SalvationInGod

Posts tonen met het label Bijbel. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Bijbel. Alle posts tonen

maandag 1 juni 2020

Vervolging in eigen kring

De schande van corrupt geestelijk leiderschap

Het najagen van gerechtigheid is een nobel streven. Niemand zal je veroordelen als je zegt dat jij je inzet voor een “rechtvaardige wereld.” Toch is er met het najagen van gerechtigheid iets merkwaardigs aan de hand.
Dit vreemde fenomeen vinden we ook terug in de zaligsprekingen. Vergelijk de volgende teksten eens met elkaar:

“Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.”
(Mattheüs 5:6)

“Zalig zijn zij die vervolgd worden om de gerechtigheid, want van hen is het Koninkrijk der hemelen. Zalig bent u als men u smaadt en vervolgt, en door te liegen allerlei kwaad tegen u spreekt, omwille van Mij.”
(Mattheüs 5:10-12)

Iedereen wil recht gedaan worden. Iedereen schreeuwt in bepaalde mate om recht. Het merkwaardige is dat, hoewel mensen ogenschijnlijk een zekere mate van honger en dorst naar de gerechtigheid vertonen, sommigen van hen anderen vervolgen om de gerechtigheid. En let op: Jezus zegt niet dat Zijn volgelingen vervolgd worden vanwege een willekeurige gerechtigheid; Hij zegt dat zij worden vervolgd omwille van de gerechtigheid. Christus spreekt hier niet over een subjectieve gerechtigheid. Bijbelse gerechtigheid is het totaal van Gods geopenbaarde wil, die in overeenstemming is met Zijn karakter en morele wet. De Schrift is de norm voor het kennen en toepassen gerechtigheid, niet mijn onderbuikgevoelens. Veel mensen hanteren het begrip “gerechtigheid” vanuit dat laatste, de onderbuik. Zij verwerpen de Bijbelse norm. En dan kan het zomaar zijn dat ze christenen vervolgen. Dat ze schreeuwen om het strafbaar stellen van bepaalde overtuigingen en standpunten. Dat ze oproepen tot maatregelen waardoor christenen buiten de maatschappij komen te staan. In de meest ernstige vorm roepen mensen op tot de executie van christenen.

Vervolging van binnenuit
Veelal denken we bij vervolging aan christenen wereldwijd, die dit in de verdrukking moeten ondergaan. En terecht! De vrijheid is deze broeders en zusters afgenomen. Ze worden gemarteld. Ze worden gedood.
Er is echter een soort vervolging van broeders en zusters, waarvan ik denk dat veel christenen er niet eens aan denken – laat staan dat ze het zo noemen. Ik heb het hier niet over mensen die christenen vervolgen vanuit een andere religie of vanuit een bepaald politiek gedachtegoed. Ik heb het over vervolging van binnenuit.
Sommige mensen fronsen wellicht de wenkbrauwen als ze dit lezen. “Vervolging van binnenuit, waar haal je dát vandaan?” Dat haal ik uit de volgende woorden van de Heere Jezus in Mattheüs 23-25-36:

“Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reinigt de buitenkant van de drinkbeker en van de schotel, maar vanbinnen zijn ze vol van roofzucht en onmatigheid. Blinde Farizeeër, reinig eerst de binnenkant van de drinkbeker en de schotel, zodat ook de buitenkant daarvan rein wordt. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bent als de witgepleisterde graven, die vanbuiten wel mooi lijken, maar vanbinnen zijn ze vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid. Zo lijkt u ook wel vanbuiten rechtvaardig voor de mensen, maar vanbinnen bent u vol huichelarij en wetteloosheid. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bouwt de graven voor de profeten en versiert de grafmonumenten van de rechtvaardigen, en u zegt: Als wij in de tijd van onze vaderen hadden geleefd, hadden wij niet met hen meegewerkt om het bloed van de profeten te vergieten. Aldus getuigt u tegen uzelf, dat u kinderen bent van hen die de profeten gedood hebben. Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol! Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot de hel ontkomen? Daarom zie, Ik zend profeten, wijzen en schriftgeleerden naar u toe, en sommigen van hen zult u doden en kruisigen, en sommigen van hen zult u geselen in uw synagogen, en u zult hen vervolgen van stad tot stad, opdat over u al het rechtvaardige bloed zal komen dat vergoten is op de aarde, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die u gedood hebt tussen de tempel en het altaar. Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.”

Ik wil als eerste wijzen op vers 34, waar Christus expliciet het woord vervolgen in de mond neemt. Mocht iemand menen dat ik net te zwaar heb aangezet door het woord vervolging te gebruiken in de context van de “eigen kring”, dan hebben we hier het bewijs – nota bene uit Jezus’ eigen mond – dat een dergelijk fenomeen wel degelijk bestaat.
Als tweede wil ik laten zien dat Jezus de Farizeeën en Schriftgeleerden in dit gedeelte beschuldigt van twee ernstige zonden: hun eigen “gerechtigheid” deugt niet, is hypocriet (zie vers 25-28) en de degenen van wie de gerechtigheid wél deugde, hebben zij gedood of zouden zij gaan doden (zie vers 29-36). Dit zijn heftige beschuldigingen. En het schokkende van dit alles is: Christus spreekt hier tegen de geestelijke leiders van Zijn volk. De Farizeeën en Schriftgeleerden waren mannen, die vanuit hun positie het volk Israël in geestelijk opzicht op sleeptouw moesten nemen; zij hadden de verantwoordelijkheid het volk te leiden vanuit Gods Woord. Zij moesten het volk de gerechtigheid van God onderwijzen en hen leren deze gerechtigheid gestalte te geven in hun leven. Niet alleen laat Jezus hier zien dat de gerechtigheid van de Farizeeën en Schriftgeleerden zelf ondermaats was (vlg. Mattheüs 5:20), Hij verwijt hen ook dat zij zich met geweld hebben verzet tegen mensen die getuigden van de ware gerechtigheid en die hun leven met deze gerechtigheid hebben bekleed. Uiteindelijk is op hun aandringen ook de Messias, Gods Zoon, Jezus Christus, gekruisigd.

Wat is corrupt leiderschap?
Het is onvoorstelbaar. Hoe heeft het zover kunnen komen? Hoe kunnen geestelijke leiders van Gods volk Gods profeten doden? Het algemene antwoord is dat het leiderschap van deze geestelijke leiders corrupt geworden is. Maar dit klinkt zo algemeen, dat we hier niet veel wijzer van worden. Want wat is corrupt leiderschap precies? Ik ga een poging wagen om een definitie van corrupt leiderschap te geven. Corrupt leiderschap is, in het licht van Mattheüs 23, leiderschap dat zich tot hoofddoel heeft gemaakt de eigen ontworpen traditie met alle mogelijke middelen te verdedigen. Het is een traditie die misschien wel is afgeleid van Gods Woord, maar daar niet op gebaseerd is. Er zit een verschil tussen een traditie die is afgeleid van Gods Woord en een traditie die is gebaseerd op Gods Woord. Tradities zijn niet fout. Op de Bijbel gebaseerde tradities zijn niet fout. Afgeleide tradities wel. In een afgeleide traditie hebben mensen elementen uit de Bijbel gehaald om daarmee een eigen geloofssysteem op te richten. Een traditie die op de Bijbel gebaseerd is, streeft in alle aspecten van het geloofssysteem na dat de Bijbel het laatste woord heeft.
Het probleem is echter – en dat voel je al aankomen – dat mensen die zich in de eerste categorie bevinden (de afgeleide traditie) steevast beweren dat ze tot de tweede categorie behoren (de op de Bijbel gebaseerde traditie). Niemand komt er graag voor uit dat men gehecht is aan een godsdienstige traditie dat veel over de Bijbel spreekt, maar niet Bijbels gebaseerd is. De Joodse leiders in Jezus’ tijd wilden dit ook niet erkennen. Men was ver afgedwaald van de essentie van oprechte godsdienst. Men was niet meer bezig om God te verheerlijken op grond van Zijn Woord (hoewel dit men uiteraard wel beleed), maar men was bezig om de eigen positie voortdurend te verdedigen. En als het nodig was, was men bereid om mensen voor de rechter te slepen. Niet omdat deze mensen ongerechtigheid hadden gedaan volgens Gods Woord. Nee, in de ogen van de Farizeeën en Schriftgeleerden hadden deze mensen onrechtmatig gehandeld vanuit hun traditie.

De huichelaar zonder gefundeerde zaak
Wie het proces tegen Jezus bestudeert, moet eens letten op de rol van de Joodse leiders. In Johannes 18:28-32 lezen we:

“Ze brachten dan Jezus van Kajafas naar het gerechtsgebouw, en het was 's morgens vroeg. En zij gingen het gerechtsgebouw niet in, opdat zij niet bezoedeld zouden worden, maar het Pascha konden eten. Pilatus dan ging naar buiten, naar hen toe en zei: Welke aanklacht brengt u tegen deze Mens in? Zij antwoordden en zeiden tegen hem: Als Deze geen misdadiger was, zouden wij Hem niet aan u overgeleverd hebben.”

De ironie! Zij gingen het gerechtsgebouw niet in, “opdat zij niet bezoedeld zouden worden, maar het Pascha konden eten.” Je staat op het punt onschuldig bloed te laten vergieten, maar je wilt jezelf wel rein bewaren voor het eten van het Pascha, dus wat doe je? Juist, je gaat het gerechtsgebouw niet in. Als ze oprecht rein wilden zijn, hadden ze hun best moeten doen om ook Christus uit het gerechtsgebouw te krijgen. Wederom zijn we getuige van sterk staaltje huichelarij, waarbij men de mug van de wet zift (het gerechtsgebouw niet betreden voor het Pascha), maar de kameel doorslikt (de onschuldige Messias op valse gronden laten doden).
Let op wat er gebeurt wanneer Pilatus naar buiten komt en de vraag stelt welke aanklacht zij tegen Hem [Jezus] inbrengen. Het antwoord is veelzeggend: “Als Deze geen misdadiger was, zouden wij Hem niet aan u overgeleverd hebben.” Ze nemen niet eens de moeite hun aanklacht te formuleren. Ook niet verwonderlijk, want er was geen enkele aanklacht tegen Jezus in te brengen. Eigenlijk zeggen ze tegen Pilatus: “Doe nou niet zo moeilijk, wij staan hier toch niet voor de lol?”
In vers 31 wordt duidelijk dat ze een vooropgezet plan hebben: Jezus moet sterven. Ze zoeken alleen iemand die zich voor hun karretje wil laten spannen en het doodsvonnis wil uitspreken.

Corrupte geestelijke leiders spelen op de man
Later, in Johannes 19, zien we dat de Joodse religieuze leiders hun tactiek aanpassen. Als zij doorkrijgen dat Pilatus geen schuld in Jezus vindt en Hem wil vrijlaten, werpen ze Pilatus het volgende voor de voeten:

“Als u Deze loslaat, bent u niet de vriend van de keizer; iedereen die zichzelf koning maakt, verzet zich tegen de keizer.”
(Johannes 19:12b)

Deze woorden betekenen zoiets als: “Als u niet met Deze Mens doet wij u bevelen, zullen wij er persoonlijk voor zorgen dat uzelf problemen krijgt.” Kortom: niet alleen eisen ze een doodsvonnis op valse gronden, maar ze beginnen nu ook aan de politieke stoelpoten van Pilatus te zagen. Noem het intimidatie.
Iemand die niet de Bijbel wil verdedigen, maar zijn eigen traditie, zal iedere vorm van kritiek afdoen als een probleem van degene die de kritiek uit. Als de Schriftgeleerden tegengas krijgen inzake de genezing van een blindgeboren man (Johannes 9) zien we dezelfde werkwijze. Wanneer ze de genezen man ondervragen en niet het antwoord krijgen dat zij wensen, reageren ze geagiteerd:

“U bent geheel in zonden geboren, en onderwijst u ons? En zij wierpen hem de synagoge uit.”
(Johannes 9:34)

Voor het gemak vergeten de Schriftgeleerden dat zij in het hoofdstuk daarvoor, in Johannes 8:9, één voor één afdropen toen zij een overspelige vrouw wilden stenigen, en Jezus de opdracht had gegeven: “Wie van u zonder zonde is, laat die als eerste de steen op haar werpen.” De mens is nou eenmaal snel geneigd zijn eigen zonde te vergeten en die van een ander uit te vergroten. Dat is in zijn algemeenheid al een groot probleem, maar het wordt helemaal een drama wanneer zulke mensen leiderschapsfuncties gaan bekleden. Het zijn mensen die geen enkele vorm van zelfreflectie beoefenen. De ander heeft het altijd gedaan. En wanneer de grond onder de voeten te heet wordt, worden anderen bedreigd en geïntimideerd. Gezonde geestelijke leiders dienen te allen tijde bereid te zijn theologische visies en geloofsgetuigenissen integer te toetsen. In Johannes 9 lezen we hoe het niet moet. Hier een opsomming van de antwoorden die de Schriftgeleerden en Farizeeën geven als de genezen man zijn verhaal doet (Johannes 9:15-34):

• Vers 16b: “Deze Mens is niet van God, want Hij neemt de sabbat niet in acht.”
• Vers 18b: “De Joden dan geloofden niet van hem dat hij blind geweest was en ziende was geworden, totdat zij de ouders geroepen hadden van hem die ziende geworden was.”
• Vers 24b: “Geef God de eer, wij weten dat deze Mens een zondaar is.”
• Vers 28: “Zij scholden hem uit [zie de link met Mattheüs 5:11) en zeiden: U bent een discipel van Hem, maar wij zijn discipelen van Mozes.”
• Vers 34: “Zij antwoordden en zeiden tegen hem: U bent geheel in zonde geboren, en onderwijs u ons? En zij wierpen hem de synagoge uit.”

