SalvationInGod

Posts tonen met het label Puriteinen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Puriteinen. Alle posts tonen

zondag 22 maart 2020

“Hij heeft ons voortgebracht…”

Leren denken vanuit Gods soevereine werk in de wedergeboorte

De brief van Jakobus kan qua stijl worden beschouwd als een theologische broer van de Bergrede (Mattheüs 5-7). Het onderwijs dat wij in de brief van Jakobus lezen, is sterk gericht op de praktijk van het geloof; in de Bergrede besteedt Christus hier ook veel aandacht aan. Dit is ook niet verwonderlijk, gezien het feit dat Jakobus een (half)broer van Jezus is. We lezen hierover in Mattheüs 13:55:

“Is Dit niet de Zoon van de timmerman [verwijzend naar Jezus, zie vers 53-54]? En heet Zijn moeder niet Maria, en Zijn broers Jakobus en Joses, en Simon en Judas?”

Hoewel het goed mogelijk is dat Jakobus niet of op een later moment tijdens de aardse bediening van de Heere Jezus tot de belijdenis kwam dat zijn Broer de Messias is – we weten dat er een periode was dat de broers van Jezus niet in Hem geloofden, zie Johannes 7:5 – betekent dit allerminst dat Jakobus nooit meekreeg wat Jezus deed en onderwees. Juist de stijl waarmee hij zijn brief geschreven heeft, laat zien dat hij getuige moet zijn geweest van het onderwijs van Jezus.

Houdt de Christus-gecentreerde focus op de prediking stand?
De brief van Jakobus heeft in de kerkgeschiedenis nogal wat stof doen opwaaien. Oppervlakkig beschouwd lijkt het een soort buitenbeetje. De boodschap lijkt op het eerste gezicht op gespannen voet te staan met het onderwijs van de apostel Paulus, zeker wanneer Jakobus schrijft over de rechtvaardiging door het geloof (zie Jakobus 2:14-26). Daarbij is het hoogst opmerkelijk dat Jakobus de Naam van Jezus slechts twee keer noemt (in 1:1 en 2:1). En dan komt de vraag boven: Is Jakobus in zijn brief wel Christus-gecentreerd? Die vraag heb ik mijzelf gesteld, ook als een spiegel.
Enige tijd geleden heb ik geschreven over de noodzaak van Christus-gecentreerde, Bijbelverklarende prediking. Toen heb ik een pleidooi gehouden om het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus tot centrum van de preek te maken. Zijn verlossingswerk is het uitgangspunt. Zijn verdiensten voor ons moeten worden geproclameerd, verkondigd. De aansporingen om in gehoorzaamheid aan Gods Woord te leven, volgen op de indrukwekkende genade van God in Christus. Zien we deze Christus-gecentreerde focus ook in de brief van Jakobus?
Voordat we deze vraag beantwoorden, moeten we ons realiseren dat een Christus-gecentreerde focus niet betekent dat de Naam Jezus in elke zin voorkomt. Als dit een norm zou zijn, schiet Jakobus ernstig tekort.
Het betekent ook niet dat de termen “kruis” of “Golgotha” expliciet worden genoemd. Dat doet Jakobus immers ook niet. Waar gaat het dan wel om bij een Christus-gecentreerde focus in de prediking? Het gaat erom dat de genade van God, geopenbaard in het verlossingswerk van Jezus Christus aan het kruis op Golgotha als fundament wordt gelegd onder de aansporingen tot een heilige levenswandel.

Het is intrigerend dat we juist in de brief van Jakobus een prachtig voorbeeld tegenkomen van deze focus. Neem Jakobus 1:12-18. Daar schrijft hij over verzoeking en zonde. Het is werkelijk fascinerend om te zien wat hij daar doet.
Hij begint met een zaligspreking in vers 12:

“Zalig is de man die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd gebleken is, zal hij de kroon van het leven ontvangen, die de Heere beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben.”

In vers 13-16 gaat hij in op de bron van verzoeking:

“Laat niemand zeggen, als hij verzocht wordt: Ik word door God verzocht. God immers kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf verzoekt niemand. Maar ieder mens wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerte wordt meegesleurd en verlokt. Daarna, wanneer de begeerte bevrucht is, baart ze zonde, en wanneer de zonde volgroeid is, baart ze de dood. Dwaal niet, mijn geliefde broeders!”

