preek het vermogen heeft levens van mensen te veranderen? Hangt het alleen van de Heilige Geest af? Of heeft de prediker hier ook een rol in?
De afgelopen tijd heb ik vaker nagedacht over prediking. Als ik Gods Woord mag verkondigen, wát wil ik de mensen dan meegeven? Gebruik ik de Bijbel voor mijn eigen agenda, of zoek ik biddend naar Gods leiding en wil ik in afhankelijkheid van Hem een boodschap aan de gemeente brengen?

De zoektocht naar evenwichtige prediking
Toen ik bezig was met de prekenserie over Psalm 66, kreeg ik een nieuw, verfrissend inzicht met betrekking tot de Godgecentreerdheid van God Zelf. En zoals Paulus spreekt over “de schijn van godsvrucht” (2 Timotheüs 3:5), zo is het ook mogelijk te spreken over “de schijn van Godgecentreerdheid.”
Ik heb ontdekt dat het mogelijk is op een manier te preken die Godgecentreerd lijkt, maar die ten diepste voortdurend bezig is met de mens.
In één van de preken over Psalm 66 heb ik gezegd – misschien was het prikkelend, maar toch ook vol overtuiging – dat God alleen tevreden is met Zijn eigen werk. Schakel ik hiermee het werk van de mens uit? Wil ik hiermee zeggen dat het handelen van de mens totaal geen waarde heeft voor God? Betekent dit dat de mens kan doen waar hij zin in heeft, omdat God toch wel Zijn plan uitwerkt? Is de prediking van Gods Woord niet juist het activeren van mensen?
Zeker, de prediker wil dat de toehoorders anders naar huis gaan dan dat zij naar de eredienst zijn gekomen. De cruciale vraag is echter: hoe ziet dit anders-zijn eruit en op welke manier wordt dit tot stand gebracht?
Ik ben ervan overtuigd dat God door de prediking van Zijn Woord mensen gelijkvormig wil maken aan het Beeld van Zijn Zoon. De reactie van de hoorders is wel degelijk van doorslaggevend belang. Tegelijkertijd besef ik als spreker dat deze reactie niet losgemaakt kan en mag worden van het werk van de Heilige Geest. Als Gods Geest niet werkt in de prediking, komt er nul respons. Er zal geen vrucht komen. Dus, als variant op Paulus’ woorden uit 1 Korinthe 3:6, kan ik stellen dat “ik heb verkondigd, maar dat God Degene is Die de vrucht en de groei geeft.”
Wie Gods Woord verkondigt, ervaart de spanning tussen enerzijds de inspanning die je moet leveren om een boodschap op papier te zetten en anderzijds de onmacht om voor de vrucht op deze boodschap te zorgen. Ik kan er zelf niet voor zorgen dat mensen meer gelijkvormig gemaakt worden aan het Beeld van Christus. Ik kan er niet voor zorgen dat mensen groeien in de kennis van Christus. Ik kan er niet voor zorgen dat mensen de Bijbelse geboden gehoorzaam zijn. Toch heb ik de plicht Christus te verkondigen en op te roepen tot gehoorzaamheid. Uiteindelijk is het een zaak van geloof en vertrouwen dat God deze boodschap door de Heilige Geest toepast aan de harten van de hoorders.

Prediking: geen podium voor de mens
Het besef dat de vrucht op de prediking niet in handen van de prediker zelf ligt, moet leiden tot nederigheid. Een prediker moet zijn plaats weten. Een prediker staat weliswaar óp het podium (de kansel) maar het is geen podium vóór hem. De kansel is het podium van God. Daar wordt Zijn Woord verkondigd, daar wordt getuigd van Zijn verlossingswerk in Christus. Prediking betekent God aan het Woord laten komen. Dat tijdens de preek een mens op het podium of op de kansel staat, doet niet terzake. Het is Gods Woord dat moet klinken.
Hoewel dit vanzelfsprekend lijkt, is het voor predikers niet altijd gemakkelijk. Het vraagt zelfverloochening om Gods Woord te verkondigen. De prediker zelf heeft namelijk zijn eigen gedachten en denkbeelden en als mens zijn we snel geneigd deze denkbeelden in de Bijbeltekst te passen en meten. Als we dit doen, verkondigen we niet Gods Woord, maar ons eigen woord. En wanneer dat gebeurt, is de mens het podium op geklommen – niet alleen letterlijk, maar ook geestelijk.

God op het podium: de Drie-eenheid en prediking
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat predikers in de prediking niet zichzelf, maar God centraal stellen? Wat maakt een preek écht Godgecentreerd? Als God Zelf het Centrum van de preek is, zullen we de prediking moeten vormgeven in het kader van de Drie-eenheid:

1. Laat God de Vader spreken
Een preek moet altijd gebaseerd zijn op Gods Woord. De Vader heeft gesproken door Zijn Woord. Dit is in de christelijke kerk de standaard voor prediking. Maar hiermee is lang niet alles gezegd. Want hoe laat je God spreken?
Heel concreet: pak een gedeelte uit de Bijbel, met een logisch begin en een logisch einde (een perikoop). Beperk je tot dit gedeelte. Houd je in de voorbereiding alleen bezig met dit gedeelte. Doe exegese. Dit betekent dat je de context van het gedeelte analyseert, de structuur van de tekst vaststelt, de boodschap ontdekt en in een paar concrete punten op papier zet.
Deze benadering verschilt fundamenteel met de zogenaamde thematische prediking. Een prediker dient in dit stadium te vermijden dat hij zijn eigen geloofservaringen leidend laat zijn bij het formuleren van zijn boodschap. Exegese doen betekent dat de prediker zwijgt, zodat God kan spreken. De prediker dient zich te concentreren op de Bijbeltekst. Hij moet zich helemaal onderdompelen in het betreffende gedeelte. De tekst geeft de boodschap. De tekst geeft overvloedige stof tot nadenken. De tekst is een puzzel, gevormd door grammaticale en analytische stukjes. Het is de taak van de prediker deze stukjes te laten zien en om duidelijk te maken wat de samenhang hiervan is.
Hoewel dit gemakkelijk lijkt, is het in de praktijk een pittige opdracht. Nog voordat we de hele Bijbeltekst goed en wel op ons in hebben laten werken, roepen we er in gedachten al van alles bij. Hoe moeilijk dit ook is, deze gedachten moeten tot zwijgen worden gebracht. De verzoeking om niet God, maar zichzelf aan het woord te laten, is bij predikers een reëel gevaar.
We moeten ervoor waken om niet de ballast van het verleden mee te nemen in preekvoorbereiding. Sommige predikers zijn bepaalde kerkelijke kringen “ontvlucht” of hebben ontdekt dat ze jarenlang een onbijbelse leer hebben gehoord. Dit hoor je – soms subtiel, maar heel vaak ook niet zo subtiel – terug in preken. Dit is niet handig. Stel jezelf de volgende twee vragen wanneer je overweegt om een dwaalleer uit een bepaalde kerkelijke stroming of traditie ter sprake te brengen:

