SalvationInGod

Posts tonen met het label Prediking. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Prediking. Alle posts tonen

zaterdag 24 oktober 2020

Genade krijgen om genade te willen

Als het je aan goede wil ontbreekt

De relatie tussen de menselijke wil en Gods werkzame invloed óp die wil is voor de mens niet tot in details te verhelderen of bevatten. Het is een mysterie.

Nu heb ik niet bepaald de illusie dat ik in staat ben dit mysterie tot in de diepste kern te kunnen verwoorden. Het mysterie is er. En dat laat ik graag zo staan. Tegelijkertijd maak ik mij ook zorgen over platte, simplistische visies op de relatie tussen Gods werkzame invloed op onze wil. Is God soeverein? Zeer zeker! Hebben wij een eigen verantwoordelijkheid? Dat ook! Door uiteenlopende oorzaken benadrukken mensen óf de ene kant van de zaak (“God is soeverein, wij kunnen niets”) óf de andere (“Jij bent verantwoordelijk, God wacht tot je in beweging komt”). En dat is jammer. Want door het overdreven benadrukken van één kant van de medaille, wordt de werkelijkheid geweld aangedaan. Ik zou zo graag willen, dat mensen Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid niet tegen elkaar uitspelen, maar dat ze dat als een logisch geheel leren zien.

Naast het feit dat de relatie tussen Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid een fascinerende realiteit is, heeft ook prediking mij hierover aan het denken gezet. Mensen worden aangespoord om geloofsgehoorzaamheid te beoefenen door middel van een zogenaamd wilsbesluit – het “aanspreken van de wil om, ongeacht de gevoelens, gehoorzaam te zijn aan Gods Woord.” Het neigt naar een gelovig activisme, waarin ik mijzelf moet aanspreken om het juiste te doen – ook als ik geen gezellige dag heb. En begrijp mij niet verkeerd: we worden opgedragen te allen tijde te doen wat goed is. We mogen ons slechte gedrag niet wegredeneren met het excuus dat we “niet zo lekker in onze vel zitten.” Toch meen ik dat de sleutel (als het er al één is) voor oprechte geloofsgehoorzaamheid niet gelegen is in het nemen van een zogenaamd wilsbesluit.

Voorstanders van de zogenaamde wilsbesluitvisie zijn geneigd te focussen op de eigen verantwoordelijkheid. Mensen worden aangespoord om de wil aan te spreken. Dat slechte gevoel – dat de geloofsgehoorzaamheid in de weg zit – moet genegeerd worden, doodgezwegen. Dat mag niet leidend zijn in het gedrag. Met dit laatste ben ik het eens. Een slecht gevoel mag niet leidend zijn voor ons gedrag. Het problematische van deze visie vind ik dat men met de wil de gevoelens platwalst en dat men deze onwelgevallige gevoelens op een geforceerde manier wil onderdrukken.

Daarnaast heeft de wilsbesluitvisie behoorlijke implicaties voor de benadering van heiliging. Want wordt de heiligmaking op deze manier niet gereduceerd tot een reeks beslissingen die de mens eigenmachtig maakt? En dreigt door deze visie niet het beeld te ontstaan dat de mens vanuit zijn eigenmachtige wil God dient te behagen, terwijl de Schrift zegt dat God door Zijn Heilige Geest zowel het willen als het daadwerkelijk gehoorzamen in de mens werkt (Filippenzen 2:13)? En bovendien: hoeveel geduld hebben we met medebroeders -en zusters als het gaat om geestelijke groei? Wat gebeurt er als een christen zondigt? Hoe reageren we wanneer iemand faalt? Is de wilsbesluitvisie niet het symptoom van een soort maakbaarheidschristendom, waarbij de suggestie wordt gewekt dat je altijd optimaal kunt gehoorzamen, als je maar voortdurend je wil aanspreekt? En wat zegt zo’n benadering over de verhouding tussen de wil en het gevoel? Wordt mijn wil in de wedergeboorte méér vernieuwd dan mijn gevoelens? Is mijn wil dan altijd op het goede gericht en mijn gevoelens niet?

Een verknipt beeld van genade

De centrale vraag die we moeten beantwoorden, luidt: wat is de rol van Gods genade in het leven van christenen? Welke rol speelt Gods genade in de keuzes die Zijn kinderen maken? Voordat ik deze vraag beantwoord, moet ik eerst een andere vraag beantwoorden: hoe wordt iemand christen? Is het uitsluitend Gods werk? Of wordt je christen door het nemen van een wilsbesluit? En welke rol speelt Gods genade hierin?

Er is een groep mensen – en ik reken mij tot hen – die zegt dat het onmogelijk is voor een mens om vanuit zichzelf, vanuit zijn kale, onveranderde, eigen wil Gods verlossende genade in Christus te ontvangen. De natuurlijke mens – de mens die het vernieuwende en levendmakende werk van Gods Heilige Geest niet in zijn leven heeft ervaren – kan de waarheid van het Evangelie niet aanvaarden, laat staan dat hij zich daaraan zou kunnen onderwerpen (zie Romeinen 8:7-8 en 1 Korinthe 2:14). Met andere woorden: de natuurlijke mens heeft genade nodig om genade te willen.

Een andere groep mensen stelt dat mensen Gods genade in Christus kunnen ontvangen, zonder dat zij eerst genade ontvangen hebben om Christus te ontvangen. Zij ontvangen Christus, omdat zij dit zelf, zogenaamd in hun onveranderde wil, willen. Met andere woorden: de natuurlijke mens moet vanuit zijn eigen wil Gods genade in Christus aanvaarden.

Deze opvatting geeft een nogal verknipt beeld van Gods genade weer. De menselijke wil wordt op zijn minst als neutraal voorgesteld, alsof een mens vóór de wedegeboorte niet geestelijk dood is (zie Efeze 2:1-3). Het suggereert dat een mens in zichzelf – los van Gods genadige werking in zijn of haar leven – Christus als Redder en Heere wil aanvaarden. Bovendien draagt deze opvatting tot op zekere hoogte de gedachte uit dat de mens het voor hem mogelijke moet doen, en dat God datgene doet wat de mens écht niet kan. Een mens kan zogezegd geen verzoening met God tot stand brengen (dat heeft Christus gedaan), maar hij kan wel eigenmachtig beslissen Gods genade te aanvaarden (dat kan de geestelijk dode zondaar doen). Dit bedoel ik met een verknipt beeld van Gods genade. De tweede opvatting realiseert onvoldoende wat het betekent om geestelijk dood te zijn. Er wordt te weinig beseft dat Gods genade niet alleen betrekking heeft op het aanbod van Christus als Zaligmaker (Gods verlossingswerk voor zondaren), maar dat Gods genade ook effectief werkzaam is in het hartelijk ontvangen van Christus als Zaligmaker (Gods verlossende werk in zondaren).

Pressie op de wil?

Kenmerkend voor de tweede groep, is dat zij in meer of mindere mate geneigd zijn zogenaamde druk op de wil uit te oefenen. De mens moet beslissen. De mens moet de keuze maken. De mens moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Ik begrijp de zorg van mensen, die niet willen vervallen in passiviteit en lijdelijkheid. Dat moeten we te allen tijde zien te voorkomen. We moeten niet afwachten tot God ons een bijzondere ervaring geeft. De angst om in een dergelijke houding terecht te komen, mag echter niet resulteren in een obsessief druk uitoefenen op iemands wil. Wie de wil van een mens als de sleutel tot succes voor bekering of geloofsgehoorzaamheid beschouwt, loopt het risico zichzelf bloot te stellen aan manipulatieve technieken. Immers: als ik van mening ben dat een mens met zijn eigenmachtige wil Christus moet ontvangen, dan kan ik iemands wil ook beïnvloeden om ervoor te zorgen dat hij – al dan niet oprecht – tot een geloofskeuze komt.

Als ik echter van mening ben dat de wil vernieuwd moet worden door het werk van Gods Heilige Geest, is al mijn hoop gevestigd op Gods genade en niet op de techniek die ik gebruik om iemands wil te beïnvloeden. En mijn hoop is al helemaal niet gevestigd op de wil van iemand (zie Johannes 1:12-13; Romeinen 9:14-18).

Welke vraag moeten we stellen?

De Bijbel leert ons duidelijk dat het geloof komt uit het horen van het Woord van God (Romeinen 10:14-17). En het horen van het Woord van God gebeurt door de prediking van dat Woord. De manier waarop je dat Woord verkondigt, maakt uit. Het maakt verschil. Zogenaamde wilsbesluitprediking richt zijn pijlen op het actief gehoorzamen van Gods Woord. Mensen worden aangespoord om het ene te doen en het andere te laten. Vaak worden Bijbelse personages als voorbeelden neergezet, die als rolmodel voor een specifiek aspect van geloofsgehoorzaamheid fungeren. Zo op het eerste gezicht lijkt dit een logische manier van redeneren. Je hoort in de prediking wat God van je vraagt en in geloof neem je een wilsbesluit om je in gehoorzaamheid te onderwerpen aan het Woord – ongeacht hoe jij je voelt!

Maar wat doen we op het moment dat iemand na een duidelijke, actieve oproep, faalt? In zonde valt? Ongehoorzaam is aan Gods Woord? Moeten we dan de vraag stellen of iemand wel een wilsbesluit heeft genomen?

Dit lijkt mij de verkeerde vraag. Er is een andere vraag die we na de prediking als eerste dienen te stellen: “Wat heb je van God in Christus gezien?”

Als we deze vraag in alle openheid bespreken en beantwoorden, wordt merkbaar óf en in welke mate Gods genade werkzaam is iemands leven. Je gaat in eerste instantie niet in op iemands wil. Je probeert te peilen of de Heilige Geest aan iemand zicht heeft gegeven, om daadwerkelijk tot de overtuiging te komen dat Jezus Christus Gods Zoon is, Die heeft geleden, is gestorven en opgestaan om verzoening te brengen. Als iemand reageert met “Ik zie niets, het boeit me totaal niet,” dan is het gesprek snel klaar. Dit is duidelijk een teken dat iemand geestelijk dood is en nog leeft onder de macht van de zonde en satan. Lees 2 Korinthe 4:3-6:

“Maar in het geval dat ons Evangelie nog bedekt is, dan is het bedekt in hen die verloren gaan. Van hen, de ongelovigen, geldt dat de god van deze eeuw hun gedachten heeft verblind, opdat de verlichting met het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is, hen niet zou bestralen. Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus’ wil. Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is ook Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus.”

Prediking wil het zicht op God in Christus ontwaken en versterken. Predikers kunnen dit niet zelf tot stand brengen. Ik kan mensen het reddende zicht op God in Christus niet schenken. Ik kan wél het Evangelie verkondigen. En dát is de kern van de zaak. Ik ben niet allereerst geïnteresseerd naar iemands wilsbesluit, ik wil weten wat de prediking van het Evangelie met iemand doet. Wat ziet iemand van Gods genade in Christus? Wordt iemand in het hart geraakt door deze boodschap? Ontdekt iemand dat hij of zij schuldig staat tegenover een heilig en rechtvaardig God? Komt iemand tot het besef dat hij of zij zonder Gods reddende genade in Christus niet kan leven?

Moedig geduld

Juist omdat ik weet dat de verlossing van zondaren afhangt van Gods reddende genade in Christus, kan ik hoop hebben. Niet alleen voor mijzelf, maar ook voor anderen. Het geeft ook hoop op momenten dat ikzelf weinig vrucht lijk te zien op de prediking van het Evangelie. Dat iemand niet durft te zeggen dat hij of zij een kind van God is, betekent niet per definitie dat hij of zij het dan ook niet is. Tegelijkertijd betekent het ook niet dat iedereen die zegt een geloofskeuze te hebben gemaakt, een kind van God is. Tot op zekere hoogte is het niet zo belangrijk wat iemand over zichzelf zegt. Het is van doorslaggevend belang dat Gods reddende genade werkzaam is in iemands leven. Dit heeft betrekking op zowel de geestelijke levendmaking als geestelijke groei. De essentie van geestelijke groei is leven vanuit een steeds indringender zicht op God in Christus.

Geloofsgehoorzaamheid moet voortkomen uit een geestelijk zien van Gods heerlijkheid in het aangezicht van Jezus Christus. Wilsbesluitprediking negeert dit essentiële aspect mijns inziens compleet. De belangrijke reflectie om te toetsen wat de prediking heeft gedaan met betrekking tot het geestelijk zien van God in Christus wordt helemaal buiten beschouwing gelaten.