Johannes 9 is een bijzonder leerzaam en inzichtelijk hoofdstuk als het gaat om verdorven godsdienstige psychologie. Er is in ieder geval één aspect waarin de Schriftgeleerden en Farizeeën consequent zijn: de schuld ligt bij de ander. Opmerkelijk is ook dat ze eerst het getuigenis van de man aanhoren en ogenschijnlijk geloven dat hij echt genezen is (vers 15-17), maar als het antwoord hen niet bevalt, twijfelen ze of hij überhaupt blind is geweest!

Geestelijke leiders zijn lidmaten, geen hoofd
Terug naar de eigen kring. Gelukkig horen we geen verhalen over dominees en ouderlingen die gemeenteleden doden, omdat zij het gezag van de kerkenraad in twijfel hebben getrokken. Dus die lijn kunnen we – gelukkig! – niet doortrekken.
We kunnen wél een andere lijn doortrekken. En dat is de lijn vanuit Johannes 9:34. De man die getuigt van Christus’ genezende werk in zijn leven, wordt de synagoge uitgezet. Hem wordt de mond gesnoerd. Enige inbreng die ook maar in het minste of geringste ingaat tegen de opvatting van de leiders, wordt in de kiem gesmoord.
Deze lijn kunnen we helaas wel doortrekken naar vandaag. En ik wil mij primair richten op de geestelijke leiders in kerkelijk gemeenten. Ik durf te beweren dat de geest van het Farizeïsme, zoals ik dat hierboven uitvoerig heb beschreven, ook vandaag springlevend is. En niet alleen dat: ik durf de stelling aan dat geestelijke leiders uitspraken kunnen doen die enkel en alleen zijn ingegeven door zelfbescherming; het heeft werkelijk niets te maken met het verdedigen van de Bijbelse waarheid.
Het kunnen en mogen bekleden van een geestelijke leiderschapsrol is niet alleen een voorrecht, het is ook een serieuze zaak. Wie een dergelijke rol vervult, wordt getest op zijn loyaliteit. Ben ik loyaal aan de Bijbel? Of ben ik loyaal aan mijn traditie? Ben ik iemand die in alles zijn wil doordrukt? Of ben ik bereid met andere gelovigen te zoeken naar de invulling van Bijbelse principes binnen de volle breedte van de Schrift? De geestelijk corrupte leider durft niet verder te kijken dan zijn eigen traditie en opvattingen, want stel je voor dat hij tot de conclusie zou komen dat hij bepaalde theologische inzichten moet bijstellen – voor zo iemand staat dit zo ongeveer gelijk aan geloofsafval.
Gezonde geestelijke leiders zijn niet allereerst leiders. Het gaat er niet allereerst om dat deze mensen “geboren leiders” zijn. Het belangrijkste is dat zij geestelijk gezond zijn. Geestelijk gezonde mensen kunnen door het werk van Gods Geest gevormd worden tot leiders. Zoek daarom niet allereerst naar leiders. Zoek naar geestelijk gezonde mensen.
Ik ben mij ervan bewust dat geestelijke leiders een grote verantwoordelijkheid hebben. Zij oefenen echter niet het uiteindelijke gezag of de uiteindelijke heerschappij over de Kerk uit. Er is er Eén aan Wie deze rechtmatige positie toekomt, en dat is Degene Die de Kerk met Zijn eigen kostbare bloed heeft gekocht. Waarom zijn er dan toch geestelijke leiders, die zich gedragen alsof zijzelf de gezondheid en stabiliteit van de Kerk in handen hebben? Hebben zij geen vertrouwen of geloof in de macht van Degene Die de Kerk bijeenroept en tot in eeuwigheid bewaart? Of denken deze mensen dat Christus Zijn heerschappij deelt met Zijn onderdanen? Waar zijn zij bang voor? Waarom kunnen zij niet met een open blik kijken en ontspannen omgaan met kritische vragen en andere opvattingen van gemeenteleden?
De Schriftgeleerden en Farizeeën hebben in de kern één grote fout gemaakt: de dingen die zij hoorden en zagen en waarvoor men geen ruimte had in het eigen theologische systeem, konden onmogelijk echt zijn. Hier zit de grootste fout.
Het kan best zo zijn dat de Farizeeën en Schriftgeleerden oprecht geloofden dat niemand op de sabbat genezen mocht worden. Toch gebeurde het wel. Wat zij op zijn minst hadden moeten doen – als zij de zaak in ieder geval eerlijk wilden behandelen – is onderzoeken of hun opvatting over de sabbat wel klopte. Dit deed men niet. En het is juist een eigenschap van gezond geestelijk leiderschap dat een geestelijke leider zichzelf steeds weer de vraagt durft te stellen: liggen mijn opvattingen in lijn met wat de Schrift zegt? Zijn er onderwerpen waarvan ik niet goed weet wat ik ermee aan moet? Denk ik te bekrompen over bepaalde zaken? Spreekt de Bijbel breder over onderwerpen dan ikzelf denk en verkondig? Ben ik bereid mijn theologische opvattingen bij te laten sturen als anderen plausibele Bijbelse gronden aandragen? Dit zijn vragen die geestelijke leiders zich moeten stellen.
Tot slot wil ik de volgende vragen voorleggen aan gemeenteleden. Deze vragen kunnen je helpen bij het beantwoorden van de vraag of je te maken hebt met gezond geestelijk leiderschap:

• Verantwoorden mijn geestelijke leiders hun opvattingen en keuzes op grond van de Schrift? Of bespeur ik een slaafs volgen van de kerkelijke traditie? Zijn zij transparant in het reageren op bezwaren en tegenwerpingen? (Johannes 18:32)
• Moedigen mijn geestelijke leiders mij aan om mijn geloof vorm te geven op grond van de Schrift? Of wordt van mij geëist dat ik op het pad van de kerkelijke traditie wandel (Johannes 9:28b)? Bewaren mijn geestelijke leiders de balans tussen de “tienden van de munt, de dille en de komijn” en het “recht, en de barmhartigheid en het geloof” (Mattheüs 23:23)? Spannen zij zich in om mij naar Gods Koninkrijk te leiden (Mattheüs 23:13)? Of willen zij mij aan het kerkverband binden?
• Nemen mijn geestelijke leiders mijn geloofsgetuigenis serieus? Zijn zij bereid er op een constructieve manier over door te praten? Zoeken zij naar zaken in mijn getuigenis en leven waaruit het werk van de Heilige Geest blijkt? Of vegen zij mijn geloofsgetuigenis van tafel? Maken zij mij verdacht? Zoeken zij voortdurend naar redenen of excuses om mijn getuigenis te weerleggen? Intimideren zij mij (Johannes 9:34; 19:12)?
• Waarschuwen mijn geestelijke leiders voortdurend voor het gevaar van andere kerkelijke stromingen? Of durft men op een gezonde en evenwichtige wijze de hand in eigen boezem te steken? Verheerlijkt men de eigen kerkelijke stroming? Wekt men voortdurend de indruk dat zij de Bijbel aan hun kant hebben (Johannes 7:45-52)?

zondag 26 april 2020

Overwinnende gehoorzaamheid

Christus’ Zoonschap betwist en bewezen

Wanneer predikers de mensen in de kerk willen onderwijzen en bemoedigen in de strijd tegen de verzoekingen van de duivel en zonde, is Mattheüs 4:1-11 misschien wel één van de meest bepreekte gedeelten. Daar lezen we over de verzoeking van Jezus door de satan. Deze geschiedenis wordt vaak behandeld om te laten zien hoe wij verzoekingen kunnen weerstaan. Hoewel het niet onterecht is om dit tekstgedeelte op deze manier te lezen, mist deze benadering wel de hoofdboodschap van het gedeelte.

Het moment van verzoeking is nooit willekeurig
Essentieel voor het begrijpen van de verzoeking waaraan Christus werd blootgesteld, is het getuigenis van God de Vader bij de doop van Jezus. In Mattheüs 3:17 lezen we:

“En zie, een stem uit de hemelen zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!”

Met deze woorden eindigt hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 begint met de beschrijving van Christus’ verzoeking door satan in de woestijn. Houd het getuigenis van de Vader over de Zoon in 3:17 gedachten bij het lezen van 4:1-11. Het is namelijk geen toeval dat de satan Christus na dit getuigenis verzoekt. En de wijze waarop satan zijn verzoeking vormgeeft zijn ook geen toeval. De Heere Jezus wordt verzocht op het moment dat Hij naar de voorgrond treedt. De Vader heeft van Christus getuigd: “Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!” Het is Gods publieke verklaring, bevestiging dat Jezus Zijn Zoon is. Het is een geweldig startsein voor Christus’ bediening op aarde.
De verzoeking door satan, die volgens de beschrijving van Mattheüs na deze indrukwekkende gebeurtenis plaatsvindt, is als het ware de bevestiging van Gods getuigenis. Veertig dagen en veertig nachten eet Jezus niets. Na die veertig dagen en nachten, als Hij fysiek kwetsbaar is, komt de verzoeker.

Het doel van de verzoeker: Vader en Zoon van elkaar scheiden
Wat opvalt aan de verzoeking, is dat satan onmiddellijk refereert aan het getuigenis van de Vader over de Zoon in Mattheüs 3:17:

Als U Gods Zoon bent, zeg dan dat deze stenen broden worden.”
(Mattheüs 4:3b)

Wat we hier lezen, is een poging om de onverbrekelijke band tussen God de Vader en God de Zoon te verbreken. Satan is erop uit om een wig te drijven tussen de Vader en Christus. Daar waar de Vader heeft getuigd dat Christus Zijn geliefde Zoon is, in Wie Hij Zijn welbehagen heeft, bestrijdt de duivel dit getuigenis juist: “Als U Gods Zoon bent…” Met andere woorden: “Bewijs het maar!” Dit is een hoogst opmerkelijk opdracht: Christus moet bewijzen Gods Zoon te zijn door de duivel te gehoorzamen. Dit is absurd! Iemand bewijst namelijk niet Gods Zoon te zijn door de duivel te gehoorzamen.
Satan betwist het getuigenis van God. Dat doet hij altijd. Christus weerstaat deze verzoeking echter:

“Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt.”
(Mattheüs 4:4)

Het lijkt hier alsof de Heere Jezus de Bijbel als magisch wapen gebruikt in deze geestelijke strijd, deze krachtmeting. In veel preken over dit gedeelte wordt dan ook vooral het accent gelegd op het middel waarmee Christus de satan weerstaat: Gods Woord. Dat is terecht, want Mattheüs wijst ons hier op. Maar vervolgens wordt direct de lijn naar gelovigen in Christus getrokken: Christus heeft de verzoeking weerstaan met behulp van Gods Woord en zo moet jij dat ook doen.
Om de verwarring weg te nemen: ik geloof dat Gods Woord één van de meest krachtige instrumenten is in onze strijd tegen de zonde. Ik ben echter van mening dat dit een te-kort-door-de-bocht-benadering is en dat we ook geen recht doen aan deze geschiedenis op het moment dat wij onzorgvuldig zijn in de hermeneutische stap. Blijf lezen, want ik kom hier op terug.
Mijn ontdekking door het lezen van deze geschiedenis is dat Gods Woord niet het enige middel is waardoor Christus de verzoekingen heeft kunnen weerstaan. Anders gezegd: Gods Woord was niet het enige geheim of de enige sleutel tot overwinning. Wel een zeer belangrijk middel, maar niet het enige. Er zijn nog twee andere zaken die een cruciale rol hebben gespeeld in Christus’ overwinnende gehoorzaamheid in Mattheüs 4:1-11: de onverbrekelijke band met Zijn Vader en van daaruit ook Zijn Godheid.
Wij kunnen elkaar, op grond van dit gedeelte, behoorlijk op het verkeerde been zetten, als wij slechts stimuleren tot Bijbellezen. Gods Woord lezen, zonder een relatie met Hem te hebben, levert geen vruchten op. Je kunt je afvragen waarom Christus de duivel is gaan voeren met Bijbelteksten. Ik geloof niet dat dit enkel en alleen was omdat Jezus wist dat Gods Woord de waarheid is en dus ook de waarheid communiceert. Ik geloof dat Christus de onverbrekelijke band met Zijn Vader zó sterk ervaart, dat Hij deze ook beschermt met het getuigenis van Zijn Vader. Satan betwist Gods getuigenis over de Zoon en Jezus dient hem onmiddellijk van repliek. Hij zegt als het ware: “Ik niet! Er staat geschreven!”
Eén van de meest heerlijke waarheden die deze geschiedenis aan ons wil communiceren, is dat de Vader en de Zoon zo’n ongekend intense eenheid met elkaar ervaren, dat deze door niets en niemand te verwoesten is. En dat is goed nieuws voor ons. Het laat zien dat Jezus werkelijk één met God de Vader is. Het laat zien dat Hij oppermachtig is, ook op momenten van kwetsbaarheid en zwakte.
Het feit dat Jezus Zelf God is, speelt in deze geschiedenis ook een cruciale rol. We moeten niet vergeten dat dit een essentieel verschil is tussen Hem en ons. Als ik wordt verzocht om ongehoorzaam te zijn aan Gods Woord, dan bestaat er een reële mogelijkheid dat ik ook daadwerkelijk zondig. Waarom? Omdat de zonde in mij woont. Als ik verzocht wordt, slaat de zondige begeerte in mij aan op die uitnodiging. Jezus kent dit niet; Hij heeft geen inwonende zonde. Wie dat beweert, lastert Zijn Naam. Jezus is volmaakt – in alles.