Jakobus maakt hier duidelijk: God verzoekt niemand. God lokt niemand naar de zonde toe. Als iemand meegesleurd wordt naar de zonde, dan komt dat niet door God, maar door zijn eigen begeerte. De zonde, die ook na onze bekering in ons woont, wil constant uitbreken. Ze wordt wakker in ons, en wil ons meesleuren naar de maximale uitingsvorm. Begeerte naar geld kan leiden tot een valse belastingaangifte. Begeerte naar een andere vrouw kan leiden tot overspel. Begeerte naar macht kan leiden tot (karakter)moord. En uiteindelijk leidt de zonde naar de dood.
Dus, nog een keer: niet God lokt ons naar de zonde, maar de begeerte in ons. Overigens is het interessant dat Jakobus de satan hier in zijn geheel buiten beschouwing laat. Als wij tot zonde verzocht worden, hebben wij nog wel eens de neiging om naar de duivel te wijzen als de bron daarvan; we willen maar al te graag die ellende in zijn schoenen schuiven. Jakobus doet dit hier niet; hij legt de verantwoordelijk voor het verdragen van de verzoeking voor de volle honderd procent bij onszelf!
Aan het einde van vers 15 denk je: Jakobus heeft zijn punt gemaakt; het is duidelijk hoe een mens tot zonde verzocht wordt en wat daarachter zit. Hij kan nu verder met het volgende onderwerp. Maar dat doet hij niet. In vers 17-18 lezen we:

“Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer. Overeenkomstig Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord van de waarheid, opdat wij in zeker opzicht eerstelingen van Zijn schepselen zouden zijn.”

Je zou kunnen zeggen dat vers 12-15 één grote aansporing is: “Waag het niet te zeggen dat God jou tot zonde verzoekt; ga te rade bij jezelf wanneer je tot zonde wordt verzocht!” Maar is een dergelijke aansporing genoeg? Of, om het ouderwets te formuleren: is een dergelijke aansporing evangelisch? De Puriteinen hadden het geregeld over “gospel obedience” – evangelische gehoorzaamheid. Walter Marshall heeft ooit een boek geschreven, getiteld “Gospel Mystery of Sanctification” – in het Nederlands uitgegeven als de evangelische heiligmaking. De term “evangelisch” betekent in verband dat de gehoorzaamheid van een christen is gefundeerd op het Evangelie – het Goede Nieuws dat God in Christus volmaakte verlossing tot stand gebracht heeft.
Kunnen we stellen dat de aansporing van vers 13-16 evangelisch gemotiveerd is? Het antwoord luidt: ja. Maar dan een vervolgvraag: zien we deze evangelische motivatie ook in vers 13-16? Nee. De evangelische motivatie om God niet te beschuldigen van het verzoeken tot zonde, lezen we in vers 17 en 18. Maar hoe dan?

Gods eigenschappen in onze wedergeboorte
Jakobus doet iets wat zowel fascinerend als essentieel is. Kijk eens naar vers 18:

“Overeenkomstig Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord van de waarheid…”

Jakobus neemt zijn lezers mee terug naar het moment van de wedergeboorte. Hij legt nu het evangelische fundament om te laten zien waarom God vanuit het Evangelie – en naast het feit dat God niet met het kwade verzocht kan worden – niemand tot zonde verzoekt.
Hij schrijft in vers 18 over de wedergeboorte. In het vers daarvoor, vers 17, lezen we drie belangrijke eigenschappen van God:

1) God is goed (“Elke goede gave en elk goed geschenk”)
2) God is licht en heeft in Zichzelf geen enkele duisternis of neiging daartoe (“Vader der lichten”)
3) God is onveranderlijk (“geen schaduw van omkeer”)

Misschien denk je nu: wat is het verband tussen deze eigenschappen van God en de bron van verzoeking? Wat is er nu zo “evangelisch” aan de woorden van Jakobus in vers 17 en 18? Jakobus’ redenering is voluit evangelisch en gaat als volgt:

God heeft jou tot geestelijk leven gewekt toen je werd wedergeboren. Dat is Gods goede gave en Zijn geschenk aan jou; jij hebt niets gedaan om dit te verdienen. Hij gaf dit in Zijn vrije genade aan jou. Waag het daarom niet te zeggen, dat deze God, Die jou de wedergeboorte heeft geschonken, Die onveranderlijk is, Die geen enkele duisternis bezit, jou opnieuw naar de zonde wil lokken en jou wil terugbrengen naar datgene waar jij vóór jouw wedergeboorte het eigendom van was – de zonde. Zeg dit nooit!


Zie je hoe evangelisch Jakobus hier is? Hoewel hij het kruis van Christus niet als zodanig benoemt, worden we wel degelijk gewezen op het genadige werk van God door Jezus Christus in ons leven. God redt ons niet uit de geestelijke doodsstaat om ons vervolgens daar weer heen te lokken! Die gedachte is absurd.

Aansporingen op grond van de wedergeboorte is leren denken vanuit genadig voorrecht
In onze strijd tegen de zonde – in onze confrontatie met verzoekingen – hebben we het zicht op Gods werk in de wedergeboorte nodig. Zonder deze kennis kunnen we niet standhouden. Kale aansporingen gaan ons niet redden. We hebben de God van de aansporingen nodig. Als een prediker zijn hoorders ervan wil overtuigen dat God niet tot zonde verzoekt, dient hij méér te doen dan alleen maar te zeggen dat God niet tot zonde verzoekt. Hij moet redenen geven waarom God dat niet kan doen. Met andere woorden: hij moet zijn hoorders voeden met God, God en God.
God is goed.
God is licht.
God is onveranderlijk.
En daarom – als Hij jou uit het kwaad van de zonde heeft bevrijd [dat is het tegenovergestelde van goed], als Hij jou uit de duisternis getrokken heeft [dat is het tegenovergestelde van licht] en als Hij hier niet op terugkomt [dat is het tegenovergestelde van onveranderlijk] – dan is het onmogelijk dat God jou tot zonde verzoekt.
Wij doen er goed aan de Schrift te bestuderen om te ontdekken wat God doet wanneer Hij mensen geestelijk leven schenkt, hoe Hij dit doet en met welke redenen. Als wij dit doen, zullen we ontdekken hoe genadig Hij is, hoe bevoorrecht wij als christenen zijn en zullen we groeien in onze aanbidding van Hem. Zo leren we Hem steeds beter kennen en lopen we niet zo snel het risico om God ongerijmde dingen toe te schrijven.

donderdag 30 juli 2015

John Owen, mijn geestelijke vader

Ongeveer drie en een half jaar geleden schonk God mij Zijn levendmakende genade, door het lezen van Overcoming Sin & Temptation van John Owen.
Dat was een moment waarop Gods Geest werkte op een unieke manier. Context, levensgeschiedenis, specifieke zonde en Jezus Christus als Middelpunt: Owen bood een – eveneens door de Heilige Geest geleid – “goddelijk gepast” antwoord op al deze zaken.

Nu, dik drie jaar later, neemt de 17e-eeuwse Puritein mij opnieuw aan de hand. Hij is ongemerkt mijn geestelijke vader geworden. Wanneer ik hier over nadenk, vind ik het enerzijds indrukwekkend hoe God ons vandaag de dag nog steeds onderwijst door dienstknechten van vier eeuwen terug, maar aan de andere kant vind ik het ergens ook beschamend. Waar zijn de geestelijke vaders van deze tijd, die hun kinderen inzicht geven in de duisternis van de zonde, de heerlijkheid van God, het hart van het Evangelie, het bewaren van je hart en het zicht op de eeuwigheid? Waar zijn ze? Met andere woorden: waarom heeft iemand, die leefde van 1616 tot en met 1683, dit fundament in mijn leven moeten leggen? Tegelijkertijd is dit Gods grootste blijk van genade: iemand deed het.

