SalvationInGod

Posts tonen met het label geloofszekerheid. Alle posts tonen
Posts tonen met het label geloofszekerheid. Alle posts tonen

zaterdag 4 april 2020

“Daarom zal God hun een krachtige dwaling zenden…”

De belangrijkste vraag in tijden van crisis

De wereld is in de ban van het coronavirus. Angst heerst. Voorzorgsmaatregelen worden genomen. Beschermingsmateriaal is gewild en wordt in grote getale besteld.
Het is duidelijk dat het coronavirus niet enkel en alleen grote impact heeft op de volksgezondheid, maar ook op de invulling van het dagelijks leven en de economie.
Christenen vragen zich af: “Wat is Gods rol in deze pandemie?”
Dominees schrijven brieven aan hun gemeenteleden en op social media wordt andermaal duidelijk dat er onder christenen veel verschillende visies bestaan op wat de Bijbel het “laatste der dagen” noemt.

Merkwaardig fenomeen
Er zijn een aantal zaken waarover ik mij heb verbaasd de laatste weken. Om te beginnen schrik ik altijd weer van de oppervlakkige, haast simplistische en kinderlijke benadering van – overwegend – evangelische christenen met betrekking tot Gods voorzienigheid. Niet alle evangelische christenen denken zo, maar sommigen hanteren de rekensom de duivel is slecht + corona is slecht = corona is van de duivel. Conclusie: God heeft niets met cornona te maken. Alles wat goed is, wordt aan God toegeschreven, en alles wat slecht is komt van de duivel: “Mijn God doet zoiets niet; mijn God is liefde!”

Crisis binnen de belijdende kerk
2 Tessalonicenzen 2:1-12 is een onthutsend gedeelte, waar de kerk wordt gewaarschuwd voor het gevaar dat van binnenuit grip wil krijgen op haar. Het is een gevaar dat getuigt van een ernstige, geestelijke crisis.
Paulus schrijft daar dat dat de Dag dat Christus verschijnt in heerlijkheid niet komt, tenzij eerst de afval gekomen is (vers 3). Het woord afval is in dit verband zwak uitgedrukt. Hoewel er inderdaad een afkeren of afscheiding van het geloof in Christus mee aangeduid wordt, wijst het verband van de perikoop op een indringender betekenis. De gedachte in dit gedeelte is dat mensen zich door opstandigheid afkeren van het geloof. Ze keren het geloof in Christus de rug toe, en in dit toekeren zit een opstandig element, waarmee ze proberen Christus’ gezag te ondermijnen – eerst in hun eigen leven en vervolgens ook binnen Zijn Gemeente. De climax van deze opstand lezen we in vers 3b-4:

“…en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is, de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet.”

Het beeld dat Paulus hier geeft, is als volgt: er zal een moment komen, dat de opstand van de mensheid tegen God – met andere woorden: een mondiale opstand – zó sterk zal zijn, dat “de mens van de wetteloosheid” het gezag van Christus over Zijn Gemeente verwerpt en zichzelf dat gezag zal toe-eigenen. Dit gevaar wordt reëel wanneer politieke machten vergoddelijkt worden. Met andere woorden: als een politiek -of regeringsleider wil heersen over het denken, geloven en handelen van de Kerk, dan zijn we terechtgekomen in de situatie die Paulus in 2 Tessalonicenzen 2:1-12 beschrijft. Er zijn landen waar dit actueel is.

De kern van geestelijke crisisbestrijding: het Evangelie
Als we dit Bijbelgedeelte nauwkeurig lezen, dan zien we dat er nog iets anders speelt. Nadat Paulus in vers 7-8 heeft geschreven dat het geheimenis van de wetteloosheid al werkzaam is – dus ja, wij kunnen er al tekenen van zien – en dat deze “wetteloze mens” door Christus Zelf overwonnen zal worden, schrijft hij in vers 9-12:

“…hem, wiens komst overeenkomstig de werking van satan is, met allerlei kracht, tekenen en wonderen van de leugen, en met allerlei misleiding van de ongerechtigheid in hen die verloren gaan, omdat zij de liefde voor de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden. En daarom zal God hun een krachtige dwaling zenden, zodat zij de leugen geloven, opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een behagen hebben gehad in de ongerechtigheid.”

Ook hier lezen we onderwijs waarvan ik mij afvraag of menig evangelisch christen dit voor zijn rekening zou durven nemen. Paulus schrijft letterlijk dat God een krachtige dwaling zendt. Waarom? Vers 12 geeft het antwoord: “Opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een behangen hebben gehad in de ongerechtigheid.” God laat de wetteloze mens dus opkomen als oordeel over allen die het Evangelie van Jezus Christus verworpen hebben. Wat God doet in het laten verschijnen van de wetteloze mens, is het volgende signaal afgeven:

Jullie hebben het Evangelie van Jezus Christus keer op keer gehoord, je hebt het keer op keer afgewezen. Je wilde de leugen, je wilde de ongerechtigheid. Nu dan, hier heb je waar je om gevraagd hebt – de wetteloze mens “met allerlei kracht, tekenen en wonderen van de leugen.”

Dit zijn geen kinderspelletjes. Dit gaat over serieuze zaken. De diepste vraag die een mens voor zichzelf moet beantwoorden – in crisistijden of in hoogtijdagen – is wat onze houding is ten opzichte van de waarheid. Hoe staan wij ten opzichte van God? Wat is ons antwoord op Zijn uitnodiging om onszelf te onderwerpen aan Zijn gerechtigheid in Christus? De coronacrisis verandert de boodschap van het Evangelie niet, maar confronteert ons wél met het feit dat wij niet om deze vraag heen kunnen. En 2 Tessalonicenzen 2:9-12 waarschuwt ons: als wij te lang dralen, als wij te lang het aanbod van Gods genadige uitnodiging onbeantwoord laten, als wij te lang géén ernst maken met zo’n grote zaligheid (Hebreeën 2:3), dan kan het wel eens zo zijn dat God ons overgeeft aan de macht van de “wetteloze mens, met allerlei kracht, tekenen en wonderen van de leugen,” waarvan we weten dat dit geheimenis nu al werkzaam is.
Wie zijn bekering uitstelt, met welk vroom excuus dan ook, draagt zelf bij aan het proces van verharding. En 2 Tessalonicezen 2:1-12 maakt op een confronterende manier duidelijk waar dit proces uiteindelijk eindigt.

De beste wens in tijden van crisis
Het mooie van Paulus’ tweede brief aan de Tessalonicenzen is dat het tweede hoofdstuk bemoedigend en troostvol eindigt. Want Paulus weet dat deze gelovigen de waarheid van het Evangelie aanvaard hebben. Zij hebben liefde gekregen voor de waarheid van het Evangelie. En nog sterker: zij hebben liefde gekregen voor de God van het Evangelie. En past alleen dankbaarheid. Paulus dankt God voor de gelovige Tessalonicenzen (vers 13-14). Zij zijn verlost uit het geestelijk dode leven, dat werd gekenmerkt door leugens, misleiding en ongerechtigheid. En Paulus’ aansporing aan hen is eenvoudig:

“Sta dan vast, broeders, en houd u aan de overleveringen waarin u onderwezen bent door ons woord of door onze brief.”

Kortom: Blijf bij het Evangelie. Bewaar het Evangelie. Wijk er niet vanaf. En dan eindigt hij het hoofdstuk met een zegen (vers 16-17):

“En onze Heere Jezus Christus Zelf en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad en ons een eeuwige troost en goede hoop gegeven heeft uit genade, moge uw harten vertroosten en u in elk goed woord en werk versterken.”

Degene die liefde voor de God van het Evangelie heeft gekregen, mag verzekerd zijn van de eeuwige troost en goed hoop. Waarom? “Uit genade” (vers 16b). Of het nu crisistijd is, of dat we in de hoogtijdagen van ons leven zitten – geen andere zekerheid en geen andere troost kan dit overtreffen. Dit wens ik jou als lezer van harte toe.

zaterdag 13 oktober 2018

Evangelische vrijmoedigheid

Een abnormale vanzelfsprekendheid

Het unieke van het Evangelie is dat God Zelf, buiten ons en in Zijn Zoon Jezus, datgene heeft gedaan en doet wat nodig is om in ons tot Zijn doel te komen.
Wat is dit doel? Hoe zouden we het Evangelie kunnen omschrijven? Ik denk dat we bij het hart van het Evangelie komen, wanneer we stellen dat het een uitnodiging is – Gods uitnodiging aan zondaren, om in vrijmoedigheid door Jezus Christus tot Hem te komen.

Hebreeën 10:19-25 verraadt echter dat de vrijmoedigheid waarmee wij tot God door Christus mogen gaan, géén normale zaak is. En dan bedoel ik uitdrukkelijk dat de vrijmoedigheid van onze kant geen normale zaak is. Dat wij krampachtig met Gods uitnodiging omgaan, ligt niet aan Hem; dat ligt aan ons.
In ons bevinden zich allerlei remmende factoren, die ervoor zorgen dat we maar moeilijk tot God gaan. We kunnen bang zijn voor God en daarom denken dat we niet welkom zijn bij Hem. We kunnen verhard zijn, zodat we totaal geen noodzaak zien om tot Hem te gaan. We kunnen vertwijfeld zijn, zodat we niet weten of we wel tot Hem kunnen of mogen gaan. Er zijn allerlei redenen die ervoor kunnen zorgen dat we geen vrijmoedigheid ervaren.