Het vraagt van predikers om te kunnen leven met die gezindheid die zij misschien wel het moeilijkste vinden: geduld. We willen snel resultaat zien. Na een preek moeten er zoveel mensen tot geloof gekomen zijn. Mensen moeten na een appellerend woord massaal toegewijd zijn aan de één of andere geloofszaak. Door de haast van het alledaagse leven zijn we niet meer gewend om tussendoor rust te nemen en om te drinken van Gods genade. We lijken te vergeten dat God Zijn tijd neemt om Zijn kinderen te vormen. Het confronteert ons met de vraag of wij – als christenen – van elkaar verwachten dat we binnen een dag moeten transformeren van een gezaaid zaadje tot een sterke boom met tientallen vruchten. Zijn wij niet te simplistisch geworden in het denken over wedergeboorte en geestelijke groei? Durven wij moedig geduld te hebben met het werk van Gods genade in iemands leven? Durven we werkelijk te vertrouwen op Zijn genade en niet op de wil van iemand?

Beschouw de mens als geheel

Daarbij moeten we de vraag stellen of we de mens nog wel als geheel beschouwen. We hebben allemaal verstand, gevoelens en een wil. We kunnen denken, emoties ervaren en keuzes maken. Iemand die in de prediking slechts focust op één van deze drie vermogens, doet mijns inziens geen recht aan ons mens-zijn. Het wonderlijke van de prediking van het Evangelie, is dat God door de kracht van Zijn Heilige Geest zicht wil schenken op Zijn genade in Christus, waardoor het verstand, de gevoelens en de wil van mensen vernieuwd en veranderd worden, zodat een (gerechtvaardigde) zondaar leert te leven overeenkomstig Gods wil. Gods reddende genade raakt al de menselijke vermogens, er blijft er niet één onaangeroerd. Daarom is het onterecht om de pijlen van de prediking te richten op slechts één van deze vermogens. En daar waar Gods genade werkt, zal iemand merken dat hij of zij anders gaat denken over God, Zijn Christus en Zijn wil (verstand), dankbaarheid ervaart met betrekking tot Gods genade en berouw over de zonde (gevoelens) en andere intenties heeft bij het nemen van beslissingen (wil).

Laten we daarom Gods verlossende genade in Christus verheerlijken en dankbaar zijn voor de blijken en vruchten van deze genade in het leven van mensen die ooit geestelijk dood waren!


zaterdag 28 maart 2020

“Zo zegt de HEERE prediker.. ”

De schadelijke invloed van geforceerde exegese

Zoals ik enige tijd geleden heb beschreven, bemerk ik dat er een stijl van prediking ontstaat – of beter gezegd: is ontstaan – die rijk is aan aansporingen en vermaningen tot een heilige levenswandel, maar die tegelijkertijd de hoorders arm en onverzadigd naar huis dreigt te sturen; de aansporingen klinken, maar de verdiensten van Christus en de kracht van Zijn bloed blijven óf onderbelicht, óf onaangeroerd. Dit werkt geestelijke gespannenheid in de hand. Waar komt deze stijl prediking vandaan?

Preken met passie of preken vanuit passie?
Het mag duidelijk zijn dat een prediker een boodschap wil verkondigen. Hij heeft een boodschap te vertellen en hij voelt het belang daarvan.
Ik zie – of beter gezegd: ik hoor – een tendens dat predikers niet alleen preken met passie, maar ook vanuit passie. En dat kan gevaarlijk zijn. Wat is het verschil?
Preken met passie wil zeggen dat ik door studie, exegese en gebed de boodschap van een Bijbelgedeelte mij heb eigengemaakt. God heeft een boodschap, een tekstgedeelte gegeven en in de verkondiging van het Woord zie en hoor je dat de inhoud van dat gedeelte door de prediker zelf heengegaan is. Je merkt een eerbied en ontzag voor de Bijbel. De prediker wijst zijn hoorders steeds weer op wat het Woord zegt.
Preken vanuit passie betekent dat een prediker het op zijn hart heeft om specifiek thema of onderwerp, dat hem sterk bezighoudt, te verkondigen. Niet alleen op die ene zondag, maar tijdens meerdere samenkomsten merk je: dit onderwerp is hem uit het hart gegrepen – en het bepaalt de rest van zijn boodschap. Natuurlijk zullen dergelijke predikers niet snel toegeven dat zij dit doen; immers, zij verkondigen het Woord. De Bijbel gaat open, het tekstgedeelte is gelezen en aspecten uit dat gedeelte worden voor het voetlicht gebracht. Daar is toch niets mis mee? Zolang de exegese jouw verlangen sturing geeft – of anders gezegd: zolang jouw verlangen ontstaat vanuit de exegese – bewaak je het evenwicht van de boodschap in de voorbereiding. Draai je deze volgorde om – dus als de exegese wordt gestuurd vanuit jouw verlangen – dan kun je het uitzicht op een evenwichtige boodschap vergeten.

Laat ik een concreet voorbeeld noemen. In Mattheüs 3:13-17 lezen we dat Jezus wordt gedoopt door Johannes.
Stel dat een prediker in zijn kerkelijke gemeente ziet dat een bepaalde groep mensen moeite heeft om het gezag van Christus en Zijn Woord in het dagelijkse leven te erkennen en aanvaarden. Hij leest Mattheüs 3:13-17 en ineens weet hij het: het slot van vers 15 wordt het uitgangspunt voor zijn preek. Wat staat daar?

“Toen liet hij het Hem toe.”

Deze woorden volgen op vers 14, waar Johannes – geheel begrijpelijk – verbaasd aan Jezus vraagt waarom Hij in de rij met boetvaardige dopelingen komt staan. En terecht. Een prediker die het verlangen heeft om de gemeente te zien groeien in een geestelijk onderwerpend leven, buigend onder de heerschappij van Christus, kan zijn gemeente op grond van vers 15b de volgende vragen voorleggen: “Sta jij Jezus al toe om te doen wat Hij in jouw leven wil doen? Buig jij al voor Zijn gezag? Laat jij je corrigeren door Hem? Johannes de Doper deed dit!”
Het zou zomaar kunnen dat de prediker in kwestie zijn preek heeft uitgewerkt in drie punten – punt 1 gaat over Johannes de dwarsligger (vers 13-14), punt 2 is Johannes de buiger (vers 15) en het laatste punt wijst op Johannes de getuige (vers 16-17). Je kunt vanuit dit gedeelte, en met deze drie punten in de hand, een vlammend betoog houden over wat men in evangelische en charismatische kringen “Jezus de ruimte geven” noemt en je kunt er allerlei aansporingen en vermaningen aan verbinden. De vraag is echter: doet deze boodschap recht aan het gedeelte?
Nee. We hebben hier een sprekend voorbeeld van wat ik noem een geforceerde exegese. Een prediker wil zó ontzettend graag zijn verlangen of zorgen kwijt in een preek, neemt zes woorden uit het hele gedeelte en legt deze worden vervolgens als een filter over de rest van de perikoop. Dat is een geforceerde exegese. Het dodelijke van de hierboven beschreven variant is dat het hele Evangelie uit beeld verdwijnt. Hoe dan?
In Mattheüs 3:1-12 lezen we over de bediening van Johannes de Doper voordat Christus bij hem komt. Vers 2 vat de kernboodschap van zijn bediening samen:

“Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.”

Vervolgens beschrijft Mattheüs groepen mensen die zich melden bij Johannes, om door hem gedoopt te worden. Onder hen zijn ook Farizeeën en Sadduceeën. Deze krijgen van Johannes een veeg uit de pan (vers 7-9):

“Adderengebroed! Wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn? Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering, en denk niet bij u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.”

Kort samengevat: Johannes doopt mensen die tot de erkenning zijn gekomen dat Gods toorn hen zal treffen wanneer Hij komt om het oordeel over deze wereld te voltrekken, maar die aan dit oordeel willen ontkomen door zich te bekeren van zonden. Dit maken zij op symbolische wijze zichtbaar door zich te laten dopen. Daarom zegt Johannes als het ware tegen de Farizeeën en Sadduceeën: “Als jullie je willen laten dopen, dan houd ik jullie niet tegen, maar zorg ervoor dat dit geen huichelarij is. Meen dit!”
En dan, in vers 13, lezen we dat Christus Zelf aansluit in de rij van zondaren. Hij wil Zich laten dopen. De reactie van Johannes de Doper is volkomen logisch:

“Ik heb het nodig door U gedoopt te worden, en komt U naar mij?”

Ja, Jezus komt naar Johannes, om door hem gedoopt te worden. Waarom is dat?

“Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen.”

Wat we in Mattheüs 3:13-17 zien gebeuren, is iets dat als een rode draad in de bediening van Jezus Christus loopt: Hij is de Plaatsvervanger voor zondaren. Dit is het grote mysterie van het Evangelie – Christus in onze plaats. Als we écht nadenken over wat in dit gedeelte zichtbaar wordt, dan kunnen wij ons alleen maar in stilte en aanbidding verwonderen over de rijkdom van Gods genade in Christus.

Geforceerde exegese produceert geforceerde mensen
Terug naar de prediker met zijn geforceerde exegese. In al zijn verlangen om de gemeente meer en dieper te laten buigen voor het gezag van Christus en Zijn Woord, ziet hij het Evangelie van Gods genade vanuit dit gedeelte (bijna) helemaal over het hoofd. Deze schitterende boodschap van het Evangelie, dat Christus Zelf de plaats van zondaren inneemt, komt totaal niet tot zijn recht vanwege de geforceerde exegese. En dat is dodelijk. Laat mij uitleggen waarom.
Het gevaar voor predikers is dat zij tijdens of na de preek de zaal gaan onderzoeken om te ontdekken of de preek iets heeft losgemaakt bij de hoorders. En dan hoor je mensen na de dienst wel eens zeggen: “Er zijn echt veel mensen geraakt.” Dit vraagt om eerlijke reflectie. Want zijn de mensen nu geraakt, of zij ze geforceerd? Dat is een levensgroot verschil. De prediker uit het voorbeeld hierboven heeft niet alleen gepreekt op grond van een geforceerde exegese, maar hij heeft nu ook mensen geforceerd. In sommige gevallen kun je zelfs spreken van manipulatie. Hoe dan?
Doordat de prediker zijn verlangen als uitgangspunt heeft genomen, doordat hij regelrecht bij zijn thema uit wilde komen, heeft hij totaal geen tijd genomen om de rijke boodschap van Gods genade in Christus op zich in te laten werken of om te onderzoeken op welke manier deze genade zichtbaar wordt in dit gedeelte. Hij mist hierdoor niet alleen de essentie van het gedeelte, maar heeft de vruchtbare voedingsbodem van het Evangelie dermate omgeploegd en verminkt, dat er nu meer distels en dorens kunnen groeien, in plaats van goede en gezonde vruchten.
Hij heeft zijn gemeente vanuit zijn verlangen willen aansporen, maar heeft het gezonde en genadige fundament voor deze aansporingen niet gelegd. Daarbij is het de vraag of zijn boodschap wel de boodschap van het Bijbelgedeelte is.
Daarom stel ik de vraag nog een keer: zijn mensen geraakt, wanneer zij overspoeld worden met aansporingen, terwijl zij het Evangelie niet gehoord hebben – of zijn zij geforceerd? Ik vrees het laatste.
Prediking op grond van geforceerde exegese is zeer schadelijk. Niet alleen omdat mensen met verkeerde motieven naar huis gestuurd worden, maar ook omdat er onrust ontstaat in de kerkelijke gemeente zelf: “Zij zijn wel geraakt, ik niet. Doe ik nu iets fout?” Mijn wedervraag zou zijn: Is het Evangelie gepredikt? Heb jij Jezus gezien door de prediking? Als dat zo is, dan moet je in de spiegel kijken en eerlijk de vraag stellen waarom jouw hart koud blijft bij het horen over Degene Die in jouw plaats is gaan staan.
Maar als het Evangelie niet verkondigd is, dan verbaast het mij ook niet dat je niet geraakt bent.
Degene die Gods genade in Christus ziet en daardoor in zijn hart is getroffen, reageert op een genadiger manier op aansporingen en vermaningen. Zo iemand hoef je bij wijze van spreken bijna niet meer aan te sporen. Daar worden aanbidding en ontzag voor de Persoon en het werk van Christus zichtbaar in de levenswandel. Dat betekent niet dat diegene nooit meer vermaand hoeft te worden, maar het betekent wel dat als deze persoon geraakt wordt door het Evangelie, hij of zij veel ontvankelijker is voor correctie. De hoofdboodschap van Jezus’ doop is niet zozeer dat wij ons door Hem moeten laten corrigeren, maar dat Hij in onze plaats wil komen staan. Daarom is de vraag niet zozeer of wij buigen voor Hem, maar of Hij onze plaats mag innemen.

