SalvationInGod

Posts tonen met het label Gemeente. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Gemeente. Alle posts tonen

zondag 8 maart 2020

Leiden als de Goede Herder

Ziende op Jezus zorgen voor medegelovigen

God heeft Zijn Gemeente de Goede Herder gegeven (Johannes 10:11). Geen kudde zonder herder; geen Kerk zonder Christus.
Toen Christus Zijn troon besteeg, na Zijn glorieuze overwinning over zonde, dood, demonische machten en hel, heeft Hij gaven aan de mensen gegeven. We lezen hierover in Efeze 4:7-15. Eén van deze gaven is de herder. De Goede Herder geeft Zelf herders – verloste zondaren, imperfecte mensen. Mensen die uit de macht van de duisternis getrokken zijn en leven onder de heerschappij van Koning Jezus, Die als Goede Herder genade en wijsheid geeft aan deze dienende, gebroken en verloste herders.
Leiderschap klinkt aantrekkelijk voor mensen die proberen zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder te komen. Wie de leider is, heeft immers de top bereikt! In salaris, in positie, in aanzien en in het zijn van een boegbeeld.
Toch zijn het niet de mensen met dit soort ambities die de Heere Jezus als gave voor Zijn Gemeente geeft. Dienen in Gods Koninkrijk heeft namelijk niets met persoonlijke ambities te maken. Het gaat er niet om dat iemand klimt op de geestelijke ladder. De herder legt zijn leven af – in navolging van de Goede Herder – om het belang van de lokale kerkgemeenschap te dienen. Dienen in de Kerk van Jezus Christus heeft helemaal niets te maken met wie meer waard of belangrijker is. Het gaat erom wie welke gave heeft gekregen.
Dit is exact de houding die zichtbaar wordt in Petrus’ aansporing in het vijfde hoofdstuk van zijn eerste brief. In 1 Petrus 5:1-4 lezen we:

“De ouderlingen onder u roep ik ertoe op, als medeouderling en getuige van het lijden van Christus en deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden: Hoed de kudde van God die bij u is en houd daar toezicht op, niet gedwongen, maar vrijwillig; niet uit winstbejag, maar bereidwillig; ook niet als mensen die heerschappij voeren over het erfdeel van de Heere, maar als mensen die voorbeelden voor de kudde geworden zijn. En als de Opperherder verschijnt, zult u de onverwelkbare krans van de heerlijkheid verkrijgen.”

We lezen hier een aantal fundamentele basisprincipes die door leiders binnen de lokale gemeente moeten worden toegepast.

Leiders dienen – ziende op het lijden en de verheerlijking van Christus
Petrus had iets bijzonders. Hij heeft het lijden van Christus gezien. Hij was getuige in de uren van duisternis, toen Christus aan het kruis “een vloek voor ons werd” (Galaten 3:13) en Hij “de zonde van de wereld droeg” (Johannes 1:29).
Wat ik keer op keer fascinerend vind, is dat iemand als Petrus – en dit geldt voor alle discipelen van de Heere Jezus – niet schroomt om te vertellen dat hij Christus werkelijk heeft gehoord en gezien én dat hij tegelijkertijd niet hoogmoedig wordt. Hoewel hij getuige was van Christus’ onderwijs en machtige (verlossings)daden, noemt hij zichzelf in 1 Petrus 5:1 “medeouderling” en “deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden.” Heeft Petrus Christus fysiek aangeraakt? Ja. Heeft Petrus persoonlijke gesprekken met Christus gevoerd? Ja. Heeft Petrus aan het kruis het bloed zien vloeien dat Gods Kerk vrijmaakt van de zonde? Ja. Heeft dit alles Petrus hoogmoedig gemaakt? Nee!
Vandaag de dag worden grootse gebeurtenissen in iemands leven verkocht – in boekvorm of als verfilming. Mensenlevens worden economisch gewogen en bekeken. Als jouw levensverhaal een uitzonderlijke successtory is, staan uitgevers in de rij om deze geschiedenis in boekvorm te publiceren. Petrus moet niets van deze marketingstrategie hebben. Sterker nog, hij waarschuwt er in vers 2 tegen:

“Hoed de kudde van God die bij u is en houd daar toezicht op, niet gedwongen, maar vrijwillig; niet uit winstbejag, maar bereidwillig…”

Het is niet zonder reden dat Petrus de aansporing in 5:2 vooraf laat gaan door het benadrukken dat hij getuige is geweest van het lijden van Christus. De gelovigen aan wie hij zijn brief schrijft, verkeren in een aantal Romeinse provincies (gelegen in wat wij nu kennen als Turkije) en ervaren verdrukking en vervolging omwille van het geloof in Jezus.

Leiders volharden in het lijden – ziende op het lijden en de verheerlijking van Christus
Wat moet je zeggen tegen christenen die lijden en in verdrukking verkeren? Er is maar één manier om hen te bemoedigen – en dat is door keer op keer het Evangelie van Christus aan hen te verkondigen. Niet als een zwaktebod – alsof zij te weinig kennis van het Evangelie en de Goede Herder Zelf zouden hebben – maar omdat zij in hun eigen lijden de Goede Herder volgen, Die Zelf voor hen geleden heeft. Petrus brengt het Evangelie en de Persoon Jezus Christus ter sprake als Identificatie, of – anders gezegd – als Voorbeeld. We moeten de betekenis van de woorden in vers 1 niet onderschatten. Lijdende christenen – en ook niet te vergeten: lijdende leiders – dienen de Verlosser Die Zelf geleden heeft. Christus weet wat lijden is. Niet alleen rationeel, maar ook omdat Hij dit Zelf aan den lijve ondervonden heeft. Hij heeft werkelijk lijden doorstaan.
Petrus’ woorden in vers 1 zijn bedoeld als bemoediging. Christenen moeten niet vreemd opkijken als zij worden geconfronteerd met lijden, want Degene Die voor hen uitgaat, heeft geleden. Christenen mogen met twee lenzen naar Christus kijken: de lens die Zijn lijden laat zien, en de lens die Zijn verheerlijking laat zien.
De troost, bemoediging en kracht om te volharden in het geloof – dwars door het lijden heen – komt voort uit het zicht op het lijden en de verheerlijking van Christus. We weten dat Christus geleden heeft en we weten dat Hij is opgestaan uit de dood. Wie ziet op Hem, weet: ik deel in Zijn lijden én in de heerlijkheid die Hij ontvangen heeft.

Leiders hoeden de kudde van God – ziende op het lijden en de verheerlijking van Christus
Degene die zijn blik afwendt van de gestorven en verheerlijkte Christus, verliest het enige doel van christelijk leiderschap uit het oog. En dat doel lezen we in 1 Petrus 5:2-3:

“Hoed de kudde van God die bij u is en houd daar toezicht op, niet gedwongen, maar vrijwillig; niet uit winstbejag, maar bereidwillig; ook niet als mensen die heerschappij voeren over het erfdeel van de Heere, maar als mensen die voorbeelden voor de kudde geworden zijn.”