Is het menselijk om geen vrijmoedigheid te ervaren? Ja. Is het gevaarlijk om geen vrijmoedigheid te ervaren? Zeer zeker! Hebreeën 10:19-25 laat ons vier vormen van vrijmoedigheid zien en toont ons bovendien de noodzaak hiervan:

“Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees, en omdat wij een grote Priester hebben over het huis van God, laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water. Laten wij de belijdenis van de hoop onwrikbaar vasthouden, want Hij Die het beloofd heeft, is getrouw. En laten wij op elkaar letten door elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. Laten wij de onderlinge bijeenkomst niet nalaten, zoals het bij sommigen de gewoonte is, maar elkaar aansporen, en dat zoveel te meer als u de grote dag ziet naderen.”

Het Hogepriesterlijk ambt van Christus
In vers 19-21 zien we de Hebreeën-schrijver het fundament van onze vrijmoedigheid leggen: Christus heeft ons als Hogepriester gereinigd met Zijn bloed, zodat wij tot God Zélf kunnen naderen. De tabernakeldienst in de tijd vóór Christus is hiervan een schaduw, een heenwijzing naar het verlossingswerk dat de Heere Jezus zou volbrengen. De reden dat wij vandaag vrijmoedig tot God kunnen gaan, heeft enkel en alleen te maken met het feit dat Jezus Christus onze Hogepriester is, Die in het verleden voor ons is gestorven, opgewekt, en Die heden, nu, vandaag als Hogepriester Zijn taak volbrengt aan de rechterhand van God.
Van nature is dit een moeilijk te begrijpen boodschap. Het feit dat wij als mensen tot God mogen gaan, zónder dat Hij ook maar iets van ons verwacht, staat haaks op onze manier van zaken doen. Het is overigens niet zo dat God helemaal geen eisen heeft gesteld; het grote wonder van het Evangelie is dat aan alle eisen is voldaan door God Zelf – in Zijn Zoon! Met andere woorden: er is geen enkele reden om geen vrijmoedigheid te hebben door Christus tot God te gaan. Het bloed van Christus is ook vandaag krachtig om ons te reinigen van alle zonde. En de Christus Die gestorven is, is ook opgestaan. Hij lééft vandaag! Deze twee redenen voert de schrijver van de Hebreeën-brief aan om zijn lezers aan te moedigen tot God te naderen. Deze aanmoediging kunnen we vinden in vers 22: “Omdat wij een grote Priester hebben … laten wij tot Hem naderen.” De Heere Jezus Zelf is de Bron en het Fundament van onze vrijmoedigheid. Zijn bloed – niet onze werken – nodigt ons uit tot God te gaan.

De kracht om op dit moment te gehoorzamen
Deze vrijmoedigheid om tot God te naderen is noodzakelijk, zo lezen we in het vervolg van zijn betoog. In vers 23 geeft de schrijver opdracht om vast te houden aan de belijdenis van onze hoop. Welke hoop? Eeuwig leven, vergeving van zonden en de komst van een onwankelbaar Koninkrijk.
Let echter op het vervolg. In vers 24 schrijft de auteur dat gelovigen erop moeten toezien hoe – en niet “dat”! – zij elkaar kunnen aanmoedigen tot liefdevol dienstbetoon en goede werken.
Wat gebeurt er op het moment dat ik niet meer vanuit het Evangelie leef? Wat gebeurt er op het moment dat ik geen vrijmoedigheid ervaar om tot God te gaan door de Heere Jezus? De liefde ebt weg. Goede werken worden spaarzamer. Het begint te rommelen in mijn geestelijk leven.
Eén van de meest opmerkelijke observaties die voor mij uit dit gedeelte naar voren kwam, is de conclusie dat het blijven liefhebben totaal niet vanzelfsprekend is. Liefhebben is niet vanzelfsprekend. Goede werken zijn niet vanzelfsprekend. Als dit wel zo was, had de schrijver geen aansporing hoeven gebruiken – en hier gebruikt hij er drie! Alle drie de aansporingen laten zien dat hetgeen waartoe de schrijver oproept, géén vanzelfsprekendheid is. Het is niet vanzelfsprekend dat christenen de belijdenis van de hoop vasthouden. Het is niet vanzelfsprekend dat christenen met de volle verzekering van het geloof tot God naderen. Het is niet vanzelfsprekend dat christenen blijven liefhebben.
Dit is het dubbele van de Bijbelse openbaring: hoewel het waar is dat een christen voor eens en voor altijd verlost is door het bloed van Jezus Christus –
en hoewel het waar is dat een christen tot zijn laatste adem de hoop op Christus vasthoudt –
en hoewel het waar is dat een christen zal volharden in liefhebben en het doen van goede werken, is het eveneens waar dat deze volharding niet bestaat zonder enige inspanning van de gelovige zelf. Een christen zal altijd weer moeten leven vanuit de vrijmoedigheid die God in het Evangelie schenkt.
De gezondheid van menselijke relaties staat of valt met de vrijmoedigheid van het Evangelie. Huwelijken en kerkgemeenschappen staan of vallen met deze vrijmoedigheid. Als deze vrijmoedigheid niet aanwezig is, ga er dan maar vanuit dat er op een gegeven moment wrijving ontstaat. Het is blijkbaar een soort mechanisme dat in geestelijk opzicht ieder moment werkzaam is.
Het is daarom goed te verklaren waarom de schrijver hamert op de vrijmoedigheid die gelovigen in Jezus mogen hebben. Vrijmoedigheid in Jezus stelt ons in staat te kunnen beoordelen hoe wij anderen kunnen aanmoedigen om lief te hebben en goede werken te doen. Deze vorm van vrijmoedigheid zijn wij grotendeels kwijtgeraakt – want “wie ben jij dat jij eventjes de koers van mijn leven gaat bepalen?” – maar ze is essentieel.
Ik heb medechristenen nodig, die mij aanvuren en aanmoedigen anderen lief te hebben op de manier die God de eer brengt. Ik moet aangemoedigd worden goede werken te doen, zodat God hier de eer voor ontvangt. Als ik deze aanmoedigingen niet van buitenaf krijg, dreig ik een in mijzelf gekeerde christen te worden. Ik kán niet zonder medechristenen.
Wil ik bovendien effectief aangemoedigd worden, dan zullen zij ook moeten weten hoe ikzelf in elkaar steekt. Omdat iedereen anders in elkaar zit, moet ook goed worden onderzocht welke manier van aanmoediging bij wie werkt. Hoe kunnen we elkaar motiveren? Dit kan alleen maar worden bepaald als je al een langere tijd met elkaar optrekt en weet hoe andere mensen zijn.

Het zicht op de eeuwigheid
Dit is ook de reden waarom de schrijver van Hebreeën zijn lezers aanmoedigt om niet afwezig te zijn tijdens de onderlinge samenkomsten. Wees er! Ga erheen! Waarom? Omdat je anders totaal geen idee hebt hoe je andere mensen effectief kunt aanmoedigen. Er zit een dubbele dimensie in vers 25, waar wordt gesproken over de “onderlinge samenkomst.” Het is een samenkomst die zowel horizontaal als verticaal plaatsvindt. Een gemeenschap ontmoet God, maar de leden van deze gemeenschap ontmoeten op hetzelfde moment ook elkaar.
Wat gebeurt er op het verticale vlak? God maakt Zichzelf bekend, door Zijn Woord. De gemeenschap antwoordt met liederen en gebeden.
En wat gebeurt er dan op het horizontale vlak? De gemeenschap ontmoet elkaar en spoort elkaar aan de openbaring van Gods Woord ter harte te nemen en zoekt naar manieren om de opdrachten vanuit deze openbaring in praktijk te brengen.
En let ook op de tijdsdimensies die in dit gedeelte uitdrukkelijk naar voren komen. Vers 19-20 biedt vrijmoedigheid op grond van Christus’ werk in het verleden, vers 21-25b spreekt van vrijmoedigheid voor het gehoorzamen in het heden en vers 25c schenkt vrijmoedigheid op grond van de toekomst – Christus komt terug! Deze boodschap kan alleen bemoedigend zijn voor mensen die de waarde van Christus’ werk in het verleden en de kracht van Christus’ werk in het heden kennen en ervaren. Wie nu vrijmoedig tot God kan gaan, hoeft niet bang te zijn voor straks, als Christus terugkomt.