Wellicht vragen mensen zich nu af: hoe zie jij de rol van de Bijbel in de strijd tegen zonde en verzoeking? Door de essentie van de beschreven geschiedenis van Mattheüs 4:1-11 te verwoorden, hoop ik antwoord te geven op die vraag.
Laat mij eerst een tegenvraag stellen: geloof jij, als gelovige in Christus, dat Mattheüs 4:1-11 jou iets te zeggen heeft? Natuurlijk zeg je ja.
Dan wil ik de vraag stellen: wat wil Mattheüs 4:1-11 jou zeggen? Laat mij zeggen wat de boodschap in de kern is: Gods getuigenis over Christus door satan betwist, maar bewezen door Christus’ overwinnende gehoorzaamheid aan het getuigenis van God. Misschien frons jij je wenkbrauwen: “Wat heb ik hier als gelovige nu concreet aan?!”
Alles. Laat het mij uitleggen. Mattheüs 4:1-11 wil in beginsel helemaal niet verklaren hoe gelovigen in Christus overwinning over zonde en verzoeking kunnen behalen. Mattheüs 4:1-11 gaat in beginsel niet over christenen, maar over Christus.
Wij zijn als gelovigen in Christus tijdens het Bijbellezen misschien wel teveel gefocust op onszelf: “Wat betekent dit voor mij? Wat kan ik hiermee? Wat moet ik doen?” Die laatste vraag is trouwens herkenbaar eng, want er was één iemand in de Bijbel die de vraag der vragen aan Jezus stelde: “Wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” Menig Bijbelkenner weet hoe deze ontmoeting afliep: hij ging bedroefd weg, want het antwoord was te pijnlijk voor hem (zie Mattheüs 19:22).
Ik ga absoluut niet beweren dat we Bijbelgedeelten niet op ons eigen leven moeten betrekken en toepassen! Ik wil er echter wel voor waarschuwen dat we dit nogal eens te snel (willen en kunnen) doen. En ik denk dat dit bij een Bijbelgedeelte als Mattheüs 4:1-11 ook vaak gebeurt. Het is onbegonnen werk om vanuit een Bijbelgedeelte helder te krijgen wat jouw taak is of wat jij moet doen, als je niet eerst hebt gekeken naar wat het gedeelte over God Zelf communiceert.

De heerlijkheid van Christus’ overwinnende gehoorzaamheid
Het ik-gericht Bijbellezen, of misschien wel het egocentrisch Bijbellezen komt ook vaak tot uiting in de bekrompen of enge blik op Christus’ verlossingswerk: “Dat is voor mij!” zeggen we dan blijmoedig. Opnieuw: ik wil niets afdoen van de waarheid dat Christus Zijn leven gaf als een losprijs voor veel mensen.
Maar staan we er ook wel eens bij stil dat Christus stierf voor God? Er zit een dubbele focus in Christus’ verzoeningswerk aan het kruis: een Godgerichte focus en een mensgerichte focus. En die twee gaan hand in hand. Door Christus’ kruisoffer werd voldaan aan Gods rechtvaardige en heilige eis om de zonde te veroordelen en werd de mens verlost van de schuld en macht van de zonde.

Wanneer Christus door de duivel wordt verzocht in de woestijn, is deze dubbele focus niet anders. Christus’ overwinnende gehoorzaamheid over satan is met het oog op God en met het oog op ons. We hoeven er niet lang over na te denken wat de consequenties voor ons zouden zijn geweest als Christus had gebogen voor de duivel: onze hoop op verlossing zou voor eeuwig verloren zijn.
Maar stellen we ook wel eens de vraag wat de consequenties voor God zouden zijn geweest als Christus voor satan had gebogen? Het is niet gebeurd, en ik geloof ook niet dat het had kunnen gebeuren, maar stel jezelf eens de vraag wat er van God en Zijn getuigenis over zou zijn gebleven als het wél was gebeurd.

Ik geloof dat de focus van Mattheüs 4:1-11 voluit op Christus’ heerlijke triomf over de verzoekingen van satan moet liggen. Een triomf die essentieel is voor zowel God als voor ons. Christus boog niet voor de duivel en bewees daarmee dat het getuigenis van de Vader bij Zijn doop de waarheid en niets dan de waarheid is.
Deze geschiedenis leert ook dat Christus als Plaatsvervanger getriomfeerd heeft over de listen van de duivel en Zijn overwinning als de onze wordt toegerekend als wij door het geloof in Hem worden verbonden met Hem. Met andere woorden: Christus heeft de overwinning voor ons verdiend. En Mattheüs 4:1-11 is een gedeelte dat zo’n cruciaal overwinningsmoment beschrijft.
Een ander belangrijk aspect in deze geschiedenis is dat Christus als Mens fysieke kwetsbaarheid en zwakte heeft gekend, juist ook in verzoekingen. Christus kan werkelijk met ons meevoelen in onze zwakheden (Hebreeën 4:15).
De essentie van Mattheüs 4:1-11 kan worden teruggebracht tot Christus’ toewijding aan God en Gods volk.

Christus de Plaatsvervanger is de Christus de Held
Het lijkt nu net alsof er voor ons geen enkele toepassing uit dit gedeelte te halen valt. Niets is minder waar. Er zitten genoeg toepassingen in, maar misschien niet de toepassingen waarvan wij altijd hebben gedacht dat die eruit te halen zijn. De hierboven beschreven zaken geven genoeg stof tot nadenken. “Maar,” hoor ik iemand nu vragen, “hoe kan ik nu overwinning behalen over de zonde in tijden van verzoeking?”
Mijn belangrijkste advies zou zijn: Kijk naar Jezus. Bedenk dat Hij God is en jij niet. Hij is volmaakt. Jij niet. Hij heeft nooit gezondigd. Jij wel.
Vertrouw op Hem als volkomen Zaligmaker in alles. Als je verzoekingen overwinnend doorstaat, schrijf dit dan niet toe aan jouw eigen kracht en inspanningen; wanneer je in zonde valt, twijfel niet aan Zijn meevoelen in jouw zwakheden.
Ik denk dat we hier bij de kern uitkomen. Het is de kern die we ook kunnen zien in Christus’ overwinnende gehoorzaamheid: de onverbrekelijke verbondenheid met Zijn Vader. Hij is één met Zijn Vader. Tijdens Zijn aardse leven had Hij omgang met Zijn Vader. Daar ligt het geheim. Ons geheim bestaat niet primair uit een door de Heilige Geest geïnspireerd boek, waaruit we even zomaar wat beloften plukken in de strijd tegen de zonde. Ons geheim is dat wij Degene kennen, Die plaatsvervangend voor ons gehoorzaam is geworden aan Zijn Vader – gehoorzaam tot in de dood! Zie Filippenzen 2:8. En niet alleen dat; Hij heeft plaatsvervangend de straf voor onze ongerechtigheid gedragen. Wij geloven in Iemand, wij vertrouwen op Iemand, Die in woord en daad is toegewijd aan het getuigenis van Zijn Vader en aan het welzijn van Gods volk. God heeft Zijn Woord in Christus waargemaakt. Christus heeft vastgehouden aan het getuigenis van Zijn Vader vanuit de verbondenheid met Hem. Zo mogen ook wij, door dit geloof en in dit vertrouwen, met Hem leven – delend in de overwinning die Hij heeft behaald over zonde, dood, satan en hel.
Het kennen van het Woord van God zal ons niet veel voordeel brengen, als wij geen omgang hebben met de God van het Woord. Het één kan niet bestaan zonder het ander. We zullen onszelf moeten toevertrouwen aan de Heere Jezus, Die plaatsvervangend overwonnen heeft door gehoorzaamheid aan Zijn Vader. Als dit vertrouwen ontbreekt, is onze strijd tegen de duivel en de zonde zinloos en zal het leiden tot wanhoop.

Strijden als erfgenamen van Christus’ overwinning
Tot slot wil ik nog een punt van zorg delen. Ik heb een aantal jaren onder vrijzinnige prediking gezeten. Wanneer in vrijzinnige kerken het sterven van Jezus aan het kruis aan bod komt, spreekt men niet vanuit de dubbele focus zoals ik die hierboven heb verwoordt. Men ziet het lijden en sterven van Christus niet als plaatsvervangend, maar als voorbeeld. In de regel kennen vrijzinnige kerkgangers geen verlossende kracht toe aan het verzoeningswerk van Christus. Zijn dood laat vooral zien waartoe liefde in staat is en hoe opofferingsgezind de liefde kan zijn.
Zonder te willen beweren dat orthodoxe, zelfverklaarde Bijbelgetrouwe kerken (in de breedste zin van het woord) tot vrijzinnigheid zijn vervallen, vraag ik mij oprecht af of ook niet daar een verkapte vorm van deze vrijzinnige variant verkondigd wordt. Prediking die Christus vooral wil neerzetten als ons voorbeeld en nauwelijks aandacht besteedt aan het plaatsvervangende verlossingswerk, dreigt wat mij betreft in dit vrijzinnige vaarwater terecht te komen.
Ons geloofsleven is niet gefundeerd op onze gebrekkige inspanning voor Christus, maar op Zijn overwinnende gehoorzaamheid tot in de dood aan het kruis. Ik hoef in mijn geestelijk leven niet te strijden om de overwinning te verdienen, ik mag door het geloof strijden omdat Christus de overwinning voor mij heeft verworven.
Het hart van het christelijk geloof bestaat uit de heerlijke boodschap dat Christus Gods beloften tot onze zaligheid heeft vervuld tot eer van God. Kortom: Christus heeft het waargemaakt. Als deze boodschap wordt verdrongen door de oproep dat wij het moeten waarmaken voor Christus, raken we de essentie van het geloof kwijt. De Heere Jezus is geen levenscoach die je aanmoedigt tot morele superioriteit; Hij is de Verlosser Die geestelijk dode mensen tot leven wekt! Daarom – hij die tot eer van Christus wil leven, dient niet zichzelf, maar Hem alle eer te geven.

zaterdag 28 maart 2020

“Zo zegt de HEERE prediker.. ”

De schadelijke invloed van geforceerde exegese

Zoals ik enige tijd geleden heb beschreven, bemerk ik dat er een stijl van prediking ontstaat – of beter gezegd: is ontstaan – die rijk is aan aansporingen en vermaningen tot een heilige levenswandel, maar die tegelijkertijd de hoorders arm en onverzadigd naar huis dreigt te sturen; de aansporingen klinken, maar de verdiensten van Christus en de kracht van Zijn bloed blijven óf onderbelicht, óf onaangeroerd. Dit werkt geestelijke gespannenheid in de hand. Waar komt deze stijl prediking vandaan?

Preken met passie of preken vanuit passie?
Het mag duidelijk zijn dat een prediker een boodschap wil verkondigen. Hij heeft een boodschap te vertellen en hij voelt het belang daarvan.
Ik zie – of beter gezegd: ik hoor – een tendens dat predikers niet alleen preken met passie, maar ook vanuit passie. En dat kan gevaarlijk zijn. Wat is het verschil?
Preken met passie wil zeggen dat ik door studie, exegese en gebed de boodschap van een Bijbelgedeelte mij heb eigengemaakt. God heeft een boodschap, een tekstgedeelte gegeven en in de verkondiging van het Woord zie en hoor je dat de inhoud van dat gedeelte door de prediker zelf heengegaan is. Je merkt een eerbied en ontzag voor de Bijbel. De prediker wijst zijn hoorders steeds weer op wat het Woord zegt.
Preken vanuit passie betekent dat een prediker het op zijn hart heeft om specifiek thema of onderwerp, dat hem sterk bezighoudt, te verkondigen. Niet alleen op die ene zondag, maar tijdens meerdere samenkomsten merk je: dit onderwerp is hem uit het hart gegrepen – en het bepaalt de rest van zijn boodschap. Natuurlijk zullen dergelijke predikers niet snel toegeven dat zij dit doen; immers, zij verkondigen het Woord. De Bijbel gaat open, het tekstgedeelte is gelezen en aspecten uit dat gedeelte worden voor het voetlicht gebracht. Daar is toch niets mis mee? Zolang de exegese jouw verlangen sturing geeft – of anders gezegd: zolang jouw verlangen ontstaat vanuit de exegese – bewaak je het evenwicht van de boodschap in de voorbereiding. Draai je deze volgorde om – dus als de exegese wordt gestuurd vanuit jouw verlangen – dan kun je het uitzicht op een evenwichtige boodschap vergeten.

Laat ik een concreet voorbeeld noemen. In Mattheüs 3:13-17 lezen we dat Jezus wordt gedoopt door Johannes.
Stel dat een prediker in zijn kerkelijke gemeente ziet dat een bepaalde groep mensen moeite heeft om het gezag van Christus en Zijn Woord in het dagelijkse leven te erkennen en aanvaarden. Hij leest Mattheüs 3:13-17 en ineens weet hij het: het slot van vers 15 wordt het uitgangspunt voor zijn preek. Wat staat daar?

“Toen liet hij het Hem toe.”