De Kerk bepaalt niet haar eigen agenda. De Kerk drukt niet koste wat het kost haar eigen visie door. De Kerk onderwerpt zich aan haar Hoofd – Christus. Leiders binnen de Gemeente hebben de verantwoordelijkheid gekregen om Gods agenda te volgen. Leiders binnen de Gemeente dienen Gods visie voor ogen te houden. Boven alles dienen leiders te beseffen dat zij niet slechts bestuurlijk actief moeten zijn (alsof het alleen maar om visie en beleid gaat). Zij dienen zich goed te realiseren dat aan hen zielen zijn toevertrouwd die Christus toebehoren. Een geestelijk leider beseft dat de mensen die hij mag dienen niet bezit. Leiders binnen de Kerk dienen Gods volk, maar zij bezitten de kudde niet; God is eigendom van Zijn kudde. Christus’ Kerk is Gods erfdeel. Degene die de gemeente leidt alsof het zijn bezit is, zou onmiddellijk een stap terug moeten doen en zijn positie terug moeten geven. Het is niet erg als je erachter komt dat je geen leider bent; het is erg als je als leider erachter komt dat je geen leider bent en je blijft je desondanks gehecht aan jouw positie. Dat is ronduit verwoestend. Het bewijst dat jij je positie bekleedt voor eigen eer en niet tot eer van God, noch tot bevordering van het welzijn van de zielen die aan jou toevertrouwd zijn. Geestelijke leiders dienen in de kern niet voor zichzelf. Zij weten zich door God geroepen om deze taak te vervullen. Niet omdat zij zich als zodanig profileren, maar omdat de gemeente de gave ziet die God aan deze personen heeft gegeven.

Leiders zijn voorbeelden – ziende op het lijden en de verheerlijking van Christus
Geestelijke leiders binnen een kerkelijke gemeente worden door Petrus omschreven als voorbeelden. Het zijn niet enkel mannen met kennis; het zijn mannen met karakter – Christusgelijkvormig karakter.
Geestelijk leiderschap dat de gezindheid en het karakter van Jezus Christus niet weerspiegelt, faalt hopeloos. Een geestelijk leider is niet door God geroepen om mensen aan zichzelf te binden, maar om mensen door Christus met God te verbinden!
In de tijd van social media en de like-cultuur op Facebook is het gevaar groot dat mensen de grote leiders volgen – ook in de christelijke wereld. Eén van mijn grote zorgen van deze cultuur is dat mensen in kerkelijke kringen grote-leiders-papagaaien worden. Men leest een boek, men hoort een populaire spreker, maar men is niet in staat om met exegetische vaardigheden een Bijbels standpunt in te nemen. We refereren sneller aan wat een bekende christelijke leider zegt of wat we in onze omgeving waarnemen en hebben ons onvoldoende toegelegd om vanuit de Schrift vraagstukken te beantwoorden. Geestelijk leiderschap is niet bedoeld om bekendheid voor jezelf te verwerven. Geestelijk leiderschap wijst op Christus. De geestelijke leider binnen de Gemeente van Christus is geroepen om de mensen dichterbij Christus te brengen.
De geestelijke leider zal zich in moeten spannen om de zielen te leren kennen die God aan hem heeft toevertrouwd. De volgende vragen helpen hem om een goed beeld van de kudde te krijgen:

1. Wie zijn de mensen die ik mag dienen?
2. Waar bevinden mensen zich in geestelijk opzicht?
3. Wat hebben mensen nodig om dichterbij Christus te komen?
4. Hoe kan ik mensen helpen om geestelijk te groeien?

Geestelijk leiderschap betekent je leven afleggen voor degenen die God aan jou heeft toevertrouwd. Het betekent investeren in mensen. Tijd doorbrengen met hen. Willen leren wie ze zijn. Zoeken naar wegen en kijken naar mogelijkheden om hen verder te helpen in het geestelijk leven en de omgang met God.
De geestelijk leider die meent dat preken alleen ervoor zullen zorgen dat mensen geestelijk zullen groeien, komt bedrogen uit. Prediking en pastoraat horen bij elkaar. We kunnen de mensen onmogelijk effectief helpen en geestelijk richting wijzen, als we hen niet kennen. In de Evangeliën lezen we dat Christus in Zijn ontmoeting met mensen fenomenaal liet zien dat Hij deze personen kende. Voor de één was het bedreigend, voor de ander bevrijdend. De opdracht voor geestelijke leiders in de Gemeente van de Goede Herder in 2020 is niet anders – ken je mensen en voed hen met Christus.

zondag 29 juli 2018

Zwakheidstheologie

Wat het manuscript niet haalde

Het voorbereiden van een preek vraagt een andere aanpak dan het opstellen van een betoog of uiteenzetting op een persoonlijke weblog. Je kunt het de hoorders niet aandoen twee uur achter elkaar stil te moeten zijn en al die tijd te moeten luisteren.
Je zult als spreker dus keuzes moeten maken: wat moet er echt in en wat kan ik er geoorloofd uitlaten? Voegt dat wat ik nu op papier heb echt iets wezenlijks toe aan de boodschap die ik wil brengen? Alleen met een dergelijke kritische blik op het manuscript kun je dit soort beslissingen nemen.

Valkuil
Het is onder sprekers een veelgehoorde valkuil: teveel informatie proppen in een boodschap waar je relatief weinig tijd voor hebt. Een Bijbelverklarende preek – een preek waarbij de spreker vers voor vers het tekstgedeelte behandelt – duurt ongeveer 45-50 minuten (hoewel dit uiteraard niet betekent dat korter of langer per definitief fout is). Er zijn voor de spreker allerlei manieren om te ontdekken of de lengte van een preek binnen deze marge valt. Je kunt de preek als oefening “houden” – voor jezelf, vergezeld van een horloge en daarmee de tijd meten. Je kunt vervolgens deze tijd vergelijken met het aantal pagina’s van je manuscript. Uiteindelijk zal iedere spreker moeten ontdekken hoe hij dit vormgeeft.
Ik denk dat bijna iedere spreker kan beamen dat je soms momenten hebt waarop je denkt: “Jammer dat ik dít moest schrappen! Ik had dit nog graag doorgegeven.” Wil het dan zeggen dat het fout is geweest dat je het hebt geschrapt? Niet altijd. Dit is waarschijnlijk één van de redenen dat sprekers in dubio verkeren over dergelijke beslissingen. Ontzeg ik de hoorders nu iets wezenlijks wanneer ik dit niet noem?

Zwakheidstheologie
Toen ik Psalm 66:5-7 bestudeerde, werd ik bij bepaald bij wat ik noem een “zwakheidstheologie”. Kort omschreven is een zwakheidstheologie Romeinen 7:24 - “Ik ellendig mens!” – gevolgd door een apathische of fatalistische houding: “Och, wat zijn wij zwak. Och, wat bakken wij er toch weinig van. Och, wat falen wij toch veel. Laten we ons maar goed beseffen dat we het vanuit onszelf niet kunnen opbrengen.”
Er zit een zekere waarheid in dit alles. Wij zijn zwak. Wij kunnen vanuit onszelf niets bijdragen aan de groei en ontwikkeling van de vrucht van de Heilige Geest in ons leven.
Maar dit is heel wat anders dan in een hoekje gaan zitten en dit als een mantra blijven opdreunen. Ik denk dat de Gemeente van Jezus Christus – juist in deze tijd – gebaat is bij een houding zoals Mozes deze had toen hij met het volk Israël voor de Rode Zee stond. We lezen deze geschiedenis in Exodus 14:10-12:

“Toen de farao dichterbij gekomen was, sloegen de Israëlieten hun ogen op en zie, de Egyptenaren trokken achter hen aan. Toen werden de Israëlieten zeer bevreesd en riepen tot de HEERE, en zij zeiden tegen Mozes: Waren er in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe hebt u dit met ons kunnen doen door ons uit Egypte te leiden? Was dit niet wat wij in Egypte al tegen u zeiden: Laat ons met rust, laten wij de Egyptenaren maar dienen? Want het is beter voor ons de Egyptenaren te dienen dan in de woestijn te sterven.”