Een oproep aan mijn reformatorische broeders
Tot slot wil ik mij richten tot mijn reformatorische broeders. Ik voel mij – misschien tot verrassing van sommigen – voor een groot deel verwant met de reformatorische theologie en het reformatorische gedachtegoed. God heeft onmiskenbaar schatten gelegd in deze rijke geloofstraditie. En deze schatten moeten we zeker niet weggooien!
Ik zie echter een groot gevaar dat kan leiden tot de ondergang van sommigen (om niet te zeggen, velen). Ik ben oprecht bezorgd en houd mijn hart vast voor de huidige generatie jeugd en tieners binnen de reformatorische kerken. En het meest tragische van dit alles is, dat ik het de jongeren niet eens geheel kwalijk kan nemen. Als je zondag aan zondag een preek hoort tegen de zonde, en tegelijkertijd door diezelfde preek niet de volle vrijmoedigheid ontvangt om werkelijk tot de Heere Jezus te gaan, waarom zou dat geloof jou eigenlijk nog moeten boeien? De jeugd wordt in een spagaat gebracht; geestelijk brengen we ze naar een plek die ook wel wordt aangeduid met “tussen wal en schip.”
Als het geloof in Christus, en als het komen tot Hem allemaal zó moeilijk is, en als het maar voor een zeer select gezelschap is weggelegd, waarom zou jij je er dan druk over moeten maken?
De zonde beukt op de harten van de jeugd. En het antwoord dat op sommige momenten vanaf de kansels wordt gegeven, is helaas niets anders dan een vuistslag op datzelfde hart – keihard inbeukend op de zonde die daar woont – vergezeld door een halfslachtige uitnodiging tot de verlossing in Christus. We moeten niet verbaasd zijn dat de jongeren in de kerk met zo’n halfslachtige uitnodiging niet bestand zijn tegen de macht van de zonde, die met geweld de poorten naar handen, voeten en mond wil openbreken. Als Christus niet met alle vrijmoedigheid verkondigd wordt, moeten we er dan van opkijken dat jongeren de drank interessanter en leuker gaan vinden? Dat jongeren zich wenden tot pornografie? Dat er vriendschappen ontstaan waarin het draait om een kick door verdovende middelen? Dat ze manieren van vrienden en vriendinnen aanleren omdat het spannender en vele malen stoerder is?
De jeugd heeft duidelijkheid nodig. Waarschuwen tegen de zonde is goed. Maar niet als het Geneesmiddel karig wordt uitgedeeld.
Leiders binnen kerkelijke gemeenten zijn er verantwoordelijk voor dat niemand, echt helemaal niemand, ook maar één excuus heeft of overhoudt om niet te geloven in Christus. Leiders zijn ervoor verantwoordelijk dat ze een voorbeeld laten zien in het vrijmoedig gaan tot God door Jezus Christus. Christenen hebben méér nodig dan alleen maar waarschuwingen van bovenaf. Christenen hebben voorbeeldfiguren nodig, die zeggen: “Ik waarschuw je tegen de zonde. Maar weet dat ikzelf ook te strijden heb met verkeerde verlangens en begeerten.” Het geheim van goed geestelijk leiderschap is dat iemand genoeg gezag heeft om op te kunnen treden en dat hij tegelijkertijd in zijn voorkomen mens genoeg is om te laten zien dat hij met exact dezelfde strijd te maken heeft als ieder ander. En dat hij net zoveel vrijmoedigheid nodig heeft om tot Christus te gaan, dan iedere andere gelovige.
De vraag is niet of Jezus Christus zondaren wil verlossen. De vraag is of wij Hem in alle vrijmoedigheid willen uitdelen.

zaterdag 8 september 2018

De driehoek van wedergeboorte

John Piper en “final salvation”

Het boek What Jesus Demands from the World van de Amerikaanse theoloog John Piper bevat een “omstreden” zin. Deze luidt als volgt:

“Er bestaat geen twijfel over het feit dat Jezus een zekere hoeveelheid echte, praktische gehoorzaamheid aan de wil van God als noodzakelijk voor uiteindelijke verlossing zag.”
(Eigen vertaling uit What Jesus Demands from the World, bladzijde 160)

Het controversiële van deze zin is dat Piper hier suggereert dat een christen eigen werken moet hebben wanneer hij voor Christus verschijnt. Op grond van deze werken kan Christus uiteindelijk zeggen: “Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld” (Mattheüs 25:34). Toegegeven, er bestaat veel “theologische spanning” in deze zin. En dat deze spanning ook wel eens resulteert in een “theologische ontlading” wordt duidelijk wanneer we op het internet gericht gaan zoeken naar de termen “John Piper” + “final salvation”.

Persoonlijk heb ik ook een tijdlang moeite gehad met de manier waarop Piper deze zin heeft geformuleerd. Inmiddels niet meer. Dus van de kritiek die ik ooit op deze zin heb gehad, neem ik nu uitdrukkelijk afstand. Deels komt dit omdat ik toentertijd – toen ik over deze zin viel – theologisch nog in de buggy lag. Ik was nog vrij onstabiel en wilde verschillende beschouwingen en perspectieven een eerlijke kans geven, waardoor ik – om maar even in babytermen te blijven spreken – als een pasgeboren kind elke theologische beschouwing als een grote fles melk in ontvangst nam. Dus wanneer iemand vraagtekens plaatst bij een theoloog of diens uitspraken (het is immers ook maar een mens), dan is dat het overwegen waard. Andersom ook trouwens. Geef de theoloog die zijn standpunt uiteenzet ook de kans te verduidelijken wat hij bedoelt.

De eerste vraag die we moeten stellen, is: wordt John Piper goed begrepen? Of begrijpen mensen hem niet? Wat is zijn intentie met deze zin? Wat wil hij duidelijk maken? Deze zin komt niet bepaald uit de lucht vallen.
Het opvallende is dat wanneer mensen Piper aanvallen vanwege de term “final salvation”, zij dit bijna uitsluitend doen op grond van deze zin (of andere, vergelijkbare zinnen). Maar dat is natuurlijk niet eerlijk. Je kunt iemand niet in de verdachtenbank plaatsen vanwege twee woorden in een betoog van zeven bladzijden. Deze handelswijze is volstrekt belachelijk. Als ik een lezing over de term “final salvation” zou moeten geven en ik zou mijn conclusie af laten hangen van deze twee woorden, dan zou ik er niet vreemd van opkijken als mensen mij vriendelijk willen verzoeken nooit meer te komen spreken vóórdat ik mij er iets grondiger in heb verdiept.
Want vanuit mijn observatie is het minstens gedeeltelijk waar dat mensen Piper aanvallen omdat ze deze twee woorden niet goed kunnen plaatsen in hun theologie. Dat laatste kan. Er zijn momenten dat je niet kunt plaatsen wat of waarom iemand iets zegt. Maar je kunt nooit een conclusie trekken op grond van onderbuikgevoelens, zonder de hele context van een uitspraak te hebben onderzocht. Werken van theologen moeten in dit opzicht op dezelfde manier worden gelezen: bekijk een uitspraak altijd vanuit de context.

De context van de term “final salvation”
De context van Pipers zin op bladzijde 160 is feitelijk het hele boek waarin deze zin is opgenomen, What Jesus Demands from the World. In dit boek behandelt hij vijftig geboden of opdrachten die de Heere Jezus aan Zijn Kerk heeft gegeven. Hij heeft het Nieuwe Testament onderzocht – en dan hoofdzakelijk de Evangeliën – om te onderzoeken wat Christus van Zijn Kerk en de wereld vraagt. Bepaalde geboden heeft hij geclusterd (anders had hij er veel meer dan vijftig gehad), omdat deze overlap vertonen met elkaar of onder een specifieke categorie vallen (bijvoorbeeld “geld” of “omgaan met vijanden”). Niet geheel onbelangrijk is om te vermelden dat Piper in het hoofdstuk daarvoor de “rechtvaardiging door het geloof alleen” heeft uitgelegd en verdedigd. Lees bijvoorbeeld deze zin:

“De cruciale vraag is: Hoe is Jezus de weg naar perfectie? Eén antwoord dat in de geschiedenis is gegeven, is dat Jezus Zelf onze Perfectie is. Dat wil zeggen, dat wij, wanneer wij door het geloof met Hem worden verbonden, God ons als volmaakt ziet vanwege Jezus, hoewel wij dit vanuit onszelf niet zijn.”
(Eigen vertaling, bladzijde 155)

Duidelijke taal. Volgens John Piper kan God enkel en alleen door de perfectie van Jezus Christus naar ons kijken alsof wij nooit gezondigd hebben. Dit is de protestantse leer van de “rechtvaardiging door het geloof alleen.” Maar vervolgens gaat Piper verder met een ander antwoord dat in de kerkgeschiedenis is gegeven:

“Een ander antwoord in de geschiedenis is dat Jezus, door Zijn aanwezigheid en kracht in ons, onze levens dusdanig verandert dat wij werkelijk beginnen lief te hebben zoals Hij liefheeft en toewerkt naar [de] perfectie, die wij uiteindelijk zullen verkrijgen in de hemel.”
(Eigen vertaling, bladzijde 155)

Wat Piper een hoofdstuk later doet, is dit laatste antwoord – hoe werkt Christus met Zijn aanwezigheid en kracht in ons naar die perfectie toe? – verder uitwerken. Want direct na de “beruchte” zin over de noodzaak van “echte, praktische gehoorzaamheid” voor “uiteindelijke verlossing” lezen we dit, na een citaat van Marcus 3:35:

“Dus het tweede historische antwoord op de vraag hoe Jezus de weg naar perfectie is, was dat Hij ons in staat stelt [of: bekrachtigt] om te veranderen. Hij verandert ons zó dat we echt beginnen lief te hebben zoals Hij liefheeft en ons op die manier brengt naar de perfectie die wij in de hemel zullen verkrijgen.”
(Eigen vertaling, bladzijde 160)

Met andere woorden: Piper neemt het tweede historische antwoord op de vraag hoe Christus Zijn Kerk naar de volmaaktheid brengt en herhaalt dit antwoord in exact dezelfde woorden als in het hoofdstuk daarvoor. Hij eindigt deze paragraaf met de volgende woorden:

“Daarom is het vertrouwen op Jezus noodzakelijk om verbonden te worden met Jezus, Die het Fundament van onze rechtvaardiging is. Maar nieuw, veranderd gedrag is noodzakelijk als vrucht en bewijs van deze verbondenheid met Jezus.”
(Eigen vertaling, bladzijde 161)