Deze woorden volgen op vers 14, waar Johannes – geheel begrijpelijk – verbaasd aan Jezus vraagt waarom Hij in de rij met boetvaardige dopelingen komt staan. En terecht. Een prediker die het verlangen heeft om de gemeente te zien groeien in een geestelijk onderwerpend leven, buigend onder de heerschappij van Christus, kan zijn gemeente op grond van vers 15b de volgende vragen voorleggen: “Sta jij Jezus al toe om te doen wat Hij in jouw leven wil doen? Buig jij al voor Zijn gezag? Laat jij je corrigeren door Hem? Johannes de Doper deed dit!”
Het zou zomaar kunnen dat de prediker in kwestie zijn preek heeft uitgewerkt in drie punten – punt 1 gaat over Johannes de dwarsligger (vers 13-14), punt 2 is Johannes de buiger (vers 15) en het laatste punt wijst op Johannes de getuige (vers 16-17). Je kunt vanuit dit gedeelte, en met deze drie punten in de hand, een vlammend betoog houden over wat men in evangelische en charismatische kringen “Jezus de ruimte geven” noemt en je kunt er allerlei aansporingen en vermaningen aan verbinden. De vraag is echter: doet deze boodschap recht aan het gedeelte?
Nee. We hebben hier een sprekend voorbeeld van wat ik noem een geforceerde exegese. Een prediker wil zó ontzettend graag zijn verlangen of zorgen kwijt in een preek, neemt zes woorden uit het hele gedeelte en legt deze worden vervolgens als een filter over de rest van de perikoop. Dat is een geforceerde exegese. Het dodelijke van de hierboven beschreven variant is dat het hele Evangelie uit beeld verdwijnt. Hoe dan?
In Mattheüs 3:1-12 lezen we over de bediening van Johannes de Doper voordat Christus bij hem komt. Vers 2 vat de kernboodschap van zijn bediening samen:

“Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.”

Vervolgens beschrijft Mattheüs groepen mensen die zich melden bij Johannes, om door hem gedoopt te worden. Onder hen zijn ook Farizeeën en Sadduceeën. Deze krijgen van Johannes een veeg uit de pan (vers 7-9):

“Adderengebroed! Wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn? Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering, en denk niet bij u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.”

Kort samengevat: Johannes doopt mensen die tot de erkenning zijn gekomen dat Gods toorn hen zal treffen wanneer Hij komt om het oordeel over deze wereld te voltrekken, maar die aan dit oordeel willen ontkomen door zich te bekeren van zonden. Dit maken zij op symbolische wijze zichtbaar door zich te laten dopen. Daarom zegt Johannes als het ware tegen de Farizeeën en Sadduceeën: “Als jullie je willen laten dopen, dan houd ik jullie niet tegen, maar zorg ervoor dat dit geen huichelarij is. Meen dit!”
En dan, in vers 13, lezen we dat Christus Zelf aansluit in de rij van zondaren. Hij wil Zich laten dopen. De reactie van Johannes de Doper is volkomen logisch:

“Ik heb het nodig door U gedoopt te worden, en komt U naar mij?”

Ja, Jezus komt naar Johannes, om door hem gedoopt te worden. Waarom is dat?

“Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen.”

Wat we in Mattheüs 3:13-17 zien gebeuren, is iets dat als een rode draad in de bediening van Jezus Christus loopt: Hij is de Plaatsvervanger voor zondaren. Dit is het grote mysterie van het Evangelie – Christus in onze plaats. Als we écht nadenken over wat in dit gedeelte zichtbaar wordt, dan kunnen wij ons alleen maar in stilte en aanbidding verwonderen over de rijkdom van Gods genade in Christus.

Geforceerde exegese produceert geforceerde mensen
Terug naar de prediker met zijn geforceerde exegese. In al zijn verlangen om de gemeente meer en dieper te laten buigen voor het gezag van Christus en Zijn Woord, ziet hij het Evangelie van Gods genade vanuit dit gedeelte (bijna) helemaal over het hoofd. Deze schitterende boodschap van het Evangelie, dat Christus Zelf de plaats van zondaren inneemt, komt totaal niet tot zijn recht vanwege de geforceerde exegese. En dat is dodelijk. Laat mij uitleggen waarom.
Het gevaar voor predikers is dat zij tijdens of na de preek de zaal gaan onderzoeken om te ontdekken of de preek iets heeft losgemaakt bij de hoorders. En dan hoor je mensen na de dienst wel eens zeggen: “Er zijn echt veel mensen geraakt.” Dit vraagt om eerlijke reflectie. Want zijn de mensen nu geraakt, of zij ze geforceerd? Dat is een levensgroot verschil. De prediker uit het voorbeeld hierboven heeft niet alleen gepreekt op grond van een geforceerde exegese, maar hij heeft nu ook mensen geforceerd. In sommige gevallen kun je zelfs spreken van manipulatie. Hoe dan?
Doordat de prediker zijn verlangen als uitgangspunt heeft genomen, doordat hij regelrecht bij zijn thema uit wilde komen, heeft hij totaal geen tijd genomen om de rijke boodschap van Gods genade in Christus op zich in te laten werken of om te onderzoeken op welke manier deze genade zichtbaar wordt in dit gedeelte. Hij mist hierdoor niet alleen de essentie van het gedeelte, maar heeft de vruchtbare voedingsbodem van het Evangelie dermate omgeploegd en verminkt, dat er nu meer distels en dorens kunnen groeien, in plaats van goede en gezonde vruchten.
Hij heeft zijn gemeente vanuit zijn verlangen willen aansporen, maar heeft het gezonde en genadige fundament voor deze aansporingen niet gelegd. Daarbij is het de vraag of zijn boodschap wel de boodschap van het Bijbelgedeelte is.
Daarom stel ik de vraag nog een keer: zijn mensen geraakt, wanneer zij overspoeld worden met aansporingen, terwijl zij het Evangelie niet gehoord hebben – of zijn zij geforceerd? Ik vrees het laatste.
Prediking op grond van geforceerde exegese is zeer schadelijk. Niet alleen omdat mensen met verkeerde motieven naar huis gestuurd worden, maar ook omdat er onrust ontstaat in de kerkelijke gemeente zelf: “Zij zijn wel geraakt, ik niet. Doe ik nu iets fout?” Mijn wedervraag zou zijn: Is het Evangelie gepredikt? Heb jij Jezus gezien door de prediking? Als dat zo is, dan moet je in de spiegel kijken en eerlijk de vraag stellen waarom jouw hart koud blijft bij het horen over Degene Die in jouw plaats is gaan staan.
Maar als het Evangelie niet verkondigd is, dan verbaast het mij ook niet dat je niet geraakt bent.
Degene die Gods genade in Christus ziet en daardoor in zijn hart is getroffen, reageert op een genadiger manier op aansporingen en vermaningen. Zo iemand hoef je bij wijze van spreken bijna niet meer aan te sporen. Daar worden aanbidding en ontzag voor de Persoon en het werk van Christus zichtbaar in de levenswandel. Dat betekent niet dat diegene nooit meer vermaand hoeft te worden, maar het betekent wel dat als deze persoon geraakt wordt door het Evangelie, hij of zij veel ontvankelijker is voor correctie. De hoofdboodschap van Jezus’ doop is niet zozeer dat wij ons door Hem moeten laten corrigeren, maar dat Hij in onze plaats wil komen staan. Daarom is de vraag niet zozeer of wij buigen voor Hem, maar of Hij onze plaats mag innemen.

De frequentie en toon van aansporingen verraden de visie van de prediker
Persoonlijk vind ik 2 Petrus 1:16-21 een heerlijk gedeelte. Het is zo ontspannen. Petrus wil de betrouwbaarheid van het Evangelie laten zien. In vers 16-18 schrijft hij over een indrukwekkende gebeurtenis waarvan hijzelf getuige was: de verheelijking van Christus op de berg.
Dan, in vers 19, lezen we dit:

“En wij hebben het profetische woord, dat vast en zeker is…”

Petrus doet hier iets geweldigs, en dat wordt duidelijker wanneer we dit vers in het Engels lezen. In de English Standard Version wordt vers 19 als volgt weergegeven:

“And we have something more sure, the prophetic word…”

Eerst beschrijft Petrus zijn eigen ervaringen met Christus en wil op grond daarvan bevestigen dat het Evangelie betrouwbaar is. Maar hij realiseert zich ook dat niet iedereen hem zal geloven. Daarom wijst hij in vers 19 af van zichzelf en verwijst zijn lezers naar het profetische woord – het Oude Testament – om hen uit te dagen: “Jullie geloven mij niet als ik getuig van de dingen die ik heb gezien en gehoord? Ga maar naar de Schrift en zie dat Jezus Christus de vervulling is van alle beloften die daarin opgetekend staan!”
Dit is briljant. Petrus realiseert zich heel goed dat mensen niet overtuigd zullen worden door zijn woorden of door zijn ervaringen. Hij heeft niet het uiteindelijke gezag, noch de uiteindelijke macht om de ogen van mensen te openen; hij heeft niet de macht om mensen het geloof in Christus te schenken. Alleen Gods Geest kan dit doen.
Petrus wist dit. En omdat hij dit wist, ging hij geen gekke dingen doen om mensen te overtuigen. Zijn houding is het voorbeeld voor iedere prediker: “Jij gelooft mij niet? Prima, ga maar naar het Woord. Lees de Bijbel maar. Ontdek maar dat het waar is.”
Als je dit begrijpt, kun je met ontspanning preken. Je verantwoordelijkheidsgevoel wordt niet minder, maar de verwachtingen van jezelf wel. Je ziet jezelf niet meer als de sleutel tot succesvolle prediking. En dat maakt het juist ontspannen. Ja, predikers moeten zich tot het uiterste inspannen om Gods Woord te begrijpen en op een begrijpelijke manier te communiceren. Maar nee, predikers moeten op het podium of de kansel niet de suggestie wekken dat zijzelf verantwoordelijk zijn voor het succes hun verkondiging. Prediking die voortkomt uit geforceerde exegese en die bovendien veel aansporingen en vermaningen bevatten, maar nauwelijks Evangelie, verraad meer dan alleen maar de wijze van voorbereiding; het verraadt de visie van de prediker. Blijkbaar meent hij dat hij door geforceerde exegese, het voorop stellen van zijn eigen verlangen, het vele vermanen en aansporen en met weinig tot geen Evangelieverkondiging, in staat is zijn hoorders op het geestelijke niveau te brengen waar hij ze hebben wil.
Het is mijn gebed dat degenen – in het bijzonder de huidige generatie jongeren – bewaard mogen blijven voor dit misleidende denken. Het verkondigen van Jezus Christus treft de harten van mensen en zal meer geestelijke vrucht opleveren dan vijfentwintig vermaningen in één preek waarin de genade van God in Christus verzwegen is. Niet dat de verkondiging van Christus nooit gepaard kan of mag gaan met vermaningen – juist wel! – maar het hart dat niet eerst zacht gemaakt is om de vermaning in genade te ontvangen, zal zich in zijn opstandigheid niet willen onderwerpen aan het Woord van God. Dan wordt het leven onder de heerschappij van Christus geen leven dat door genade geraakt is, maar een leven dat geforceerd is.

vrijdag 25 mei 2018

De kracht van het Evangelie

B.E.P.T. als pastoraal model

De vorige keer hebben we gezien hoe we specifieke thema’s vanuit de Bijbel voor onszelf praktisch kunnen uitwerken door te kijken naar de volgende vier elementen met betrekking tot dat thema:

• Behoefte
• Eerzucht
• Persoonlijkheid
• Tijd

Hiermee is echter niet alles gezegd. We zouden moedeloos kunnen blijven hangen in gevoelens van falen en schuld. We zullen gefrustreerd raken wanneer we zien dat specifieke zonden voortkomen uit een bepaald aspect van ons karakter. In het eerste deel hebben we vooral gekeken naar het identificeren en blootleggen van de motieven achter ons zondige gedrag. Wanneer we dit hebben gedaan, moeten we het Evangelie in beeld brengen. Want: hoe complex al deze elementen misschien ook functioneren en met elkaar verweven zijn, het Evangelie is Gods verlossende boodschap die ons op progressieve wijze vrijmaakt van de zonde.

Deel jezelf, deel het Evangelie
Christenen moeten zich realiseren dat het hebben van een zekere “vertrouwenspersoon” of “boezemvriend” een zwaar onderschatte genade kan zijn. Een vriend kan niet verlossen, maar in het proces van verlossing kan een vriend – een gave van God! – absoluut het verschil maken (zie Jakobus 5:19-20). Het is daarom goed om de ontdekkingen over jezelf – je behoeften, je eerzucht, je persoonlijkheid en de momenten waarop je het meest kwetsbaar bent – met zo iemand te bespreken. Dat kan een goede vriend zijn, je echtgeno(o)t(e), een ouderling in de kerkelijke gemeente of een leider van de jeugdgroep. Het is belangrijk te weten dat de informatie die je deelt, door de ander serieus wordt genomen.
Als we hier echter zouden stoppen, hebben we maar een half wapen in handen. Het maken van een analyse is één, maar een effectieve reactie hierop is een tweede. Hoe kunnen wij elkaar nu helpen om er op een effectieve manier voor te zorgen dat we leren steeds minder te leven vanuit onze gevoelde behoefte en eerzucht? Hoe kunnen we nieuwe gedragspatronen aanleren en op die manier werken aan onze persoonlijkheid? En hoe kan ik ervoor zorgen dat ik minder kwetsbaar ben op bepaalde tijden? Voor al deze vragen heeft God in de kern maar één antwoord gegeven: het Evangelie. Zorg er dus voor, dat je niet alleen jezelf deelt en bespreekt, maar ook het Evangelie!

De drie-eenheid van Gods genade
Het lijkt simpel gezegd dat God in de kern het Evangelie als antwoord heeft gegeven. Maar ook hier moeten we bedenken dat in de praktijk verschillende zaken door elkaar heen kunnen lopen. Schuldgevoelens zijn niet gelijk aan de worsteling en het verlangen om niet meer te willen zondigen. Maar hoewel zij niet aan elkaar gelijk zijn, kan er in sommige gevallen toch een verband bestaan. Daarom is het van belang om het Evangelie in al zijn schoonheid te ontvangen en om er niet één aspect uit te lichten. Het Evangelie zou je kunnen omschrijven als Gods boodschap van de drie-enige genade.