a. Als iemand uit de betreffende kerkelijke stroming of traditie naar deze preek zou luisteren, hoort hij dan een uitnodiging of stoot het hem af?
Als je zelf jarenlang hebt geworsteld met een Bijbels onderwerp en je hebt van God het licht hierover mogen ontvangen, dan kom je tot de conclusie dat je de tijd vóór deze ontdekking niet in het heldere licht van deze waarheid hebt geleefd. Dit betekent dat deze waarheid voor een deel door de kerkelijke traditie of stroming is bedekt. Onze menselijke reactie is dat we zullen zeggen: “Waarom zien zij dit niet?” Je snapt niet meer hoe anderen tot bepaalde conclusies kunnen komen. En je wilt ze graag overtuigen. Als het in jouw vermogen zou liggen, zou je de mensen het licht geven, zodat ze gaan zien wat jij ziet. Hoewel dit begrijpelijk is, kan het ook een gevaar met zich meebrengen: je onbegrip wordt groter. En je gaat denken: “Als ik mag preken, zal ik eens laten zien hoe het zit…”
Als je dit doet, denk dan heel goed na over de vraag hoe je dit gaat formuleren. Mensen worden niet overtuigd van jouw uitleg, omdat je roept dat wat zij geloven onzin is. Of omdat het onbijbels is. Of omdat het belachelijk is. Zulke woorden moet je in dit soort gevallen altijd zien te vermijden. Hoewel het te begrijpen is dat je mensen graag het licht gunt, zal het respect voor jou als prediker niet groeien als je zonder duidelijke, Bijbelse argumentatie roept dat een bepaalde leer belachelijk is. Nu zal er ongetwijfeld iemand zijn, die zegt: “Jezus Zelf was ook fel tegen de Schriftgeleerden en Farizeeën.” Dat is waar. Maar hij deed dit nooit puur en alleen om Zijn Eigen gelijk te halen en om het ongelijk van de ander te bewijzen. Zijn doel was om mensen het licht te geven, zodat zij zich in geloof tot Hem zouden wenden en om door Hem behouden te worden. Dit moet het kenmerk van de prediker zijn: als hij de dwaalleer benoemt en ontmaskert, is in zijn betoog liefde te horen. Liefde is gunnende bewogenheid vanuit het hart. Mensen kunnen zien en horen dat je ze oprecht iets wilt schenken. Dat iemand niet overtuigd wordt door jouw woorden – wat, zoals hierboven ook al gesteld is, alleen de Heilige Geest kan geven – kan jou als prediker niet aangerekend worden als je duidelijk het Woord hebt verkondigd. Wat jou wél aangerekend kan worden, is dat mensen de gunnende bewogenheid hebben gemist.

b. Hoe relevant is het benoemen van deze specifieke dwaalleer in de gemeente waar ik Gods Woord mag verkondigen?
De tweede vraag die gesteld moet worden bij het ter sprake brengen van een onbijbelse leer (of een onbijbels accent van een bepaalde leer) is of het wel relevant is voor de groep die de preek op dat moment hoort. Als ik in een baptistengemeente spreek over de doop, en ik besteed twintig minuten aan het “bestrijden” van de kinderdoop, dan is het de vraag hoe effectief dat is. En als ik in een Pinkstergemeente begin te klagen over kerkelijke stromingen die “te weinig aandacht hebben voor het werk van de Heilige Geest”, dan lijkt dit meer op leedvermaak en preken voor eigen parochie in plaats van een zinnige en opbouwende bijdrage. Bij alles wat de prediker zegt, moet hij de vraag stellen in hoeverre dit werkelijk betrekking heeft op de gemeente waar hij preekt. Hoewel het vanuit menselijk oogpunt begrijpelijk is dat we anderen willen laten zien dat zij (een deel van) de waarheid op een bepaalde manier “bedekt” belijden en beleven, is dit absoluut niet het hoofddoel van prediking. Dat heeft te maken met de tweede Persoon binnen de Drie-eenheid.

2. Laat God de Zoon zien
Het kerndoel van prediking is dat God de Zoon zichtbaar wordt. De prediker wil Hem laten zien. Prediking is in feite het schenken van Christus vanuit het gedeelte dat wordt behandeld. God biedt Zijn Zoon aan, en in Hem de verlossing die de wereld nodig heeft. Het communiceren van dit aanbod is kenmerkend voor christelijke prediking.
Dit betekent dat prediking in de eerste plaats helemaal niet draait om morele verandering; prediking betekent in beginsel helemaal niet dat mensen worden gestimuleerd om allerlei regels te gaan volgen “omdat dit nu eenmaal zo in de Bijbel staat.”
Willen we dan geen verandering bij mensen zien? Natuurlijk willen we dat, maar opnieuw moeten we de vraag stellen: hoe wordt die verandering tot stand gebracht? Als we ontdekken hoe God het geloof in Christus ontworpen heeft en als we leren begrijpen wat Zijn doel met prediking is, zullen we ook gaan zien hoe mensenlevens door het geloof en door de prediking worden veranderd.
In dit opzicht is het voor predikers gevaarlijk om de vrucht van het geloof te prediken. Hier loop ik het risico verkeerd begrepen te worden. Ik ben niet tegen kenmerkenprediking. Ik ben niet tegen prediking die de vrucht van het geloof benoemt. Ik ben niet tegen prediking die onderscheidend is. Ik ben niet tegen prediking die laat zien dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen iemand die leeft vanuit de verbondenheid met de Heere Jezus en iemand die geen christen is. Het is juist noodzakelijk om dit radicale onderscheid in prediking vast te houden; de Bijbel doet dit zelf immers ook.
Waar ik wel op tegen ben, is het prediken van de vrucht van het geloof in de veronderstelling dat de vrucht op deze manier wordt voortgebracht. Wat ik hiermee bedoel, is dit: een prediker kan tot de conclusie komen dat veel kerkgangers een gebrek aan toewijding vertonen, maar het prediken van toewijding zorgt niet automatisch voor meer toewijding. Wanneer een voorganger ziet dat er weinig onderlinge liefde is, gaat het preken van de onderlinge liefde er niet automatisch voor zorgen dat mensen elkaar meer gaan liefhebben. En zo kunnen we dit op alle aspecten van het geloofsleven toepassen. Met welke valkuilen moeten we rekening houden als we tóch op deze manier preken?

a. Deze stijl van prediking baant de weg voor activisme en wetticisme
Het lijkt heel gemakkelijk, haast een open deur: wat is de taak van de prediker als hij ziet dat er een gebrek aan liefde is in de gemeente? Juist, preken over de liefde en over liefhebben! Hij moet de hoorders stimuleren lief te hebben. Toch?
Ja, uiteraard. Maar als dit de enige boodschap van de preek is, is het in de kern geen christelijke prediking. Hij heeft iets gedaan wat in feite ieder mens kan doen – hij heeft een beroep gedaan op de moraliteit van de hoorders. Iedereen kan dit doen. Politici, activisten en geestelijke leiders van andere godsdiensten doen allemaal een beroep op ons morele bewustzijn. Een christelijke prediker is echter onderscheidend: hij verkondigt “Jezus Christus, en Die gekruisigd” (1 Korinthe 2:2). Als hij ook een morele boodschap gaat houden, valt dit onderscheid weg. Dan wordt hij inderdaad ook een “spreekbuis” van geboden en regels. Het gevaar van moralistische prediking is dat het mensen wil doen geloven dat, zolang zij de juiste werken doen, zij goed bezig zijn. Met andere woorden: het gevaar van aanvaarding op valse gronden.