Waarom ik geen aanstoot neem aan Pipers formulering
Veel mensen menen Piper te hebben “betrapt” op grond van twee woorden, of – iets ruimer genomen – een hele zin. De reden dat ikzelf uiteindelijk geen aanstoot neem aan deze zin is, dat ik in Pipers woorden het Bijbelse onderwijs van de apostel Johannes terugvind. We hebben namelijk gezien dat de liefde die Christus heeft laten zien in Zijn leven, ook zichtbaar dient te zijn in het leven van de christen. Dit is puur, Bijbels onderwijs dat de apostel Johannes volledig onderschrijft.
Mensen werpen tegen dat Piper hier “rechtvaardiging door werken” leert, en dat hij met deze woorden ook nog eens een ontzettend hoge drempel opwerpt om geloofszekerheid te kunnen ontvangen. Is dit zo? Geenszins. Ik heb namelijk nog iets anders ontdekt. Er bestaat zoiets als “de driehoek van de wedergeboorte.” Ik weet het, ik bevind mij op glad ijs, want ik gebruik een nieuwe term en nieuwe termen zijn altijd gevaarlijk. Maar deze term haal ik uit 1 Johannes 2:26-29 (zie ook afbeelding onderaan):

“Deze dingen heb ik u geschreven met betrekking tot hen die u misleiden. En wat u betreft, de zalving die u van Hem hebt ontvangen, blijft in u, en u hebt niet nodig dat iemand u onderwijst; maar zoals deze zalving u onderwijst met betrekking tot alle dingen – en die zalving is waar en geen leugen – en zoals ze u heeft onderwezen, zo moet u in Hem blijven. En nu, lieve kinderen, blijf in Hem, opdat wij vrijmoedigheid hebben, wanneer Hij geopenbaard zal worden, en niet door Hem beschaamd gemaakt worden bij Zijn komst. Als u weet dat Hij rechtvaardig is, dan weet u dat ieder die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is.”

Let goed op wat Johannes hier zegt. Hij heeft in het gedeelte daarvoor geschreven over (en deels ook in dit gedeelte schrijft hij erover) “antichristen” – mensen die ontkennen dat Jezus de Christus (of: Gezalfde) is. Hier zegt hij dat de christen…

uit God geboren is – wedergeboorte, vers 29
- door de zalving van de Gezalfde, de Messias – het overtuigende onderwijs door de Heilige Geest met betrekking tot Christus, vers 21-26
- met als resultaat dat zo iemand de rechtvaardigheid doet – praktische gerechtigheid, vers 29
- zodat het vertrouwen en de vrijmoedigheid sterk mag zijn op de Dag van Christus’ verschijning – geloofszekerheid, vers 28

Wat John Piper dus schrijft op bladzijde 160 van What Jesus Demands from the World, is dus geheel in lijn met het Bijbelse onderwijs. Het laat zien dat deze man dit soort gedeelten serieus heeft genomen en na nauwkeurige studie een conclusie heeft getrokken waaruit blijkt dat het onderwijs van de apostelen betrouwbaar is. Geloofszekerheid is volgens Johannes iets wat met de tijd versterkt kan worden, of juist kan verzwakken. Hoe wij omgaan met de Heere Jezus – wat wij over Hem belijden en hoe wij ons onder Zijn heerschappij gedragen – bepaalt onze beleefde geloofszekerheid. Als ik een potje van mijn leven maak, hoef ik niet veel vrijmoedigheid te verwachten wanneer ik denk aan de wederkomst van Christus. En als ik dingen over de Heere ga roepen die niet in overeenstemming zijn met het Bijbelse getuigenis, geldt dit net zo goed.
Je zou kunnen zeggen dat Piper mensen prikkelt en uitdaagt om hier goed over na te denken. Voor mij staat vast dat hij met zijn “omstreden zin” geen leugen heeft laten drukken.
Bovendien maken Pipers tegenstanders een grote inhoudelijke fout. Zij stellen dat de “omstreden zin” suggereert dat christenen “door werken” worden gerechtvaardigd. Maar als we de context van Pipers woorden goed begrijpen, zien we dat we getuige zijn van een Babylonische spraakverwarring. Piper heeft namelijk gesteld dat de “echte, praktische gehoorzaamheid aan Gods wil” tot stand komt doordat Christus in ons aanwezig is en met Zijn kracht in ons werkt. De vraag is dan: wie is de uiteindelijke bron van deze werken? Het is Jezus Zelf. Het gaat hier niet over goede werken die gelovigen geheel zelf hebben verricht. Het gaat hier om de goede werken van Christus in gelovigen.

Lees de Bijbel om een theoloog te toetsen en niet andersom
Ik heb de afgelopen jaren geleerd theologen te waarderen op grond van wat ik hun geschriften en preken tegenkom en waarvan ik duidelijk kan zien dat dit voortkomt uit goede exegese. 1 Johannes 2:26-29 is zo’n gedeelte waarvan ik zeg: “Omdat ik Johannes hier drie kenmerken van de wedergeboorte zie formuleren, kan ik John Piper serieus nemen wanneer hij stelt dat “echte, praktische gehoorzaamheid aan Gods wil noodzakelijk is voor uiteindelijke verlossing.” Waarom? Omdat 1 Johannes 2:26-28 mijn uitgangspunt, mijn fundament is. Uit dat gedeelte moet de Bijbelse conclusie komen. En als ik die conclusie heb, kan ik deze vergelijken met de conclusie van iemand als John Piper. En als deze twee conclusies overeen blijken te komen, kunnen we God alleen maar danken voor Zijn genade.
Maar we moeten ervoor oppassen dat we niet in de omgekeerde volgorde te werk gaan. Dan wordt het gevaarlijk. Ik moet geen werken van John Piper gaan lezen om te ontdekken of wat de Bijbel zegt. Ik vrees dat er nogal wat mensen zijn die met deze houding een theologische discussie aangaan: “Ja, maar die zegt dit, en ik heb hem dat horen zeggen, en die vindt dat ook.” En ons nuchtere antwoord zou dan moeten zijn: “Leuk, dat al deze mensen dit vinden. Maar wat is jouw conclusie, nu je zelf de Bijbel hebt bestudeerd?” En als er dan een lange stilte valt, weet je meestal wel hoe laat het is: mensen hebben meer buitenbijbelse theologen bestudeerd dan de Bijbel zelf. Dan heb je niet zoveel meer om goed te kunnen concluderen. Dan heb je veel stof om deel te nemen aan hypes en trends, maar het Bijbelse kader dreig je te verliezen. En dat is nou juist wat we niet (zouden moeten) willen.



zondag 12 augustus 2018

“Mijn lieve kinderen”

De essentie van geestelijk vaderschap

In het vorige deel van de serie over de eerste Johannesbrief hebben we gezien dat Johannes schrijft een bijzonder betrokken toon. Hij noemt de geadresseerden “mijn lieve kinderen.” Toen heb ik al kort vermeld dat Johannes zich hier sterk laat zien als geestelijke vader. En vanuit 1 Johannes 2:1-6 kunnen we een aantal kenmerken van een geestelijke vader aanwijzen. Deze kenmerken komen dus direct voort uit de context waarin Johannes zelf “mijn lieve kinderen” schrijft. In het gedeelte zijn minimaal zes kenmerken te ontdekken.

1. Een geestelijke vader waarschuwt tegen de zonde
Het eerste wat opvalt, is dat Johannes zijn geadresseerden niet direct over de bolletjes aait en strooit met allerlei prachtige complimenten. Integendeel, hij begint in het eerste vers van het tweede hoofdstuk met een opdracht: hij schrijft zijn brief, zodat zij niet zondigen. Dit is het eerste kenmerk van een geestelijke vader. Als een geestelijke vader communiceert, heeft hij over het algemeen één belangrijk doel. En dat doel wordt door Johannes in dit geval op negatieve wijze geformuleerd. Hij had ook kunnen schrijven: “Ik schrijf u deze dingen, opdat u gehoorzaam zult zijn aan Gods Woord.” Precies dezelfde betekenis, maar dan anders geformuleerd. Gehoorzamen en niet zondigen zijn in de kern één en dezelfde opdracht, maar het al dan niet ontbreken van het woordje “niet” geeft de doorslag om te kunnen bepalen of het een positief of negatief geformuleerde zin is. Johannes heeft ervoor gekozen om deze opdracht op negatieve wijze te formuleren.
Naast de constatering dat Johannes zijn doel negatief formuleert, moet een belangrijke vraag worden beantwoord: zijn er vandaag de dag ook mensen die waarschuwen tegen de zonde? Of, anders gesteld: zijn er vandaag de dag mensen die doelbewust met jou spreken en aanmoedigen niet te zondigen? Ken jij zulke mensen in jouw leven? Mensen die op een geestelijke manier betrokken zijn en die jou aanmoedigen om niet te zondigen? Om gehoorzaam te zijn aan het onderwijs van het Evangelie?
Ik vrees dat deze groep mensen vandaag de dag nogal klein is. Ze is er wel, maar je moet goed zoeken. De prioriteiten van de belijdende kerk zijn behoorlijk veranderd sinds de tijd van de apostelen, Reformatoren en Puriteinen. Hoe komt dit?
Er zijn meerdere redenen aan te wijzen. Als eerste hebben we in het Westen te maken met een sterk seculariserende cultuur. Het Nederlandse volk heeft nog maar weinig met God, geloof en Kerk. En om dit volk dan direct te confronteren met zonde, dat is voor sommige schijnchristenen doodzonde nummer één van de Kerk. Je kunt het volgens deze mensen niet maken de wereld met een – wat zij noemen – “wijzend, veroordelend vingertje” aan te spreken. Nee, zij weten het beter: begin over liefde. Zachte woorden, een zachte boodschap, geen confrontatie, geen duidelijke scheidslijn. Wat je overhoudt is een halfslachtig en lafhartig christendom dat zijn ziel heeft verkocht om de wereld tot vriend te maken, terwijl zij is geroepen om de wereld op te roepen de vijandschap met God te beëindigen. Weg is je boodschap, weg is je kracht en verloochend is je roeping.
Een andere reden is dat de belijdende kerk verkeerde prioriteiten stelt, die voortkomen uit verkeerde theologie. Christus heeft immers al afgerekend met de zonde, dus dat hoeven wij niet meer te doen. Nee, onze taak is om het Koninkrijk te prediken, en dat “met kracht door de Heilige Geest.” We hebben geen zondebesef nodig – want dat is zogenaamd relevant in de tijd vóór onze bekering – maar wonderen en tekenen. Het spectaculaire christendom. Het christendom van succes, genezing, het christendom dat alle bolwerken slecht en elke muur afbreekt.
Mensen in deze tijd lijken te vergeten dat de staat van geestelijke gezondheid niet is af te meten aan de hoeveelheid wonderen en tekenen die plaatsvinden, of de hoeveelheid bekeerlingen tijdens kerkdiensten. De echte geestelijke gezondheid is af te meten aan de houding ten aanzien van de zonde en gehoorzaamheid aan Gods Woord. Wij dreigen te vergeten dat een gevoelig geweten, gezond zondebesef, berouw over de zonde en het verlangen God gehoorzaam te willen zijn, méér vrucht voor God is dan massabekeringen tijdens een genezingsdienst, zonder dat er zondebesef bij komt kijken. Hoe weet je of iemand een geestelijke vader is? Het is degene die in jouw leven functioneert als medestrijder tegen de zonde. Hij gunt jou een leven in gehoorzaamheid aan Gods Woord. Hij gunt jou dat je het juk en de last van de zonde mag afleggen.