1. Genade als medicijn tegen schuld
Als eerste ontdekken we dat de boodschap van het Evangelie afrekent met schuld. Wanneer je met iemand doorpraat over de ontdekkingen die hij of zij bij zichzelf heeft gedaan naar aanleiding van een bepaald Bijbelgedeelte, is het allereerst van belang te beseffen dat door het bloed van Jezus Christus reiniging en vergeving ontvangen kan worden. Mensen zijn zich bewust van een bepaalde schuld en beseffen dat zij de tijd niet meer terug kunnen draaien. Schuldgevoelens kunnen mensen zó in hun greep hangen, dat ze als tralies van een gevangenis ervaren worden. Mensen zitten vast. Ze kunnen geen kant op. De zaak is verloren. De schuld staat op de rekening en afbetalen is onmogelijk. Wat nu? Het eerste dat gedaan mag worden, is het naderen van de troon van barmhartigheid en genade, om daar de hulp te verkrijgen die op dat moment nodig is (Hebreeën 4:14-16). En één van de geweldige manieren waarop Christus helpt, is het wegnemen en vergeven van de schuld.

2. Genade als kracht voor verandering
Maar met vergeving houdt Christus’ hulp niet op. Hij schenkt ook de kracht om te kunnen veranderen. De schuld van het verleden herinneren wij ons nog en is dankzij het verlossingswerk van Christus weggenomen. Maar het Evangelie vertelt ons ook dat het in de toekomst anders kán. Een christen heeft in het Evangelie een geweldig wapen tegen de zondige begeerten die invloed uitoefenen op zijn behoefte, eerzucht, persoonlijkheid en die hem kwetsbaar maken op bepaalde momenten. En opnieuw: dit lijkt makkelijk gezegd, maar dat is het absoluut niet. Dit is de reden waarom de heiligmaking nooit in dit leven wordt vervolmaakt. De grote vraag is namelijk of wij bereid zijn onze behoeften te verloochenen ten gunste van Gods wil. Of wij Zijn glorie meer willen koesteren dan onze eigen eer. Dat we onze eigen persoonlijkheid verloochenen om Zijn karakter te weerspiegelen. En dat we niet ten dele toegewijd zijn aan Hem, maar altijd. Dit is de strijd die iedere christen elke dag weer ervaart.
Wanneer je deze vorm van genade overdenkt, is het belangrijk om in het Bijbelgedeelte – waar het besproken thema aan bod komt – te zoeken naar concrete aanwijzingen van Gods wil, Zijn karakter en de schittering van Zijn glorie. Het is essentieel om hier uitvoerig bij stil te staan, omdat een heerlijke, door de Heilige Geest gewerkte indruk van deze drie aspecten in staat zijn een verandering in het hart van de persoon tot stand te brengen.

3. Genade als uitzicht op heerlijkheid
Tot slot hebben we in het Evangelie niet alleen de vergeving, niet alleen de kracht om zonde te overwinnen, maar hebben we ook het perspectief op de eeuwige heerlijkheid gekregen! Een christen gaat op zijn doel af. Hij weet waar hij naartoe gaat en hij wil boven alles dáár zijn – bij Christus. De Heere Jezus Zelf is de “Hoop op heerlijkheid” (Kolossenzen 1:27). Dit is voor hem een hoopvolle aanmoediging, omdat hij in het zicht van de eeuwigheid ziet dat zijn dagelijkse strijd tegen de zonde niet tevergeefs is. Op een dag zal hij volkomen bevrijd zijn van de zonde! Daarom schrijft de auteur van de brief aan de Hebreeën ook over “aansporen” (3:13, Engelse vertaling). Christenen zouden de aanmoedigers voor de eeuwigheid moeten zijn. We hebben het volste vertrouwen om ons leven succesvol te eindigen. Niet vanwege onszelf, maar dankzij Degene Die onze schuld vergeeft, onze zonde overwint door de kracht van Zijn Geest en ons het heerlijke uitzicht op de eeuwige aanwezigheid van Christus Zelf heeft gegeven.

zondag 20 mei 2018

De Schrift, de persoonlijkheid en de zonde

B.E.P.T. als pastoraal model

Enige tijd geleden heb ik vanuit Lucas 22:31-34 ontdekt dat de strijd tegen de zonde gericht kan worden gevoerd aan de hand van een specifiek model: B.E.P.T.. Dit is een afkorting van vier elementen:

• Behoefte
• Eer
• Persoonlijkheid
• Tijd


Exegese doen is schitterend, maar zou nutteloos zijn wanneer dit geen effect heeft voor de inrichting van ons leven en de praktische gehoorzaamheid aan het gedeelte wat zojuist bestudeerd is.
In de exegese laten wij God tot ons spreken. We onderzoeken de tekst, bekijken wat de oorspronkelijke boodschap is geweest voor de oorspronkelijke ontvanger(s), halen de universele waarden eruit en betrekken deze op ons persoonlijke leven.
Maar waar beginnen we? Want universele waarden bepalen, dat lukt ons over het algemeen wel. Hoe kunnen we er nu voor zorgen dat de boodschap handen en voeten in ons leven krijgt?
Allereerst is het van belang het gedeelte juist te interpreteren en dat de conclusies die worden getrokken uit het gedeelte zelf komen. We moeten weten wat het gedeelte over God zegt en in welke context Hij een specifieke boodschap geeft. Is het een bemoediging, een vermaning, een waarschuwing of een belofte?
Daarnaast is het belangrijk te weten wie je zelf bent. Jezelf kennen is eigenlijk minstens zo belangrijk als het juist kunnen interpreteren van een Bijbelgedeelte. Niet om hoogmoedig te worden (integendeel – hoe meer je over jezelf weet, hoe nederiger je wordt!), maar om de verbinding tussen de kennis over God en de kennis over jezelf te gebruiken om geestelijk te kunnen groeien.

Aanmoediging tot geestelijk én persoonlijk gesprek
Het is een leugen en vorm van valse geestelijkheid wanneer mensen denken dat in de Kerk alleen maar over Christus gesproken mag worden en dat het ik helemaal op de achtergrond verdwijnt. Ik bemerk een zekere verlegenheid wanneer dit onderwerp ter sprake komt. We weten onze “geestelijke bijeenkomsten” te vullen met allerlei clichés die voor de driehonderd en eerste keer worden uitgesproken en knikken vervolgens nog maar eens instemmend. Maar als het persoonlijk wordt, dan wordt het haast ongemakkelijk. En ik durf de stelling aan dat iedereen er behoefte aan heeft om persoonlijk te worden in gesprekken. Ten diepste willen wij ook onszelf aan de ander laten zien – de enige belemmering die veroorzaakt dat we dit niet doen is het ervaren van onveiligheid en het gebrek aan vertrouwelijkheid: durf ik mijzelf werkelijk te laten zien aan déze mensen?

Een pijnlijke, fundamentele vraag
Ongetwijfeld zijn er ook mensen die het nut van dergelijke gesprekken onzin vinden. Wat ze op zondag in de kerk horen is genoeg. Het is allemaal best. En volgens de theologie die zij omhelzen is het – op zijn zachtst gezegd – nogal overdreven om persoonlijk diep te gaan. Ze vegen het van tafel onder het mom van heiligingsdweperij. Te fanatiek. Te serieus. Te radicaal. Te moeilijk. En als jouw theologie zegt dat de rol van de zonde in het leven van gelovigen niets te maken heeft met de eeuwigheid (want – we zijn toch gerechtvaardigd door het geloof), dan zijn we, wat mij betreft, uitgepraat.
Maar ik wil – als het even kan – voor eens en voor altijd afrekenen met een dergelijke tegenwerping. Ik wil een uiterst pijnlijke en bovenal fundamentele vraag stellen:

Stel dat je er als gemeentelid of leider achter komt dat een bepaald huwelijk onder spanning staat en dat het stel een echtscheiding overweegt…
of stel dat je te horen krijgt dat een bepaald kind moeilijk op te voeden en corrigeren is…
of stel dat je weet van een gemeentelid dat werkloos is en in een depressie wegzakt en in het verleden ooit een zelfmoordpoging heeft ondernomen…
zou je het dan “heiligingsdweperij” willen noemen wanneer we hier serieus het persoonlijke gesprek aangaan?


Anders geformuleerd: is een huwelijk redden heiligingsdweperij? Is een kind op het rechte pad krijgen en hem ondersteunen zodat hij kan leren verstandige beslissingen te nemen heiligingsdweperij? Is het beschermen van een mensenleven heiligingsdweperij?

Ik ga ervan uit dat niemand, die zichzelf een oprecht christen noemt, deze vragen met “ja” beantwoordt. Maar ik wil wel het punt gemaakt hebben dat een gesprek waarin de geestelijke waarheden van Gods Woord en het persoonlijke verhaal van de mens niet voor de lol worden samengevoegd. Ze horen bij elkaar. Gods Woord kan onmogelijk krachtig werken als wij niet bereid zijn onze persoonlijke context onder de loep te nemen.
Dit maakt een pastoraal model als B.E.P.T. ook noodzakelijk. Hierbij moet wel gezegd worden dat dit een hulpmiddel is, en geen standaardformule. Ik verplicht niemand om dit concept exact zo over te nemen. Ik hoop alleen dat het bijdraagt aan het persoonlijke gesprek, in verbinding met de Bijbelse exegese.
Maar hoe doe je dit? Ter illustratie neem ik een gedeelte waarover ik eerder geschreven heb, Maleachi 1:1-5. Stapsgewijs zullen we dan ontdekken wat de kracht is van het verbinden van Bijbelse exegese en onze persoonlijke context.

Stap 1: Onderzoek het thema van een Bijbelgedeelte
Het Bijbelboek Maleachi behandelt verschillende onderwerpen. Allen zijn ze praktisch en dus kunnen ze worden toegepast op het B.E.P.T.-model. Eén van de terugkerende thema’s in Maleachi is het ongegrond aanklagen en gevoel van miskenning door het Joodse volk. God wordt aangeklaagd.

Stap 2: Betrek dit thema op jezelf
Als je een thema in een Bijbelgedeelte hebt gevonden, ga je erover nadenken. In dit geval moet ik mijzelf de vraag stellen of ik het ongegrond aanklagen en gevoel van miskenning in mijn eigen leven herken en in welke mate dit aanwezig is. Is het een groot thema, dan moet ik er ook een hoge prioriteit aan geven om hier verandering in te brengen.

Stap 3: Identificeer de zonde aan de hand van B.E.P.T.
Wanneer we hebben ontdekt dat een thema een pijnlijke en zwakke plek blootlegt in ons leven, is het goed om te bekijken wat de zwakte is en in welke vorm zij tot uiting komt. We gaan nu een soort geestelijk inwendig onderzoek starten. Dit betekent dat we niet alleen ons handelen kritisch tegen het licht houden, maar dat we ook gaan kijken wat dit handelen heeft veroorzaakt. En op dit punt komen de vier specifieke “toetsstenen” in beeld:

• Behoefte – ontdek welke behoefte ten grondslag ligt aan specifiek zondig gedrag
Mensen hebben behoeften. Behoeften zijn verlangens die een stevige duw of impuls geven aan onze gevoelens en wil. Door de zondeval en inwonende zonde zijn onze behoeften uit koers geraakt en verlangen we niet naar God en Zijn wil, maar naar de vervulling van onze eigen wil. Juist op het moment dat de vervulling van onze eigen verlangens verhinderd wordt, wordt ons gevoel en wil sterker om die vervulling tóch te bereiken. Dit kan resulteren in allerlei zonden. We worden boos, verliezen onze zelfbeheersing, gaan liegen of stelen.
Kunnen we het ongegrond klagen door en het gevoel van miskenning bij de Israëlieten plaatsen in het licht van behoefte? Wellicht speelt in die context een behoefte aan gemakzucht mee. Het is overduidelijk dat zij God van alles verwijten, terwijl zijzelf de kantjes van het godsdienstige leven aflopen.
En hoe zit dit bij mij?

• Eerzucht – ontdek of er een bepaalde vorm van geldingsdrang, trots of eigen verdienste aanwezig is die zonde aanwakkert
Door de inwonende zonde zijn we geneigd alles te doen vanuit eigenbelang. Wij willen de eer, wij willen de resultaten, wij willen met trots iets kunnen presteren! Eerzucht maakt dat wij alleen maar denken aan ons eigen belang, het voedt ons egoïsme. Het geniepige van dit egoïsme is dat het ten diepste zonde is, terwijl velen dit over het hoofd zien vanwege de indrukwekkende resultaten die mensen boeken. Het maakt niet uit wat een mens bereikt, maar met welk oogmerk hij dit doet.
Als we dit overzetten naar de context van Maleachi, dan komen we tot de stuitende ontdekking dat Israël ongepast trots is en God ter verantwoording roept. Dit heeft alles met eerzucht te maken. Eerzucht was in die situatie een grote bron van zonde.
En hoe zit dit bij mij?

• Persoonlijkheid – onderzoek of bepaald gedrag kan worden herleid tot een karaktereigenschap
De persoonlijkheid is een complex thema. Iedereen is anders, iedereen heeft een ander karakter. Dit is de reden waarom het onmogelijk is om elke situatie op exact dezelfde manier aan te pakken. Dit is gewoonweg niet mogelijk. Daar waar de één een stevige preek nodig heeft, moet de ander met tact en bemoedigende woorden worden gestimuleerd. De één is stil, de ander impulsief.
Na verloop van tijd merk je hoe jouw karakter in elkaar zit. Het is jouw eerste natuur. Inwonende zonde heeft invloed op deze eerste natuur. Trots is de uiting van inwonende zonde. Korte lontjes zijn de uiting van inwonende zonde. Het is problematisch voor mensen die moeten constateren dat dit een onderdeel van het karakter is. Het is in de context van Maleachi ondoenlijk om iedereen over een kam te scheren en te zeggen dat de problemen daar te maken hadden met de karakters van de mensen. Wellicht is het in groepsverband beter om te spreken over tijdgeest of groepsdynamiek. Toch blijft de vraag naar het ongegrond beschuldigen en gevoelde miskenning voor jezelf staan. Zou het een karaktertrek kunnen zijn?
Hoe zit het bij mij?