b. Deze stijl van prediking legt een sterke nadruk op wat de gelovige moet doen
Een duidelijk kenmerk van moralistische prediking is dat het handelen van de hoorder wordt bevraagd en – waar nodig – wordt gestimuleerd om het in het vervolg anders en beter of – om het heel geestelijk te maken – Bijbels te doen. Dit bedoelde ik met “de schijn van Godgecentreerdheid.” De kans bestaat dat de hoorder in dit geval naar huis gaat met het gevoel dat hij allerlei dingen anders moet gaan doen, omdat hij dan God verheerlijkt. Het kan zijn dat mensen terecht tot de conclusie komen dat ze dingen anders moeten aanpakken. De vraag is niet of dit een gezond gevolg van een preek is. Het is een kerngezond kenmerk van een preek!
De cruciale vraag is wel: met welke motivatie is de hoorder naar huis gestuurd? Wat is hem in de preek aangereikt om te hopen op een echte verandering in zijn leven? Is hem verteld dat de hoop op verandering niet in hemzelf ligt, maar in het Evangelie van Jezus Christus? Als een prediker mensen naar huis stuurt met de boodschap dat ze zelf de verandering in hun leven moeten forceren, dan is dit ronduit wreed. Prediking is nooit bedoeld om mensen het idee te geven: “Je moet veranderen, ik zeg vanuit de Bijbel wat je moet doen, maar hoe je dit moet doen? Zoek dat thuis maar uit. Het is nu aan jou.” Een prediker mag mensen nooit op deze manier naar huis laten gaan. Predikers die beweren Godgecentreerd te zijn omdat zij oproepen tot Godverheerlijkende gehoorzaamheid aan Zijn Woord, zijn in werkelijkheid helemaal niet Godgecentreerd als zij enkel en alleen de gelovige aan het werk zetten. Want in het werken van de gelovige is God Zelf aan het werk (Filippenzen 2:12-13).

c. Deze stijl van prediking scheurt het werk van Christus in tweeën
Uiteindelijk is het onevenwichtige accent van deze vorm van prediking (oproepen tot gehoorzaamheid aan Gods Woord en enkel uitgaan van de verantwoordelijkheid van de gelovige) te wijten aan het feit dat het verlossingswerk van Jezus Christus in tweeën gescheurd wordt. Men haalt uit elkaar wat bijeengehouden moet worden. Het is een fundamentele fout te denken dat Christus’ werk in de gelovige – door Zijn Geest – losstaat van Christus’ werk voor de gelovige aan het kruis. De Geest van Christus werkt nooit buiten het verlossingswerk van de gekruisigde Christus om. De Geest van Christus past juist toe wat de gekruisigde Christus aan het kruis met Zijn bloed heeft verworven. Het kán daarom niet bestaan dat kerkgangers op zichzelf teruggeworpen worden in de dagelijkse strijd van het geloofsleven en in het groeien in heiliging. Het leven van een christen is ten diepste het leven dat de Gekruisigde voor hem heeft gekocht aan het kruis en dat in hem wordt uitgewerkt door de Geest van de Gekruisigde. Daarom kán het niet bestaan dat een oproep tot een heilige levenswandel niet wordt gekenmerkt door de prediking van het kruis van Christus. Wie hoort van de noodzaak van levensheiliging, maar niet hoort van de Gekruisigde, wordt in de hoek van de wanhoop gedreven. We moeten het werk van God de Zoon en God de Heilige Geest niet van elkaar isoleren en verzelfstandigen, alsof ze onafhankelijk van elkaar werken.

3. Laat God de Heilige Geest werken
Dit brengt ons bij de derde Persoon van de Drie-eenheid: de Heilige Geest. Paulus stelt in Galaten 3:1-2 de volgende vragen:

“O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd om de waarheid niet te gehoorzamen; u voor wie Jezus Christus eerder voor ogen is geschilderd alsof Hij onder u gekruisigd was? Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?”

Paulus is heilig verbolgen over het feit dat de Galaten zo gemakkelijk zijn afgeweken van het Evangelie. Merk op dat hij in deze twee verzen bijna alle essentiële kenmerken van het geloofsleven noemt, die ook aan bod komen in de prediking: gehoorzaamheid (vers 1), Jezus Christus de Gekruisigde (vers 1), de Heilige Geest (vers 2) en het geloof (vers 2). Wat mij betreft staat in Galaten 5:6 nog een ander, onmisbaar kenmerk, namelijk de liefde.
Deze tekst bevestigt wat we zojuist hebben gezien: een oproep tot gehoorzaamheid aan Gods Woord, de oproep tot een heilige levenswandel, kan niet bestaan zonder het schilderen van de gekruisigde Christus.
Predikers die doen alsof het kruis van Christus enkel en alleen betekenis heeft voor de rechtvaardiging en geen enkele betekenis heeft voor de heiliging (want dat is “iets van de Heilige Geest”) werken aan een valse tegenstelling.
Er wordt soms gedaan alsof preken voor ongelovigen gevuld moeten zijn met woorden over het kruis en dat preken voor gelovigen moeten worden gekenmerkt door het spreken over de Heilige Geest. Zo van: “Als je geestelijk leven wilt, moet je naar het kruis; als je een dieper geestelijk leven wilt, moet je meer van de Geest hebben.” Een prediker die spreekt voor een groep gelovigen en is gestopt met spreken over het kruis van Christus, omdat dit zogenaamd een gepasseerd station is en omdat het nu allemaal door de kracht van de Heilige Geest moet gebeuren, is vergeten dat het Evangelie van de Gekruisigde vandaag even nodig, even bevrijdend en even krachtig is als toen hij het voor het eerst verkondigde.
Preken bezitten geen geestelijke kracht omdat de kracht van de Heilige Geest benadrukt wordt. Een preek wordt krachtig op het moment dat Jezus Christus verkondigd wordt. In Johannes 15:26 lezen we dat de Heilige Geest zal getuigen over Jezus. De vraag of een preek de kracht van de Heilige Geest bezit vanwege de oproep tot levensheiliging, terwijl het getuigenis over Christus’ verlossingswerk ontbreekt, moeten we dus ontkennend beantwoorden.
Daarbij moeten we nuchter stellen dat wij de uitwerking van preken niet zelf in de hand hebben. Gods Geest werkt niet op een voor ons logische of begrijpelijke manier. Er zit een mysterie in. We kunnen de Geest niet vatten. En als wij Hem proberen te vatten, weten we zeker dat we Hem kwijt zijn. Hij laat zich niet sturen door mensen. Hij werkt Gods verlossingsplan uit, dat voor de grondlegging van de wereld is ontworpen. Hij laat Zich niet voor het karretje spannen door een prediker, die graag meer toewijding, onderlinge liefde, gebed, offers of vergevingsgezindheid in de gemeente wil zien, maar die tegelijkertijd voorbijgaat aan het verlossingswerk van de Gekruisigde. De Heilige Geest werkt door de verkondiging van Jezus Christus, de Gekruisigde. Door het verlossingswerk van Christus toe te passen aan de harten van zondaren, geeft de Heilige Geest kracht om te geloven, worden de beloften uit Gods Woord gekoesterd, wordt het leven van de gelovige gereinigd van de zonde – door het bloed van Christus – en groeit de vrucht van liefde uit het geplante mosterdzaadje van geloof. Wie al deze elementen van Gods verlossingswerk bewust voor ogen houdt in zijn preekvoorbereiding – Gods kracht, Gods beloften, Christus’ reinigende bloed, het geschonken geloof en de hieruit groeiende liefde – mag en kan vol verwachting zijn boodschap terugleggen in de handen van Degene Die hem gezonden heeft.