De mensen zeggen als het ware: “Nou, Mozes, bedankt hè! Hier staan we dan. Voor ons de Rode Zee en achter ons woedende Egyptenaren. Lekker ingesloten zo, tussen water en voormalige onderdrukker. Je wordt bedankt, Mozes, voor deze sublieme bevrijdingstocht. Waren we maar in Egypte gebleven! Alles beter dan dit!”
Stel je eens voor dat Mozes ook in deze slachtofferrol zou zijn gekropen. Daar sta je dan, met dit zeurende volk én met je “zwakheidstheologie” – ingesloten tussen water en vijand. Moet u zich eens voorstellen dat Mozes óók zou hebben gezegd: “Ik ellendige leider! Wat zijn wij toch een ellendig volk! Dit ziet er niet best uit. Arme wij!”
Wat zou er gebeurd zijn als Mozes met het volk mee zou zijn gegaan? Ik zie maar één mogelijkheid: het volk zou ten onder zijn gegaan. En gelukkig ging Mozes niet mee in de redenering van het volk. We lezen in Exodus 14:13-14:

“Maar Mozes zei tegen het volk: Wees niet bevreesd, houd stand, zie het heil van de HEERE dat Hij vandaag nog voor u zal bewerken! Want de Egyptenaren die u vandaag ziet, zult u tot in eeuwigheid niet meer terugzien. De HEERE zal voor u strijden, en ú moet stil zijn.”

En daar konden ze het dan mee doen.

Waar zijn de Mozessen van deze tijd? Waar zijn de mannen die op de beslissende momenten in het voortbestaan van Gods volk de moed, het geloof en de volharding hebben dit volk op sleeptouw te nemen en te zeggen: “Nú niet dralen, nú geen spelletjes, nú geen gezeur, nú doorpakken. Nú doorgaan. Hef je hoofd omhoog; de HEERE onze God is met ons! Als God in Egypte Zijn macht heeft bewezen in de plagen, kan Hij dan nu ook geen verlossing schenken? Houd moed!”
Zeg net als Mozes: “God zal ons verlossen! Hij zal ons bevrijden!” En om met Paulus te spreken: “Broeder, zuster, God zal het werk voltooien dat hij in jou begonnen is! Ga door! Houd vol!”

Ik zou graag de angel uit een dergelijke “zwakheidstheologie” willen halen. Maar niet elke tekst leent zich hier voor. En het te pas en te onpas noemen van allerlei zaken die niets, maar dan ook helemaal niets met de gelezen tekst te maken hebben, is niet opbouwend en functioneel.

Niet altijd functioneel, wel altijd een les
Ik besloot dit deel over de “zwakheidstheologie” niet in het definitieve manuscript op te nemen. Het had niet zozeer betrekking op het gedeelte van de Psalm en het was ook het resultaat van extra denkstappen buiten de tekst om. Dan is het niet handig dit alles te noemen.
De les kan echter wél worden doorgegeven.
Ik hoop dat de christelijke Kerk het ongezonde “zwakheidsdenken” uit haar midden wil verwijderen. Het boek Openbaring, het laatste boek in de Bijbel, laat een overwinnende Kerk zien. Johannes ziet geen vorm van zelfbeklag bij de bruid van Christus: “Och, arme wij – wij ellendige Kerk!” Nee, hij ziet een Kerk die vastbesloten is haar levende Koning, Bruidegom, Heere, Verlosser en Hoofd te dienen en alle eer te geven van Zijn verlossingswerk. Zij is trots om de zonde weg te doen – voor Hem. Zij is trots om haar leven niet lief te hebben tot in de dood – voor Hem. Zij is trots om haar overwinningskroon af te doen – voor Hem.
Deze trots mag meer zichtbaar zijn in de belijdende kerk van onze tijd. Het is de trots die – als ik de geschiedenis uit Exodus goed inschat – Mozes bezat toen hij het volk door de Rode Zee moest leiden. Het is trots die weet dat de mens uit zichzelf niet bij machte is bij te dragen aan Gods machtige verlossingsdaden. Maar het is ook trots die zich ervan bewust is dat God bij machte is véél meer te doen dan een christen kan bidden of bedenken. Deze trots mag er zijn. Voor deze trots hoeft een christen zich niet te schamen. En boven alles: deze trots eert God. Want de Kerk van Jezus Christus dient de Schepper van hemel en aarde. Zij dient de God Die in de meest ogenschijnlijk verloren omstandigheden de overwinning kan schenken. Roemen in de machtige werken van deze God mag gebeuren met trots. Dit is onze God. En wij Zijn dankbaar, blij en vereerd dat Hij in Zijn onmetelijke liefde en genade een volk voor Zichzelf verzamelt, om voor eeuwig te roemen in Zijn daden. En niet alleen dat: de Kerk is geroepen om vol vertrouwen voor de toekomst te leven met het zicht op Gods machtige daden in het verleden.
Bedenk bij dit alles: wij zijn en blijven mensen en tot het moment dat Christus terugkomt zijn wij zwak door de inwonende zonde. Er zijn momenten dat jij je met recht ellendig en zwak kan en mag noemen. Dat is echt niet erg.
Maar doe niet alsof dit de norm is. De houding van Israël bij de Rode Zee is niet de norm. De reactie van Mozes, dát is de norm. Ze sluit geen falen uit, maar ziet met de ogen van het geloof dat God altijd machtiger is – ja, machtiger dan al het falen van christenen bij elkaar. Vertrouw hierop. Roem hierin. En vertel hierover met gepaste, Bijbelse trots.

zondag 24 juni 2018

“Wij weten dat…” (1)

De boodschap van 1 Johannes

De apostel Johannes was een zeer bevoorrecht mens. Dit voorrecht beschrijft hij in de inleiding van zijn eerste brief. Er is een generatie mensen geweest, die zich in een uitzonderlijk bevoorrechte positie bevonden. Het zijn mensen die getuige zijn geweest van het publieke optreden van Jezus Christus. Tot nu toe is dat slechts één generatie gegeven. Spoedig zal echter de Dag aanbreken, waarop iedereen Hem zal zien. Wij allen zullen getuigen zijn van Zijn rechtvaardige herstelwerk aan deze schepping. Er zal voor eeuwig schoon schip worden gemaakt.
Voordat dit moment zou komen, moest er in Gods verlossingsplan eerst wat anders gebeuren. Wat dit is, hebben we al gelezen in Maleachi: God zou Zelf komen om Zijn volk te zuiveren en vernieuwen. God zou Zelf in het vlees komen, Hij zou Mens worden. En deze Mens kennen wij als de Heere Jezus. En van Deze Heere Jezus getuigt Johannes in de introductie van zijn eerste brief. In zijn algemeenheid kunnen we stellen dat Johannes in vers 1-4 twee zaken beschrijft: hij maakt duidelijk dat hij verkondigt, en hij laat weten wat en Wie hij verkondigt.

1. Christus is God (vers 1a)
Als eerste zien we dat Johannes zijn brief op een haast mysterieuze manier begint. Het lijkt wel alsof hij de proloog van zijn Evangeliebeschrijving opnieuw op papier zet:

“Wat er was vanaf het begin…”

Het begin betekent in dit geval: nog voordat er ook maar iets gemaakt is. Het enige dat er was vóórdat de schepping gemaakt werd, is God. En hoezeer dit niet te bevatten is voor ons menselijke verstand, God bestaat uit Drie Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest. En samen zijn Zij één. Zij zijn er altijd al geweest. Hier doelt Johannes op wanneer hij zegt dat wat er was er al was vanaf het begin. Er is nooit een moment geweest dat God de Vader er niet was. Er is nooit een moment geweest dat Christus er niet was. Er is nooit een moment geweest dat de Heilige Geest er niet was. Over deze God – en specifieker – over deze Jezus heeft Johannes het.