2. Een geestelijke vader wijst op Christus als Voorspraak
Een geestelijke vader is echter ook iemand die realistisch kan zijn. Want hoewel hij het jou ontzettend gunt om niet meer te zondigen, beseft hij ook heel goed dat je in dit gebroken leven nog steeds in staat bent om wél te zondigen. Sterker nog, hij weet dat het ook onvermijdelijk is dat je dit zult doen. En als dit gebeurt, weet hij waar hij je naartoe moet sturen: naar de Heere Jezus, Die de Verzoening voor al jouw zonden is. Een geestelijke vader is dus kennelijk iemand die geweldig evenwichtig is. Iemand die enerzijds aanmoedigt niet te zondigen, maar anderzijds ook in staat is om hoop te bieden en de weg van herstel te gaan als dit wel gebeurd is. Een geestelijke vader is in staat om zijn “lieve kinderen” te omhelzen, omarmen en te bemoedigen door te wijzen op Christus. Ja, hij omhelst iemand die net gezondigd heeft; ja, hij omarmt iemand die ongehoorzaam is geweest aan Gods Woord – maar hij omhelst en omarmd iemand waarvan hij weet dat Jezus Christus deze gerechtvaardigde zondaar met Zijn bloed heeft verzoend en dat nu, op dit moment vergeving en reiniging ontvangen kan worden.

3. Een geestelijke vader wijst op kenmerken van geloofszekerheid
Hier komen we op een terrein waar de Puriteinen zo ontzettend sterk in waren: geestelijke kenmerken kunnen noemen om aan te wijzen of iemand werkelijk door Christus met God is verzoend of niet. Sommige Puriteinen gingen hierin ook wel te ver, zodat het een haast ziekelijk introspectieve houding werd, met depressieve stemmingen tot gevolg. Maar dit neemt niet weg dat geestelijke vaders ook in staat zijn hun “lieve kinderen” te bemoedigen door kenmerken van Gods genade te benoemen. Dit is in onze tijd een vergeten eigenschap van geestelijke leiders. En buiten het feit dat het gezond is om eens in de zoveel tijd de levens van christenen tegen het licht van Gods Woord te houden – om te zien of zij écht wedergeboren zijn – is het ook nog eens een prachtige gelegenheid om God te roemen en prijzen voor Zijn genade in het leven van die ander. Hoe vaak hoor jij iemand persoonlijk tot jou zeggen: “Ik wil tegen je zeggen dat ik Gods werk in jouw leven zie, en dit zijn de kenmerken.” We bewijzen elkaar een geweldige dienst als we dit vaker zouden doen. Maar we doen het bar weinig. Want we zijn in het tijdperk terechtgekomen dat een ander niet meer hoeft te vertellen wat de kenmerken van wedergeboorte zijn. We kunnen zelf onze Bijbel heel goed lezen (denken we) en niemand hoeft ons te helpen bij het bepalen van onze geestelijke staat. Bovendien hebben we onszelf al tot wedergeboren christenen verklaard. Het is een uitgemaakte zaak. En wat Jan, Klaas of Piet ervan vindt, doet er niet toe. Christus heeft mij verzoend. Dat mag ik geloven. Punt. Einde discussie.
Een geestelijke vader is iemand die hier geen punt zet, maar een komma. Johannes zet veel komma’s in zijn brief. En in de eerste twee hoofdstukken zien we hem er minimaal twee zetten: het wegdoen van de zonde en het gehoorzamen van Gods geboden.
Sommige mensen beschuldigen calvinisten ervan dat zij te introspectief zijn, teveel “naar binnen kijken” voor geloofszekerheid. In het hypercalvinisme kom je inderdaad een ongezonde vorm van zelfbeproeving tegen, maar in de basis is het absoluut niet verkeerd om jouw leven onder de loep te nemen om te zien of Gods genade zichtbaar is. Meestal komen deze beschuldigingen van mensen die zelf voortdurend hameren op de objectieve kant van geloofszekerheid (“Je bent behouden, als je maar in Jezus gelooft”). Maar de Bijbel zelf is duidelijk dat geloofszekerheid wordt vormgegeven door de beloften van God in Zijn Woord, op grond van het verlossingswerk van Jezus Christus, én het werk van God door Zijn Woord en Geest.

4. Een geestelijke vader kent en benoemt het radicale verschil tussen een christen en niet-gelovige
Johannes schaamt zich er niet voor de mogelijkheid te opperen dat iemand wellicht niet wedergeboren zou kunnen zijn. Sterker nog, hij maakt een geestelijke som die ronduit stelt: “Als A waar is, ben je wedergeboren; als B waar is, dan ben je niet wedergeboren.” Dat is nog eens duidelijke taal! Je kunt alleen maar aanwijzen wat echt en wat namaak is, als je de kenmerken ervan weet te benoemen.
Opnieuw menen sommigen dat dit alleen maar belemmerend werkt en een negatief effect heeft op de geloofszekerheid van mensen. Maar een geestelijke vader zal zijn bemoediging niet onthouden aan iemand waarvan hij ziet dat de kenmerken van Gods genade in diens leven aanwezig zijn. En dit kan voor mensen echt het verschil maken. Ik zeg niet dat we te pas en te onpas iedereen moeten aanspreken en direct moeten bemoedigen met de woorden: “Wat geweldig om te weten dat jij ook een kind van God bent!” Het moet geen formule worden. Maar ik zeg wel dat er mensen zijn die tobben en worstelen met de geloofszekerheid en die vaak twijfelen over hun geestelijke staat. Dan is het een bevrijding als er iemand is die hen, op grond van wat hij of zij in het leven van die ander ziet, oprecht kan zeggen: “God is Zijn goede werk in jouw begonnen.”
Maar wat voor nut heeft het als we iemand confronteren met het feit dat hij of zij waarschijnlijk niet wedergeboren is? Het nut is dat je zo iemand in alle ernst moet aansporen naar Christus te gaan en de weg naar verlossing kan wijzen. Wat voor winst is het als we géén kenmerken van wedergeboorte in iemands leven kunnen vinden, maar hen tóch wijsmaken dat zij verzoend zijn met God door Jezus Christus? Wat voor nut heeft het om zo iemand te bevestigen in het feit dat hij of zij zogenaamd is wedergeboren, terwijl bij het oordeel blijkt dat dit niet zo is – en dan ook nog eens met de wetenschap dat wij aan de kenmerken van de levenswandel hebben kunnen zien dat deze veroordeling eraan zat te komen? Een geestelijke vader erkent de realiteit van dit gevaar en zoekt naar mogelijkheden om zijn “lieve kinderen” altijd weer op Christus te wijzen.