By John Piper. © Desiring God Foundation. Source: desiringGod.org

dinsdag 9 oktober 2018

Jeugdige begeerten, zuivere harten en zinloze discussies

Geestelijk volwassen van mening verschillen

Probeer je eens een levendige voorstelling te maken van de volgende situatie: acht christelijke mannen zitten verspreid over vier tafels in een ruimte van tien bij zes meter. Ze hebben hun Bijbel openliggen bij een controversieel gedeelte – laten we zeggen: Openbaring 20, over het duizendjarig vrederijk – en proberen elkaar te overtuigen van hun eigen gelijk. Het gesprek begon met gebed en het zingen van twee liederen, maar inmiddels is de discussie zó hoog opgelopen, dat degenen die buiten voorbij lopen stemgeluiden kunnen horen. Acht volwassen kerels buigen zich vol verontwaardiging – want “waarom snappen die andere zeven toch niet wat ik wél zie?” – over een Bijbelgedeelte en maken emotionele arm –en handgebaren die getuigen van onbegrip en ongeduld.

Een incidentje? Waarschijnlijk niet. In de christelijke wereld wil het vuur van de discussie nogal eens flink worden uitgebreid door het toevoegen van theologische olie. De zaak dreigt volledig uit de hand te lopen. Het niveau van de discussie is afgegleden van een theologisch gesprek tot een moddergevecht waarbij vol op de man wordt gespeeld. De tekst wordt niet behandeld of gelezen; in plaats daarvan passeren allerlei persoonlijke verwijten de revue. Een crisis ligt op de loer.
Helaas zijn dit geen fictieve beschrijvingen. De relaties tussen christenen onderling kan behoorlijk onder druk komen te staan door dit soort nare gebeurtenissen. Vriendschappen worden verbroken. Kerkenraden vallen uit elkaar. Kerken scheuren. Wat overblijft is een gepolariseerde bende die vooral bezig is het eigen gelijk – in eigen kring uiteraard – stevig te benadrukken.

Wat discussies blootleggen – behalve meningsverschillen
Moeten christenen met elkaar kunnen discussiëren? Dat hangt af van wat je bedoelt met discussiëren. Ik vind een “theologisch aftastend gesprek” meer tot de verbeelding spreken. Als er nog nét geen lichamelijk letsel toegebracht wordt tijdens een pittige discussie, dan mag het duidelijk zijn dat een christen niet goed bezig is. Van mening verschillen mag, elkaar (bijna) het ziekenhuis inslaan is waanzin.
Toch geloof ik dat discussies voordelen hebben. Voordelen waar christenen waarschijnlijk niet vaak over nadenken.
Bij discussies staren mensen zich vaak blind op de inhoud. Ergens geheel begrijpelijk, want discussies draaien uiteraard altijd om de inhoud. Er is echter een andere manier om naar discussies te kijken. En deze manier vinden we in 2 Timotheüs 2:22-26:

“Maar ontvlucht de begeerten van de jeugd. Jaag rechtvaardigheid, geloof, liefde en vrede na, samen met hen die de Heere aanroepen uit een rein hart. En verwerp de dwaze en onverstandige strijdvragen, in het besef dat zij conflicten voortbrengen. Een dienstknecht van de Heere moet geen ruzie maken, maar vriendelijk zijn voor allen, bekwaam om te onderwijzen, en iemand die de kwaden kan verdragen. Hij moet met zachtmoedigheid hen onderwijzen die zich verzetten. Misschien geeft God hun eens bekering, zodat zij tot erkenning van de waarheid komen en zij weer mogen ontwaken uit de strik van de duivel, door wie zij levend gevangen waren om zijn wil te doen.”

Het opvallende aan Paulus’ woorden is dat hier – buiten de onvermijdelijke meningsverschillen – nog iets zichtbaar wordt: de al dan niet werkzame aanwezigheid van de Heilige Geest.

Gezindheid belangrijker dan gelijk
Alleen al het geheel van vers 22 vormt een ontzettend sterk contrast. Vers 22a spreekt over de “begeerten van de jeugd.” Paulus stelt uitdrukkelijk dat deze gemeden moeten worden. Dat is nogal moeilijk, wanneer je bedenkt dat deze begeerten zich in jou als mens bevinden. Het zit in je. Wil je hier met een grote boog omheen kunnen lopen, dan zal je voor een deel dus met een grote boog om een deel van jezelf heen moeten lopen. En dat is wat Paulus hier wil zeggen. Geef het geen voeding. Ga er niet in mee. Laat je er niet compleet door in beslag nemen.
En dan vers 22b. Daar wordt melding gemaakt van vier deugden, vier kernwaarden van een christelijk karakter – de godsvrucht. Dit zijn gerechtigheid, geloof, liefde en vrede. En dat niet alleen: Paulus spreekt over een gemeenschap die de Heere als één geheel met een zuiver hart aanroept.
Dus tegenover de “begeerten van de jeugd” staat een “zuiver hart.” We hoeven niet lang na te denken om de vraag te kunnen beantwoorden wat de meeste voeding krijgt tijdens discussies. Zelden leveren felle discussies goede vruchten op. Het is dan ook niet vreemd dat Paulus in vers 23 stelt dat een christen niets van doen moet hebben met “dwaze en onverstandige strijdvragen.” Het zorgt in de meeste gevallen toch voor conflicten!
Het nut van discussies zit hem niet zozeer in het aspect van de inhoud, maar is vooral een goede graadmeter voor geestelijke volwassenheid. Hoe dan? Door te zien naar de vrucht van de Heilige Geest in gerechtigheid, geloof, liefde en vrede. Je kunt het gelijk aan jouw kant hebben, maar op hetzelfde moment bezig zijn het werk van de Heilige Geest te blussen door al ruziënd en als onruststoker gesprekken te voeren.

Het nut van bekering is de zin van discussie
Wanneer we de confrontatie zoeken met iemand die anders over bepaalde zaken denkt, moeten we altijd beseffen dat niet de theorie van de discussie de uiteindelijke waarde ervan bepaalt. “Ja, maar,” hoor ik nu iemand zeggen, “juist bij discussies gaat het toch om de inhoud?”
Ja, zoals wij hier invulling aan geven wel. Maar als je goed leest wat Paulus schrijft in 2 Timotheüs 2:25-26, kom je erachter dat het hem niet uitsluitend om de theorie gaat. Het gaat om levensstijl. Om bekering. Wanneer is een discussie of pittig gesprek nuttig? Als er aanleiding is iemand tot de orde te roepen. Wanneer iemand zich moet bekeren van een zonde of een opvatting die indruist tegen de kern van het Bijbelse getuigenis, is dit een goede, Bijbelse basis om een – als het moet – pittig gesprek te voeren.
Je voelt al wel aan dat het belang van deze zaken vele male verder reikt dan een bepaalde visie op eindtijd, doop, Israël of de gaven van de Heilige Geest.
Als ik de kinderdoop zou verdedigen, of ik zou geloven in een letterlijk duizendjarig vrederijk op aarde, dan heeft dit totaal geen gevolgen voor de manier waarop ik mijn belastingpapieren invul. Het heeft geen enkele invloed op mijn huwelijkstrouw. Het heeft geen gevolgen voor de manier waarop ik mijn dagelijks werk doe.
Als ik echter ga verkondigen dat de opstanding al heeft plaatsgevonden, dat Christus al is teruggekomen en ik daarom geen enkele zonde meer doe – waardoor ik alles kan goedpraten, ook de zonde – dan mag er wel een stevig gesprek gevoerd gaan worden. Waarom? Omdat mijn opvattingen zó haaks staat op de boodschap van het Evangelie en de realiteit van deze gebroken schepping, dat ik meer kwaad dan goed bijdraag aan het getuigenis van de Kerk.