2. Christus is Mens geworden (vers 1b)
Hij vervolgt zijn beschrijving van Christus door te schrijven vanuit de ontmoeting die hijzelf met de Heere heeft gehad:

“…wat wij gehoord hebben, wat wij hebben gezien met onze ogen, wat wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben…”

Johannes benoemt vier elementen van zijn ontmoeting met Christus: hij heeft Hem gehoord (Christus sprak), gezien (Christus leefde), aanschouwd (Christus leefde voor) en getast (Christus had een lichaam). Vooral het laatste element is van belang wanneer we ons realiseren dat Johannes schrijft aan mensen die mogelijk in aanraking zijn gekomen met de gnostieke dwaalleer. Volgens deze leer is het lichaam maar een onding, iets dat in de weg zit, iets dat slecht is. De geest, dat wat erin zit, daar gaat het om! Maar door te schrijven over het Mens-zijn van Christus, haalt Johannes het lichaam uit dit schaamtegebied. Als God Zelf immers als Mens naar deze wereld is gekomen en als Hij Zelf een lichaam heeft, dan kán het niet slecht zijn.
Het maakt ook direct duidelijk hoe ontzettend dichtbij God gekomen is. God de Zoon is onder ons gekomen. Hij is écht een Mens.
Wij zien het als geheel logisch en normaal dat mensen als Johannes kunnen zeggen dat zij God de Zoon hebben gezien, maar zo normaal is dat helemaal niet. Mozes vroeg God om Zijn heerlijkheid te tonen. En God verhoorde tot op zekere hoogte zijn gebed, maar de volle heerlijkheid van God kon hij niet zien. God moest Mozes als het ware beschermen tegen die volle heerlijkheid, omdat niemand het zien van deze verschijning kan overleven (zie Exodus 33:20). Dus het feit dat Johannes hier voor ons idee “zomaar” even schrijft dat hij God de Zoon heeft gezien, is méér dan alleen maar een pseudo-journalistieke daad. Het is niet alleen feitelijke kennisoverdracht, maar het de beschrijving van een uniek moment in de wereldgeschiedenis. Johannes heeft God kunnen zien, zónder te sterven. In zijn Johannes 14:9b lezen we dat Christus zegt:

“Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien…”

Met andere woorden: wie God de Vader wil zien, moet naar God de Zoon kijken.

3. Christus is het Woord des Levens (vers 1c-2a)
Christus is Mens, en Christus is God. Dat maakt Hem zo uniek. Niemand is als Hij. Johannes kan van Hem schrijven dat Hij een lichaam had, en tegelijkertijd kan hij schrijven dat Hij de Maker is van alle mensen, met hun lichamen:

“…van het Woord des levens – want het leven is geopenbaard…”

Je zou kunnen zeggen dat Johannes in zowel zijn Evangelie als in zijn brieven schrijft vanuit het God-zijn van Christus. Alsof je met de ogen van de Vader kijkt naar het aardse leven van de Zoon. Wanneer je Johannes ziet schrijven over Christus, begint hij bij het “begin” – nog vóór de schepping. Vandaaruit laat hij zien dat Christus alles gemaakt heeft door Zijn Woord. Christus spreekt, en het is er. Hij gebiedt, en het staat er. En Hij is gekomen als Mens.
Maar hoe moeten we dit zien? Als het gaat over navolging, moeten we Christus dan volgen in Zijn goddelijke eigenschappen? Dit is een belangrijke vraag, omdat sommige mensen op dit punt uit de bocht vliegen: “Christus kon een storm stillen, dan kan ik dat ook.” Of: “Christus kon doden weer tot leven wekken, dan kan ik dat ook.”
Het van cruciaal belang ons te realiseren dat wanneer Christus Zelf zegt dat wie Hem heeft gezien, de Vader heeft gezien, dit allereerst betrekking heeft op de volmaakte karaktereigenschappen van God Zelf. We zijn niet geroepen Christus na te volgen in het doen van werken die alleen Hij in Zijn goddelijkheid kan doen. Helaas zie je dat het accent in veelal hyper-charismatische kringen juist hierop wordt gelegd. Dit is een grote en grove misvatting. Mensen die uitsluitend bezig zijn met wonderen en tekenen en die zeggen dat de Kerk “dit is kwijtgeraakt” en dat zij “degenen zijn die door God zijn geroepen om dit in de Kerk te herstellen” hebben dringend eerlijke zelfreflectie nodig. Pakken zij niet op uiterst selectieve wijze juist die eigenschappen van Christus die alleen Hij kan doen omdat Hij God is? Anders gezegd: proberen zij ons hiermee niet op te zadelen met beloften en opdrachten die door geen normaal mens tot stand te brengen is? Christus is God, wij zijn mensen. Dit verschil – hoewel God de Zoon als Mens is verschenen – blijft bestaan, ook in de eeuwigheid. God is in Christus ontzettend dichtbij gekomen, maar het verschil kan niet worden opgeheven. Wij zullen moeten leren dat we Christus uitsluitend kunnen en dienen na te volgen op de gebieden waarvan de Bijbel zegt dat wij dit verplicht zijn. En in de kern zijn we geroepen om Christus na te volgen op het morele vlak.
Toen God de Tien Geboden aan Mozes gaf, kon het volk Israël als het ware op stenen tafelen het karakter van God aflezen. In Jezus Christus zien we niet alleen dit karakter, maar zien we ook hoe dit karakter vorm krijgt in de praktijk, door de Wet te gehoorzamen en vervullen. In Jezus Christus krijgt God een gezicht.

4. Christus is het Eeuwige Leven (vers 2b)
De conclusie dat God in Christus een gezicht krijgt, wordt door het bredere Bijbelse getuigenis ondersteund. Een mens kan God niet kennen buiten Jezus Christus om. Daarom kan Johannes zijn beschrijving van Christus vervolgen met de volgende woorden:

“…het leven is geopenbaard en wij hebben het gezien, en wij verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons is geopenbaard…”

We hebben gezien dat Johannes in het zeventiende hoofdstuk van zijn Evangelie de volgende woorden van Christus heeft opgeschreven:

“En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.”
(Johannes 17:3)

Beweert iemand wél God te kennen zonder de Heere Jezus te erkennen als Zijn Zoon, Middelaar, Verlosser en Heere, dan is er sprake van afgoderij. Iemand heeft een beeld van God in gedachten dat niet overeenkomt met de werkelijkheid.
Opnieuw zien we hier het – als ik het zo mag noemen – tweedimensionale karakter van Christus. Aan de ene kant is Hij Degene Die het leven schenkt, maar aan de andere kant is Hij het Leven Zelf. Hij Die het Zelf is, geeft het leven.
Staan wij er wel eens bij stil dat Jezus Christus ten diepste Zelf het Eeuwige Leven is? Heel vaak hebben christenen het idee dat Christus het eeuwige leven schenkt, maar beseffen ze eigenlijk niet – of oppervlakkig – dat Hij het Leven Zelf is. Dus wanneer wij elkaar vragen of wij eeuwig leven hebben, vragen we Bijbels gezien of wij Jezus Christus Zelf hebben.
Het beeld dat een doorsnee christen van eeuwig leven heeft, komt waarschijnlijk neer op de vergeving van zonden en de verzoening met God door Christus, zodat mensen voor eeuwig kunnen leven en gered kunnen worden. In deze omschrijving fungeert Christus als een Middel om het eeuwige leven te schenken. Maar dit beeld is Bijbels gezien incompleet. Niet alleen is Christus het Middel tot eeuwig leven, Hij is het Doel van ons eeuwige leven. Nogmaals: Hij die het Leven is, is Degene Die het leven schenkt. Hij geeft Zichzelf.