De frequentie en toon van aansporingen verraden de visie van de prediker
Persoonlijk vind ik 2 Petrus 1:16-21 een heerlijk gedeelte. Het is zo ontspannen. Petrus wil de betrouwbaarheid van het Evangelie laten zien. In vers 16-18 schrijft hij over een indrukwekkende gebeurtenis waarvan hijzelf getuige was: de verheelijking van Christus op de berg.
Dan, in vers 19, lezen we dit:

“En wij hebben het profetische woord, dat vast en zeker is…”

Petrus doet hier iets geweldigs, en dat wordt duidelijker wanneer we dit vers in het Engels lezen. In de English Standard Version wordt vers 19 als volgt weergegeven:

“And we have something more sure, the prophetic word…”

Eerst beschrijft Petrus zijn eigen ervaringen met Christus en wil op grond daarvan bevestigen dat het Evangelie betrouwbaar is. Maar hij realiseert zich ook dat niet iedereen hem zal geloven. Daarom wijst hij in vers 19 af van zichzelf en verwijst zijn lezers naar het profetische woord – het Oude Testament – om hen uit te dagen: “Jullie geloven mij niet als ik getuig van de dingen die ik heb gezien en gehoord? Ga maar naar de Schrift en zie dat Jezus Christus de vervulling is van alle beloften die daarin opgetekend staan!”
Dit is briljant. Petrus realiseert zich heel goed dat mensen niet overtuigd zullen worden door zijn woorden of door zijn ervaringen. Hij heeft niet het uiteindelijke gezag, noch de uiteindelijke macht om de ogen van mensen te openen; hij heeft niet de macht om mensen het geloof in Christus te schenken. Alleen Gods Geest kan dit doen.
Petrus wist dit. En omdat hij dit wist, ging hij geen gekke dingen doen om mensen te overtuigen. Zijn houding is het voorbeeld voor iedere prediker: “Jij gelooft mij niet? Prima, ga maar naar het Woord. Lees de Bijbel maar. Ontdek maar dat het waar is.”
Als je dit begrijpt, kun je met ontspanning preken. Je verantwoordelijkheidsgevoel wordt niet minder, maar de verwachtingen van jezelf wel. Je ziet jezelf niet meer als de sleutel tot succesvolle prediking. En dat maakt het juist ontspannen. Ja, predikers moeten zich tot het uiterste inspannen om Gods Woord te begrijpen en op een begrijpelijke manier te communiceren. Maar nee, predikers moeten op het podium of de kansel niet de suggestie wekken dat zijzelf verantwoordelijk zijn voor het succes hun verkondiging. Prediking die voortkomt uit geforceerde exegese en die bovendien veel aansporingen en vermaningen bevatten, maar nauwelijks Evangelie, verraad meer dan alleen maar de wijze van voorbereiding; het verraadt de visie van de prediker. Blijkbaar meent hij dat hij door geforceerde exegese, het voorop stellen van zijn eigen verlangen, het vele vermanen en aansporen en met weinig tot geen Evangelieverkondiging, in staat is zijn hoorders op het geestelijke niveau te brengen waar hij ze hebben wil.
Het is mijn gebed dat degenen – in het bijzonder de huidige generatie jongeren – bewaard mogen blijven voor dit misleidende denken. Het verkondigen van Jezus Christus treft de harten van mensen en zal meer geestelijke vrucht opleveren dan vijfentwintig vermaningen in één preek waarin de genade van God in Christus verzwegen is. Niet dat de verkondiging van Christus nooit gepaard kan of mag gaan met vermaningen – juist wel! – maar het hart dat niet eerst zacht gemaakt is om de vermaning in genade te ontvangen, zal zich in zijn opstandigheid niet willen onderwerpen aan het Woord van God. Dan wordt het leven onder de heerschappij van Christus geen leven dat door genade geraakt is, maar een leven dat geforceerd is.

zondag 22 maart 2020

“Hij heeft ons voortgebracht…”

Leren denken vanuit Gods soevereine werk in de wedergeboorte

De brief van Jakobus kan qua stijl worden beschouwd als een theologische broer van de Bergrede (Mattheüs 5-7). Het onderwijs dat wij in de brief van Jakobus lezen, is sterk gericht op de praktijk van het geloof; in de Bergrede besteedt Christus hier ook veel aandacht aan. Dit is ook niet verwonderlijk, gezien het feit dat Jakobus een (half)broer van Jezus is. We lezen hierover in Mattheüs 13:55:

“Is Dit niet de Zoon van de timmerman [verwijzend naar Jezus, zie vers 53-54]? En heet Zijn moeder niet Maria, en Zijn broers Jakobus en Joses, en Simon en Judas?”

Hoewel het goed mogelijk is dat Jakobus niet of op een later moment tijdens de aardse bediening van de Heere Jezus tot de belijdenis kwam dat zijn Broer de Messias is – we weten dat er een periode was dat de broers van Jezus niet in Hem geloofden, zie Johannes 7:5 – betekent dit allerminst dat Jakobus nooit meekreeg wat Jezus deed en onderwees. Juist de stijl waarmee hij zijn brief geschreven heeft, laat zien dat hij getuige moet zijn geweest van het onderwijs van Jezus.

Houdt de Christus-gecentreerde focus op de prediking stand?
De brief van Jakobus heeft in de kerkgeschiedenis nogal wat stof doen opwaaien. Oppervlakkig beschouwd lijkt het een soort buitenbeetje. De boodschap lijkt op het eerste gezicht op gespannen voet te staan met het onderwijs van de apostel Paulus, zeker wanneer Jakobus schrijft over de rechtvaardiging door het geloof (zie Jakobus 2:14-26). Daarbij is het hoogst opmerkelijk dat Jakobus de Naam van Jezus slechts twee keer noemt (in 1:1 en 2:1). En dan komt de vraag boven: Is Jakobus in zijn brief wel Christus-gecentreerd? Die vraag heb ik mijzelf gesteld, ook als een spiegel.
Enige tijd geleden heb ik geschreven over de noodzaak van Christus-gecentreerde, Bijbelverklarende prediking. Toen heb ik een pleidooi gehouden om het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus tot centrum van de preek te maken. Zijn verlossingswerk is het uitgangspunt. Zijn verdiensten voor ons moeten worden geproclameerd, verkondigd. De aansporingen om in gehoorzaamheid aan Gods Woord te leven, volgen op de indrukwekkende genade van God in Christus. Zien we deze Christus-gecentreerde focus ook in de brief van Jakobus?
Voordat we deze vraag beantwoorden, moeten we ons realiseren dat een Christus-gecentreerde focus niet betekent dat de Naam Jezus in elke zin voorkomt. Als dit een norm zou zijn, schiet Jakobus ernstig tekort.
Het betekent ook niet dat de termen “kruis” of “Golgotha” expliciet worden genoemd. Dat doet Jakobus immers ook niet. Waar gaat het dan wel om bij een Christus-gecentreerde focus in de prediking? Het gaat erom dat de genade van God, geopenbaard in het verlossingswerk van Jezus Christus aan het kruis op Golgotha als fundament wordt gelegd onder de aansporingen tot een heilige levenswandel.

Het is intrigerend dat we juist in de brief van Jakobus een prachtig voorbeeld tegenkomen van deze focus. Neem Jakobus 1:12-18. Daar schrijft hij over verzoeking en zonde. Het is werkelijk fascinerend om te zien wat hij daar doet.
Hij begint met een zaligspreking in vers 12:

“Zalig is de man die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd gebleken is, zal hij de kroon van het leven ontvangen, die de Heere beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben.”

In vers 13-16 gaat hij in op de bron van verzoeking:

“Laat niemand zeggen, als hij verzocht wordt: Ik word door God verzocht. God immers kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf verzoekt niemand. Maar ieder mens wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerte wordt meegesleurd en verlokt. Daarna, wanneer de begeerte bevrucht is, baart ze zonde, en wanneer de zonde volgroeid is, baart ze de dood. Dwaal niet, mijn geliefde broeders!”

Jakobus maakt hier duidelijk: God verzoekt niemand. God lokt niemand naar de zonde toe. Als iemand meegesleurd wordt naar de zonde, dan komt dat niet door God, maar door zijn eigen begeerte. De zonde, die ook na onze bekering in ons woont, wil constant uitbreken. Ze wordt wakker in ons, en wil ons meesleuren naar de maximale uitingsvorm. Begeerte naar geld kan leiden tot een valse belastingaangifte. Begeerte naar een andere vrouw kan leiden tot overspel. Begeerte naar macht kan leiden tot (karakter)moord. En uiteindelijk leidt de zonde naar de dood.
Dus, nog een keer: niet God lokt ons naar de zonde, maar de begeerte in ons. Overigens is het interessant dat Jakobus de satan hier in zijn geheel buiten beschouwing laat. Als wij tot zonde verzocht worden, hebben wij nog wel eens de neiging om naar de duivel te wijzen als de bron daarvan; we willen maar al te graag die ellende in zijn schoenen schuiven. Jakobus doet dit hier niet; hij legt de verantwoordelijk voor het verdragen van de verzoeking voor de volle honderd procent bij onszelf!
Aan het einde van vers 15 denk je: Jakobus heeft zijn punt gemaakt; het is duidelijk hoe een mens tot zonde verzocht wordt en wat daarachter zit. Hij kan nu verder met het volgende onderwerp. Maar dat doet hij niet. In vers 17-18 lezen we:

“Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer. Overeenkomstig Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord van de waarheid, opdat wij in zeker opzicht eerstelingen van Zijn schepselen zouden zijn.”

Je zou kunnen zeggen dat vers 12-15 één grote aansporing is: “Waag het niet te zeggen dat God jou tot zonde verzoekt; ga te rade bij jezelf wanneer je tot zonde wordt verzocht!” Maar is een dergelijke aansporing genoeg? Of, om het ouderwets te formuleren: is een dergelijke aansporing evangelisch? De Puriteinen hadden het geregeld over “gospel obedience” – evangelische gehoorzaamheid. Walter Marshall heeft ooit een boek geschreven, getiteld “Gospel Mystery of Sanctification” – in het Nederlands uitgegeven als de evangelische heiligmaking. De term “evangelisch” betekent in verband dat de gehoorzaamheid van een christen is gefundeerd op het Evangelie – het Goede Nieuws dat God in Christus volmaakte verlossing tot stand gebracht heeft.
Kunnen we stellen dat de aansporing van vers 13-16 evangelisch gemotiveerd is? Het antwoord luidt: ja. Maar dan een vervolgvraag: zien we deze evangelische motivatie ook in vers 13-16? Nee. De evangelische motivatie om God niet te beschuldigen van het verzoeken tot zonde, lezen we in vers 17 en 18. Maar hoe dan?

Gods eigenschappen in onze wedergeboorte
Jakobus doet iets wat zowel fascinerend als essentieel is. Kijk eens naar vers 18:

“Overeenkomstig Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord van de waarheid…”

Jakobus neemt zijn lezers mee terug naar het moment van de wedergeboorte. Hij legt nu het evangelische fundament om te laten zien waarom God vanuit het Evangelie – en naast het feit dat God niet met het kwade verzocht kan worden – niemand tot zonde verzoekt.
Hij schrijft in vers 18 over de wedergeboorte. In het vers daarvoor, vers 17, lezen we drie belangrijke eigenschappen van God:

1) God is goed (“Elke goede gave en elk goed geschenk”)
2) God is licht en heeft in Zichzelf geen enkele duisternis of neiging daartoe (“Vader der lichten”)
3) God is onveranderlijk (“geen schaduw van omkeer”)

Misschien denk je nu: wat is het verband tussen deze eigenschappen van God en de bron van verzoeking? Wat is er nu zo “evangelisch” aan de woorden van Jakobus in vers 17 en 18? Jakobus’ redenering is voluit evangelisch en gaat als volgt:

God heeft jou tot geestelijk leven gewekt toen je werd wedergeboren. Dat is Gods goede gave en Zijn geschenk aan jou; jij hebt niets gedaan om dit te verdienen. Hij gaf dit in Zijn vrije genade aan jou. Waag het daarom niet te zeggen, dat deze God, Die jou de wedergeboorte heeft geschonken, Die onveranderlijk is, Die geen enkele duisternis bezit, jou opnieuw naar de zonde wil lokken en jou wil terugbrengen naar datgene waar jij vóór jouw wedergeboorte het eigendom van was – de zonde. Zeg dit nooit!