Positie in Christus, niet in denominaties
Ik ken reformatorische én evangelische christenen met wie ik een geestelijke band ervaar. Verschillende opvattingen over doop, eindtijd, Israël of de charismata – de gaven van de Geest – zijn totaal geen bedreiging voor deze geestelijke band. Waarom niet? Omdat we vanuit de Schrift weten en erkennen dat wij door het geloof in Christus één zijn met elkaar en we de hartelijke liefde voor onze Verlosser en Heere én voor elkaar ervaren. Geen twist over welk secundair onderwerp – want daar hebben we het over – kan deze band verbreken. Het vraagt om het werk van de Heilige Geest dat christenen over deze drempels heen kunnen stappen en bereid zijn de toenadering te zoeken waar God Zelf de grond heeft gelegd: in Jezus Christus.
Ik hoef mijn identiteit niet te verloochenen, en ik mag – mits goed gefundeerd, na alle argumenten te hebben gewogen – uitkomen voor mijn opvattingen en in nederigheid erkennen dat God dit licht aan mij heeft gegeven door Zijn Woord. Wie je bent als christen en in welke traditie je staat, is uiteindelijk ook een vormingsproces waarbij je leert vragen te stellen en ernaar hongert de antwoorden hierop te vinden.
Wanneer we echter nadenken over onze positie in Christus en de onderlinge band die we als christenen met elkaar mogen ervaren, is de gezindheid vele malen belangrijker dan ons gelijk over onderwerpen van secundair belang. Alleen zó kan de vrucht van gerechtigheid, geloof, liefde en vrede groeien en tot uiting komen.

zondag 23 september 2018

Oefenen in de godsvrucht

Zeven vragen die jij jezelf moet stellen tijdens het Bijbellezen

“Als u de broeders deze dingen voorhoudt, zult u een goed dienaar van Jezus Christus zijn, gevoed door de woorden van het geloof en de goede leer, die u nagevolgd hebt. Maar verwerp de onheilige en onzinnige verzinsels en oefen uzelf in de godsvrucht. Want de oefening van het lichaam is van weinig nut, maar de godsvrucht is nuttig voor alle dingen, omdat zij de belofte van het tegenwoordige en van het toekomende leven heeft. Dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waard. Want daarvoor spannen wij ons ook in en worden wij gesmaad, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, Die een Behouder is van alle mensen, in het bijzonder van de gelovigen.”
(1 Timotheüs 4:6-10)

Wanneer de apostel Paulus zijn eerste brief aan Timotheüs schrijft, hamert hij sterk op de verantwoordelijkheid die de op dat moment jeugdige christen heeft. Wat is deze verantwoordelijkheid precies? Het is de taak van Timotheüs om de boodschap van het Evangelie zuiver te bewaren en door te geven. Paulus wil niet minder dan de goede leer, omdat hij weet dat de goede leer resulteert in godsvrucht. Daar waar het Evangelie echt verkondigd wordt en daar waar het Evangelie echt geloofd wordt, zal geestelijke vrucht groeien. Vrucht van de Heilige Geest. Vrucht van een Christus-gelijkvormig karakter. Maar hoe werkt dit precies? Vanuit de English Standard Version heb ik zeven componenten, zeven eigenschappen van godsvrucht gevonden.

1. Ground – de grond of het fundament van de godsvrucht (gezonde leer, vers 7)
2. Gift – de belofte die God in de tekst doet, of wat Hij belooft te zullen geven met betrekking tot de godsvrucht (godsvrucht is de belofte, vers 8)
3. Duration – de duur of de geldigheid van de godsvrucht (het tegenwoordige en toekomstige leven, vers 8)
4. Goal – het doel dat God wil bereiken met godsvrucht (godsvrucht is het doel, vers 10)
5. Attainment – de manier waarop godsvrucht verkregen wordt (inspanning, vers 10)
6. Motivation – de motivatie om te streven naar godsvrucht (hoop, vers 10)
7. Condition – de voorwaarde die verbonden wordt aan het verkrijgen van godsvrucht (geloof, vers 10)

Nu moet ik toegeven dat een enkel punt voortkomt uit implicatie. Het staat er niet letterlijk, maar wanneer we bijvoorbeeld kijken naar condition, de voorwaarde van godsvrucht, dan kunnen we in vers 10 lezen dat geloof in ieder geval een vereiste is om godvruchtig te kunnen leven. Dit zogenaamde lezen “by implication” – observeren en concluderen door middel van implicaties uit een tekst – hoeft niet per definitie fout te zijn, als er in de tekst zelf maar wel een duidelijk verband tussen het één en het ander gezien kan worden.

God geeft door genade alles met Christus
Nu is er een handig ezelsbruggetje om de eerste letter deze reeks vragen (G-G-D-G-A-M-C) te onthouden. Want ook tijdens het Bijbellezen en het doen van Bijbelstudie geldt de volgende regel: God Geeft Door Genade Alles Met Christus. De zeven componenten van godsvrucht kun je in feite in elke tekst toepassen, juist omdat godsvrucht het uiteindelijke doel van Bijbellezen is. De zeven vragen kun je stellen bij elk Bijbelgedeelte dat je leest of bestudeert. Als je een antwoord op deze vragen hebt gevonden, heb je de boodschap van een gedeelte voor het grootste gedeelte te pakken. Het wil niet zeggen dat je alle ins en outs van een gedeelte kent, maar je bent al wel een hele stap verder.
Een ander voordeel is dat je door vinden van de antwoorden op deze zeven vragen een heel mooi overzicht krijgt van de belangrijkste woorden, begrippen of thema’s in dat gedeelte. Zeker als verschillen woorden vaker voorkomen, is dit een aanwijzing dat je bij de essentie van een gedeelte bent gekomen.