Christenen, kijk verder!
Het besef dat God in Christus Zichzelf aan ons geeft, is van groot belang – zeker in onze tijd. Wij hebben een mensgerichte neiging, die, welke boodschap we ook horen, ervoor zorgt dat wij altijd weer het middelpunt zijn.
In Evangelische gemeenten is het een gewoonte om mensen, die voor het eerst deel willen nemen aan het Heilig Avondmaal, de volgende vraag te stellen: “Graag horen we van u een kort getuigenis. Wie is Jezus voor u?”
Wat je dan meestal krijgt, is een reeks van korte, Bijbels correcte antwoorden:

“Jezus is mijn persoonlijke Verlosser.”
“Hij is mijn Redder.”
“Hij is mijn Heiland en Heer.”
“Hij is Degene Die voor mij gestorven is.”

Deze antwoorden zijn Bijbels gezien juist. En toch mag ik hopen dat christenen en leiders binnen de lokale gemeente verder kijken dan hun theologische neus lang is en dan de oren kunnen opvangen. Begrijp mij niet verkeerd, het is goed om een getuigenis te vragen van mensen. Heel goed zelfs! Laten we elkaar vooral bevragen op het getuigenis van God in Christus! Maar áls we dit doen, moeten we niet vergeten de volgende vraag te stellen: Hoe krijgt Gods getuigenis in Christus gestalte in jouw leven? Het is niet alleen de bedoeling dat we juist spreken over Christus, maar dat ons doen en laten naar Hem toe juist is. En niet alleen naar Hem toe, maar ook vanuit Hem. Want Hij is immers het Leven Zelf! Laten we er als christenen scherp op letten dat we Christus als Middel én Doel van Gods verlossingsplan blijven zien. Alleen op die manier kunnen we op het punt komen, waar ook Paulus uitkwam en kon belijden: “Het leven is voor mij Christus en het sterven is voor mij winst” (Filippenzen 1:21).
Durven wij elkaar nog scherp te bevragen? Is Christus ons leven? Is Hij alles voor ons? Of is Hij maar een deel van ons leven en is Hij slechts nuttig in de mate waarvan wij denken dat Hij nuttig is?

5. Christus brengt gemeenschap (vers 3b)
Als wij Christus ontvangen – versimpeld gesteld: als wij tot geloof komen in Christus – op onze eigen voorwaarden, slaan we de plank mis. Op korte termijn heeft het misschien wel positieve effecten, maar op de lange termijn kun je hierdoor in pastoraal opzicht aardig van slag raken. Als ik Christus ontvang op grond van mijn eigen voorwaarden, dan moet Hij steeds Zijn best blijven doen om alsmaar te blijven voldoen aan mijn eisen en verwachtingen. En als de Bijbel één ding duidelijk maakt, dan is het dit: Dat gaat Jezus dus niet doen. Sommige mensen zeggen: “Ik ben teleurgesteld in God” of “Ik ben teleurgesteld in Jezus” en keren Hem vervolgens de rug toe. Deze mensen zijn niet oprecht teleurgesteld in God of Christus, maar in hun wensen en verwachtingen. Het vervelende is alleen dat ze het zelf niet doorhebben. God heeft ons nooit beloofd dat we een plezierig, gelukkig of gezond leven zouden hebben. Hij belooft ons in het Evangelie dat we Christus en in Christus Zijn gunst zullen hebben. En dat is echt van een heel andere orde! Johannes schrijft in vers 3b:

“…en deze gemeenschap van ons is er ook met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus.”

Waar is het God ten diepste om te doen? Dat wij gemeenschap hebben met Hem en met Zijn Zoon. In ziekte en gezondheid. In psychisch welbevinden en in een depressie. Op momenten dat Hij ons overlaadt met zegeningen en in tijden dat Hij ons zegeningen onthoudt. Het kenmerk van een echte gelovige is niet dat alles in het leven goed gaat, maar of iemand in alle omstandigheden gemeenschap met God heeft. Deze gemeenschap is Christus komen brengen door Zijn verlossingswerk te volbrengen. Als wij er niet naar verlangen met Christus Zelf te leven, maar enkel uit zijn op Zijn zegeningen, zetten we veel te laag in. En met een te lage inzet heeft nog nooit iemand de overwinning binnengehaald.

6. Christus wordt verkondigd (vers 2b, 3a, 4)
We hebben gezien dat Johannes vele kenmerken van Christus heeft benoemd in de eerste drie verzen. En hier dwars doorheen zien we dat hij bewust getuigt:

“…en wij getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons is geopenbaard – wat wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij u, opdat ook u gemeenschap met ons hebt …En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap volkomen wordt.”

Johannes is een getuigende apostel. En zijn getuigenis heeft een doel. Hij benoemt zelfs meerdere doelen:

A. Hij schrijft aan gelovigen, zodat ook zij gemeenschap met hen hebben (Johannes schrijft over “ons” – meervoud)
B. Hij schrijft aan gelovigen zodat hun blijdschap volkomen wordt

Met andere woorden: Johannes wil bijdragen aan de vreugdevolle gemeenschap die gelovigen mogen ervaren met God in Christus en met elkaar. Hier is het hem ten diepste om te doen.

Wat is jouw roeping?
Deze conclusie vanuit vers 4 heeft grote implicaties. Iedere christen is groepen om in vreugde te leven met God en Zijn Zoon én met medegelovigen. Je zou kunnen zeggen dat dit de diepste roeping van de christen en christelijke gemeenschap is. Vreugdevol leven met God is onze hoogste roeping, en vol van waardigheid!
Vreugdevol wil hier niet zeggen dat je altijd lacht. Vreugdevol wil niet zeggen dat jij je altijd gelukkig voelt. Vreugdevol wil zeggen dat je ten diepste gelukkig bent met God Zelf en God alleen. En wanneer je deze vreugde bezit, kun je die gaan uitdelen aan medegelovigen. Opdat ook hun blijdschap volkomen zal zijn. Dit is de hoogste roeping van de Kerk en tegelijkertijd de grootste uitdaging in onze tijd. Durven wij – kunnen wij – met God Zelf en met God alleen tevreden en gelukkig te zijn? Niet dat het ons moet drijven tot egoïsme en zelfgerichtheid. Maar wel met het doel om Gods getuigenis in Christus te bewaren. En om er anderen mee te versterken. Dit is Johannes’ doel met het schrijven van zijn eerste brief. Nu we dit weten, kunnen we de rest van zijn brief in de juiste context plaatsen. Alles wat hij in zijn brief schrijft, moet bijdragen aan de vreugdevolle gemeenschap met God, Christus en medegelovigen.

woensdag 30 november 2016

Het Woord dat kan redden

Stellen we elkaar nog gevoelige vragen?

We hebben zo langzamerhand in de gaten dat Jakobus in zijn brief geen onderwerp laat liggen en geen misstand overeind wil houden. Hij wil de gelovigen in een staat van eenheid en saamhorigheid terugbrengen. Er moeten zaken in de praktijk rechtgezet worden. Maar in vers 19-21 wordt het spannend. Jakobus zegt iets op een wijze die wij niet meer kennen.