Zie je hoe evangelisch Jakobus hier is? Hoewel hij het kruis van Christus niet als zodanig benoemt, worden we wel degelijk gewezen op het genadige werk van God door Jezus Christus in ons leven. God redt ons niet uit de geestelijke doodsstaat om ons vervolgens daar weer heen te lokken! Die gedachte is absurd.

Aansporingen op grond van de wedergeboorte is leren denken vanuit genadig voorrecht
In onze strijd tegen de zonde – in onze confrontatie met verzoekingen – hebben we het zicht op Gods werk in de wedergeboorte nodig. Zonder deze kennis kunnen we niet standhouden. Kale aansporingen gaan ons niet redden. We hebben de God van de aansporingen nodig. Als een prediker zijn hoorders ervan wil overtuigen dat God niet tot zonde verzoekt, dient hij méér te doen dan alleen maar te zeggen dat God niet tot zonde verzoekt. Hij moet redenen geven waarom God dat niet kan doen. Met andere woorden: hij moet zijn hoorders voeden met God, God en God.
God is goed.
God is licht.
God is onveranderlijk.
En daarom – als Hij jou uit het kwaad van de zonde heeft bevrijd [dat is het tegenovergestelde van goed], als Hij jou uit de duisternis getrokken heeft [dat is het tegenovergestelde van licht] en als Hij hier niet op terugkomt [dat is het tegenovergestelde van onveranderlijk] – dan is het onmogelijk dat God jou tot zonde verzoekt.
Wij doen er goed aan de Schrift te bestuderen om te ontdekken wat God doet wanneer Hij mensen geestelijk leven schenkt, hoe Hij dit doet en met welke redenen. Als wij dit doen, zullen we ontdekken hoe genadig Hij is, hoe bevoorrecht wij als christenen zijn en zullen we groeien in onze aanbidding van Hem. Zo leren we Hem steeds beter kennen en lopen we niet zo snel het risico om God ongerijmde dingen toe te schrijven.

zondag 24 november 2019

Christus is alles!

Handreikingen voor Bijbelverklarende prediking

Wat is een goede preek? Wanneer kun je zeggen dat een preek het vermogen heeft levens van mensen te veranderen? Hangt het alleen van de Heilige Geest af? Of heeft de prediker hier ook een rol in?
De afgelopen tijd heb ik vaker nagedacht over prediking. Als ik Gods Woord mag verkondigen, wát wil ik de mensen dan meegeven? Gebruik ik de Bijbel voor mijn eigen agenda, of zoek ik biddend naar Gods leiding en wil ik in afhankelijkheid van Hem een boodschap aan de gemeente brengen?

De zoektocht naar evenwichtige prediking
Toen ik bezig was met de prekenserie over Psalm 66, kreeg ik een nieuw, verfrissend inzicht met betrekking tot de Godgecentreerdheid van God Zelf. En zoals Paulus spreekt over “de schijn van godsvrucht” (2 Timotheüs 3:5), zo is het ook mogelijk te spreken over “de schijn van Godgecentreerdheid.”
Ik heb ontdekt dat het mogelijk is op een manier te preken die Godgecentreerd lijkt, maar die ten diepste voortdurend bezig is met de mens.
In één van de preken over Psalm 66 heb ik gezegd – misschien was het prikkelend, maar toch ook vol overtuiging – dat God alleen tevreden is met Zijn eigen werk. Schakel ik hiermee het werk van de mens uit? Wil ik hiermee zeggen dat het handelen van de mens totaal geen waarde heeft voor God? Betekent dit dat de mens kan doen waar hij zin in heeft, omdat God toch wel Zijn plan uitwerkt? Is de prediking van Gods Woord niet juist het activeren van mensen?
Zeker, de prediker wil dat de toehoorders anders naar huis gaan dan dat zij naar de eredienst zijn gekomen. De cruciale vraag is echter: hoe ziet dit anders-zijn eruit en op welke manier wordt dit tot stand gebracht?
Ik ben ervan overtuigd dat God door de prediking van Zijn Woord mensen gelijkvormig wil maken aan het Beeld van Zijn Zoon. De reactie van de hoorders is wel degelijk van doorslaggevend belang. Tegelijkertijd besef ik als spreker dat deze reactie niet losgemaakt kan en mag worden van het werk van de Heilige Geest. Als Gods Geest niet werkt in de prediking, komt er nul respons. Er zal geen vrucht komen. Dus, als variant op Paulus’ woorden uit 1 Korinthe 3:6, kan ik stellen dat “ik heb verkondigd, maar dat God Degene is Die de vrucht en de groei geeft.”
Wie Gods Woord verkondigt, ervaart de spanning tussen enerzijds de inspanning die je moet leveren om een boodschap op papier te zetten en anderzijds de onmacht om voor de vrucht op deze boodschap te zorgen. Ik kan er zelf niet voor zorgen dat mensen meer gelijkvormig gemaakt worden aan het Beeld van Christus. Ik kan er niet voor zorgen dat mensen groeien in de kennis van Christus. Ik kan er niet voor zorgen dat mensen de Bijbelse geboden gehoorzaam zijn. Toch heb ik de plicht Christus te verkondigen en op te roepen tot gehoorzaamheid. Uiteindelijk is het een zaak van geloof en vertrouwen dat God deze boodschap door de Heilige Geest toepast aan de harten van de hoorders.

Prediking: geen podium voor de mens
Het besef dat de vrucht op de prediking niet in handen van de prediker zelf ligt, moet leiden tot nederigheid. Een prediker moet zijn plaats weten. Een prediker staat weliswaar óp het podium (de kansel) maar het is geen podium vóór hem. De kansel is het podium van God. Daar wordt Zijn Woord verkondigd, daar wordt getuigd van Zijn verlossingswerk in Christus. Prediking betekent God aan het Woord laten komen. Dat tijdens de preek een mens op het podium of op de kansel staat, doet niet terzake. Het is Gods Woord dat moet klinken.
Hoewel dit vanzelfsprekend lijkt, is het voor predikers niet altijd gemakkelijk. Het vraagt zelfverloochening om Gods Woord te verkondigen. De prediker zelf heeft namelijk zijn eigen gedachten en denkbeelden en als mens zijn we snel geneigd deze denkbeelden in de Bijbeltekst te passen en meten. Als we dit doen, verkondigen we niet Gods Woord, maar ons eigen woord. En wanneer dat gebeurt, is de mens het podium op geklommen – niet alleen letterlijk, maar ook geestelijk.

God op het podium: de Drie-eenheid en prediking
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat predikers in de prediking niet zichzelf, maar God centraal stellen? Wat maakt een preek écht Godgecentreerd? Als God Zelf het Centrum van de preek is, zullen we de prediking moeten vormgeven in het kader van de Drie-eenheid:

1. Laat God de Vader spreken
Een preek moet altijd gebaseerd zijn op Gods Woord. De Vader heeft gesproken door Zijn Woord. Dit is in de christelijke kerk de standaard voor prediking. Maar hiermee is lang niet alles gezegd. Want hoe laat je God spreken?
Heel concreet: pak een gedeelte uit de Bijbel, met een logisch begin en een logisch einde (een perikoop). Beperk je tot dit gedeelte. Houd je in de voorbereiding alleen bezig met dit gedeelte. Doe exegese. Dit betekent dat je de context van het gedeelte analyseert, de structuur van de tekst vaststelt, de boodschap ontdekt en in een paar concrete punten op papier zet.
Deze benadering verschilt fundamenteel met de zogenaamde thematische prediking. Een prediker dient in dit stadium te vermijden dat hij zijn eigen geloofservaringen leidend laat zijn bij het formuleren van zijn boodschap. Exegese doen betekent dat de prediker zwijgt, zodat God kan spreken. De prediker dient zich te concentreren op de Bijbeltekst. Hij moet zich helemaal onderdompelen in het betreffende gedeelte. De tekst geeft de boodschap. De tekst geeft overvloedige stof tot nadenken. De tekst is een puzzel, gevormd door grammaticale en analytische stukjes. Het is de taak van de prediker deze stukjes te laten zien en om duidelijk te maken wat de samenhang hiervan is.
Hoewel dit gemakkelijk lijkt, is het in de praktijk een pittige opdracht. Nog voordat we de hele Bijbeltekst goed en wel op ons in hebben laten werken, roepen we er in gedachten al van alles bij. Hoe moeilijk dit ook is, deze gedachten moeten tot zwijgen worden gebracht. De verzoeking om niet God, maar zichzelf aan het woord te laten, is bij predikers een reëel gevaar.
We moeten ervoor waken om niet de ballast van het verleden mee te nemen in preekvoorbereiding. Sommige predikers zijn bepaalde kerkelijke kringen “ontvlucht” of hebben ontdekt dat ze jarenlang een onbijbelse leer hebben gehoord. Dit hoor je – soms subtiel, maar heel vaak ook niet zo subtiel – terug in preken. Dit is niet handig. Stel jezelf de volgende twee vragen wanneer je overweegt om een dwaalleer uit een bepaalde kerkelijke stroming of traditie ter sprake te brengen:

a. Als iemand uit de betreffende kerkelijke stroming of traditie naar deze preek zou luisteren, hoort hij dan een uitnodiging of stoot het hem af?
Als je zelf jarenlang hebt geworsteld met een Bijbels onderwerp en je hebt van God het licht hierover mogen ontvangen, dan kom je tot de conclusie dat je de tijd vóór deze ontdekking niet in het heldere licht van deze waarheid hebt geleefd. Dit betekent dat deze waarheid voor een deel door de kerkelijke traditie of stroming is bedekt. Onze menselijke reactie is dat we zullen zeggen: “Waarom zien zij dit niet?” Je snapt niet meer hoe anderen tot bepaalde conclusies kunnen komen. En je wilt ze graag overtuigen. Als het in jouw vermogen zou liggen, zou je de mensen het licht geven, zodat ze gaan zien wat jij ziet. Hoewel dit begrijpelijk is, kan het ook een gevaar met zich meebrengen: je onbegrip wordt groter. En je gaat denken: “Als ik mag preken, zal ik eens laten zien hoe het zit…”
Als je dit doet, denk dan heel goed na over de vraag hoe je dit gaat formuleren. Mensen worden niet overtuigd van jouw uitleg, omdat je roept dat wat zij geloven onzin is. Of omdat het onbijbels is. Of omdat het belachelijk is. Zulke woorden moet je in dit soort gevallen altijd zien te vermijden. Hoewel het te begrijpen is dat je mensen graag het licht gunt, zal het respect voor jou als prediker niet groeien als je zonder duidelijke, Bijbelse argumentatie roept dat een bepaalde leer belachelijk is. Nu zal er ongetwijfeld iemand zijn, die zegt: “Jezus Zelf was ook fel tegen de Schriftgeleerden en Farizeeën.” Dat is waar. Maar hij deed dit nooit puur en alleen om Zijn Eigen gelijk te halen en om het ongelijk van de ander te bewijzen. Zijn doel was om mensen het licht te geven, zodat zij zich in geloof tot Hem zouden wenden en om door Hem behouden te worden. Dit moet het kenmerk van de prediker zijn: als hij de dwaalleer benoemt en ontmaskert, is in zijn betoog liefde te horen. Liefde is gunnende bewogenheid vanuit het hart. Mensen kunnen zien en horen dat je ze oprecht iets wilt schenken. Dat iemand niet overtuigd wordt door jouw woorden – wat, zoals hierboven ook al gesteld is, alleen de Heilige Geest kan geven – kan jou als prediker niet aangerekend worden als je duidelijk het Woord hebt verkondigd. Wat jou wél aangerekend kan worden, is dat mensen de gunnende bewogenheid hebben gemist.

b. Hoe relevant is het benoemen van deze specifieke dwaalleer in de gemeente waar ik Gods Woord mag verkondigen?
De tweede vraag die gesteld moet worden bij het ter sprake brengen van een onbijbelse leer (of een onbijbels accent van een bepaalde leer) is of het wel relevant is voor de groep die de preek op dat moment hoort. Als ik in een baptistengemeente spreek over de doop, en ik besteed twintig minuten aan het “bestrijden” van de kinderdoop, dan is het de vraag hoe effectief dat is. En als ik in een Pinkstergemeente begin te klagen over kerkelijke stromingen die “te weinig aandacht hebben voor het werk van de Heilige Geest”, dan lijkt dit meer op leedvermaak en preken voor eigen parochie in plaats van een zinnige en opbouwende bijdrage. Bij alles wat de prediker zegt, moet hij de vraag stellen in hoeverre dit werkelijk betrekking heeft op de gemeente waar hij preekt. Hoewel het vanuit menselijk oogpunt begrijpelijk is dat we anderen willen laten zien dat zij (een deel van) de waarheid op een bepaalde manier “bedekt” belijden en beleven, is dit absoluut niet het hoofddoel van prediking. Dat heeft te maken met de tweede Persoon binnen de Drie-eenheid.