Owen, de corrector
Vaders corrigeren hun kinderen. Ingaan tegen bevelen, het bedenken van slechte ideeën, onwettige handelingen en het verliezen van de balans zijn allemaal momenten waarop de vader ingrijpt.
God greep in. En moest ingrijpen. De theologie begon te heersen over omgang met Hem. En de theologie was beïnvloed door verleden en clichés.
Ik vind het knap lastig om te gaan met “onvoorwaardelijkheden”. Gestoei en gezoek naar “liefde” hebben hier een verwrongen beeld van opgeleverd. Voeg die twee samen (“onvoorwaardelijke liefde”) en ik geloof er eigenlijk niets meer van.
Ik ben meer het type dat is opgegroeid met de gedachte van voorwaardelijkheid. Je moet immers werken voor een schooldiploma, nietwaar? En als ik ondeugend was, of ik had een toets niet voorbereid, die vervolgens geheel in lijn der verwachting met een “1” werd beoordeeld (dat kwam dus ook voor), lag ik van binnen helemaal in de kramp. En het geweten sprak maar: “Eigen schuld, jongen. Wat moet er van jóu toch terechtkomen? Je weet toch dat je dit niet moet doen? Als jouw leven ooit definitief mislukt, dan is het hier begonnen…”

Dit ging over schoolwerk, maar ik heb het gaandeweg geprojecteerd op het geloofsleven en dus ook op God. Deze projectie kreeg dan ook zijn vorm in theologie, waarbij ik vooral reactionair bezig was. ’s Morgens vroeg de Bijbel open. Vers voor vers. Ik heb er nog aantekeningen van. “Wat afgelopen zondag gezegd is, kan écht niet. Veel te simpel. Te gemakkelijk. God houdt van je? En Jezus heeft alles al volbracht? Dat is steeds het bekende riedeltje! Hij woont met Zijn Geest in ons om ons te heiligen!” En allicht kwam ik een vers tegen dat mijn standpunt bevestigde. Dat maakte het alleen maar erger – niet het Bijbelvers, maar de manier waarop ik ermee omging.
Eén van de grootste thema's die invloed op mij heeft gehad is de controverse over de zogenaamde “lordship salvation”. Boeken als Het Evangelie van Jezus (John MacArthur) en Toekomstige Genade (John Piper) gaan uitgebreid in op deze materie en dit is geweldige koren op de molen van het “voorwaardelijkheidsdenken”. Ik sta nog steeds van harte achter deze theologie en dit standpunt, maar heb de afgelopen tijd ook het gevaar gezien van het te veel leunen op bepaalde boeken buiten de Bijbel om. Want hoe goed boeken over “lordship salvation” ook kunnen zijn, zeker wanneer het aankomt op dit onderwerp kan de eenzijdigheid nogal eens een loopje met iemand nemen. Balans is het sleutelwoord. In theologie, in levenswandel.
Je kunt gevaren zien en aanwijzen, maar het gevaar is dat je dan helemaal aan de andere kant gaat hangen. Dus in het aanwijzen van onbalans bij de ander kun je zó ver gaan dat je zelf tegenovergesteld ongebalanceerd raakt.
In het boek Communion with the Triune God gaat John Owen (bewerkt door Kelly Kapic en Justin Taylor) in op de liefde van God voor Zijn volk. Onveranderlijk. Eeuwig Dezelfde. Kortom: eeuwige liefde. Zonde doet niets tegen deze eeuwige liefde. Máár, zo waarschuwt hij – en dit is de nuance die we allemaal nodig hebben: Gods liefde komt in verschillende vormen tot ons. Als we zondigen, verdwijnt Gods liefde niet, maar de manier waarop Hij het uit wordt voor onze waarneming anders. Discipline, correctie en tucht zijn stuk voor stuk uitingen van liefde.
En wat is onze liefde voor Christus toch het patroon van een jojo! Gisteren lauw, vandaag hoog, morgen laag. Gods liefde verandert echter niet. Als Zijn liefde een jojo-liefde was, konden we het allemaal schudden. In mijn hoofd zaten echter allemaal voorwaarden en als ik hier niet aan voldeed, stonden er onmiddellijk vraagtekens bij Gods liefde en acceptatie.