5. Een geestelijke vader wijst voortdurend op Gods Woord
Een ander belangrijk aspect van Johannes’ manier van schrijven is dat hij alles voortdurend baseert op het onderwijs van Gods Woord. Een geestelijke vader is daarom allereerst ook iemand die de Bijbel kent én die weet hoe hij de Bijbel moet toepassen. Met geestelijk inzicht weet hij steeds weer zijn “lieve kinderen” te wijzen op het onderwijs van Gods Woord en hij is steeds in staat principes uit die Woord door te trekken naar het leven van alledag.
Het is zo ontzettend belangrijk dat iedere christelijke gemeente een aantal geestelijke vaders heeft, die de volgende generatie gelovigen op sleeptouw kan nemen, hen kan onderwijzen in Gods Woord, die weet hebben van wat er speelt in de cultuur van vandaag, die weten wat er momenteel plaatsvindt in jeugdgroepen en die steeds vanuit de Bijbel antwoorden kunnen geven op acute hulpvragen.
Eén van de redenen waarom “internetpredikers” – voorgangers die veel kijkers trekken op YouTube en veelbeluisterd zijn op SermonAudio – vandaag de dag zo populair zijn, zou wel eens te maken kunnen hebben met het gebrek aan deze geestelijke vaders in lokale kerkelijke gemeenten. Ja, er zijn leiders. Uiteraard. Geen kerkelijke gemeente zonder leiders. Maar een kerkelijk leider betekent niet per definitie dat zo iemand ook een geestelijke vader is. Ga het maar eens na voor jezelf: ken jij op dit moment iemand uit jouw kerkelijke gemeente die de rol van geestelijke vader vervult? Wellicht ben jijzelf zo iemand. Ken of ben jij iemand die anderen kan meenemen naar Gods Woord en op een diepgaande en eenvoudige manier de principes ervan kan overbrengen? Het gebrek aan zulke mensen resulteert erin dat gelovigen mensen gaan zoeken – hoogstwaarschijnlijk ook buiten de gemeente om – die deze rol vervullen. En dit is ook logisch. Geestelijke vaders zijn geen mooie bonus, maar fundamentele noodzaak. De Kerk van Jezus Christus heeft nooit, echt nooit een tijd gekend wanneer zij geen geestelijke vaders heeft gehad.

6. Een geestelijke vader handelt vanuit Gods volmaakte liefde
Het laatste kenmerk dat Johannes in 1 Johannes 2:1-6 noemt, is het handelen vanuit Gods volmaakte liefde. Dit herleid ik uit vers 5-6. Het betekent dat een geestelijke vader in staat is om door Gods Geest – waardoor Gods liefde voor Christus in zijn hart is gekomen – de ander lief te hebben met de gezindheid van Christus. Met andere woorden: in alle aspecten kent de geestelijke vader de liefde voor Christus, die tot uiting komt in het weerspiegelen en uitstralen van de gezindheid van Christus. En de aanwezigheid van die gezindheid merk je. Het is een aangename, geduldige, barmhartige, genadige, nederige, rechtvaardige en zachtmoedige gezindheid. Het is een gezindheid die de waarheid in ere houdt en deze kan overbrengen zoals Christus dit deed. Soms op bijzonder vertroostende wijze, op andere momenten scherp. Maar met het geestelijke inzicht dat een geestelijke vader bezit, weet hij heel goed welke toon hij aan moet slaan.
In Johannes hebben we een prachtig voorbeeld. Vol ontferming, en toch scherp. Omdat hij weet dat de waarheid van Gods Woord én de geestelijke gezondheid van Gods kudde op het spel staat.

Bid dat God geeft dat jij zo’n geestelijke vader in jouw leven mag hebben – en vraag Hem of jij er zelf één mag worden voor anderen.

zondag 1 juli 2018

“Wij weten dat…” (2)

De boodschap van 1 Johannes

De eerste brief van Johannes is theologisch én – vooral – praktisch een hele spannende brief. Dat wordt vanaf dit deel duidelijk. Na de inleiding van vers 1-4 zien we dat Johannes begint met een geestelijke inspectie. Laten we vooral ook goed onthouden dat hij in vers 4 heeft gezegd dat hij de brief heeft geschreven opdat “uw” (volgens sommige vertalingen “onze”) blijdschap vervuld zal zijn. Beide vertalingen kunnen. Johannes wil dus bijdragen aan de blijdschap van de gelovigen die deze brief lezen. In vers 5-10 zien we hoe hij aan deze blijdschap werkt, door te kijken naar de houding van een christen ten aanzien van de zonde.

1. Johannes’ boodschap: God is licht (vers 5)
In vers 5 brengt Johannes zijn eerdere boodschap in herinnering bij de geadresseerden:

“En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is.”

Het is goed om jezelf af te vragen of jij dit ook zo gezegd zou kunnen hebben na het lezen van de Bijbel. De manier waarop Johannes zijn boodschap verwoordt, verraad namelijk al iets. Het is geen doorsnee boodschap. De meeste christenen zouden zeggen:

“En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God de wereld zo liefhad, dat Hij Zijn Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft het eeuwige leven ontvangt en naar de hemel kan.”

Blijkbaar is er iets in Johannes’ gedachten waardoor hij zijn boodschap formuleert zoals hij deze formuleert. Maar wat is dat? Toegegeven, de boodschap van de Bijbel weergeven als “God is licht en er is in Hem in het geheel geen duisternis” is natuurlijk wel waar – maar voor ons gevoel niet de kern van wat God tot ons te zeggen heeft. Hij wil tot ons spreken over het kruis van Christus, de opstanding, het geloof en het eeuwige leven. Waarom schrijft Johannes dit dan niet? Wat zit hier achter? Draait de Bijbelse boodschap dan niet om het verlossingswerk van Jezus Christus?

Het belang van testen
Ja. Het verlossingswerk dat God in Christus heeft volbracht is het centrum van de Bijbelse boodschap. Maar let tijdens het lezen van Bijbelgedeelten altijd op de functionaliteit van woorden, zinnen en redevoeringen. Juist in 1 Johannes wordt goed zichtbaar dat hij één duidelijk doel voor ogen heeft: meewerken aan de blijdschap van gelovigen (vers 4).
Blijdschap kent een sterke doorlevingskant. Blijdschap gaat over ervaring en gevoelens. Deze worden beïnvloed door gebeurtenissen – positief of negatief – en moet worden gevoed vanuit duidelijk aanwijsbare kenmerken. Een voorbeeld:

Ik ben een veertienjarige scholier en op een woensdagavond vragen mijn ouders of ik het werkstuk voor het vak Natuurkunde (dat de volgende dag ingeleverd dient te worden) af heb – een vak waar ik overigens nooit echt kaas van heb gegeten – omdat het belangrijk is voor mijn gemiddelde. Dat doen zij met een reden: zij willen dat hun zoon zijn spullen netjes op tijd heeft afgerond, en uiteindelijk een goed cijfer haalt.
Stel dat ik geïrriteerd zeg: “Ja-haa! Dat heb ik af…” – wat zou de reactie van mijn ouders zijn? Zouden zij hier tevreden mee zijn? Zouden zij gerustgesteld zijn?
Ik vrees van niet.
Wat zij – denk ik – gaan doen, is vragen om bewijs. Als dat werkstuk écht af is, dan moet het geprint zijn. En als dat niet zo is, dan moet het op de computer te vinden zijn.
“Laat maar eens zien dan,” zou de volgende vraag van mijn ouders zijn.
Mocht ik het niet afhebben, dan zou ik gaan proberen om allerlei afleidingsmanoeuvres in te zetten: “Het is niet nodig, het is af, vertrouw mij nou maar gewoon… Ik ben moe, ik moet nu gaan slapen… Ik print het morgen wel uit…”
Een beetje ouder begint bij dergelijke antwoorden vermoedelijk steeds meer argwaan te krijgen en wil des te meer bewijs zien dat het werkstuk daadwerkelijk af is.
Wat mijn ouders op dat moment eigenlijk willen, is het bewijs dat dit werkstuk af is, zodat mijn én hun blijdschap over een afgerond project volkomen kan worden. Een scholier met afgeronde werkstukken en goede cijfers brengt veel vreugde in huis.


Op deze manier gaat Johannes in zijn brief ook te werk. Ik begrijp werkelijk niet dat sommige mensen alles in het “natuurlijke” willen laten toetsen (Is de auto die ik koop betrouwbaar? Is de melk die ik koop niet bedorven? Is dit apparaat het juiste gereedschap dat ik nodig heb voor mijn huidige werkzaamheden?) en vervolgens allerlei uitwegen bedenken wanneer het geestelijk leven getoetst wordt:
“Jezus heeft alles volbracht!”
“Ik ben gerechtvaardigd door het geloof, niet door werken!”
“Eens gered, altijd gered!”
“Ik geloof, dat is genoeg!”

Johannes gaat in zijn brief kenmerken van het eeuwige leven geven, waarmee hij toetst of dit leven werkelijk aanwezig is bij degenen tot wie hij zich richt. Hier is niets vreemds aan. Het is heel normaal. Als we natuurlijke zaken al willen toetsen voor we ermee verdergaan, hoeveel te meer zouden dit dan moeten doen bij geestelijke zaken met eeuwige belangen!

Stelling, conclusie en uitgangspunt
Johannes bouwt zijn tests zorgvuldig op. Hij werkt steeds met een stelling, trekt vervolgens een conclusie en verwoordt dan het uitgangspunt. Zo moeten we ook vanaf vers 5 gaan lezen. Als Johannes schrijft dat zijn boodschap luidt dat “God licht is” en “dat in Hem in het geheel geen duisternis is”, dan is dit zijn stelling. Johannes stelt: “God is licht en in Hem is er in het geheel geen duisternis. Vanuit deze stelling trekt hij een conclusie.

2. Johannes’ test: gemeenschap met God betekent wandelen in het licht (vers 6-7)
En de conclusie lezen we in vers 6-7:

“Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet. Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.”