2. Laat God de Zoon zien
Het kerndoel van prediking is dat God de Zoon zichtbaar wordt. De prediker wil Hem laten zien. Prediking is in feite het schenken van Christus vanuit het gedeelte dat wordt behandeld. God biedt Zijn Zoon aan, en in Hem de verlossing die de wereld nodig heeft. Het communiceren van dit aanbod is kenmerkend voor christelijke prediking.
Dit betekent dat prediking in de eerste plaats helemaal niet draait om morele verandering; prediking betekent in beginsel helemaal niet dat mensen worden gestimuleerd om allerlei regels te gaan volgen “omdat dit nu eenmaal zo in de Bijbel staat.”
Willen we dan geen verandering bij mensen zien? Natuurlijk willen we dat, maar opnieuw moeten we de vraag stellen: hoe wordt die verandering tot stand gebracht? Als we ontdekken hoe God het geloof in Christus ontworpen heeft en als we leren begrijpen wat Zijn doel met prediking is, zullen we ook gaan zien hoe mensenlevens door het geloof en door de prediking worden veranderd.
In dit opzicht is het voor predikers gevaarlijk om de vrucht van het geloof te prediken. Hier loop ik het risico verkeerd begrepen te worden. Ik ben niet tegen kenmerkenprediking. Ik ben niet tegen prediking die de vrucht van het geloof benoemt. Ik ben niet tegen prediking die onderscheidend is. Ik ben niet tegen prediking die laat zien dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen iemand die leeft vanuit de verbondenheid met de Heere Jezus en iemand die geen christen is. Het is juist noodzakelijk om dit radicale onderscheid in prediking vast te houden; de Bijbel doet dit zelf immers ook.
Waar ik wel op tegen ben, is het prediken van de vrucht van het geloof in de veronderstelling dat de vrucht op deze manier wordt voortgebracht. Wat ik hiermee bedoel, is dit: een prediker kan tot de conclusie komen dat veel kerkgangers een gebrek aan toewijding vertonen, maar het prediken van toewijding zorgt niet automatisch voor meer toewijding. Wanneer een voorganger ziet dat er weinig onderlinge liefde is, gaat het preken van de onderlinge liefde er niet automatisch voor zorgen dat mensen elkaar meer gaan liefhebben. En zo kunnen we dit op alle aspecten van het geloofsleven toepassen. Met welke valkuilen moeten we rekening houden als we tóch op deze manier preken?

a. Deze stijl van prediking baant de weg voor activisme en wetticisme
Het lijkt heel gemakkelijk, haast een open deur: wat is de taak van de prediker als hij ziet dat er een gebrek aan liefde is in de gemeente? Juist, preken over de liefde en over liefhebben! Hij moet de hoorders stimuleren lief te hebben. Toch?
Ja, uiteraard. Maar als dit de enige boodschap van de preek is, is het in de kern geen christelijke prediking. Hij heeft iets gedaan wat in feite ieder mens kan doen – hij heeft een beroep gedaan op de moraliteit van de hoorders. Iedereen kan dit doen. Politici, activisten en geestelijke leiders van andere godsdiensten doen allemaal een beroep op ons morele bewustzijn. Een christelijke prediker is echter onderscheidend: hij verkondigt “Jezus Christus, en Die gekruisigd” (1 Korinthe 2:2). Als hij ook een morele boodschap gaat houden, valt dit onderscheid weg. Dan wordt hij inderdaad ook een “spreekbuis” van geboden en regels. Het gevaar van moralistische prediking is dat het mensen wil doen geloven dat, zolang zij de juiste werken doen, zij goed bezig zijn. Met andere woorden: het gevaar van aanvaarding op valse gronden.

b. Deze stijl van prediking legt een sterke nadruk op wat de gelovige moet doen
Een duidelijk kenmerk van moralistische prediking is dat het handelen van de hoorder wordt bevraagd en – waar nodig – wordt gestimuleerd om het in het vervolg anders en beter of – om het heel geestelijk te maken – Bijbels te doen. Dit bedoelde ik met “de schijn van Godgecentreerdheid.” De kans bestaat dat de hoorder in dit geval naar huis gaat met het gevoel dat hij allerlei dingen anders moet gaan doen, omdat hij dan God verheerlijkt. Het kan zijn dat mensen terecht tot de conclusie komen dat ze dingen anders moeten aanpakken. De vraag is niet of dit een gezond gevolg van een preek is. Het is een kerngezond kenmerk van een preek!
De cruciale vraag is wel: met welke motivatie is de hoorder naar huis gestuurd? Wat is hem in de preek aangereikt om te hopen op een echte verandering in zijn leven? Is hem verteld dat de hoop op verandering niet in hemzelf ligt, maar in het Evangelie van Jezus Christus? Als een prediker mensen naar huis stuurt met de boodschap dat ze zelf de verandering in hun leven moeten forceren, dan is dit ronduit wreed. Prediking is nooit bedoeld om mensen het idee te geven: “Je moet veranderen, ik zeg vanuit de Bijbel wat je moet doen, maar hoe je dit moet doen? Zoek dat thuis maar uit. Het is nu aan jou.” Een prediker mag mensen nooit op deze manier naar huis laten gaan. Predikers die beweren Godgecentreerd te zijn omdat zij oproepen tot Godverheerlijkende gehoorzaamheid aan Zijn Woord, zijn in werkelijkheid helemaal niet Godgecentreerd als zij enkel en alleen de gelovige aan het werk zetten. Want in het werken van de gelovige is God Zelf aan het werk (Filippenzen 2:12-13).

c. Deze stijl van prediking scheurt het werk van Christus in tweeën
Uiteindelijk is het onevenwichtige accent van deze vorm van prediking (oproepen tot gehoorzaamheid aan Gods Woord en enkel uitgaan van de verantwoordelijkheid van de gelovige) te wijten aan het feit dat het verlossingswerk van Jezus Christus in tweeën gescheurd wordt. Men haalt uit elkaar wat bijeengehouden moet worden. Het is een fundamentele fout te denken dat Christus’ werk in de gelovige – door Zijn Geest – losstaat van Christus’ werk voor de gelovige aan het kruis. De Geest van Christus werkt nooit buiten het verlossingswerk van de gekruisigde Christus om. De Geest van Christus past juist toe wat de gekruisigde Christus aan het kruis met Zijn bloed heeft verworven. Het kán daarom niet bestaan dat kerkgangers op zichzelf teruggeworpen worden in de dagelijkse strijd van het geloofsleven en in het groeien in heiliging. Het leven van een christen is ten diepste het leven dat de Gekruisigde voor hem heeft gekocht aan het kruis en dat in hem wordt uitgewerkt door de Geest van de Gekruisigde. Daarom kán het niet bestaan dat een oproep tot een heilige levenswandel niet wordt gekenmerkt door de prediking van het kruis van Christus. Wie hoort van de noodzaak van levensheiliging, maar niet hoort van de Gekruisigde, wordt in de hoek van de wanhoop gedreven. We moeten het werk van God de Zoon en God de Heilige Geest niet van elkaar isoleren en verzelfstandigen, alsof ze onafhankelijk van elkaar werken.

3. Laat God de Heilige Geest werken
Dit brengt ons bij de derde Persoon van de Drie-eenheid: de Heilige Geest. Paulus stelt in Galaten 3:1-2 de volgende vragen:

“O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd om de waarheid niet te gehoorzamen; u voor wie Jezus Christus eerder voor ogen is geschilderd alsof Hij onder u gekruisigd was? Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?”

Paulus is heilig verbolgen over het feit dat de Galaten zo gemakkelijk zijn afgeweken van het Evangelie. Merk op dat hij in deze twee verzen bijna alle essentiële kenmerken van het geloofsleven noemt, die ook aan bod komen in de prediking: gehoorzaamheid (vers 1), Jezus Christus de Gekruisigde (vers 1), de Heilige Geest (vers 2) en het geloof (vers 2). Wat mij betreft staat in Galaten 5:6 nog een ander, onmisbaar kenmerk, namelijk de liefde.
Deze tekst bevestigt wat we zojuist hebben gezien: een oproep tot gehoorzaamheid aan Gods Woord, de oproep tot een heilige levenswandel, kan niet bestaan zonder het schilderen van de gekruisigde Christus.
Predikers die doen alsof het kruis van Christus enkel en alleen betekenis heeft voor de rechtvaardiging en geen enkele betekenis heeft voor de heiliging (want dat is “iets van de Heilige Geest”) werken aan een valse tegenstelling.
Er wordt soms gedaan alsof preken voor ongelovigen gevuld moeten zijn met woorden over het kruis en dat preken voor gelovigen moeten worden gekenmerkt door het spreken over de Heilige Geest. Zo van: “Als je geestelijk leven wilt, moet je naar het kruis; als je een dieper geestelijk leven wilt, moet je meer van de Geest hebben.” Een prediker die spreekt voor een groep gelovigen en is gestopt met spreken over het kruis van Christus, omdat dit zogenaamd een gepasseerd station is en omdat het nu allemaal door de kracht van de Heilige Geest moet gebeuren, is vergeten dat het Evangelie van de Gekruisigde vandaag even nodig, even bevrijdend en even krachtig is als toen hij het voor het eerst verkondigde.
Preken bezitten geen geestelijke kracht omdat de kracht van de Heilige Geest benadrukt wordt. Een preek wordt krachtig op het moment dat Jezus Christus verkondigd wordt. In Johannes 15:26 lezen we dat de Heilige Geest zal getuigen over Jezus. De vraag of een preek de kracht van de Heilige Geest bezit vanwege de oproep tot levensheiliging, terwijl het getuigenis over Christus’ verlossingswerk ontbreekt, moeten we dus ontkennend beantwoorden.
Daarbij moeten we nuchter stellen dat wij de uitwerking van preken niet zelf in de hand hebben. Gods Geest werkt niet op een voor ons logische of begrijpelijke manier. Er zit een mysterie in. We kunnen de Geest niet vatten. En als wij Hem proberen te vatten, weten we zeker dat we Hem kwijt zijn. Hij laat zich niet sturen door mensen. Hij werkt Gods verlossingsplan uit, dat voor de grondlegging van de wereld is ontworpen. Hij laat Zich niet voor het karretje spannen door een prediker, die graag meer toewijding, onderlinge liefde, gebed, offers of vergevingsgezindheid in de gemeente wil zien, maar die tegelijkertijd voorbijgaat aan het verlossingswerk van de Gekruisigde. De Heilige Geest werkt door de verkondiging van Jezus Christus, de Gekruisigde. Door het verlossingswerk van Christus toe te passen aan de harten van zondaren, geeft de Heilige Geest kracht om te geloven, worden de beloften uit Gods Woord gekoesterd, wordt het leven van de gelovige gereinigd van de zonde – door het bloed van Christus – en groeit de vrucht van liefde uit het geplante mosterdzaadje van geloof. Wie al deze elementen van Gods verlossingswerk bewust voor ogen houdt in zijn preekvoorbereiding – Gods kracht, Gods beloften, Christus’ reinigende bloed, het geschonken geloof en de hieruit groeiende liefde – mag en kan vol verwachting zijn boodschap terugleggen in de handen van Degene Die hem gezonden heeft.


By John Piper. © Desiring God Foundation. Source: desiringGod.org

zaterdag 19 januari 2019

Het Centrum van de preek

Wat het manuscript niet haalde

Tijdens de voorbereiding op de meest recente preek, over Psalm 66:8-12, werd ik geconfronteerd met de keuzes waar sprekers voor staan wanneer zij een boodschap mogen brengen. Wat laat ik weg? Wat noem ik wel? En vanuit welke hoek behandel ik een tekstgedeelte? Kortom: ik moest kleur bekennen. De verantwoording die ik hieronder geef, heeft het uiteindelijke manuscript niet gehaald. Toch geloof ik dat hier belangrijke punten worden benoemd en dat het zinvol is om deze dingen in gedachten te houden.