• Tijd – onderzoek of er overeenkomsten zijn in het tijdstip waarop het zondige gedrag tot uiting komt
Tijd is een belangrijke factor, die zeker niet over het hoofd gezien mag worden. Met tijd wordt hier specifieke veranderingen in de omstandigheden bedoeld. Hoe reageren we bij zekere gebeurtenissen? Let maar op, jouw gedrag verandert op momenten wanneer de omstandigheden veranderen. En om het verwarrend te maken: je reageert bij dezelfde veranderingen niet altijd hetzelfde. De ene keer reageer je rustig. De andere keer reageer je verontwaardigd en verlies je de zelfbeheersing. Dit kan te maken hebben met bijvoorbeeld stress.
Als alles goed gaat, hoor je niemand. Maar wanneer tegenslagen komen, dan wordt het protest luider. Zo ook in de tijd van Maleachi. De tijd is duidelijk een factor in het gedrag van de Israëlieten. Ze ervoeren de zegen van God niet meer, terwijl ze erop rekenden dat die wel aanwezig zou zijn. En hier komen we een patroon tegen. Gaat het goed? Dan is Israël stil. Gaat het fout? Dan begint Israël te klagen.
En hoe zit het bij mij?

Stap 4: deel je conclusies met anderen, maak een plan en bid ervoor
Als het goed is, heeft dit onderzoek nieuwe inzichten opgeleverd. En het is nu zaak om deze inzichten te op een rijtje te zetten en te verbinden met het Bijbelgedeelte. Dat betekent: ik moet Gods wil verkiezen boven mijn behoeften. Ik moet mijn eer ondergeschikt maken aan Gods eer. Ik moet mijn karakter enerzijds met dankbaarheid aanvaarden als Gods scheppingswerk, en anderzijds moet ik leren de zondige bron en gedragingen te doden en voor dood te houden. Ik moet bedacht zijn op de omstandigheden en tijdstippen dat mijn zwaktes zichtbaar worden.
Deze strijd is een strijd tot dit leven voorbij is. En deze strijd kun je niet succesvol in je eentje voeren. Je hebt anderen nodig. Daarom bestaan er kringen. Daarom worden binnen de kerkelijke gemeenten groepen gevormd, om ruimte te geven voor het delen van deze ontdekkingen en het elkaar versterken in het geloof.
Maar dan moet deze ruimte wel worden benut. En het tragische is dat naar alle waarschijnlijkheid het grootste deel van deze ruimte onbenut wordt gelaten en wordt gevuld met theologische clichés. Wat kan het een geweldige stimulans zijn om jouw ontdekkingen te delen en samen met andere christenen te bidden om verandering en geestelijke groei! En wat laten wij op dit punt zo ontzettend veel mogelijkheden liggen!
Bijbelkringen en groepen in kerkelijke gemeenten kunnen letterlijk levens redden.
En als dit B.E.P.T.-model hieraan kan bijdragen – in welke vorm dan ook – dan mogen we God prijzen voor Zijn wonderlijke en onmetelijke genade.

zondag 24 december 2017

Verbondstrouw (3)

De boodschap van Maleachi

Het tweede hoofdstuk van het profetische boek Maleachi begint met een duidelijke oproep van God tot de priesters. De noodzaak om onze priesterlijke taak als christen te vervullen, is de vorige keer al benoemd. In dit deel zullen we zien wat de kern van Gods oproep aan de priesters is, en hiermee ontdekken we ook wat de kern van de priesterlijke taak is. De noodzaak en invulling van de priesterlijke taak kunnen we naar aanleiding van dit gedeelte samenvatten in zes lessen.

1. Gods oproep: bekering en onverdeelde toewijding (vers 1-2a, 9b)
Met hoofdstuk 1 als inleidende aanklacht van God – waarin Hij nadrukkelijk wijst op de onterende wijze waarmee de priesters offers brengen – stappen we het tweede hoofdstuk binnen met een duidelijk oproep tot bekering:

“Nu dan, tot u komt dit gebod, priesters! Als u niet luistert en als u het niet ter harte neemt om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE van de legermachten …want u neemt Mijn wegen niet in acht en ziet bij uw onderwijs in de wet de persoon aan.”

Het gedeelte begint en eindigt met de duidelijke boodschap dat de priesters een doodlopende weg zijn ingeslagen en dat het zo absoluut niet verder kan. Bekering is een proces dat altijd begint met het inzicht dat er iets grondig mis is. Het is daarom belangrijk dat we eerst goed luisteren naar wat God tot ons te zeggen heeft. Prediking heeft altijd tot doel om “met het oog op de glorie van Gods Naam te horen wat Hij te zeggen heeft.” Zijn Woord verkondigt altijd met het oog op Zijn heerlijkheid, zo ook hier. Prediking die niet tot gevolg heeft dat mensen groeien in ontzag voor Gods heilige Naam, schiet ernstig tekort.
En voor de priesters in de tijd van Maleachi gold dit net zo goed: niet luisteren, geen ontzag voor God, dus Zijn Naam wordt in de offerdienst ontheiligd. De inhoud van de godsdienst werd verwaarloosd, en dat had effect voor de vorm. De vorige keer hebben we dan ook gezien dat God geen genoegen neemt met het uitvoeren van een godsdienstig ritueel op zich.
Vandaag de dag moet deze boodschap opnieuw bezieling geven aan de belijdende kerk. Wij komen niet bij elkaar voor de vorm, maar voor de inhoud! En het begint met luisteren. Gods Goede Nieuws van verlossing in Jezus Christus is geen formaliteit; het is geen boodschap die ons moet aanmoedigen de noodzakelijke stappen te zetten om in de hemel te komen. Dit is slechts vormengodsdienst. Mensen moeten stilgezet worden bij het feit dat zij niet verlangen naar de verheerlijking van Gods Naam en dat er een diepgaande, bovennatuurlijke verandering voor nodig is om dit mogelijk te maken. In het besef hiervan vind ik ook de oproep om “een keuze te maken van Jezus” misleidend, omdat bekering veel meer is dan “kiezen”. Het Evangelie is niet de oproep om te kiezen, maar om te buigen. Duidelijker kan het niet worden verwoord dan in ons gedeelte: God vraag ontzag voor Zijn Naam. Dit is niet een kwestie van zomaar even “kiezen”, het is een weloverwogen stap in gehoorzaamheid en in nederigheid buigen voor de majesteit van Gods gezag, Die in Christus genade en barmhartigheid bewezen heeft door Zichzelf met ons te verzoenen. Dát is het Goede Nieuws! De vraag is niet of wij nu een keuze willen maken, maar of deze boodschap een bovennatuurlijk, door de Heilige Geest gewerkt ontzag in ons hart tot stand brengt, zodat wij werkelijk God liefhebben en in waarheid dienen.

2. Gods oordeel: vervloekte zegeningen en vernedering (vers 2b-3, 9a)
De noodzaak van bekering kan niet genoeg benadrukt worden. Er hangt een grote prijskaart aan onze levenswandel. De vraag is: wie gaat hiervoor betalen? De priesters krijgen te horen welke consequenties het heeft wanneer zij deze oproep naast zich neerleggen. Want, zo laat God hen weten, als zij zich niet bekeren en geen gehoor geven aan Zijn oproep…

“…zal Ik de vloek onder u zenden en uw zegeningen vervloeken. Ja, Ik heb ze al vervloekt, want u neemt het niet ter harte. Zie, Ik ga uw nageslacht bestraffen: Ik zal mest op uw gezicht strooien, de mest van uw feesten, en daarmee zal men u wegdragen … Daarom heb Ik u ook verachtelijk gemaakt en onbeduidend voor heel het volk, want u neemt Mijn wegen niet in acht en ziet bij uw onderwijs in de wet de persoon aan.”

Op het moment dat Maleachi moet profeteren, is God al bezig Zijn oordeel te voltrekken over deze geestelijke leiders én over het volk. Het oordeel is dus al in gang gezet, het sluimert. Wil men erger voorkomen, dan zullen de priesters het voortouw moeten nemen in geestelijke vernieuwing door bekering. God tucht Zijn volk. Hij moet tucht toepassen. Hij moet Zijn volk discipline bijbrengen, want als Hij hen vrij laat rondlopen en hen laat doen wat zij willen, wordt het een bende. Dat blijkt duidelijk uit deze geschiedenis. God neemt als het ware zegeningen terug; Hij maakt die tot een vloek. Dit kan twee dingen betekenen: óf God geeft het volk over aan hun verlangens en geeft hen daadwerkelijk alles wat zij willen, met als gevolg dat het een vervloekende uitwerking heeft voor de eeuwige verlossing, óf God snoeit in de goede, noodzakelijke middelen, waardoor het volk wordt geconfronteerd met schaarste en gebrek.
Hier moeten wij een belangrijke les leren. Ook vandaag de dag tuchtigt God Zijn kinderen, wanneer zij in ongehoorzaamheid wandelen (zie Hebreeën 12). Waarom? Omdat Hij het niet toestaat dat welke zegening dan ook door de zonde wordt omgevormd in een vloek en iemand zodoende verloren gaat. Kan een christen dan verloren gaan? Nee, dat kan niet. En dat heeft er alles mee te maken dat God Zijn tuchtigende werk in zijn leven doet. Juist omdat Hij in onze zegeningen snoeit, zullen wij volharden in het geloof. Het is een voor ons een mysterie, maar God weet heel goed wat Hij ons kan geven of toevertrouwen en wat niet. Wees je ervan bewust dat, wát God jou ook geeft of jou onthoudt, Hij bezig is om jou onberispelijk en rein te bewaren voor de verschijning van Zijn Zoon (1 Korinthe 1:8-9). Juist wanneer God iets niet geeft wat je heel graag zou willen hebben, kan uiteindelijk een grotere genade blijken te zijn, omdat het jouw eeuwige leven heeft bewaard. En welke zegen is nu groter dan God te kennen door Jezus Christus en voor eeuwig in Zijn tegenwoordigheid mogen zijn?
De werkwijze van tucht past God ook hier toe bij Zijn volk Israël. De context maakt duidelijk dat God Zijn volk niet geheel en al overlaat aan de eigen verlangens en hebzucht, maar dat Hij inderdaad zal snoeien in de goede en noodzakelijke middelen. Maar God gaat nog een stap verder: Hij zal de Israëlieten doen ervaren hoe smerig de onterende manier van offeren is. Hij zal hen confronteren met de stank van deze offers. Het is niet bepaald een zachtzinnig en fris gedeelte. Israël zal verachtelijk worden gemaakt; vernederd is een beter woord. Misschien komt bij iemand nu de vraag op, of dit allemaal wel terecht is. Hoe kan God dit doen, en dat nog wel bij Zijn eigen volk? God kan en mag dit doen, omdat Zijn Naam door de priesters ontheiligd is. Hij is volmaakt, puur in heiligheid en ongeëvenaarde gerechtigheid. Zijn Naam onteren door ongehoorzaamheid roept Zijn toorn op. En het is niet verwonderlijk dat God hier bij Zijn eigen volk scherp op is. Juist Gods eigen volk zou vol ontzag en toewijding moeten doen wat Hij bevolen heeft. God roept niet iedereen krachtdadig; Hij verlost niet iedereen. Zijn eigen volk heeft Hij krachtdadig geroepen en verlost. Het is juist logisch dat Hij Zijn eigen volk corrigeert. Het is daarentegen een heel slecht teken – en beangstigend bovendien – als je erachter komt dat God jou laat zwemmen in de zonde en totaal niet ingrijpt.
Deze tuchtmaatregel voor Israël is ook nog eens genadig. Hij had ook kunnen besluiten het hele volk uit te roeien en met iets geheel nieuws te beginnen. Tucht, zoals de Hebreeën-schrijver ook stelt, is op het moment zelf nooit leuk. Maar als we bedenken dat het Gods genadige ingrijpen is om ons veilig in heerlijkheid te brengen, zullen we er dankbaar voor zijn.

3. Gods trouw: Zijn verbond met Levi voortgezet (vers 4)
Vanaf vers 4 zien we God een persoon naar voren schuiven: Levi. Dit is niet toevallig, omdat de Levieten in het Oude Testament de verantwoordelijkheid hadden voor de offerdienst. God herinnert de priesters in de tijd van Maleachi aan Zijn verbond met Levi (zie ook Numeri 25:12-13):

“Dan zult u weten dat Ik dit gebod tot u gezonden heb, opdat Mijn verbond met Levi blijven zou, zegt de HEERE van de legermachten.”

Hij wil er geen twijfel over laten bestaan: God blijft trouw aan dat verbond, of de priesters er nu wel of geen rommeltje van maken. Gods trouw hangt niet af van onze trouw. Aan de andere kant moeten we ook eerlijk durven zijn en zeggen dat ontrouw van mensen nooit onbestraft kan blijven en dat God alles op Zijn beloop laat gaan, omdat Hij nu eenmaal dat verbond gesloten heeft (of die trouw gezworen heeft) en Zichzelf zo eigenlijk met de rug tegen de muur heeft gezet. God is trouw, God blijft trouw – maar de ontrouwe priesters en ontrouwe “gelovigen” kunnen niets anders dan een huiveringwekkend oordeel tegemoet zien. Juist de oproep tot bekering aan het adres van de priesters laat zien dat God Zijn verantwoordelijkheid aangaande het verbond serieus neemt. De oproep tot bekering aan de priesters zegt eigenlijk: “Neem jullie verantwoordelijkheid ook serieus!”