Digitale hulpmiddelen
Het is mooi als je kunt leren van anderen en kunt zien hoe zij exegese doen of een Bijbelgedeelte bestuderen, maar het is nóg mooier – en ook veel beter – om een Bijbelgedeelte zélf te bestuderen. En in dit digitale tijdperk wordt het ons wel heel gemakkelijk gemaakt. De Amerikaanse theoloog John Piper – die drieëndertig jaar predikant is geweest van Bethlehem Baptist Church in Minneapolis – legt zich de laatste jaren toe op het begeleiden en trainen van studenten en de “normale kerkganger” door het ontwikkelen en aanreiken van materiaal voor het doen van Bijbelstudie en exegese. Zo is er Look at the Book – video’s waarop je alleen de tekst ziet, die vervolgens door Piper met allerlei kleuren en aantekeningen wordt verrijkt – Tevens is door Bethlehem College & Seminary een website ontwikkeld waar je zelf een Bijbelgedeelte kunt bestuderen. Je kunt zinnen in kleinere stukjes indelen, woorden een specifieke kleur geven en regels “verschuiven” – handig voor het bestuderen van redeneringen of een opsomming. Deze website is voor basisfuncties geheel gratis en je kunt er een eigen account aanmaken. Het enige nadeel is dat je het werk in de gratis modus niet kunt opslaan, maar ook dit hoeft geen probleem te zijn. Je kunt je eigen werk downloaden in PDF of als afbeelding. En alsof dit allemaal nog niet genoeg is, kan ook het boek Reading the Bible Supernaturally van Piper geheel gratis worden gedownload op de website van DesiringGod. Voor het analyseren van een gedeelte of het ontdekken van zinstructuren is met name het laatste gedeelte van het boek handig.

Ik hoop dat mensen – die het (theologisch) Engels enigszins machtig zijn – hun voordeel ermee zullen doen. Wellicht kost het je wat tijd en inspanning – in ieder geval geen geld, zoals net vermeld! – en misschien is het in het begin ook echt doorbijten, maar als jij vastberaden bent om je deze vaardigheden eigen te maken, zal het zeker tot zegen zijn. En bedenk bij alles: God geeft door genade alles met Christus. Dus ook in het Bijbellezen ben je afhankelijk van Hem. Als je nieuw licht ziet, als een tekst gaat leven of als een zekere logica landt, kun je maar één ding zeggen: het is uiteindelijk allemaal genade.

zondag 31 december 2017

Verbondstrouw (6)

De boodschap van Maleachi

De vorige keer hebben we gezien dat God Zijn Heere, Zijn Messias belooft. Hij komt Zelf in de Persoon van Jezus Christus gerechtigheid brengen. En de functie van Christus’ verlossingswerk in het brengen van gerechtigheid is in feite dubbel. Hij heeft gerechtigheid geschonken aan Zijn volk, doordat Hij Zichzelf als volmaakt Offerlam gegeven heeft. Iedereen die Christus als Gods Belofte van en tot gerechtigheid ontvangt, wordt rechtvaardig verklaard voor God én ontvangt ook de reinigende, heiligende genade die nodig is voor praktische gehoorzaamheid. Dit is de gerechtigheid die Christus aanbiedt als Hogepriester.
Er is echter ook een andere kant aan Christus’ werk voor het brengen van gerechtigheid en dat zal voltrokken worden op de Dag dat Hij komt om te oordelen als hemelse Koning. Beide kanten van Gods belofte in Christus zijn belangrijk om in gedachten te houden, zeker wanneer we naar Maleachi 3:6-15 gaan kijken. Opnieuw staat hier een aanklacht van Gods verbondsvolk centraal. We zullen stilstaan bij zeven essentiële zaken.

1. Gods trouw ten opzichte van Israël (vers 6)
Om te beginnen herinnert God Zijn volk aan Zijn trouw:

“Want Ík, de HEERE, ben niet veranderd, ú, kinderen van Jakob, bent daarom niet omgekomen.”

Het volk is in haar arrogantie vergeten dat God haar allang had kunnen uitroeien en met een ander volk verder had kunnen gaan. Zeker ook tegen de achtergrond van de woorden in vers 5 is dit geen onbelangrijk feit. Gods oordeel zal komen, maar daarbij geeft God ook direct aan dat het alleen Zijn trouw, Zijn goedheid en Zijn genade is dat het niet over en uit is met Zijn verbondsvolk. Op welk punt het verbondsvolk van God zich op dit moment ook bevind, hoe groot het geestelijk verval ook is, hoezeer de belijdende kerk van Jezus Christus ook tekortschiet en de verkeerde wegen bewandelt, God zal altijd Zijn trouw betonen aan dat deel van die Kerk die trouw is ten opzichte van Hem; Hij verlaat Zijn volk niet. We leven, we hebben Gods Woord tot onze beschikking, we kennen het Evangelie van Jezus Christus en in dit alles hebben we een onschatbaar bezit waar we dankbaar voor mogen zijn. In het geven van Zijn belofte en in het aankondigen van Zijn oordeel blijft God trouw aan Zichzelf, Zijn Woord en Zijn verloste volk!

2. Israëls ontrouw ten opzichte van God (vers 7)
Gods trouw schittert tegen de donkere, duistere achtergrond van Israëls ontrouw. Het is niet niets wat God Zijn volk verwijt. De fout moet niet bij Hem gezocht worden, maar bij hen:

“Sinds de dagen van uw vaderen bent u afgeweken van Mijn verordeningen, en hebt u ze niet in acht genomen.”

Niet God heeft het verbond met Zijn volk verwaarloosd, maar het volk heeft het verbond met God verwaarloosd. En zoals we eerder gezien hebben, heeft dit geresulteerd in afgodendienst, huwelijkse ontrouw en allerlei zonden op sociaal vlak, met alle gevolgen van dien. Het is een waarschuwing die gegeven moet blijven worden: een volk dat God verlaat, kan nooit rekenen op maatschappelijke en sociale stabiliteit. Dat lijkt misschien wel zo, maar op den duur is de situatie onhoudbaar en veroorzaakt het enkel chaos. Dr. Seldenrijk, die tot 2014 directeur was van de Nederlandse Patiënten Vereniging, trekt in zijn boek Duurzame en integrale Geneeskunst de vergelijking tussen de Westerse cultuur en het Romeinse Rijk. Die gelijkenis is angstvallig groot. En wat het enge eraan is, betreft het grote geestelijke en morele verval. Het Romeinse Rijk ging namelijk niet ten onder door oorlogen en belegeringen, maar door het morele verval en decadentie van binnenuit. En zijn conclusie is dan ook, dat wij “met defecte remmen op een ravijn aanstormen.” Het woord decadent betekent ook letterlijk instorten. Het Westen stort in. Waarom? Omdat de invloed van het christendom, de invloed van het Evangelie, de invloed van de Bijbel is teruggedrongen tot de marge en bijna over de rand van deze maatschappij geworpen is. In feite leven wij in cultureel opzicht in een hernieuwd Romeinse Rijk.
Maar wat heeft Gods verbondsvolk hiermee te maken? Wat heeft de Kerk hiermee te maken? Zij is in dit gebeuren een cruciale factor. Hier komt haar ontrouw aan het licht. De belijdende kerk van Jezus Christus is er klaarblijkelijk niet in geslaagd met haar zout en licht die invloed in de maatschappij te hebben, die dit morele verval kan terugdringen. En ook het verbondsvolk Israël in de dagen van Maleachi is niet geslaagd in haar opdracht om te leven tot eer van God.
De parallel is ontluisterend. En ik besef dat het een utopie is om de hele wereld christelijk te maken. De Bijbel is zelf heel eerlijk en duidelijk: er zal vanuit de wereld en vanuit het koninkrijk van satan verzet komen. We hoeven niet te verwachten dat de wereld christelijk wordt. Maar dat neemt de verantwoordelijkheid van de Kerk niet weg om haar invloed in de maatschappij te laten gelden. En het lastige is nu dat de ware Kerk en de belijdende kerk twee verschillende werelden zijn, maar dat die door ons menselijke oog als één geheel wordt beschouwd. Faalt de belijdende kerk? Dan faalt volgens de wereld de ware Kerk. En wie wil daar nu iets mee te maken hebben?
Dit is de parallel die we vanuit dit gedeelte kunnen zien. De ware Kerk moet opstaan, weglopen uit de hoek “waar altijd weer de klappen vallen”, uit de slachtofferrol en de boodschap van de Profeten opnieuw laten klinken. Alleen zó zal het verschil met de belijdende kerk zichtbaar worden. Christenen moeten zich niet alleen onderscheiden ten opzichte van de wereld, maar ook ten opzichte van neppe christenen. Dit is steeds weer de noodzakelijke boodschap van Gods profeten. Het hoeft ons daarom ook niet te verwonderen dat die profeten zelfs binnen de belijdende kerk niet welkom zijn! De boodschap is te hard, te confronterend, te zwaar. Durven wij als kerken onder ogen te zien dat het fiasco van onze Westerse samenleving niet geheel en al te wijten is aan de onbekeerde wereld, maar dat wij hier zelf ook een bijdrage aan hebben geleverd door te zwijgen? Durven wij Gods aanklacht aan Zijn verbondsvolk eerlijk onder ogen te zien en zijn wij bereid veranderingen aan te brengen waar dit nodig is?