“Gemeente, wat u moet weten, is dat dit gedeelte een rijke inhoud kent. Dit gedeelte gaat diep! We kunnen als het ware drie lagen vinden in dit gedeelte:

1. De historische laag – deze laag past dit gedeelte toe op het verbondsvolk Israël in de tijd van het Oude Verbond (en dan met name ten tijde van de exodus)
2. De Nieuw Testamentische laag – deze laag betrekt dit gedeelte op de actualiteit (de gelovige van nu) en past dit toe op de Gemeente van Jezus Christus
3. De Messiaanse laag – dit is de diepste laag en deze tekent als het ware het portret van de Messias

Wat ik vanmorgen doe, is u als gemeente van Jezus Christus in Bruchem aanspreken vanuit de Messiaanse laag. Ik wil niets afdoen aan de historische laag, maar ik heb hier de vorige keer al redelijk uitvoerig bij stilgestaan. Natuurlijk is het zo dat dit gedeelte nieuwe informatie aanreikt die historisch van aard is, maar ik kan u nu alvast vertellen dat de beproeving waarover de psalmist hier schrijft, niet expliciet wordt vermeld. Wij krijgen geen informatie over welke gebeurtenis hier wordt bedoeld.
Ik heb mij tijdens de voorbereiding afgevraagd of het wel eerlijk is dat ik de historische laag er maar bekaaid vanaf laat komen. Want moet ik niet spreken over het lijden van het verbondsvolk Israël? U snapt wel dat de keuze die op zo’n moment voor mij ligt de beslissende factor is voor de invulling van de preek. Wil ik bewust inzoomen op het lijden van het Joodse volk? Dan blijft er weinig ruimte over voor de Messiaanse laag en de Nieuw Testamentische laag. Ik heb besloten om de historische laag toch wat meer naar de achtergrond te plaatsen – met het risico voor antisemiet te worden uitgemaakt en ervan te worden beschuldigd dat ik een zogenaamde vervangingstheoloog ben – en wel vanwege drie redenen:

1. Ik ben ervan overtuigd dat dit gedeelte gaat over God. Het gaat over Gods werk, Gods handelen en Gods trouw. Ik wil in mijn exegese de accenten van de tekst laten staan. Preekvoorbereiding vraagt keuzes en deze keuzes moeten worden gemaakt in het licht van de accenten die in de tekst zelf worden gelegd. Ik ontken de historische laag ook helemaal niet; ik heb voor de boodschap van deze morgen gekozen om u te voeden vanuit de Messiaanse laag
2. De tweede reden sluit hier dan ook op aan. Het principe om Christocentrisch te preken is wat mij betreft heilig en ik zal dit nooit opgeven. Ik ga hier geen discussie over voeren en ga hierover ook niet onderhandelen
3. Ik richt mij vanmorgen tot een groep Nieuw Testamentische gelovigen. Ik heb een boodschap voor u deze morgen. Misschien hebt u dit ook wel eens meegemaakt, maar het kan gebeuren dat je onder het gehoor zit van een spreker die een gedeelte uit het Oude Testament bepreekt, waarvan veertig minuten over Israël gaat en voor Israël is; dat is dan min of meer de maaltijd, of het voedsel. En de laatste tien minuten krijgt de Gemeente van Christus ook nog wat kruimels. Ik ben het fundamenteel oneens met deze benadering. Ik sta hier vanmorgen voor een groep gelovigen in Christus, en zij moeten gevoed worden! En waarmee wordt de Gemeente gevoed? Met het Levende Brood, Jezus Christus Zelf. En laat mij hier heel duidelijk zijn: ik geloof dat God Zijn trouw in rijke mate zal bewijzen aan Zijn Joodse volk. Geen twijfel daarover. Maar wat ik hier wel heel onomwonden wil zeggen, is dit: Gods beloften gaan nooit in vervulling buiten Jezus Christus om. Als ik op straat word aangesproken door een evangelist en hij zou zeggen dat God in Openbaring 21 een nieuwe hemel en een nieuwe aarde belooft, dan is het voor mijn persoonlijk behoud niet genoeg om die belofte geïsoleerd tot mij te nemen. Als ik voor Jezus Christus kom te staan en Hij zou mij vragen waarom Hij mij zou moeten binnenlaten in het Nieuwe Jeruzalem, dan kan ik wel zeggen: “Heere, ik reken erop! Ik heb ooit iemand over dat Nieuwe Jeruzalem horen spreken en ik geloofde dat het waar was. Dus sindsdien ga ik ervan uit dat ik toegelaten wordt.” Maar dan, als ik uitgesproken ben, stelt Christus mij deze vraag: “Wat heb jij met Mij gedaan?” Broeders en zusters, er komen geen mensen in het Nieuwe Jeruzalem die wel Bijbelse beloften hebben geloofd, maar die deze niet hebben toegepast vanuit Jezus Christus. Paulus schrijft in 2 Korinthe 1:20 dat al Gods beloften “ja” zijn – in Christus!

En wat wens ik voor jullie als gemeente dat alle beloften die God in Zijn Woord heeft gedaan, met “Ja!” en “Amen!” ontvangen zullen worden door het geloof in Jezus Christus. Meer nog, ik wens vurig dat u deze morgen in dit gedeelte het lijden van uw Messias zult zien en dat er kracht zal uitgaan van het Woord om in de beproeving trouw te blijven aan Hem.”

zondag 1 april 2018

Gezonden, gestorven en getriomfeerd

De verheerlijking van God en de verlossing van zondaren

Wie het Hogepriesterlijk gebed van de Heere Jezus in Johannes 17 bestudeert, heeft genoeg stof om Zijn leven, lijden, sterven én opstanding te overdenken.
Waarom stierf Christus? Dit is een diepe vraag die ook diepgaande antwoorden oplevert – als we maar willen luisteren naar wat Hij er Zelf over heeft gezegd. Zijn lijden, sterven en opstanding hebben de wereldgeschiedenis voorgoed veranderd en de toekomst verzegeld. Het is opvallend hoe verzekerd Christus spreekt over Zijn komst naar deze wereld en het verlossingswerk dat Hij heeft volbracht. En dat niet alleen, ook de dubbele dimensie van het verzoeningswerk is voor ons nog wel eens een blinde vlek. Sterker nog, ik vrees dat deze blinde vlek de belijdende kerk van Christus voor een deel vleugellam heeft gemaakt. Wie het Hogepriesterlijk gebed goed bestudeert, merkt een parallel tussen het leven van de Heere Jezus en het leven van Zijn uitverkoren volk.

Waar Christus’ sterven van getuigt
Het is een veelgehoorde uitspraak dat “Christus is gekomen om zondaren zalig te maken.” Of dat “Christus kwam om naar het kruis te gaan.” En dit is absoluut waar. Maar wanneer we het Hogepriesterlijk gebed lezen, ontdekken we dat dit een vrij eenzijdige benadering is. Het is niet fout om te zeggen dat Christus is gekomen om zondaren zalig te maken (zie 1 Timotheüs 1:15). De vraag is echter of wij de volle omvang van Zijn verlossingswerk begrijpen – voor zover dit te begrijpen is.
Vaak wordt het verlossingswerk van Christus omschreven als het “openen van de weg naar God de Vader” en het “offer waardoor onze zonden kunnen worden vergeven.” Terecht wordt opgemerkt dat de mens geen omgang kan hebben met God vanwege de zonde. God is licht en Hij haat de zonde. Christus’ offer aan het kruis heeft de zonde van Zijn volk weggedaan. Hij heeft God en mens verzoend. Maar houdt het hiermee op? Wat voor nut heeft het dat Christus tot zonde is gemaakt (2 Korinthe 5:21)?
Het antwoord dat de Heere Jezus Zelf geeft in Johannes 17 is rijk, diep en wellicht verrassend. Hoewel Christus in Zijn Hogepriesterlijk gebed misschien niet direct of heel letterlijk zegt waarom Hij stierf, kunnen we op grond van vers 19 een belangrijke conclusie trekken:

“En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd zijn in de waarheid.”

Het offer van Christus is een heiligend offer. Heiliging betekent volgens het Nieuwe Testament twee dingen. Het eerste is apart zetten. Gods volk wordt uit het zondige, verloren wereldsysteem gehaald en wordt tot eigendom van God de Vader gemaakt door het verzoeningswerk van de Heere Jezus. Het tweede betekent gevormd worden naar het Beeld van Christus. Welke brief in het Nieuwe Testament je ook leest, overal zijn aansporingen te vinden die gelovigen ertoe moeten bewegen om door de Heilige Geest meer en meer het karakter van de Heere Jezus te weerspiegelen.
Maar nu komt de vraag: hoe kunnen gelovigen dit? Hoe is het mogelijk om Christus na te volgen? Hoe kunnen zij Zijn karakter laten zien aan deze wereld? Het antwoord wordt door Christus Zelf gegeven in Johannes 17:17:

“Heilig hen door Uw waarheid; Uw woord is de waarheid.”

Dus de Bijbel, Gods Woord, is het middel waardoor God Zijn kinderen doet veranderen naar het Beeld van Jezus Christus. Maar hoe komen we dan aan dit Woord? Lees wat Christus zegt in vers 14:

“Ik heb hun Uw woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet van deze wereld zijn, zoals Ik niet van de wereld ben.”

Waarom werd het verzoeningswerk van Christus voorafgegaan door een bediening van drie jaar? Omdat Gods getuigenis moest klinken. En dat getuigenis heeft Hij toevertrouwd aan Zijn Zoon. De Heere Jezus heeft dus heel bewust onderwijs gegeven dat dient tot de heiliging van Zijn volk. Hij heeft hen geopenbaard Wie de Vader is. En wij zijn wel eens geneigd om hier snel overheen te lezen. Wij staan er niet vaak bij stil dat Christus’ onderwijs een noodzakelijk aspect van Zijn verlossingswerk is. Want verzoend worden met God is één, maar het is de vraag wat je eraan hebt als je Die God niet eens kent. Christenen zijn niet zoals de onwetende heidenen in Athene, die een altaar hadden gebouwd voor de “onbekende god” (Handelingen 17:23). Verzoening met God heeft totaal geen inhoud als we niet eens weten Wie Hij is, of als wij niet eens de intentie hebben te willen weten Wie Hij is. Daarom heeft Christus vóór Zijn lijden en sterven laten zien Wie Zijn Vader is. Je zou kunnen zeggen dat het verlossingswerk van Christus op twee manieren redt: we worden verlost van onze zonde – dat betekent de schuld en de macht zijn weggenomen – en van onze onwetendheid door de zonde. De zonde heeft onze kennis van God verwrongen en bedorven. Wij weten niet meer Wie Hij is. Christus heeft ons de Vader bekendgemaakt (Johannes 1:18).

Zending: de triomf die is behaald, wordt nu verhaald
Christus heeft Gods toorn over de zonde van Zijn volk gedragen. De schuld is weg en de macht van de zonde is gebroken. De Vader heeft Zichzelf geopenbaard. De opdracht die de Vader aan de Zoon heeft toevertrouwd, is volbracht. Volbracht betekent echter niet vervolmaakt. En met vervolmaakt bedoel ik niet dat Zijn verlossingswerk incompleet zou zijn. Wat ik bedoel met vervolmaakt is dat al het werk erop zit. Dat is niet zo. Want niet alleen Christus is de wereld ingezonden om de Vader bekend te maken, ook Zijn volk is de wereld ingezonden om Zijn Vader bekend te maken. Kijk maar in Johannes 17:18:

“Zoals U Mij in de wereld gezonden hebt, heb ook Ik hen in de wereld gezonden.”