4. Gods genoegen: de trouw van Levi (vers 5-6)
In de verzen 5 en 6 zien we het doel van Gods verbond met Levi:

“Mijn verbond met hem was: het leven en de vrede. Die gaf Ik hem, tot vrees voor Mij, en hij vreesde Mij en in de tegenwoordigheid van Mijn Naam was hij verschrikt. Betrouwbaar onderwijs in de wet was in zijn mond, geen ongerechtigheid werd op zijn lippen gevonden. In vrede en oprechtheid wandelde hij met Mij en velen bekeerde hij van ongerechtigheid.”

We komen hier terecht in het hart van de verbondsrelatie tussen God en Zijn volk. God schenkt leven en vrede (verlossing) en het volk reageert op gepaste wijze met ontzag, toewijding en gehoorzaamheid (aanbidding). Ook zien we hier het hart van de priesterlijke taak. Levi was betrouwbaar in het geven van onderwijs. Onderwijs vanuit de Bijbel is essentieel, maar het is minstens zo essentieel dat dit nauwkeurig en juist gebeurt. Velen weten een mooi verhaal te houden bij een Schriftgedeelte, maar niet iedereen is in staat een boodschap te verkondigen die ermee in overeenstemming is.
God roemt Levi hier vanwege zijn trouw en betrouwbaarheid. Dit zijn voor priesters belangrijke karaktereigenschappen. Ze zijn onmisbaar. God verheugt Zich in nauwkeurig Bijbelonderwijs. Niet alleen vanwege een exacte duiding van waarheden, maar ook – zoals we kunnen lezen in vers 6 – omdat het tot gevolg heeft dat mensen zich van zonde afkeren en de Heere gaan dienen. Dit is ten diepste altijd het doel van Bijbels onderwijs. Het gaat er niet omdat er zoveel mogelijk kennis in de hoofden gepompt wordt, maar dat de kennis leidt tot gerechtigheid, een oprecht en integer leven. Dit is de test van ware godsdienst: brengt het Woord van God mij dichterbij Hem of heeft het Woord in mijn leven juist geen enkel effect met betrekking tot de zonde?

5. Gods weg: Levi als voorbeeld voor de priesters (vers 7)
Wat de Kerk van Jezus Christus vandaag de dag nodig heeft, zijn Levi’s. Mannen die zich willen toewijden aan het onderwijzen van de Schrift en het wijzen van de weg met het oog op godsvrucht. Gods lof voor Levi is niet verwonderlijk, want hij deed wat God hem opgedragen had. In vers 7 lezen we over de taak van een priester:

“Voorzeker, de lippen van een priester moeten kennis bewaren, uit zijn mond moet men onderwijs in de wet zoeken, want hij is een gezant van de HEERE van de legermachten.”

Dit principe mag doorgetrokken worden naar hedendaagse Bijbelleraars, predikanten en voorgangers. Zij zijn gezanten van God. Hoe onderscheidt je nu de échte gezant van de valse? Twee doorslaggevende factoren zijn het trouw verkondigen van het Gods Woord en het breken met de zonde als gevolg van dat onderwijs. Een echte Bijbelleraar laat alle waarheden vanuit de Bijbel spreken. Hij voegt niets toe, Hij doet er niets aan af. Het zal hem heel wat zweet, geworstel en inspanning kosten om alles helder te krijgen – voor zover dit inzicht door God wordt gegeven – maar hij komt uiteindelijk wel met een boodschap waaruit je op kunt maken dat hij een grote eerbied voor Gods Boek heeft. Een valse prediker zal echter zijn eigen inzichten in de tekst willen leggen, waardoor hijzelf spreekt en zodoende de tekst het zwijgen oplegt. Het is hem niet zozeer om de gerechtigheid te doen; hij probeert er zelfs omheen te draaien. “De zonde is zo erg nog niet, want God is toch wel genadig. Hij doet niet moeilijk. Hij weet heus wel hoe vermoeiend het is om steeds weer zo nauwkeurig te werk te gaan bij het offeren. Hij ziet gerust iets door de vingers.”
Het is belangrijk op te merken dat Gods verlossing altijd vooraf gaat aan de gehoorzaamheid van mensen. God verlost, de mens gehoorzaamt vanuit het ontzag dat die verlossing tot stand heeft gebracht. Daarom kreeg Israël ook de Wet na de uittocht uit Egypte (zie Exodus 20:2). Goed spreken en het goed praten van de zonde ná verlossing is niets anders dan kwaad. Een oprechte gelovige zal dit nooit doen.

6. Gods aanklacht: het verbond veracht (vers 8)
Het probleem is dat de priesters in de tijd van Maleachi deze zaak helaas hebben omgedraaid: de zonde wordt getolereerd. En dat met alle destructieve gevolgen van dien:

“U echter, u bent afgeweken van de weg: velen hebt u door uw onderwijs in de wet doen struikelen. U hebt het verbond met Levi tenietgedaan, zegt de HEERE van de legermachten.”

Wat is er nog over van de trouw die Levi liet zien in Zijn wandel met God? Helaas niets meer. Deze priesters hebben voor de zonde vrij baan gemaakt. De zonde heeft vrij spel. Het onderwijs van deze priesters heeft mensen niet doen breken met de zonde, maar het juist in haar net gedreven. Zij zijn ten val gebracht, gevangen genomen door de macht van ongerechtigheid.
Het mag duidelijk zijn: Gods volk bevindt zich in een diepe, geestelijke crisis. Een crisis die gekenmerkt wordt door het veronachtzamen van Bijbels onderwijs en als gevolg daarvan een toename van ongerechtigheid. En is het niet gerechtvaardigd om onze tijd hiernaast te leggen? Hoe komt het dat de kerk haar profetische stem haast niet laat klinken? Hoe is het mogelijk dat de kerk niet meer die luide oproep tot bekering laat horen? Hoe kan het, dat de zonde in onze tijd zoveel vrij spel heeft? Eén antwoord luidt, dat de Schrift al heeft voorzien en voorspeld dat dit zou gebeuren. Maar misbruik dit mysterie niet om toe te kijken en te blijven zwijgen; dat zou een nog groter kwaad zijn dan de ongerechtigheid zelf! De oproep van God aan de priesters is net zo goed een oproep voor onze tijd: jullie die Gods Woord verkondigen, doe dit serieus en leid velen tot de gerechtigheid en het eeuwige leven!

Laat het niet zo zijn, dat de fouten van de priesters in de tijd van Maleachi zich in onze tijd herhalen. Wij vragen ons af hoe het kan, dat de kerk haar invloed op de maatschappij heeft verloren. Het beangstigende antwoord ligt bij haar zelf. Zij heeft gezwegen, toen zij had moeten spreken. Zij is afgedwaald, toen ze in het juiste spoor had moeten blijven. Zij is ongehoorzaam geweest, toen ze gehoorzaam had moeten blijven. Zij is ontrouw geworden, toen ze trouw aan God en Zijn Woord had moeten zijn.
Gelukkig is er altijd een groep in die grote, belijdende kerk – een groep wedergeboren christenen, die zich altijd aan Gods Woord vastklampt en die altijd trouw zal blijven aan Hem. Het is gelukkig niet alleen maar kommer en kwel. Wellicht dat lezers dit beeld geschetst zien worden. Dat is het gelukkig niet. Maar de profetie van Maleachi vertoont angstvallig veel gelijkenissen met onze tijd. Dat zou iedere geestelijke priester tot nadenken moeten stemmen.

zondag 17 december 2017

Verbondstrouw (2)

De boodschap van Maleachi

De vorige keer hebben we gezien dat Gods verbondsvolk haar God aanklaagt. Zijn liefde voor het volk wordt in twijfel getrokken. God beantwoord deze tegenwerping met Zijn verlossend handelen en, als fundament daaronder, de uitverkiezing van Israël. Hij schetst het contrast met Ezau (de broer van Jakob) en Edom (het volk dat is voortgekomen uit Ezau). Israël heeft geen enkele grond om Gods liefde voor Zijn volk in twijfel te trekken. We zullen in het vervolg zelfs zien dat God de zaak omdraait. Hij gaat nu Zijn eigen volk ter verantwoording roepen.

Een woord voor geestelijke priesters
Voordat ik inhoudelijk het gedeelte behandel, wil ik eerst wijzen op het belang van geestelijk priesterschap. Priesters hebben in de Bijbel een belangrijke functie: zij vertegenwoordigen de mensen bij God én zij vertegenwoordigen God bij de mensen. Zij hebben de taak tussen God en het volk te treden als instrumenten van verzoening en zij hebben de taak namens God de inzettingen van het verbond te bewaren en erop toe te zien dat dit op de juiste wijze gebeurt. Deze taak is volmaakt vervuld door de Heere Jezus Christus, Die als Hogepriester verzoening heeft gebracht voor onze zonden, door Zijn eigen bloed (Hebreeën 10:11-18). Bovendien heeft Hij in Zijn bediening de zuiverheid van Gods Woord verkondigd en in praktijk gebracht.
Nu is de verleiding groot – omdat Christus dit alles volmaakt vervuld heeft – te zeggen dat de profeten aan actualiteit hebben ingeboet. Een boek als Maleachi? Leuk om te lezen, misschien om te kijken hoe men in die tijd een potje maakte van het godsdienstige leven; wij echter hebben Christus! Helaas, dat is niet het geval. Ik zou haast willen zeggen dat zo’n houding juist de actualiteit van de profeten bewijst. Christenen zijn volgens 1 Petrus 2:5 een “koninklijk priesterschap” om “geestelijke offers te offeren die door Christus waardig aan God voorgesteld worden.” Het hele principe van geestelijk priesterschap is door de verschijning en het verlossingswerk van Christus dus niet afgeschaft.
Getrouwde mannen, werkgevers, voorgangers, christelijke arbeiders moeten daarom goed doordrongen zijn wat het betekent deel uit te maken van Gods verbondsvolk als een geestelijke priester. Jouw grootste taak en belangrijkste verantwoordelijkheid is om God in waarheid te kennen, door het werk van de Heilige Geest. Een christen die zijn God niet kent, of die een vertekend beeld van Hem heeft, bevindt zich op een hellend vlak. De priesters in de tijd van Maleachi waren het zicht op Gods liefde verloren, en dat had grote gevolgen, zoals we straks zullen zien. Maar ik vind het belangrijk om te wijzen op de verantwoordelijkheid die we als christenen, en dus als geestelijke priesters, hebben. Als wij niet het lef en de moed hebben Gods Woord onverdeeld te prediken en gehoorzamen, zal dat zijn sporen hebben in de rest van de maatschappij.

Gods rechtszaak tegen Zijn volk
In dit deel zijn we getuigen van een rechtszaak die als het ware door God wordt aangespannen tegen Zijn volk. Stelde Israël eerst nog de vraag aan God, nu is het God die ter verantwoording roept. We zullen kijken naar een vijftal zaken.

1. Gods vraag: “Waar is Mijn eer?” (vers 6a)
Als eerste lezen we dat God Zijn volk een vraag stelt. Hij doet in feite hetzelfde als Israël in 1:2.

“Een zoon eert zijn vader en een slaaf zijn heer. Als Ik dan een Vader ben, waar is de eerbied voor Mij? En als ik een Heer ben, waar is de vrees voor Mij? zegt de HEERE van de legermachten tegen u, priesters die Mijn Naam verachten.”

God laat hier doorschemeren dat het vanzelfsprekende op geestelijk vlak niet meer vanzelfsprekend is. Kinderen luisteren naar hun vader en slaven gehoorzamen hun heer. Logisch, zou je zeggen – tot je dit gaat toepassen op het geestelijke vlak. Er is geen eer voor God bij dit volk te vinden, en gehoorzaamheid net zomin. Er is geen ontzag voor God. En dit valt ook heel goed te verklaren vanuit vers 2-5. Wie niet meer onder de indruk is van Gods uitverkiezende liefde, zal spoedig merken dat de liefde voor God uitgedoofd raakt. Het volk Israël is in geestelijk opzicht ernstig ziek; zij lijdt aan aanbiddingsarmoede. Wanneer het ontzag voor God minder wordt, moet het volk – en dus ook de gelovige als individu – altijd, zonder uitzondering, de oorzaak bij zichzelf zoeken. God heeft Zijn liefde bewezen in de uitverkiezing en door het schenken van Zijn Zoon, de Heere Jezus. Als dit niet kan zorgen voor ontzag en liefde voor God, dan is dat een teken van geestelijke doodsheid. Dit volk moet opnieuw worden gedoopt in Gods grootheid en goedheid.
Gehoorzaamheid hangt altijd samen met ontzag. Als ik iemand een waardeloos figuur vindt, is hij de laatste waarnaar ik zou luisteren. Wanneer ik echter een hoge achting voor iemand heb, neem ik zijn adviezen serieus. Zo werkt het geestelijk ook. Als ik onder de indruk ben van Gods grootheid, goedheid, liefde – als ik bedenk hoe bijzonder het is dat Hij mij niet voorbijgegaan is, maar mij juist uitverkoren heeft, dan heeft dit gevolgen voor de invulling van mijn leven. Ik wil Hem eren, gehoorzamen, ik wil Hem beter leren kennen en Hem behagen door te doen wat Hij van mij vraagt!
En juist op deze punten laat het verbondsvolk Israël het gigantisch afweten. Zijn wij anders? Ik zeg niet ronduit nee, maar ik zeg ook niet ronduit ja. De Kerk moet zich steeds weer de profetische spiegel voorhouden. Het zal niet lang duren voor zij doorheeft dat zij aan dezelfde gevaren blootstaat als Israël. Ook vandaag is de vraag van God urgent, actueel en essentieel: “Waar is Mijn eer, o Kerk?”