3. Gods eerste oproep: “Keer terug tot Mij!” (vers 8a)
Want die verandering is uit eindelijk waartoe God Zijn verbondsvolk oproept:

“Keer terug naar Mij, en Ik zal naar u terugkeren, zegt de HEERE van de legermachten.”

Moreel verval los je niet op met wetten en regels alleen. Moreel verval ga je te lijf met de heilige aanwezigheid van God Zelf. En dat is de oproep hier. God wil dat Zijn volk bij Hem terugkomt. Weg bij de afgoden. Weg bij de afgodendienaars. Keer terug tot God en Hij zal terugkeren tot jou. Wie God terugdringt, houdt Zijn zegeningen buiten de deur. Ook dat heeft Israël geweten. Steeds opnieuw klinkt weer die oproep tot bekering. Niet allereerste de bekering van de wereld, maar de bekering van Gods eigen volk. En die constatering is bijzonder pijnlijk. Zelfs Gods eigen volk moet bij de les gehouden worden. Als God niet voortdurend op Zijn volk betrokken zou zijn, zou het zichzelf te gronde richten. Daarom is de oproep tot bekering een blijk van Gods trouw en genade.

4. Gods eerste aanklacht: “Jullie bestelen Mij” (vers 8b-9)
In vers 8b en 9 zien we dat God een tot dusver niet benoemde zonde van het volk aanwijst. Deze wordt direct gekoppeld aan de oproep tot bekering:

“Maar u zegt: In welk opzicht moeten wij terugkeren? Zou een mens God beroven? Werkelijk, u berooft Mij! En dan zegt u: Waarvan beroven wij U? Van de tienden en het hefoffer! U bent door de vloek getroffen, omdat u Mij berooft, als volk in zijn geheel.”

Met verbazing lezen we de reactie van Israël: “In welk opzicht moeten wij terugkeren?” Is dit een grap? Is dit onwetendheid? Is het huichelarij? Weet Israël werkelijk niet waar het mee bezig is? Ze staat sprakeloos en weerloos tegenover haar God, Die haar ter verantwoording roept.
De zonde die God hier benoemt is het beste te verwoorden met “hebzucht”. Het tiende deel van het inkomen of bezit moest worden afgestaan en worden geheiligd voor de Heere. Zo werd het volk er bewust bij bepaald om met ontzag voor God te leven. Maar wat wij tot nu toe in Maleachi hebben gelezen, getuigt van een ernstig gebrek aan het ontzag voor God. En ook wanneer het om geld en bezit gaat, laten de Israëlieten het behoorlijk afweten. De opdracht om een tiende deel van het inkomen en bezit aan de Heere te offeren, wordt niet opgevolgd.
En God noemt dit diefstal. En dit stelen gaat verder dan alleen maar het niet schenken en heiligen van bezit. Het gaat ten diepste om het eren van God Zelf. Hij wordt van Zijn eer beroofd. Niet letterlijk, want God is en blijft volmaakt, heilig, verheven en glorieus in Zijn karakter, ongeacht wat wij doen. Maar Hij wordt wel beroofd in de zin dat Zijn volk in het gedrag niet de eer en de waardering toekent aan Gods majesteit, die Hij behoort te krijgen. Dat is net zo goed diefstal. En ten diepste is dit de kern van alle diefstal. God niet de eer geven die Hem toekomt, is de kern van de zonde (zie Romeinen 1:21). En dat uit zich op vele manieren, ook financieel.
Israël is door de vloek getroffen. En eigenlijk kunnen we zeggen: ze is dubbel door de vloek getroffen. Hebzucht is al een vloek op zich, maar ze is volgens dit gedeelte ook nog eens gestraft door een mislukte oogst (zie vers 11). Er is sprake van een “kaalvreter” – een woord dat verwijst naar de sprinkhaan. Hebzucht is een vloek en hebzucht leidt tot een vloek. Gebrek, schaarste en grote sociale tegenstellingen. Het is ieder voor zich geworden. En dat laat zien dat het ontzag voor God niet aanwezig is. Waar werkelijk geloof in en ontzag voor God is, zullen mensen hun bezit delen met hen die het moeilijk hebben (zie ook Jakobus 2:14-17; 1 Johannes 4:7-21).

5. Gods tweede oproep: “Stel Mij op de proef!” (vers 10-11)
Na deze aanklacht zien we hoe God Zijn volk oproept tot geloofsgehoorzaamheid. De praktijk van het geven van de tienden moet hersteld worden:

“Breng al de tienden naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is. Beproef Mij toch hierin, zegt de HEERE van de legermachten, of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen, en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn. Ik zal ter wille van u de kaalvreter bestraffen, zodat hij de vrucht van de aardbodem bij u niet te gronde richt, en de wijnstok op het veld bij u niet zonder vrucht zal blijven, zegt de HEERE van de legermachten.”

God daagt hier als het ware Zijn volk uit: “Test Mij maar! Stel Mij maar op de proef!” Waarom? Niet om te bewijzen dat Hij God is. Dat hoeft Hij niet te bewijzen. Maar Hij wil dat Zijn volk weer gaat vertrouwen op Zijn goedheid en trouw. Daar begon dit gedeelte immers mee. Je merkt in het boek Maleachi een sterk wantrouwen van het volk Israël naar God toe. En dat wantrouwen uit zich in daden van ongehoorzaamheid. Er is maar één manier om dit wantrouwen te overwinnen, en dat is door in geloof God te gehoorzamen. En dat is exact de oproep die Hij hier doet.
God roept Zijn volk op om Hem op eerbiedige wijze te testen, door in geloof te gehoorzamen. En dat betekent dat Gods volk – tegen de werkelijkheid van omstandigheden in – blijft pleiten en hopen op Gods trouw. Een christen mag in het gebed pleiten op Gods trouw. De vervulling van Gods beloften komen niet automatisch aanwaaien. Het is ook een zaak van het gebed. Soms moeten we vaker naar de troon van barmhartigheid en genade om in dezelfde situatie te pleiten op Gods trouw en vragen om de vervulling van Zijn belofte. Soms moeten we zo vaak terugkomen, dat van hoop inmiddels weinig over is. En toch vraagt God om Hem heilig te testen.
Hij wil hiermee ook aangeven dat vertrouwen en gehoorzamen loont. Het is zinvol. Het heeft nut. God wil Zijn trouw graag bewijzen. En Hij wil bewijzen dat Hij gehoorzaamheid zegent. De oogst zal een overvloedige hoeveelheid opleveren, de sprinkhanen zullen niets opeten. Er zal overvloedige vrucht zijn. Er zal weer genoeg zijn voor iedereen. “Wil je het testen?” vraagt God hier. “Als je het wilt testen, herstel dan weer de praktijk van het verzamelen van de tienden.”