Met welke boodschap heeft Christus Zijn volk de wereld ingezonden? De boodschap die is samen te vatten in drie woorden: gezondengestorvengetriomfeerd. Gods Zoon is in de wereld gezonden als Getuigenis van de Vader, is gestorven om de toorn van de Vader over de zonde weg te nemen en heeft getriomfeerd over zonde, dood en hel.
Het sterven van Christus heeft niet iets mogelijk gemaakt; het sterven van Christus heeft werkelijk overwinning geschonken!
De overwinning van Jezus Christus ligt in Zijn heiliging vóór Zijn volk. Zijn volk getuigt niet van een mogelijke overwinning, maar van een beslissende overwinning!
En dan zien we hoe christenen worden opgeroepen in dit spoor van Christus te volgen. Hoewel zij niet hoeven te sterven om verzoend te worden met God, zijn zij wel gezonden om de Vader bekend te maken. En als de Vader heeft besloten Zichzelf bekend te maken door Zijn Zoon, dan betekent dit dat christenen de Vader moeten verkondigen door het prediken van Jezus Christus (2 Korinthe 4:5). En christenen moeten er niet van schrikken dat deze boodschap verzet oproept en met haat wordt beantwoordt. Christus Zelf is gehaat vanwege Zijn getuigenis. Het kan zijn dat God iemand oproept omwille van het Evangelie te sterven door vervolging. Niet dat wij er bewust voor moeten kiezen, maar we zijn ervoor gewaarschuwd dat dit kan gebeuren. En zelfs al zou het gebeuren, dan mogen we eraan denken dat wij achter Hem aangaan, Die getuigde van Zijn Vader, Die Zijn leven heeft afgelegd om velen te verlossen en Die zo de overwinning heeft behaald.
God wordt verheerlijkt door het getuigenis van en over Christus en dit getuigenis over Christus leidt tot de verlossing van allen die door de Vader aan de Zoon gegeven Zijn. God wordt verheerlijkt in de verlossing van zondaren. En zondaren horen van Gods getuigenis door het prediken van Christus. Het verkondigen van Christus betekent het verhalen van de overwinning die Hij behaald heeft. Dit betekent dat ongelovigen door het horen van dit getuigenis tot geloof kunnen komen én dat degenen die al tot geloof gekomen zijn worden versterkt in het geloof – tot eer van God.

In overwinning verhalen van de triomf
Alles in het Hogepriesterlijk gebed getuigt van de zekerheid en het gezag dat Christus heeft met betrekking tot Zijn verlossingswerk. Wie wil ontdekken wat de sleutel is voor deze zekerheid, zal moeten kijken naar het kruis en het lege graf.
De echte zekerheid dat mensen tot geloof zúllen komen, bestaat uit het kruis en het lege graf.
De echte zekerheid dat mensen in het geloof bewaard zúllen worden, bestaat uit het kruis en het lege graf.
De echte zekerheid dat de Kerk één is, bestaat uit het kruis en het lege graf.
De echte zekerheid dat God verheerlijkt wordt, bestaat uit het kruis en het lege graf.
Christus heeft Zichzelf geheiligd. Dit is hét beslissende feit. Christenen zijn door het verzoeningswerk van Christus toegetreden tot Zijn Koninkrijk, verlost uit het rijk van de duisternis. Zij bezitten geen vrijmoedigheid vanuit zichzelf. Het is de overwinning van de Heere Jezus die hen de vrijmoedigheid schenkt. Het Evangelie is geen boodschap die vertelt van ons sterke geloof. Het Evangelie is de boodschap die oproept tot geloof in de Sterke God (Jesaja 9:5). Dát is hoe God wordt verheerlijkt en dát is de manier waarop mensen zalig worden. Dit maakt het Evangelie zo indrukwekkend. Want als Christus niet gezonden was, niet gestorven was én niet getriomfeerd had over alle kwade machten, waren ook wij dood in onze zonden.
Er is maar Eén Fundament van hoop. Er is maar Eén Fundament van zekerheid. Er is maar Eén Garantie en Borg voor de vervolmaking van onze verlossing. En Zijn Naam is Jezus. Op de dagen dat wij wankelen en dreigen weg te vallen, blijft Hij onwankelbaar. Als wij ons zorgen maken over de progressie van het geloof, als wij niets dan verdorde vruchten lijken te zien, als wij menen dat ons geloofs- of kerkelijke leven een puinhoop is, als wij geen doorbraak meer zien op het zendingsveld – ook dan is ons Fundament onwankelbaar. We zijn geheiligd dankzij Zijn heiliging. We zijn verzekerd dankzij Zijn overwinning. En we zijn verlost, tot eer van God de Vader en God de Zoon.

maandag 10 april 2017

De veelzijdige genade van God

Outline Woordverkondiging 1 Korinthe 1:4-9

Inleiding en context: In zijn boek Grace – Amazing Grace schrijft Brian Edwards maar liefst zestien vormen van genade. Zestien vormen die God aan ons heeft gegeven om daar doorheen Zijn genade te laten schitteren. In één van die hoofdstukken gaat hij in op de kerkgemeenschap als genade. Hij schrijft:

“Er zijn vele redenen waarom sommige christenen stelselmatig aan de rand staan, helemaal alleen en buiten een lokale kerkgemeenschap. Sommigen lijken op gevoelige bloemen die in één tuin zijn beschadigd en geloven dat het de meest verstandige zet is om nooit meer ergens te aarden; zo kunnen zij niet opnieuw gekwetst worden. Zij zullen geregeld op sombere wijze spreken over het feit dat zij “teveel hypocrieten in de kerk” ontmoet hebben – alsof iemand van ons deze ervaring niet heeft gehad. Hun standpunt is misschien nog wel te begrijpen, maa zeker niet aanvaardbaar. Christendom loopt altijd gevaar vanuit de wereld en vanuit valse christenen. Onze Heere Zelf werd verraden door een vriend en verworpen door de anderen; Paulus werd in de steek gelaten door Demas, heeft veel leed moeten verduren door toedoen van Alexander de kopersmid en was verontwaardigd over de twistzieke Euodia en Syntyche. Maar noch Jezus, noch Paulus verlieten de Kerk – in tegendeel, de Eén legde het fundament, en de ander bouwde hierop voort.”

Wie van ons herkent nu niets uit deze beschrijving? Dit is zó herkenbaar! We hebben allemaal onze negatieve ervaringen met mensen binnen de kerkgemeenschap.
Zo zouden ook de christenen in het Korinthe rond het jaar 55 zich gevoeld kunnen hebben. Korinthe, gelegen in Achaje, een deel van het huidige Griekenland. Het was een stad die in veel opzichten doet denken aan onze huidige cultuur: veel rijkdom, maar ook seksuele immoraliteit. Er vond tempelprostitutie plaats; in een dergelijke stad als Korinthe was dit gebruikelijk. Er stonden – niet geheel verrassend – afgodstempels. Het was een stad waar afgoderij en heidendom het culturele leven beheerste. In die cultuur, doortrekt van ongerechtigheid, zonde en immoraliteit, heeft God, dankzij de prediking van Paulus, een gemeenschap van gelovigen verzameld.
Maar als wij Paulus’ eerste brief aan deze gemeente lezen, wat zouden we dán veel de neiging hebben om vol ongeloof en vertwijfeling de hand voor de mond te slaan! De situatie daar was absoluut niet best. Je zou de eerste Korinthebrief kunnen typeren als Paulus’ reactie op de “zwarte lijst van misstanden”. Wat speelde daar zoal?

• Verdeeldheid (niet eensgezind Christus volgen, maar verschillende menselijke leraars)
• Veel te softe aanpak voor wat betreft zonde in de gemeente (een pleger van incest wordt daar gewoon gedoogd, getolereerd en er worden geen stappen van tucht ondernomen)
• Gelovigen spannen rechtszaken aan tegen gelovigen voor het oog van de aardse rechters
• Misstanden rondom het Heilig Avondmaal (waaronder dronkenschap)
• Hoogmoed met betrekking tot de geestelijke gaven

Als lezers van deze brief zouden we met onze handen in het haar zitten. Wat moet er van déze gemeente terechtkomen? En als wij deze vraag niet zouden stellen, dan was er wel iemand anders die met dezelfde situatie worstelde: Paulus.
Maar het bijzondere in dit alles is, dat als zelfs hij zich niet druk zou hebben gemaakt om de situatie in Korinthe, er nog steeds Eén Iemand zou zijn, Die Zich zou hebben bekommerd over deze situatie, met al deze misstanden: de Heere Jezus Christus.
En het is juist Zijn zorg, en ook Zijn trouw – zoals we aan het einde zullen zien – die hoop geeft aan een kerk die vol lijkt te zitten met hypocrieten. Laten we zien hoe deze hoop doorklinkt in de woorden van de apostel Paulus in 1 Korinthe 1:4-9:

“Ik dank mijn God altijd voor u, vanwege de genade van God die u gegeven is in Christus Jezus. U bent namelijk in alles rijk geworden in Hem, in alle spreken en alle kennis, naarmate het getuigenis van Christus bevestigd is onder u, zodat het u aan geen genadegave ontbreekt, terwijl u de openbaring van onze Jezus Christus verwacht. God zal u ook bevestigen tot het einde toe, zodat u onberispelijk zult zijn op de dag van onze Heere Jezus Christus. God is getrouw, door Wie u geroepen bent tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere.”

Vanuit dit schitterende gedeelte wil ik met jullie gaan kijken naar de veelzijdige genade van God. En dat wil ik doen aan de hand van de volgende vier punten:

1. Dankbaarheid voor Gods genade (vers 4)
2. Geestelijke rijkdom door Gods genade (vers 5-7a)
3. Verwachting van Gods genade (vers 7b-8)
4. Zekerheid door Gods genade (vers 9)

1. Dankbaarheid voor Gods genade (vers 4)
Opvallend genoeg begint Paulus zijn brief positief. Hij dankt God voor de Korinthiërs. En je moet hier goed opletten hoe hij dat doet. Hij dankt niet voor de Korinthiërs vanwege de Korinthiërs. Hij dankt voor de Korinthiërs vanwege God! Dat doet hij als volgt:

“Ik dank mijn God altijd voor u, vanwege de genade van God die u gegeven is in Christus Jezus.”

Met andere woorden: Paulus dankt God vanwege God! Hoe kan dat?
Paulus kijkt terug en hij herinnert zich hoe deze Korinthiërs zich in geloof tot Jezus Christus hebben gekeerd. Dit keren, deze bekering, schrijft Paulus dankbaar aan God toe. Hij wijst hier dus op Gods genade in het verleden. In het verleden zijn wij – als het goed is – tot geloof gekomen in de Heere Jezus. Dit is een moment om met blijvende dankbaarheid op terug te kijken. En dat is exact wat Paulus hier doet. Met dankbaarheid kijkt hij naar de Korinthiërs. Niet vanwege hén, maar vanwege de genade van God, die hen in Christus geschonken is.
Toepassing: Je merkt wel, dat we hier onmiddellijk tegen een grote spanning aanlopen. Kan Paulus zomaar heel stellig beweren dat deze Korinthiërs Gods genade ontvangen hebben? Deze Korinthiërs, met al die misstanden? Met al die arrogantie? Die geestelijke hoogmoed?
Ik moet heel eerlijk bekennen dat de Farizeeër in mij dit nooit zo zou hebben gedaan. Ik zou die kerk opgegeven hebben. Ik zou hebben gezegd: “Wat een afschuwelijke bende is het daar, hef die club op!” Toch? We hebben het hier over christenen die zich nauwelijks lijken te onderscheiden ten opzichte van de wereld. Als ik naar de geestelijke staat van deze gemeente kijk, zou ik ze bij wijze van spreken geen cent meer geven.
En al zou je ze die cent dan nog wél geven, dat is dan nog tot daaraan toe, maar Paulus gaat nog veel verder! Hij dankt God voor hen! Paulus dankt God voor deze mensen, die er een bende van maken? Dat is exact wat hij doet.
Laat dit ook een les voor ons zijn. Ik beweer hier niet dat het voor christenen niet uitmaakt wat zij doen; dat is juist wél het geval. Het doet er wel degelijk toe hoe wij in het leven staan en hoe wij in de kerkgemeenschap functioneren. Dit is essentieel. Juist daarom is de Korinthebrief op verschillende plaatsen zo ontzettend hard en scherp. Maar verlies door deze scherpte nooit de genade van God uit het oog: Hij bracht jou tot Christus. En daar mag je Hem voor danken.
Toepassing: En stel dat nu, op dit moment, zou blijken dat je nog niet die genade hebt ontvangen? Dan is dit hét moment om door Jezus Christus tot God te gaan en zo Zijn genade te ontvangen. Als deze Korinthiërs voor Paulus al een reden voor dank zijn geweest, laat hen dan maar de reden voor jouw vrijmoedigheid zijn om tot Christus te gaan. Dit maakt Paulus in vers 4 duidelijk: het is Gods genade alleen, die stof tot vrijmoedigheid en stof tot dankbaarheid geeft.
Toepassing: Zijn wij dankbaar voor de christenen om ons heen? Zijn wij dankbaar voor mensen die ook Gods genade in hun leven hebben mogen leren kennen? Nee, zij zijn niet volmaakt. Ja, zij hebben afwijkende gewoonten. Maar kunnen wij samen met hen de knieën buigen en God danken voor de gemeenschappelijke genade die ons ten deel is gevallen? Als Gods genade in Jezus Christus niet het fundament van onze samenkomst en gemeenschap is, dan is de hoogmoed en ruzie snel binnen. God heeft ons door Zijn genade in Jezus Christus één gemaakt. We zijn geroepen – zoals Paulus in vers 2 schrijft – als heiligen om eensgezind de Naam van de Heere Jezus Christus aan te roepen.