Vers 5 is de stelling die Johannes gaat uitwerken, vers 6 is de conclusie die hij hieraan verbindt en vers 7 vormt het uitgangspunt van de stelling die hij in vers 5 op tafel heeft gelegd. Je krijgt hierdoor de volgende these:

A. Stelling: God is licht
B. Conclusie: Als wij zeggen deel aan God te hebben terwijl wij niet in het licht wandelen, dan liegen wij
C. Uitgangspunt: Als wij in het licht wandelen, hebben wij gemeenschap met God en medegelovigen en reinigt het bloed van Christus ons van alle zonden

De boodschap “God is licht” is voor Johannes de toetssteen. God is onveranderlijk en God is licht. In Hem is geen enkele duisternis. Hij heeft op geen enkele manier deel aan de zonde. Dan is Johannes’ logische vervolgvraag: Hoe zit dit bij jou? Jij die belijdt christen te zijn, getuigt jouw leven hiervan? Als God licht is, dan moet jouw leven ook getuigen van dat licht. Als je in zonde leeft, in de duisternis bent, heb je géén gemeenschap met God, géén deel aan Hem, géén eeuwig leven.
Vanuit dit gedeelte zou je “gemeenschap” kunnen vertalen met “het delen van dezelfde waarden.” God is licht, wij zijn licht. God haat de zonde, wij haten de zonde. Gemeenschap met God hebben en wandelen in het licht komt er in de kern op neer dat wij Gods karakter weerspiegelen. Vanuit Zijn karakter komen normen en waarden voort en geeft Hij Zijn regels en wetten. Wie belijdt God te kennen, dient deze kennis in de praktijk te brengen. Merk in dit verband ook de woorden van vers 6 op:

“Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet.”

De waarheid belijd je niet alleen – de waarheid doe je. En als je de waarheid belijdt terwijl je het niet doet, dan lieg je. Logisch. Eén plus één is twee.
Maar opnieuw: voor bijna iedereen geldt dat deze rekensom klopt in het “natuurlijke” leven, maar als dit principe wordt overgezet naar het geestelijk leven, dan worden sommigen boos en reageren ze verontwaardigd.

Ben ik verlost, of niet?
Andere mensen reageren bezorgd. Ze erkennen dat Johannes in zijn brief een aantal tests uitvoert en maken zich druk: “Heb ik wel eeuwig leven? Ben ik wel gered? Ik dacht dat het alleen om het geloof in Christus gaat? Hoe kan ik zeker weten dat ik gered ben?”
Het is vanuit tekstgedeelten als deze dat mijn overtuiging sterker is geworden dat niet alleen het moment dat je voor het eerst Christus vertrouwde voor jouw verlossing er werkelijk toe doet, maar elk moment.
Wij kunnen het betoog van Johannes totaal niet volgen als we de dynamiek van Gods verlossingswerk en het eeuwige leven niet begrijpen. Veel mensen denken bij verlossing aan de vergeving van zonden. Voor hen is de vergeving de hoofdboodschap van het Evangelie, haast het ultieme doel. Daarom haken ze af of reageren ze ietwat geïrriteerd op het moment dat deze teksten worden behandeld. Zij stellen vergeving gelijk aan verlossing:
vergeving = verlossing.
Maar Johannes spreekt hier juist over vergeving als middel om tot het verlossingsdoel te komen. Vergeving is het middel, het doel is gemeenschap met God en medegelovigen. Lees nog maar eens vers 7:

“Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar [Gods verlossingsdoel], en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde [Gods middel om tot dat doel te komen].”

Hoe ernstig is het zondigen van een gelovige?
Hier komen we terecht bij een groot discussiepunt: wat is het effect van de zonde in het leven van een christen? Wat is het ergste dat zonde in het leven van een gelovige kan aanrichten?
Op grond van wat we nu hebben gelezen, moeten we op zijn minst tot de conclusie komen dat in ieder geval de gemeenschap tussen God en de gelovige aangetast is. Er kan geen volledige gemeenschap zijn. Het is niet helemaal in orde tussen God en de gelovige.
En op zijn ergst betekent de zonde in het leven van een gelovige dat de persoon helemaal geen wedergeboren christen is. Hoe ernstig is het zondigen van een gelovige dan? In ieder geval ernstig genoeg om er radicaal mee af te rekenen. Zekerheid van verlossing – en de blijdschap hierover – wordt versterkt doordat de macht en invloed van de zonde in het leven van een gelovige gebroken is en minder wordt. Ik herhaal: Zekerheid van verlossing – en de blijdschap hierover – wordt versterkt doordat de macht en invloed van de zonde in het leven van een gelovige gebroken is en minder wordt.
Er zijn mensen die mij nu zullen beschuldigen van het feit dat ik een “fruit inspector” ben – een geestelijke vruchtenonderzoeker. Dat vind ik een eervolle aanklacht. Ik doe hiermee namelijk hetzelfde als wat de apostel Johannes in zijn eerste brief doet. Sommigen mensen denken dat een dergelijke inspectie juist geloofsonzekerheid in de hand werkt. Dat is niet waar. Als jij in jouw eigen leven ziet dat de macht van de zonde gebroken is, dan krijg je toch een geweldig dankbaar en blijmoedig hart?

3. Johannes’ test: in het licht zijn betekent onze zonden niet verdoezelen, maar belijden (vers 8-10)
Ik schrijf bewust dat de macht van de zonde gebroken is en dat de invloed van de zonde minder wordt. Johannes vervolgt zijn betoog namelijk met een tweede test, die we vinden in vers 8 en 10:

“Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Als wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot leugenaar en is Zijn woord niet in ons.”

We merken dat er nogal wat spanning zit in Johannes’ betoog: enerzijds is het wandelen in het licht het kenmerk van gemeenschap met God – en dus is er geen plaats voor zonde – terwijl hij aan de andere kant ook laat zien dat geen christen zonder zonde is. Wat betekent dit voor het begrijpen van dit gedeelte?

Zondeloze perfectie is niet de norm
Allereerst laat het ons zien dat we met een zekere ontspanning kunnen en mogen leven. God heeft ons in dit leven niet geroepen tot perfectie, maar tot heiliging (1 Tessalonicenzen 4:3). Perfectie is niet de norm. God eist van ons geen zondeloze perfectie, maar wel de volle inspanning om de zonde door de kracht van Zijn Geest uit ons leven te bannen en in het licht te wandelen.
Laten wij elkaar als christenen daarom ook niet beoordelen met de meetlat van perfectie, maar met de meetlat van progressie. Een persoon hoeft zich geen zorgen te maken op het moment dat hij geen perfectie in zijn leven aantreft; hij moet zich zorgen maken wanneer hij geen progressie ziet.

Zonden belijden werkt bevrijdend
Als tweede leert Johannes ons hier dat het belijden van onze zonden ten diepste een zaak van bevrijding is. Ik hoef mijn zonde niet te verdoezelen, ik hoef mijn zonde niet meer goed te praten, ik hoef geen nieuwe zonde meer toe te voegen door te liegen over mijn begane zonde. Ik mag er eerlijk en oprecht voor uitkomen dat ik fout zat. Ik mag eerlijk zeggen dat ik ongehoorzaam ben geweest. Waarom is dit bevrijdend? Omdat Johannes hier laat zien dat oprechte schuldbelijdenis de deur is naar het herstel van de gemeenschap die ik met God en medechristenen mag hebben.

Zonde verslagen zien worden geeft blijdschap
Tot slot mogen we de verzen 8-10 lezen door de lens van vers 4. Een christen is iemand die blij wordt wanneer hij ervaart dat de zonde in zijn leven stelselmatig verslagen wordt. Iemand die hier niet blij mee is, is geen christen. Het is als in een huwelijk: alles wat een goede relatie en verstandhouding met jouw partner in de weg staat, moet verslagen worden. En als je ziet dat dit gebeurt, hoe blij ben je dan met jullie huwelijk!
Het is onmogelijk om alleen maar in positionele termen te blijven spreken over begrippen als “vergeving” en “reiniging” en “wandelen”. Iemand die doelbewust in zonde blijft leven, beschadigt de gemeenschap met God en medegelovigen. In die zin brengt hij ook schade toe aan de kerkgemeenschap als geheel. Er zijn in het Nieuwe Testament aanwijzingen dat we de zonde niet alleen maar op individueel niveau moeten benaderen, maar zeker ook op gemeenschappelijk niveau (vgl. Mattheüs 18:15-20; 1 Korinthe 5:1-13, 11:28-34; Judas 1:12-16, 20-23).
Vergeving is de toegangsdeur tot gemeenschap met God. Gods vergeving stelt ons in staat de praktische reiniging echt te ervaren. Als wij echt gemeenschap met God en medegelovigen hebben, gaat hier ook al een zekere kracht vanuit, die de werking van de zonde tegenstaat. Onderschat daarom ook het belang van de samenkomst niet. Samenkomsten zijn er om de zonde tegen te staan. En wie de zonde in zijn leven tegenstaat en ziet dat de macht ervan gebroken is, dat de invloed ervan minder wordt, ontvangt meer en meer blijdschap. En het is deze blijdschap die Johannes in vers 4 op het oog heeft. En omdat hij die blijdschap op het oog heeft, geeft hij toetsstenen aan gelovigen. Hij wil ons niet plagen, hij wil onze dag niet verpesten – hij wil de blijdschap door de Heilige Geest voeden met zichtbare kenmerken dat wij God werkelijk in Jezus Christus hebben leren kennen.

zaterdag 16 juni 2018

“Wij weten dat…” (Introductie)

De boodschap van 1 Johannes

De komende tijd hoop ik de eerste brief van de apostel Johannes te bestuderen. 1 Johannes gaat hoofdzakelijk in op de vraag hoe iemand zeker kan weten dat hij een christen is en dat hij het eeuwige leven heeft. Johannes voert als het ware allerlei tests uit, om van hieruit te “bewijzen” dat iemand wel of niet wedergeboren is.