De bron van conflicten: traag in het luisteren, snel in het spreken
Het is een logisch gevolg dat in een verdeelde kerkgemeenschap de mond wijder opengaat en de oren steeds meer dicht gaan zitten. Mensen willen alleen nog maar gehoord worden en zijn niet meer bereid om te luisteren. Dit maakt de problemen alleen maar erger. Vandaag de woorden in vers 19 en 20:

“Zo dan, mijn geliefde broeders, ieder mens moet haastig zijn om te horen, maar traag om te spreken en traag tot toorn. De toorn van een man brengt immers geen gerechtigheid voor God teweeg.”

Jakobus voelt de spanningen die daar zijn en het enige dat hen kan helpen om écht als saamhorige gemeenschap verder te gaan, is te luisteren naar elkaar. De vernederde partij, in dit geval de armen, hebben goede reden om verontwaardigd te zijn. Dat is Jakobus immers ook, zo laat hij in zijn schrijven duidelijk merken. Het lost echter niets op om de mate van verontwaardiging en boosheid te verdiepen. Het probleem wordt zo alleen maar groter. En je kunt wel legitieme boosheid ervaren, maar wanneer je niet naar elkaar luistert, zal dit geen gerechtigheid voor God tot stand brengen. Hoe terecht jouw boosheid ook is, God gaat niet akkoord met een houding die weigert te luisteren. Er zal geluisterd moeten worden.

De spanning in deze brief: geliefde broeders én potentiële verlorenen
Denk eens na over de woorden van vers 19: “mijn geliefde broeders.” Jakobus erkent de rommel in de gemeente, en tóch spreekt hij hen aan met geliefde broeders. Hij heeft het niet over slechte broeders of ondermaatse broeders. Hij spreekt ze echt aan met een blijkt van hechte verwantschap.
Sommigen gebruiken deze woorden om te zeggen: “Weet je, in elke kerk is er wel íets wat niet goed gaat. En hoezeer deze christenen er ook een puinhoop van maken, Jakobus noemt hen toch geliefde broeders.” Het liefst zouden deze mensen niet te moeilijk willen doen. Hoe slecht je ook leeft als christen, wees gewoon tevreden met het feit dát je christen bent; dit is al bijzonder genoeg. Maar Jakobus gaat hier niet mee akkoord. Lees vers 21 eens:

“Leg daarom af alle vuilheid en elke uitwas van slechtheid en ontvang met zachtmoedigheid het in u geplante Woord, dat uw zielen zalig kan maken.”

Is iedereen wakker? Jakobus suggereert hier dat er mensen in die betreffende gemeente zijn – die hij in vers 19 eerst aanspreekt met geliefde broeders – die uiteindelijk toch verloren dreigen te gaan vanwege ongehoorzaamheid aan Gods Woord!
Zien we wat hier gebeurt? Sommigen zeggen: “Dit kan niet; dit geldt niet voor ons. Wij zijn christenen.” Laat dat nou net het probleem van déze christenen zijn! Zij denken ook christen te zijn en Jakobus spreekt hen in eerste instantie ook zo aan, maar legt vervolgens wel de waarschuwing op tafel dat er onder deze “christenen” wolven in schaapskleren kunnen zitten.

De belofte van God: Mijn Woord redt
Wat is Jakobus hier aan het doen? Heeft hij het nog wel op een rijtje? O, zeker wel! Hij heeft het heel goed op een rijtje. Hij is hier twee dingen aan het doen: (1) het oordeel van Gods Woord voet het voetlicht brengen, evenals (2) de kracht van Gods Woord.
Gods Woord brengt een oordeel. Het wijst aan wat niet goed gaat, en biedt ook correctie. Het feit dat Jakobus zijn lezers oproept om dit Woord met zachtmoedigheid te ontvangen, doet vermoeden dat de ontvangers behoorlijk verontwaardigd kunnen reageren op de correctie die hij hier aanbrengt. Maar het geeft ook aan dat het hier om serieuze zaken gaat. Dit is niets is wat je nonchalant naast je neer kunt leggen. Je moet hier iets mee. En de manier waarop jij ermee omgaat, bepaalt uiteindelijk Gods oordeel over jouw leven.
Maakt dit ons aan het schrikken? Maakt het ons ongemakkelijk? Ik hoop het. We zijn voor een aanzienlijk deel de Bijbelse visie op verlossing kwijtgeraakt. Dat Christus’ bloed mij verlost, prima – maar kom alsjeblieft niet met dit soort teksten aan, want dan voel ik mij bedreigd en bovendien snap ik niet hoe deze twee boodschappen – Christus’ bloed redt en ik moet Gods Woord in zachtmoedigheid ontvangen – zich tot elkaar verhouden. Als je het niet snapt, dan zou ik zeggen: ga er eens voor zitten en probeer te begrijpen hoe de Bijbel hierover spreekt.
Enerzijds zien we dus de mogelijkheid dat er mensen in de gemeente zitten – en dat misschien al tientallen jaren! – die ongezien een potje van hun leven maken, zonder dat de kerk hier weet van heeft. Jakobus impliceert met zijn woorden van vers 21 dat deze mensen gevaar lopen. “Ja, maar het zijn christenen!” Die zaak staat voor Jakobus nog lang niet vast. Jakobus test zijn lezers. Niet door te vragen wie Christus voor hen is, en ook niet door te vragen of ze wel geloven dat Jezus voor hen is gestorven – nee, hij vraagt ze om praktische bereidheid: “Ben jij bereid om jouw leven te onderwerpen aan het gezag van Gods Woord? Als ik nu tegen jou zeg dat je haastig moet zijn om te luisteren en traag in het spreken, neem je dit woord dan serieus en wil je het gehoorzamen? Of wil je liever voor problemen blijven zorgen?” Het antwoord op die vraag bepaalt voor Jakobus of je werkelijk een christen bent.
Dit klinkt behoorlijk dreigend, en zo is het ook bedoeld. Er is geen kleinigheidje aan de gang in die gemeenschap. Tegelijkertijd is het ook geweldig om te zien dat God hier door Jakobus heen belooft dat Zijn Woord echt verlossing brengt. Verlossing is een voortgaand proces en gehoorzaamheid aan dat Woord is een onmisbaar onderdeel ervan.

De gevoelige, bedreigende vraag
Nu komt de vraag tot ons: zijn wij nog bereid om deze pijnlijke vraag eerlijk onder ogen te zien? Durven we onszelf als kerk de vraag te stellen of het mogelijk is dat er mensen zijn die gevaar lopen, ook al noemen zij zichzelf – en wij met hen – christen? Durven wij nog het gevaar te benoemen waar Jakobus hier op wijst? Of zijn wij liever een clubje dat zijn eigen feestje viert en net doet alsof dat gevaar allang geweken is? Durven wij elkaar nog te vragen hoe het met ons geestelijk leven is? Durven wij elkaar nog te vragen hoe we omgaan met onze man of vrouw, onze kinderen, ons geld, onze collega’s en de invulling van onze tijd? Durven wij elkaar nog te bevragen op de strijdpunten van ons leven? En doen we dit op zo’n geweldig gebalanceerde manier zoals Jakobus, dat we willen beginnen met “mijn geliefde broeders”, met de intentie om de ander te helpen in het voortgaande proces van verlossing, door Gods Woord? Of zijn we dit kwijt?
Wat is jouw antwoord?

zondag 27 november 2016

Als de Zon der Gerechtigheid verschijnt

Over gelijkwaardigheid in de Gemeente

Hoe ga je om met misstanden binnen de kerk die in stand worden gehouden? Wat moet je doen wanneer bepaalde personen op een afschuwelijke manier onderscheid gaan maken tussen verschillende groepen mensen binnen de kerk?
Jakobus werd ertoe gedwongen om hier over na te denken en een antwoord te formuleren. Dat was hard nodig, want zoals we eerder zagen, konden de rijken binnen de gemeente rekenen een op een voorkeursbehandeling met de beste zitplaatsen; de armen daarentegen werden in een hoekje weggestopt. Bovendien vermeld Jakobus dat de rijken er niet vies van zijn om de armen financieel te benadelen en zo zelf meer schatten op deze aarde te verzamelen (zie hoofdstuk 5). Kortom: Jakobus móet wel met een scherpe en pittige brief antwoorden. Het is ronduit beschamend wat hier gebeurt!