6. Gods belofte: “Jullie zullen gezegend zijn” (vers 12)
Dat geloofsgehoorzaamheid gezegend wordt, zal niet alleen voor Gods verbondsvolk Israël duidelijk worden. Ook andere volken zullen het opmerken:

“Alle heidenvolken zullen u gelukkig prijzen, want u zult een aangenaam land zijn, zegt de HEERE van de legermachten.”

Wie gezegend is, zal ook kenmerken van zegen vertonen. Hier wordt de zegen uitgedrukt in een overvloedige oogst. Geen gebrek. Geen honger. Geen dorst.
Wanneer wij dit betrekken op het Nieuwe Testament, zien we dat het accent van materiële zegen verschuift naar geestelijke zegen (zie bijvoorbeeld Efeze 1:3-14). En ook hier zien we gelijkenissen met de verhouding tussen gehoorzaamheid en zegen. De christen is in Christus gezegend met alle geestelijke zegeningen (zie Efeze 1:3) en dat ga je merken. Dat is te zien, dat is te horen. Hoe dan? Bekijk de opsomming in Mattheüs 5:2-12 maar eens. Dit zijn allemaal zichtbare kenmerken van geestelijke zegeningen. En een ander gedeelte die we hierop kunnen toepassen is Galaten 5:22-23, waar Paulus schrijft over de vrucht van de Heilige Geest. Wie gehoor heeft gegeven aan Gods oproep in Christus om zich te bekeren en toe te vertrouwen aan de Heere Jezus, gaat geestelijke zegeningen en vruchten zien.
Als ongelovige volken Israël gelukkig prijzen, omdat zij de zegeningen op geloofsgehoorzaamheid zien, waarom zou dit dan bij christenen anders zijn? De belijdende kerk heeft de leugen binnengehaald en verdedigd, dat iedereen die zegt gezegend te zijn, ook werkelijk gezegend is. Maar dit hoeft niet noodzakelijkerwijs zo te zijn. Wij gaan teveel af op het gepraat van mensen. Iemand die zegt “in Jezus te geloven” wordt onmiddellijk als broeder in de Heere ontvangen en zonder ook maar één kritische vraag of grondig onderzoek naar de bekeringsgeschiedenis als wedergeboren christen geaccepteerd. En als er geen geestelijke vruchten in zijn leven zichtbaar zijn, proberen we het op drie manieren goed te praten: “Oordeel niet” is de eerste, “het is een onvolwassen, vleselijke christen” is de tweede en de laatste luidt: “Ja, maar hij zegt te geloven…” Je kunt op grond van de Bijbel zonder schroom de stelling verdedigen: Wie zich niet zalig gedraagt, is niet zalig gemaakt. Israël gedroeg zich in de tijd van Maleachi bepaald niet zalig en dat hebben ze geweten. Je kunt aan een land en aan een individu wel degelijk zien of er werkelijk ontzag voor God is of niet. Hij zal Zijn zegen niet onthouden aan degenen die in alles op Hem blijven hopen en vertrouwen. Die dwars tegen de omstandigheden in Hem blijven gehoorzamen en dienen.

7. Gods tweede aanklacht: “Jullie woorden over Mij zijn onterecht” (vers 13-15)
In vers 13-15 lezen we nóg een reden waarom God Zijn volk oproept tot geloofsgehoorzaamheid:

“Uw woorden tegen Mij waren te hard, zegt de HEERE. Maar u zegt: Wat hebben wij onder elkaar tegen U gesproken? U zegt: God dienen is nutteloos! Wat voor nut heeft het dat wij onze taak ten behoeve van Hem vervullen en dat wij in het zwart gaan voor het aangezicht van de HEERE van de legermachten? Welnu, wij prijzen de hoogmoedigen gelukkig: niet alleen worden zij die goddeloosheid doen, opgebouwd, zelfs als zij God beproeven, ontkomen zijn.”

Geloofsgehoorzaamheid is in dit gedeelte noodzakelijk, omdat men het ontzag voor God is kwijtgeraakt en daarom de tienden niet meer gaf. Maar in deze verzen lezen we een wantrouwen, een sarcasme, die de noodzaak van geloofsgehoorzaamheid nog groter maken. God Zelf wordt hier nu gewantrouwd. Het heeft toch geen zin om Hem te dienen. Waarom zou het volk zich nog inspannen voor iets waar toch geen zegen op komt? Geen beloning, geen vrucht? En bleef het maar bij deze woorden, maar het wordt nog erger. De goddelozen worden geprezen en zalig gesproken! En dat terwijl zij zich bewust van God hebben afgekeerd. De teleurstelling van het volk neemt hier een dramatische toon aan. En ook God heeft Zijn teleurstelling over Zijn volk andermaal verwoordt.
Niemand is vrij van deze gevoelde teleurstellingen. Iedereen kan in zijn leven vervallen tot dit wantrouwen of sarcasme: ‘God dienen en niets dan dorens en distels vinden. Waar blijft de vrucht? Je kunt beter stoppen met geloven…’ Deze gedachten kunnen zomaar in je opkomen, wanneer het leven zwaar is en je voortdurend op de proef gesteld wordt. Het lijkt redelijk, het lijkt logisch om zo te denken. Maar toch verraden dergelijke gedachten een ik-gerichte gezindheid. Het kijkt puur naar de winst voor het ik: ‘Als ik gezegend word, ben ik best bereid dat offer te brengen. Blijft de zegen uit, dan stop ik er zelf ook mee. Ik ga mijn tijd en energie niet verspillen aan iets waar ik geen voordeel bij heb…’ Slechte omstandigheden en beproevingen zijn de ultieme geloofstest. Blijven wij God trouw, ook al merken wij niet veel van Zijn trouw?
God stelt ons op de proef met de opdracht Hemzelf op de proef te stellen door gehoorzaam te zijn aan Zijn Woord. Dit is niet het “op de proef stellen” zoals de zondaars dit doen. Zij tarten God. Ze overtreden bewust Zijn geboden, zijn bewust ongehoorzaam aan Zijn Woord. Dat is geen heilig op de proef stellen, dat is tarten, uitdagen. Dat vraagt God niet. God vraagt van ons in alles trouw te blijven aan Hem. Niet dat deze trouw altijd direct beloond wordt, maar God belooft dat wie in vertrouwen Hem blijft gehoorzamen, nooit iets tevergeefs zal doen.

Blogarchief