Owen, de Calvinist
Gelukkig is Gods liefde eeuwig dezelfde en hoeven wij het niet te schudden. Maar mijn theologische kader werd wel flink door elkaar geschud. Het kruis van Christus kwam weer in beeld. Ja, ik ben bevrijd van een kruisloos leven.
Als illustratie wil ik de manier van Bijbellezen gebruiken. In Matteüs 5 staan de zaligsprekingen. Voor mensen zoals ik, denkend in termen van voorwaarden, is dit één en al reden om eens lekker in de handen te wrijven. Let op de zinsverbanden: “Zalig zijn … want …” Dat woordje “want” draagt zoveel voorwaardelijke lading, dat ik zei: “Zie je wel, je moet eerst dit zijn, voordat je het Koninkrijk van God binnen kunt gaan.”
Om eerlijk te zijn: het voorwaardelijke verband staat er wel degelijk. Maar er bestaat ook nog zoiets als voortschrijdende openbaring, waardoor je een tekst zó moet uitleggen, dat het andere gedeelten niet tegenspreekt.
Dus – daar ben ik. ’s Morgens vroeg. Heel vroom mijn Bijbel open, om te ontdekken dat alleen de reinen van hart God zullen zien (Matteüs 5:8). Ik verzeker mijzelf ervan dat ik echt een zuiver hart moet hebben, wil ik inderdaad ooit het aangezicht van Christus zien. Mouwen opstropen, reinheid zoeken en najagen. Twee uur later: gefaald.
Een uitputtende strijd.
En aan het einde van deze uitputtende strijd heb ik ontdekt dat de calvinistische heilsleer heel pastoraal en bemoedigend is. Niemand minder dan John Owen heeft de kracht van het kruis van Christus opnieuw onder de aandacht gebracht. De calvinistische heilsleer die hij verdedigt in zijn boek The Death of Death in the death of Christ stelt dat Christus niet alleen stierf om redding mogelijk te maken, maar om de uitverkoren wereld daadwerkelijk te redden met alle geestelijke zegeningen die hierbij horen. Christus stierf dus niet “in de hoop” dat ik uit vrije wil tot Hem zou komen, maar met Zijn bloed kocht Hij daadwerkelijk mijn komen, mijn rechtvaardiging, mijn heiliging en uiteindelijk mijn verheerlijking. Met andere woorden: Jezus’ bloed kocht het reine hart voor mij. Zijn bloed betaalde voor mijn barmhartigheid. Zijn bloed stelde veilig dat ik verheugd zal zijn in verdrukking en vervolging. Elke belofte en opdracht in de Bijbel is door Jezus Christus persoonlijk gekocht en betaald. Wanneer ik tot Hem ben gekomen, met Hem ben gestorven en opgewekt, is het helemaal geen vraag óf ik barmhartig word, óf ik een rein hart zal hebben – Hij kocht het en Hij zál het mij geven.
Dat is het wonder van Christus’ kruis. Zo krachtig is het. En ook vandaag, wanneer Hij voor Gods aangezicht pleit en bidt voor Zijn volk – ja, ook voor mij – is Zijn bloed het zekere bewijs dat Zijn Woord vervuld zal worden. Dan is het alleen maar mogelijk om te roemen in het kruis en in niets anders! En ik dank God, dat Hij vandaag de wijsheid gebruikt van hen, die al vier eeuwen – menselijk gesproken – bij Hem in heerlijkheid zijn, in heerlijke afwachting van de vernieuwing van alle dingen en de opstanding op de jongste dag.







zondag 1 januari 2012

Het Merg van het Evangelie

Het is fascinerend om te zien hoe een boek uit halverwege de 17e eeuw vandaag de dag nog steeds actueel is. Edward Fisher (vermoedelijk de volledige naam van de auteur; in de titelpagina worden slechts de initialen 'E.F.' weergegeven) rondde in die tijd zijn werk The Marrow of Modern Divinity af. In het Nederlands is het verschenen onder de titel Het Merg van het Evangelie.