Vanuit Johannes 17 hebben we gezien dat een christen is te herkennen aan zekere kenmerken. Omdat de apostel Johannes de schrijver is van zowel dit Evangelie als zijn eerste brief, lijkt het mij gepast om te kijken hoe hij met dit onderwerp omgaat.

Om te beginnen wil ik mijn eigen kaarten op tafel leggen. Hoe denk ik momenteel over de zekerheid dat iemand behouden is? Kan een christen zeker weten dat hij behouden is?
De Bijbel is duidelijk dat iemand zekerheid kan hebben over zijn verlossing. De realiteit is echter ook dat er mensen zijn die hier geen zekerheid over hebben. Dit kan verschillende redenen hebben.

Hier wil direct duidelijk maken dat niet alle twijfel omtrent de persoonlijke verlossing per definitie fout is. Ik wil het ook niet aanmoedigen, maar evenmin wil ik alle twijfel verklaren als “een aanval van satan.” Helaas zijn er – veelal in evangelische kringen – mensen die alle twijfel op dit gebied wijten aan het werk van satan. Hierdoor missen zij de kans om eerlijk te kijken naar de bron van iemands twijfel. Als er Bijbels gezien geen enkele, duidelijke reden is om te twijfelen aan jouw persoonlijke verlossing, durf ik best de stelling aan dat er een satanisch element aanwezig is.
Iemand kan echter ook twijfelen aan zijn verlossing, omdat hij in een bepaalde zonde is gevallen, of is teruggevallen in een zonde die hem domineerde vóór hij of zij tot geloof kwam. In dat geval is het raadzaam verder onderzoek te doen. Is de twijfel gegrond? Hoe ernstig is de zonde? Zie je een diepgewortelde zonde in iemands leven? Zie je verharding van hart? Wie deze vragen stelt en de moed heeft deze te beantwoorden in het licht van de Schrift, kan een heel eind komen in het stellen van een goede diagnose.

Tussen 1689 en 2018
Persoonlijk onderschrijf ik de Baptistenbelijdenis die is opgesteld in het jaar 1689. Dit document is een – op een aantal punten gewijzigde – versie van de Westminster Confession of Faith, de geloofsbelijdenis die is opgesteld door de Puriteinen. In hoofdlijnen komen deze twee belijdenissen met elkaar overeen, alleen verschillen zij met betrekking tot bijvoorbeeld de doop.
Er is een hoop veranderd sinds de Londen Baptist Confession of Faith is opgesteld. Ook met betrekking tot het onderwerp “geloofszekerheid” is er een hoop veranderd. En helaas niet altijd ten goede.
Wie de doorsnee evangelische literatuur van de laatste anderhalve eeuw bestudeert, merkt dat bij de opkomst van het dispensationalisme een zekere trendbreuk is waar te nemen. In zijn boek Studies on Saving Faith kunnen we goed merken dat iemand als Arthur Pink (1886-1952), die zelf nota bene van het dispensationalisme is “overgestapt” naar een sterk overtuigde reformatorische en calvinistische visie, de invloeden van dit theologische systeem heeft ondervonden. Hij bestreed dit dan ook met de nodige felheid.
Vandaag de dag is John MacArthur in dit opzicht een geestverwant van Pink, die met zijn boek The Gospel According to Jesus voor de nodige onrust zorgde in het dispensationele kamp.
Toegegeven, het verschilt hoogst waarschijnlijk per dispensationalist in hoeverre de trendbreuk daadwerkelijk merkbaar is. De ene persoon is gematigd, de ander neemt een meer extreme positie in.

Maar wat houdt deze trendbreuk precies in? Om te beginnen kunnen we stellen dat de reformatoren en Puriteinen leer en leven altijd bij elkaar hielden. Men wilde de hoorders en lezers van de Bijbel altijd wijzen op de heerlijke beloften van God in Christus. Men wilde de mensen aanmoedigen vrijmoedig de beloften van God in het Evangelie toe te eigenen. Aan de andere kant wilde men dat degene die de Bijbel leest een gezonde vorm van zekerheid ontwikkelt, waarbij iemand in de spiegel van de Schrift kan zien of de vrucht van Gods verlossingwerk in Christus, de vrucht van de Heilige Geest, zichtbaar is in zijn of haar leven.
Daartegenover staat dat dispensationalisten de neiging hebben (te) eenzijdig om te gaan met Gods beloften in de Bijbel. De subjectieve kant van het geloofsleven wordt als het ware onderbelicht. Wie Studies on Saving Faith van Pink bestudeert, merkt dat hij veelvuldig bezwaar maakt tegen deze benadering. “Ja, maar,” zo zegt men, “ik geloof dat Johannes 3:16 persoonlijk voor mij waar is. Ik geloof dat Christus voor mij naar deze wereld is gekomen en voor mij is gestorven. Omdat ik dit geloof, mag ik zeker weten dat ik behouden ben.” In de kern komt het hierop neer: elke belofte van eeuwig leven voor iedereen die gelooft is waar voor mij – juist omdat ik geloof dat dit voor mij geldt. Men kijkt vervolgens niet naar de uitwerking van Gods Woord en beloften in het leven van alledag. Het enige speerpunt lijkt te zijn dat ik voor mijzelf moet erkennen dat het volbrachte verlossingswerk van de Heere Jezus genoeg is om mij te verlossen. Punt. Dat is het. Gewoon kijken naar wat Christus heeft gedaan voor mij. Maar hierdoor wordt het hele aspect van wat Christus op dit moment in mij wil doen door Zijn Geest verwaarloosd.

“Preek ook eens tegen die zwaarmoedige reformatorischen!”
Ik hoor een dispensationalist nu mopperen: “Wees ook eens zo scherp over de reformatorische theologie! Dat werkt alleen maar zwaarmoedigheid in de hand! Heb je ook het lef dáár iets over te zeggen?” Zoals ik net iets heb gezegd over dispensationalisten, kom je ook bij reformatorische christenen verschillende opvattingen en benaderingen tegen. Niet iedereen die reformatorisch is, is per definitie zwaarmoedig. Persoonlijk sta ik achter de reformatorische leer aangaande de verlossing. De visie binnen de reformatorische traditie met betrekking tot het verlossende of zaligmakende geloof is veel doorleefder en dieper doordacht.
Wat wél waar is, is dat in sommige reformatorische kringen het geloof haast als een onmogelijke eis wordt verkondigd, en dat mensen in grote onzekerheid verkeren. Men weet vaak niet of en hoe men tot Christus kan komen, laat staan dat de zekerheid aanwezig is dat iemand werkelijk een kind van God is. Ik betreur deze houding eveneens. Toch heb ik grotere moeite met gemakzucht dan met zwaarmoedigheid. Als er één les is, die we allemaal in het leven goed moeten leren, dan is het deze: je kunt beter té ernstig, té serieus en té gewichtig omgaan met eeuwige belangen, dan te gemakzuchtig. Bij alle grote belangen in het leven overwegen we sterk de consequenties. Wat voor werk wil ik doen? Met wie wil ik trouwen? Waar wil ik wonen? Waar wil ik mijn leven voor inzetten? Geen mens zal in een middagje en op een gemakzuchtige manier zulke belangrijke beslissingen nemen. Daarvoor zijn de belangen te groot en de gevolgen van een eventuele verkeerde keuze zijn niet te overzien.

In de theologische verwarring die de laatste anderhalve eeuw op dit punt is ontstaan – hoewel ook de heilsleer van de Rooms Katholieke Kerk veel schade heeft berokkend aan het gezonde geloofsleven van velen – wil ik een oproep doen aan mijn reformatorische en dispensationele broeders. Ga mee met de ontdekkingstocht naar wat de Bijbel zegt over het geloof in Jezus Christus en ontdek hoe de Bijbel spreekt over de zekerheid die een gelovige kan bezitten met betrekking tot zijn verlossing.
Ik hoop dat wij als gelovigen de moed zullen hebben eerlijk naar onszelf te kijken in het licht van de Bijbel en om te volgen in Johannes’ onderwijs, namelijk dat niet alleen de leer van groot belang is voor een christen, maar ook zijn levenswandel.
Wat dit betreft worden we nog steeds geconfronteerd met de gnostische leer. De gnostiek leert immers een radicale scheiding tussen het immateriële en het fysieke. Het lichaam is een last, fout, doet er niet toe, is niet van belang. Nee, het gaat om de geest. Want als de geest eenmaal verlicht en verlost is, dan hebben we “het” – wat dat “het” dan ook mag zijn. De gnostiek leert dat een geest gered en verlicht kan zijn, terwijl het lichaam allerlei zondige begeerten dient. In de tijd dat Johannes zijn brief schreef, was deze leer behoorlijk in trek bij sommigen. Bepaalde uitspraken die Christus' apostel in deze brief doet, moeten dan ook tegen de achtergrond van de gnostieke stroming worden gehouden. Ik beweer niet dat dispensationalisten deze gnostieke uitgangspunten doelbewust nazeggen, maar ik word soms geconfronteerd met opvattingen die hier sterk naar neigen (voor degenen die geestelijk onderscheidingsvermogen hebben: bekijk deze video eens).

Laten we op dit punt de Bijbel de ruimte geven om eerlijk en zuiver te spreken. Dit is geen thema om gemakzuchtig te behandelen, of te doen alsof dit in een middagje opgebouwd kan worden. Ik hoop dat we gezegend zullen worden met een sterke, gezonde geloofszekerheid – diep verankerd in Gods eigen Woord.

Blogarchief