De verhoudingen rechtzetten: positioneel
Het is uiterst pijnlijk wanneer de kerk van Jezus Christus wordt gekenmerkt door vriendjespolitiek, voortrekkerij en het stelselmatig achterstellen van een specifieke groep. Helaas is dit probleem niet nieuw en daarbij kent het ook nog eens vele varianten.
Jakobus schrijft in vers 9 van hoofdstuk 1 het volgende:

“Maar laat de broeder die nederig is, zich beroemen op zijn hoge staat, en de rijke op zijn nederige staat, want hij zal als een bloem voorbijgaan.”

Dit is een aansporing, een vermaning. Daar houden wij tegenwoordig niet zo van. Vermaningen doen ons pijn, want dan moeten we iets gaan corrigeren wat niet in orde is. Zo ook hier. Maar Jakobus doet dit op een bijzondere manier.
Zoals hij in de verzen 2 tot en met 4 de gemeente weer terug wil krijgen op het punt van eenheid en saamhorigheid, zo wijst hij hier de weg naar gelijkwaardigheid.
Je moet goed opletten wat hij hier doet. Hij verheft de arme hier niet boven de rijke, maar hij zet hen op gelijke voet. Dat lijkt misschien niet direct uit de tekst af te leiden, omdat Jakobus de arme neerzet als iemand met een “hoge staat” en de rijke met een “nederige staat”, maar hij wil hen brengen op het punt dat zij weer gelijkwaardig zijn aan elkaar. Let wel: de verhoudingen zijn verstoord. De rijken verheffen zich op dat moment boven de armen. En om het evenwicht terug te brengen zal de verheven groep vernederd moeten worden en de vernederde groep verheven. Geen overcompensatie, maar het terugbrengen van de juiste verhoudingen.
Hoe doet hij dat? Door te wijzen op het levenseinde: “Rijke, jij die zoveel geld hebt verdiend en zoveel bezittingen hebt verworven op aarde: waar ben jij als jouw tijd op aarde over is? Als Christus terugkomt?” Deze vraag – in feitelijke vorm verwoord – legt Jakobus bij zijn lezers neer.

De verhoudingen rechtzetten: praktisch
Een vermaning is bedoeld voor praktische uitwerking. Heel veel kerken zullen belijden dat men één in Christus is of wil zijn. Bij hen is er absoluut geen sprake van belangenverstrengeling, voortrekken of het achterstellen van mensen.
Er zijn misschien ook kerken waarbij deze zaken wél aanwezig zijn, en ook ervaren worden, maar waar vervolgens wordt gezegd: “Wij zijn één in Christus. Wij zijn positioneel volmaakt voor God in Christus.” Leuk, maar hoe zit dit dan met die voortrekkerij die je toestaat in de gemeente?
Wij moeten ernstig oppassen voor een theoretische, theologische benadering van oplossingen. Daarmee bedoel ik dat we problemen in de gemeente te lijf gaan vanuit onze systematische theologie. Bij de minste of geringste onrust in de gemeente wordt er “Sssst!” geroepen en wordt iedereen wijsgemaakt dat “wij allen één zijn in Jezus”. Dat klinkt wel leuk, maar het heeft meer weg van een idealistische verwoording uit een boek Systematische Theologie, dan dat het echt effectief het probleem benoemt en aanpakt. Die onrust wordt toch wel gevoeld in de gemeente. Mensen merken toch wel dat er wat speelt, dus waarom zou je steeds om deze zaken heen draaien? Jakobus wordt geconfronteerd met verschrikkelijke misstanden en pakt het regelrecht en bij de wortel aan. Niks geen geschrijf over “iedereen is één in Christus” of iets wat daar op lijkt.
Hij draagt in alle ernst op dat de rijke én de arme zich hebben te gedragen zoals het waardig is voor een christen, in het licht van de naderende komst van hun Meester, Jezus. En nú wordt er wat in gang gezet. Lees maar:

“Want de zon is opgegaan met haar hitte en heeft het gras doen verdorren, ook is zijn bloem afgevallen en is de schoonheid van zijn uiterlijk verloren gegaan. Zo zal ook de rijke in zijn wegen verwelken.”

De vraag aan de rijken – de groep die zich verheft – is of zij in het licht van de naderende komst van Christus door willen gaan met deze werkwijze, of dat zij de armen als volwaardig erkennen in de geloofsgemeenschap. Want als Christus terugkomt is er totaal geen verschil meer te zien tussen arm en rijk. Iedereen is gelijkwaardig. En Jakobus zegt: “Als je dít weet, waarom gedraag jij je nu niet zo en waarom hoed je de gemeente niet in deze geest?”

Diep geslagen wonden
De reden dat we gewoon niet met een theoretisch antwoord moeten komen in dergelijke situaties, is het effect dat het gedrag van de rijken heeft op de beleving van de armen. Vergis je niet wat voor impact dit heeft. Dit veroorzaakt pijn. Dit maakt mensen verdrietig. De armen hebben financieel en qua levensonderhoud al geen gemakkelijke positie en dan worden ze in de gemeente ook nog eens naar de rand gedrukt! Kun jij je voorstellen wat dit met mensen doet? In zo'n situatie moet Jakobus ingrijpen. De pijn die de armen voelen is geen kleine factor in een poging de gelijkwaardigheid te herstellen. Zij zullen weer in vrede en harmonie moeten samenkomen. Maar die arme zit er misschien helemaal niet op te wachten; hij wordt steeds geconfronteerd met de arrogantie van de rijken. Wat dan?
Dan is het enige juiste wat je kunt doen de verhoudingen te herstellen in het licht van Christus’ wederkomst en de toekomst van de gelovigen. Het tijdelijke valt weg. De armoede verdwijnt, net als de rijkdommen. Wat blijft is Christus en Zijn majesteit. En de gelovigen zullen verheerlijkt worden en met Hem stralen als de zon.
Pas als iedereen binnen de gemeente deze realiteit in de praktijk toepast, kan er toenadering, verzoening en vergeving plaatsvinden. Eerder niet. Zie je nu hoe zinloos het is om de theorie te belijden dat wij allen “één in Christus zijn”, zonder dat hier in de praktijk aan gewerkt wordt? Iedereen die deze twee zaken van elkaar scheidt en net doet of dit los van elkaar kan bestaan, heeft het niet begrepen. Er moet herstel plaatsvinden en in dit geval eerherstel. Er moet echt iets worden gedaan om de eenheid binnen de gemeente te herstellen. Hoe? Door te belijden dat je zelf hoogmoedig bent geworden en in die hoogmoed een andere groep hebt vernederd, die op de dag van Christus’ wederkomst op gelijkwaardige manier zal worden behandeld en beoordeeld.