2. Geestelijke rijkdom door Gods genade (vers 5-7a)
Niet alleen heeft Gods genade ons in Christus één gemaakt, maar ook rijk! Dit lezen we in de verzen 5-7a:

“U bent namelijk in alles rijk geworden in Hem, in alle spreken en alle kennis, naarmate het getuigenis van Christus bevestigd is onder u, zodat het u aan geen genadegave ontbreekt…”

Hier zien we de horizon van Paulus’ dankbaarheid als het ware verbreden. Hij maakt Gods genade hier concreter. Dat doet hij door de geestelijke rijkdom te benoemen. Welke rijkdom is dit precies? Hij heeft het over alle spreken en alle kennis. Het gaat hier over geestelijke gaven, want in vers 7a schrijft hij over “genadegave”. Ook hier zien we hoe nauw de genadegave verbonden is met het Evangelie, de boodschap dat Jezus Christus is gestorven voor onze ongerechtigheid en opgewekt voor onze rechtvaardiging. Hij schrijft:

“…naarmate het getuigenis van Christus bevestigd is onder u, zodat het u aan geen genadegave ontbreekt…”

Toepassing: Wil je geestelijk rijk zijn? Wees dan rijk in het Evangelie! Gods genade gaat door jouw leven heen vloeien en stromen door middel van het geloof in Jezus Christus; geloof in Wie Hij is en wat Hij voor jou heeft gedaan! God heeft ons geestelijk rijk gemaakt in Christus!
Laat mij uitleggen wat Paulus hier bedoelt te zeggen. Het is namelijk goed om uit onze smalle gedachtewereld te stappen en dit onderwerp in een breder perspectief te plaatsen. Geestelijk rijk zijn heeft hier overduidelijk de betekenis van gaven; het gaat hier niet om een groot geloof of sterk geloof. De kwaliteit van ons geloof in Christus doet hier niet ter zake. Waar het hier wel om gaat, betreft het doel van de genadegave. God heeft in Zijn genade besloten om zondaren te rechtvaardigen in Christus, hen apart te zetten in Christus – én Hij heeft besloten om zondaren Zijn genade te schenken, zodat zij in staat zijn elkaar te dienen met die genade. Dit noemt Paulus “genadegaven” en deze gaven worden aan iedere gelovige geschonken. Maar niet iedereen krijgt dezelfde gave – en dat is maar goed ook, anders krijgen we een ernstig beperkte gemeenschap. Iedere gave in de gemeente is belangrijk en iedere gave draagt bij aan de eenheid in Christus – als die gave op de juiste wijze gebruikt wordt! En zoals we al gezien hebben, was dit in Korinthe een groot punt van zorg. Ik sluit dan ook absoluut niet uit dat Paulus de woorden van vers 5-7a bewust zo heeft opgeschreven, zodat het als bemoediging mag klinken in deze chaotische en hoogmoedige gang van zaken.
Toepassing: Mag ik jou eens vragen, wat jouw gave is? Waarmee heeft God jou begenadigd? Als jij aan het Evangelie van de Heere Jezus Christus denkt, welke taak, welke vlam wordt er dan in jou – door Zijn Geest – aangewakkerd? Waar zie jij de sporen van Gods genade in jouw leven om de lokale gemeente te dienen?
Toepassing: Ik weet niet hoe het bij jullie is, maar ik heb de laatste jaren geworsteld met de genadegave die God mij gegeven heeft. Ik heb teleurstelling ervaren. Onbegrip ook. Die teleurstelling en dat onbegrip kunnen er ook in resulteren dat je teveel op jezelf gericht raakt. Dan wordt Gods genade plotsklaps jouw kwaliteit, jouw zaak, jouw talent. Daar moeten we voor waken. Ik ben de laatste om te zeggen dat het gemakkelijk is te worstelen met genadegaven die voor een groot deel nog in de ijskast zitten, maar laten we ons bemoedigd weten door Paulus’ woorden dat boven onze gaven het belang van de Gemeente van Jezus Christus staat.
Weet je hoe die eenheid in de Gemeente eruit ziet? Als ik mijn gave, door Gods genade gekregen, inzet, kunnen andere gelovigen God danken voor de genade die Hij door anderen heen werkt! Met andere woorden: als wij elkaars gaven benutten, wordt de dankbaarheid naar God toe groter, en de omgang met elkaar steeds hechter!

3. Verwachting van Gods genade (vers 7b-8)
En terwijl wij God dienen met de genade die Hij ons verleent, hebben wij een hemels perspectief. Hier lezen we van in vers 7b-8:

“…terwijl u de openbaring van onze Jezus Christus verwacht. God zal u ook bevestigen tot het einde toe, zodat u onberispelijk zult zijn op de dag van onze Heere Jezus Christus.”

Christenen zijn met hun handen en voeten op aarde, met de ogen gericht op de hemel: Christus komt terug! We zien hier het verwachtende element van Gods genade. De wederkomst van Christus is een toekomstig aspect van Gods genade. Hij zal komen, om de definitieve verlossing te schenken aan Zijn kinderen. Hij zal komen, om deze schepping te bevrijden van dood, ziekte en oorlog. Hij zal komen, om een einde te maken aan alle vijandschap tegen Gods heerschappij.
Toepassing: Hoe staan wij in het leven? Verwachten wij dat Jezus Christus terugkomt? Hebben wij onze geestelijke ogen gericht op de hemel in dat wat we doen en zeggen? Zijn onze handen inderdaad actief op aarde, en is onze blik inderdaad gericht op de hemel? Of doen onze handen juist niets? Zijn onze ogen gericht op deze aardse werkelijkheid?
Toepassing: Wees bemoedigd, maar ook aangemoedigd door de inhoud van de verwachting! Deze lezen we in vers 8:

“God zal u ook bevestigen tot het einde toe, zodat u onberispelijk zult zijn op de dag van onze Heere Jezus Christus.”

Wij zullen onberispelijk zijn! Volmaakt! Zonder fout, zonder zonde! Volledig schoon! Wij, die van onszelf zó onrein, zó onwaardig en zó vies zijn. Heb je enig idee wat voor indruk deze woorden op de Korintiërs gemaakt moet hebben? Laat deze woorden ook indruk maken op jou! Deze toekomstverwachting gaat ons voorstellingsvermogen ver, ver te boven. God zal ons op het pad van Zijn genade houden, alle dagen van ons leven – tot het erop zit. Tot onze taak klaar is. Hij zal er Persoonlijk voor zorgen dat wij schoon, zuiver en rein voor Christus zullen staan!
Toepassing: Ik weet niet hoe je hier zit. Misschien ben je ontmoedigd, misschien ben je teleurgesteld in bepaalde dingen. Misschien heb je momenteel moeite om het leven als christen vol te houden. Wees dan getroost met deze gedachte: God maakt het door Zijn genade mogelijk – nee, zal het door Zijn genade waarmaken dát je zult volhouden! Vat moed! Zie op Gods onveranderlijke genade; waar Hij aan begint, maakt Hij af! Dit brengt ons bij punt 4.

4. Zekerheid door Gods genade (vers 9)
We lezen in vers 9:

“God is getrouw, door Wie u geroepen bent tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere.”

Allereerst wil ik hier een belangrijke opmerking plaatsen. Kijk goed wat Paulus in vers 9 als middel beschrijft, waardoor wij door God bewaard worden. God heeft ons geroepen… Waartoe? “Tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere.”
Wat wij hieruit kunnen leren, is dat Gods genade doelmatig is. God doet niets in het luchtledige. Het is bij Hem niet “op hoop van zegen” – bij God is er slechts sprake van “door middelen tot zegen”. De allerbelangrijkste genade in ons leven is de gemeenschap met Jezus Christus.
Toepassing: Kennen we dit? Hebben wij omgang met Christus? Lezen we trouw in Zijn Woord? Praten we met Hem? Verlangen we ernaar om in Zijn hart te kijken? Leggen wij ons hart bloot voor Hem? Delen we onze vreugde, verdriet, zorgen met Hem?
De reden dat ik jullie wil wijzen op het middel waardoor God Zijn trouw bewijst, is dat ik op geen enkele manier een theologie van een zogenaamd “eenzijdig Godswerk” wil verdedigen. God geeft ons de middelen van Zijn genade en het is aan ons om die middelen door de werking van Zijn Heilige Geest te gebruiken tot heiligmaking en opbouw van Zijn Gemeente.
Hoezeer het ook onze verantwoordelijkheid is om de middelen van Gods genade te gebruiken, het blijft voor Paulus vaststaan dat God alle eer verdient voor alle werkingen van Zijn genade in ons leven en in de Kerk.
Als wij volharden in het geloof, is dit het bewijs van Gods kracht.
Als wij geweldige dingen tot stand brengen in dienst van Gods Koninkrijk, is dit het bewijs van Zijn kracht.
Als wij eens heilig en rein voor Christus zullen staan, is dit het bewijs van Gods kracht. Nooit, maar dan ook nooit, moeten wij de gedachte toestaan dat een geestelijk succes óns succes is.
Want bij alles wat wij in dit gedeelte hebben gelezen en gezien, ligt het accent volledig op God. Het gaat om Gods genade, het gaat om Gods handelen. Hier zien we – in het verlengde van vers 8 – dat Paulus uitdrukkelijk wijst naar Gods trouw. God zál volbrengen wat Hij begonnen is. En wat betekent dit alles? Dat ik deze zekerheid mee kan geven:

• Christen, je bent niet tevergeefs tot Christus gekomen…
…God zal de genade van het geloof bewaren!

• Christen, je bent niet tevergeefs gezegend met geestelijke gaven…
…God zal de genade van Zijn gaven gebruiken tot opbouw van Zijn Kerk!

• Christen, je bent niet tevergeefs aan het wachten op de wederkomst van Christus…
…God zal de genade van vernieuwing, verlossing en voleinding openbaren bij Zijn komst!

Wat een geweldige climax om dit gedeelte mee af te sluiten! Wat een zekerheid ligt er opgesloten in deze woorden!

Ik wil afsluiten met de woorden van John Bunyan, uit zijn kleine boekje The Intercession of Christ:

“Omdat Christus een Middelaar is, concludeer ik dat gelovigen niet bij het kruis moeten rusten voor troost. Zij moeten daar zoeken naar rechtvaardiging; maar gerechtvaardigd door Zijn bloed, moeten zij Hem volgen naar de troon. Aan het kruis zult u Hem zien in Zijn lijden en vernederingen, in Zijn tranen en bloed; maar volg Hem tot waar Hij nu is, en dan zult u Hem zien in Zijn gewaad, Zijn priesterlijk gewaad, en met Zijn gouden riem om Zijn borst. Dan zult u Hem het borstpantser van het oordeel zien dragen, en al uw namen geschreven op Zijn hart. Dan zult u merken, dat de hele familie van hemel en aarde is vernoemd door Hem, en hoe Hij zegeviert met God, de Vader van alle genade – voor u. Sta stil en luister, ga binnen met vrijmoedigheid tot het heilige der heiligen en zie uw Jezus, zoals Hij nu verschijnt in de tegenwoordigheid van God – voor u; hoe Hij werkzaam is tegen de duivel en zonde en dood en hel – voor u. Oh, het is moedig om Jezus Christus te volgen tot het heilige der heiligen! Het voorhangsel is gescheurd; u mag met onbedekt gezicht, als in een spiegel, de heerlijkheid van de Heere zien.
Dit is onze Hogepriester; dit is Zijn voorspraak; dit zijn de vruchten ervan. Onze taak is om er gebruik van te maken; de wijsheid om dat te doen komt ook van de troon van genade, waar Hij –onze Hogepriester – voor eeuwig leeft om voor ons te bidden en pleiten. Aan Hem behoort de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid.”

Amen.

Blogarchief