Historische context
Het boek neemt duidelijk stelling in een complex vraagstuk, die in de geschiedenis van de Schotse kerk bekend is komen te staan als de Marrow Controversy. Het boek is eerder gedrukt dan het moment waarop de controverse (1717-1722) in de kerk het levenslicht zag. In het Schotland van die dagen bevond de kerk zich in een niet al te gezonde staat. Wetticisme heerste alom en van het leerstuk rechtvaardiging door het geloof leefde alleen op papier – in de praktijk was sprake van legalistische prediking, wat ook wel met moralisme werd aangeduid. In de jaren 1716 en 1717 ontstond een heftige twist rond het leerstuk van de verzoening (is Christus voor allen gestorven of alleen voor de uitverkorenen?), waarin professor Simson van Glasgow een centrale rol speelde. Het was ‘overduidelijk dat hij schuldig was aan het verkondigen van dwaalleer en het gebruiken van dubieuze uitlatingen’, maar werd desondanks van deze beschuldigingen gezuiverd. Dit zorgde alleen nog maar voor meer ophef onder gecommitteerde evangelische broeders, die zich steeds meer zorgen begonnen te maken. In Auchterarder was men zelfs zo bezorgd, dat daar een extra vraag toegevoegd werd voor de kandidaatstellingsprocedure van elke nieuwe dienaar: ‘Ik geloof dat het onjuist en onbijbels is te leren dat wij ons van zonde moeten afkeren alvorens tot Christus te komen.’
Hiermee wilde men duidelijk maken, dat het onjuist is te leren dat iemand zich van zijn zonde dient af te keren voordat God Zijn genade aan diegene verleent. Dit statement is uiteindelijk de motor en twistpunt geworden van de Marrow Controversy. Van het één kwam het ander. In 1717 weigerde een student de hierboven genoemde stelling te bevestigen. Deze casus werd voorgelegd op de Algemene Vergadering van datzelfde jaar. Daar werd besloten dat de stelling veroordeeld diende te worden: men beschouwde het als antinomianisme, een leer die het niet noodzakelijk acht dat iemand vóór de wedergeboorte overtuigd dient te worden van zonde en er dus ook geen schuldgevoelens over hoeft te hebben.

De Marrow-men
Eén van de aanwezigen tijdens deze Vergadering was Thomas Boston. Hij zou uiteindelijk een belangrijke rol spelen in deze controverse. Aan een dienaar van de gemeente te Auchterarder gaf hij het advies om The Marrow of Modern Divinity te lezen. Boston zelf beschouwde het als een waardevol werk, dat volgens hem ‘licht werpt op dit zeer ingewikkelde onderwerp’. Hij heeft persoonlijk gezorgd voor een voorwoord op en aantekeningen bij het werk: hij werd, naast Ralph en Ebenezer Erskine, één van de Marrow-men genoemd. Het Merg van het Evangelie bestaat uit een serie dialogen tussen een jonge Christen, zijn leraar, een legalist en een antinomiaan en gaat in op de essentiële vragen rondom de Tien Geboden (en de rest van de geboden) en Gods volk.

Waarom werden de Marrow-men veroordeeld vanwege hun standpunt? Het had zeer zeker te maken met de wettische staat waarin de Schotse kerk op dat moment verkeerde. Tegenstanders van de Marrow-men werden ook wel Neonomians genoemd, omdat zij het Evangelie zagen als een ‘nieuwe wet’. Men zag het als noodzakelijk dat de geboden gehouden worden, omdat iemand zonder deze gehoorzaamheid uiteindelijk niet zalig zou worden. De Marrow-men daarentegen, spraken van vrije genade: een zondaar ontvangt genade om zich van zijn zonden af te keren, hij keert zich niet van zijn zonden af om genade te ontvangen – dat zou geen vrije genade betekenen, maar voorwaardelijke genade.

Denk niet dat deze discussie beperkt blijft tot de andere kant van de Noordzee of Atlantische Oceaan. Ook in Nederland zijn – al dan niet voor een langer tijd – tendensen waar te nemen die zich rechtstreeks concentreren rond het aanbod van genade, het komen tot Christus en leefregel van de gelovige. Het boek van Edward Fisher is, zij het in het engels, op internet te lezen en daarom toegankelijk.

Blogarchief