2. Gods aanklacht: “Mijn Naam ontheiligd” (vers 6a-8, 12-13)
Afnemend ontzag voor God betekent een toename van de ongerechtigheid. Als Gods Naam niet meer met eerbied wordt behandeld, als het besef van het unieke van de verbondsrelatie tussen Hem en Zijn volk bij dat verbondsvolk afneemt, komt dat tot uiting in de invulling van het leven. Het komt ook tot uiting in het godsdienstig leven. Je zou kunnen zeggen dat het Israël in de tijd van Maleachi lijdt aan godsdienstmoeheid. Let eens op de symptomen die God in de verzen 6b-8 en 12-13 noemt:

“Maar u zegt: Waardoor verachten wij Uw Naam? Doordat u onrein brood op Mijn altaar brengt. En u zegt: Waardoor maken wij U onrein? Doordat u zegt: De tafel van de HEERE, die is verachtelijk. En als u een blind dier ten offer brengt: Dat is niet erg! En als u een kreupel of ziek dier ten offer brengt: Dat is niet erg! Bied het maar eens aan uw landvoogd aan. Zou hij u goedgezind zijn of u ter wille zijn? Dit zeg de HEERE van de legermachten … Maar u ontheiligt hem, wanneer u zegt: De tafel van de Heere, die is onrein, en wat zij oplevert, haar voedsel, is verachtelijk. Verder zegt u: Zie, wat een vermoeienis! Maar u zou het kunnen wegblazen, zegt de HEERE van de legermachten. U brengt wat geroofd, kreupel en ziek is. Als u dat graanoffer brengt, zou Ik dat uit uw hand aanvaarden? zegt de HEERE.”

Het is en blijft een vreemd verschijnsel: een volk dat het ontzag voor God is kwijtgeraakt, een volk dat zelfs twijfelt aan Gods verbondsliefde en tóch doorgaat met het uitvoeren van godsdienstige rituelen. Daar is dan ook direct al het positieve over gezegd, want de Heere is absoluut niet te spreken aan de invulling van deze rituelen. Israël raffelt de offers af. Hoe? Door allerlei dieren te offeren die niet geofferd mogen worden. Het volk dat onder Mozes uit Egypte is geleid en vervolgens op weg ging naar het beloofde land, heeft duidelijke richtlijnen gekregen voor het brengen van offers. In Leviticus 22:17-33 kunnen we deze richtlijnen lezen. De tijdgenoten van Maleachi hebben hier duidelijk geen boodschap aan. Een blinde kanarie, een staartloze kat, een rund met drie poten – alles werd zo ongeveer gedoogd als offerdier. En de geestelijk leiders tolereren dit allemaal! God verwijt Israël dat zij offers aan Hem brengen, die zij niet eens aan de landvoogd zouden brengen, omdat zijzelf heel goed beseffen dat hetgeen zij aanbieden ernstig tekort schiet.
Het geestelijke verval laat zich het meest treffend samenvatting met de zin dat Israël niet meer het beste aan God gaf, omdat zij twijfelden aan Gods goedheid ten opzichte van hen. Er is wantrouwen in de verbondsrelatie gekomen. En als er nu iets is dat fataal is voor de zuiverheid van het geloofsleven, dan is het wel wantrouwen. Israël redeneerde eigenlijk zo: “Als God er niet voor zorgt dat wij het goede krijgen, zorgen wij er zelf wel voor dat wij het goede houden.” Wantrouwen in God zorgt voor egocentrisme en uiteindelijk godsdienstmoeheid. We doen nog wel religieus, maar niet bepaald van harte. Zo’n tussenzin als “Omwille van de tijd…” tijdens de eredienst vind ik in dit licht ook veelzeggend. Christenen die leven in vervolging, doen hun best om iedere keer weer – in het geheim – samen te komen en om uren met elkaar de Bijbel te lezen en te bidden. En je moet je voorstellen dat dit niet in ruimtes plaatsvindt zoals wij die kennen. Deze mensen zitten niet in heerlijke bioscoopstoelen, vergezeld door koppen koffie en een lekkere versnapering. Deze mensen zitten vaak in een ondergrondse, stoffige en vochtige ruimte waar het niet zo heel warm is. En onder deze omstandigheden zingen zij, bidden zij en leren zij door het Woord steeds meer hun God kennen. En wat doen wij in het Westen? Wij korten de preek in, want ja – de spanningsboog wordt steeds korter. Wij zingen dat laatste lied aan het einde van dienst – die gemiddeld anderhalve uur duurt – maar niet, want ja – stel je voor dat het allemaal wat te lang zou duren.
Een andere belangrijke graadmeter om godsdienstmoeheid te meten is het gebed. En dan heb ik het niet alleen over de frequentie (dus hoe vaak iemand bidt), maar ook over de inhoud. Wat spreekt er uit die woorden? Honger? Een verlangen om meer van God te zien? Een verlangen om meer op Christus te lijken? Of is het een mat riedeltje, met steeds dezelfde formuleringen en verzoeken?
Nog een graadmeter voor het meten van godsdienstmoeheid is het gebruik van geld en bezit. Wil iemand alles voor zichzelf houden? Of is iemand vrijgevig om de zaak van Gods Koninkrijk te dienen?
Tot slot – en dit is misschien wel de belangrijkste toetssteen voor geestelijk leiders in de kerk – moeten we letten op de houding ten opzichte van de zonde. Worden er dingen getolereerd waarvan de Bijbel duidelijk zegt dat het uitgebannen zou moeten worden? Worden mensen aangemoedigd om in zonde te blijven leven? Of worden zij aangespoord zich te bekeren? En in dit verband is het belangrijk de connectie met het Heilig Avondmaal te zien. Houden wij de tafel van de Heere zuiver? Of bezoedelen wij die door van twee walletjes te eten? Hoe gebruiken wij het Heilig Avondmaal? Wordt er toegezien op de levens van gemeenteleden? Hebben wij de moed nog om mensen terecht te wijzen en hen de toegang tot de tafel van de Heere te ontzeggen, totdat zij zich hebben bekeerd en zich hebben afgekeerd van een bepaalde zonde?
Dit zijn allemaal vragen die actueel waren in de tijd van Maleachi, en zeker ook in onze eigen tijd. En als er op deze punten misstanden zijn, rekent God dit Zijn volk aan.

3. Gods oproep: “Zoek Mijn gunst!” (vers 9-10)
Toch is Gods aanklacht nooit een doel op zich. Altijd weer wordt de aanklacht opgevolgd door de oproep tot bekering:

“Nu dan, tracht toch het aangezicht van God gunstig te stemmen, dat Hij ons genadig zal zijn. Dit gebeurt door uw hand: zou Hij u ter wille zijn? zegt de HEERE van de legermachten. Was er ook maar iemand onder u die de deuren zou sluiten, dan zou u niet zonder reden Mijn altaar aansteken. Ik heb geen welgevallen in u, zegt de HEERE van de legermachten, en een graanoffer uit uw hand aanvaard Ik niet.”

Gods boodschap is duidelijk: “Stop hier alsjeblieft mee!” Het is beter geen offer te brengen dan een ontheiligend offer. Dat vraagt moed. Dat vraagt een hele hoop moed. Als geestelijk leider zeggen: “Jongens, zoals het nu gaat, dat kan niet. Laten we het licht uitdoen, de deur dicht. Wat wij nu doen, kan echt niet.” Als geestelijk leiders Gods Woord niet serieus nemen en veronachtzamen, heeft dit gevolgen voor het gehele volk.
God neemt deze zaak zeer hoog op. Zó hoog, dat Hij zelfs gruwelt van alle offers die aan Hem gebracht worden. Gebeden, gaven en zelfs vasten worden dan niet door de Heere gewaardeerd, omdat Hij ziet dat het menselijke hart er niet ten volle bij betrokken is.
Het is belangrijk te benadrukken dat een offer voor God niet per definitie goed is, omdat het gebracht wordt. Een offer is pas aanvaardbaar voor God, als het volgens de voorschriften én met een oprecht hart wordt gebracht. Opnieuw moeten we hier beseffen dat het belangrijkste in onze verbondsrelatie met God het ontzag voor Hem is. Is er geen ontzag meer voor God? Sluit dan de deuren. Stop met je godsdienst en ga in gebed. Vraag Hem Zijn grootheid te tonen en jouw hart te verzadigen met het zicht op Zijn heerlijkheid. En kom niet eerder de binnenkamer uit voordat dit is gebeurd.

4. Gods belofte: “Mijn Naam zal groot zijn” (vers 11)
De oproep tot bekering wordt vervolgd door een machtige belofte:

“Want vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenvolken; in elke plaats zal aan Mijn Naam een reukoffer gebracht worden, en een rein graanoffer. Voorzeker, Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenvolken, zegt de HEERE van de legermachten.”

Tot tweemaal toe zegt God dat Zijn Naam groot zal zijn onder de heidenvolken, oftewel: over de hele wereld. Overal zal Zijn Naam geprezen worden. En dat niet alleen: Hij zal er persoonlijk voor zorgen dat er een volk komt dat in alle oprechtheid offers aan Hem brengt. Hier zien we de Nieuw Testamentische hoop gloren. In Christus zijn Gods kinderen in staat offers te brengen, die Hem behagen. Brengen Nieuw Testamentische gelovigen dan offers? Ja, in geestelijk opzicht brengen zij die. En ik wil hier ook ingaan op de aard van deze offers. Christenen brengen geestelijke offers; daar is iedereen het over het algemeen over eens. Maar er zijn ook christenen die stellen dat na Christus’ wederkomst en de oprichting van het zogenaamde duizendjarig vrederijk opnieuw de hele offercultus ingesteld zal worden. Mijns inziens kleven er ernstige bezwaren aan deze gedachte. Het belangrijkste argument is dat de Heere Jezus Zichzelf als volmaakt Lam geofferd heeft voor onze zonden. Dit offer kan nooit meer herhaald of uitgevoerd worden, simpelweg omdat God tevreden is met het offer dat Zijn Zoon gebracht heeft. Het opnieuw offeren van dieren voor de zonden is tot oneer van Christus’ verlossingswerk. Het offeren van dieren, zo leren we in Hebreeën, is slechts een schaduw. Het offer van Christus, dát is de werkelijkheid. Het weer instellen van een schaduw, terwijl de Werkelijkheid is verschenen, lijkt mij een ernstige zaak.
We zullen bij de interpretatie van dit gedeelte moeten kijken naar het bredere Bijbelse kader en in dit opzicht lijkt mij de gedachte dat het gaat om geestelijke offers gerechtvaardigd. Ik geloof niet dat er ooit nog dieren geofferd moeten worden als verzoening voor zonden. Ik geloof wel dat Gods verloste volk offers brengt, zoals Paulus dit in Romeinen 12:1 en Filippenzen 4:18 beschrijft. Het zijn offers van overgave en toewijding. En als dit door het geloof in Christus gebeurt, brengt dat eer aan God.
Het is van essentieel belang te zien dat God niet tevreden is met een belijdende kerk alleen; Hij verzamelt een toegewijde Kerk. De vraag is niet of het leven met God een prijs kent, maar of wij bereid zijn die te betalen. Wie dit niet wil, heeft volgens dit gedeelte een ernstig probleem: toewijding is één van de belangrijkste kenmerken van Gods verbondsvolk.

5. Gods oordeel: “Vervloekt is de geestelijke bedrieger!” (vers 14)
Het hoofdstuk eindigt met een ontzagwekkende vervloeking:

“Ja, vervloekt is de bedrieger die een mannetjesdier in zijn kudde heeft, en een gelofte doet, maar aan de Heere offert wat geschonden is! Voorzeker, Ik ben een groot Koning, zegt de HEERE van de legermachten, en Mijn Naam is ontzagwekkend onder de volken.”

Waarom heeft God moeite met ontheiligende offers? Waarom neemt Hij geen genoegen met alles wat het volk Hem aanbiedt? Hier zien we het antwoord: Zijn Naam is werkelijk groot en heerlijk en heilig. Hij kan niet toestaan dat deze grote Naam ontheiligd wordt. Zagen we in vers 11 nog dat God twee keer zegt: “Mijn Naam is groot onder de heidenvolken”, hier zien we dat Hij zegt: “Mijn Naam is ontzagwekkend onder de volken.”
Met deze God spot je niet. Loze beloften zijn gevaarlijk. Het beste voor Hem beloven en uiteindelijk het restje geven is levensgevaarlijk. Het legt bloot waar jouw hart werkelijk aan toegewijd is. Wij worden niet verlost door offers te brengen; óf we offers brengen en in hoeverre wij werkelijk bereid zijn deze te brengen toont aan of wij werkelijk verlost zijn voor de glorie van Gods Naam. Er bestaat geen verlossing zonder offers. Christus gaf Zichzelf, en in de navolging van Hem geven wij onszelf aan Hem. Niet om onszelf aan te bevelen bij God, maar omdat wij Zijn grootheid in de verlossing hebben gezien en ervaren. Zo functioneert de verbondsrelatie tussen God en Zijn volk: Hij verlost, zij aanbidt. Hij toont Zijn grootheid, zij buigt voor Hem in ontzag. Hier is geen sprake van huichelarij. Hier wordt geen bedrog gepleegd.
Hier is de vraag van levensbelang: hoe ga jij om met Gods Naam? Heb jij ontzag voor Hem gekregen, omdat je Zijn grootheid hebt gezien in het offer van Christus? Of heb jij jezelf overgeleverd aan godsdienstmoeheid? Pittige vragen en wellicht ook pittige antwoorden. Mag het hoe dan ook zó zijn, dat God aan Zijn eer komt en dat voor jou en mij mag gelden, dat Zijn Naam ontzagwekkend en groot is.

Blogarchief