vrijdag 25 november 2016

De beproeving van het geloof

Deze morgen ben ik begonnen in de brief van Jakobus. Het is een pittige brief, die heel actueel is voor de Gemeente van Christus in 2016.
Als je de aanhef en groet leest, bekruipt je het gevoel dat Jakobus een zakelijke, afstandelijke man is. Anders dan Paulus in de meeste van zijn brieven gewend is, begint Jakobus niet met een groet in de Naam van Christus en God de Vader. Het enige wat hij zegt is dat hijzelf een dienstknecht van God is. De uitdrukking “twaalf stammen die in de verstrooiing zijn” duidt op een overwegend Joods publiek dat zijn brief zal lezen. En waar de Herziene Statenvertaling een uitbundig “wees verheugd!” weergeeft aan het eind van vers 1, doet de Engelse vertaling dit koeltjes af met “Greetings”.
Wie de brief vervolgens doorleest, komt erachter dat Jakobus alle reden heeft om niet lang stil te staan bij een uitgebreide, vrolijke groet. Er spelen allerlei zaken in de gemeente, en dat is allemaal nou niet bepaald positief. Er wordt onderscheid gemaakt tussen arm en rijk, de wandel in het geloof moet het ontgelden ten gunste van het belijden van het geloof, er is sprake van onterechte trots en roem en Jakobus ziet het dreigende gevaar dat sommige personen teveel liefde voor de wereld krijgen en zichzelf daarmee tot vijand van God maken.

Tegennatuurlijke blijdschap
En hier valt al iets op. Als we deze achtergrondinformatie mee laten wegen in het lezen van vers 2-4, zien we waarom Jakobus niet direct de contextuele gevallen aanpakt, maar hen als één gemeente (“mijn broeders” – let op die ‘s’!) aanspreekt in aanmoedigende vorm. Dit is een ontzettend belangrijk punt. Jakobus richt zijn brief tot een groep gelovigen die er een puinhoop van maken en het eerste dat hij doet is hen als één groep mobiliseren. Je bent één in Christus! Jullie hebben één Heere, één Vader in de hemel! Hij wil de gemeente wijzen op de eenheid en saamhorigheid die zij behoren te hebben. Dit is belangrijk om te zien, omdat hij een verdeelde groep gelovigen weer tot saamhorigheid wil manen. Geen gedraai, geen gestuntel, geen gejammer van “Ach, ach, moeilijk, moeilijk…”
Hij spreekt in dit opzicht over verzoekingen.
En het gekke is, dat hij in de context van verzoekingen oproept tot blijdschap. Wees blij met de verzoekingen! Als er één ding is waar wij met een hele grote boog omheen willen lopen, dan is het wel de verzoeking. We willen gemak, luxe, de wind in de rug, onze eigen gang gaan, onze eigen agenda bepalen.
Jakobus ziet iets waar hij zijn lezers op wil attenderen: het nut van de verzoekingen. Zij dienen ergens voor. Ook al bezorgen ze de gemeente nu een hoop onrust en verdeeldheid, God wil door die verzoekingen heen iets geweldigs doen. Maar wat?
De versterking van een gedeeld geloof. Ik zeg bewust een gedeeld geloof, omdat hij hier de hele gemeente aanspreekt, niet een paar individuen.
Wat is het van onschatbare waarde en van cruciaal belang dat we – zoals een lied dat zegt – “schouder aan schouder in Gods wijngaard staan”!
Hebben wij nog wel in de gaten dat wijzelf het instrument zijn voor de versterking van het geloof van de ander? Het is de bedoeling dat wij elkaar weten aan te vuren en te stimuleren om voorwaarts te gaan in het geloof, om eensgezind met God te wandelen. Wij hebben er een individuele zaak van gemaakt. Delen wij elkaars lasten nog? Voelen wij nog de pijn van de ander? Delen we oprecht in de blijdschap die anderen ervaren? Voelen wij ons nog verantwoordelijk voor het ingrijpen in mensenlevens, wanneer wij zien dat zij het verkeerde pad opgaan? Of is het een zaak van “ieder voor zich” geworden?

Doofpot, privacy en eensgezindheid
Hier wordt ook iets duidelijk van de dwaasheid in onze tijd. Wanneer het over privacy en gevoelige zaken gaat, zijn we als kerk weinig anders dan de wereld. We stoppen gevoelige zaken onder het vloerkleed. We zwijgen moeilijke twistpunten dood. We hebben het er niet meer over. En als het weer eens opgerakeld wordt, voelen we ons als door een wesp gestoken. Het prikkelt ons. Maar mét dat het ons prikkelt, doen we er niets mee. We willen er over zwijgen, we willen er niet aan herinnerd worden.
Als er één ding is dat de plaatselijke gemeente van Jezus Christus kan doen verscheuren, is het juist zo’n houding.
Wat zou Jakobus zeggen over privacy? Wat zou Paulus vinden van een doofpotaffaire? Waarom, denken wij, zouden Jakobus en Paulus op sommige momenten in felle bewoordingen duidelijk maken dat bepaalde zaken echt niet door de beugel kunnen? Zij leggen deze dingen gewoon open en bloot op tafel! Dat is nog eens wat anders dan een vloerkleed gebruiken. Denken wij dat de gemeente niet stinkt en zuiver blijft wanneer we net doen alsof de slechte dingen in ons midden er niet zijn? Wat een grove inschattingsfout! Jakobus legt in zijn brief de kaarten op tafel. En hij gaat al die pijnlijke, verkeerde, schandelijke dingen één voor één af. Dit moet anders, dat moet weg, hier moet orde op zaken gesteld worden.
Soms lijkt het alsof wij denken dat de grootste schande voor de kerk is wanneer een schandelijke zaak bekend wordt. Dat is niet zo. Het kan nog erger: de schande bedekken of vergoelijken. Want “als dit bekend wordt, verdwijnt onze goede naam.” Laat één ding heel duidelijk zijn: als alle auteurs van het Nieuwe Testament zo’n instelling zouden hebben gehad, dan was ons Nieuwe Testament aanzienlijk dunner geweest. Lees de brieven aan de Korintiërs maar eens – met name de eerste – en je zult ontdekken dat de gemeenteleden er voor het oog van de wereld een potje van maakten. En Paulus benoemt dat, zonder gedraai en zonder gesjoemel. En hij verwijt ze arrogantie in de manier waarop ze hiermee omgaan (1 Korinthe 5).

De tragiek in 2016
De kerk in het Westen is ernstig in verval geraakt. Ze is de wereld achterna gelopen. Gemeenteleden delen elkaars leven nauwelijks, er is weinig saamhorigheid en er wordt met grote bogen om gevoelige kwesties heen gedraaid. En dat allemaal onder het mom van “discreet beleid” en “privacy”. God houdt geen rekening met privacy; Hij kijkt dwars door mensen heen. En wij staan het toe dat wij elkaar voor de gek houden.
We vieren ons eigen feestje, en wie zich buiten de organisatorische kaders van het feestje beweegt, wordt teruggefloten – met name op leerstellig vlak en over zaken waar de Bijbel niet uitgesproken over is. En weet je nu wat het trieste is? De twijfelaars, de onzekere mensen in de kerk vallen van het geloof af.
Jakobus waarschuwt tegen geloofstwijfel binnen de kerk. Sommige mensen zien de aanvechtingen, de pijn, de tegenslagen binnen de gemeente en zij raken vertwijfeld. Is God echt wel zo goed als men hier beweert? Verhoort Hij echt gebeden?
En de gemeente die alleen bezig is zijn eigen feestje, zijn eigen traditie, zijn eigen vormgeving te beschermen en bevechten, gaat deze mensen verliezen aan de wereld. Omdat de gemeente hier zijn verantwoordelijkheid laat liggen mensen op te bouwen, aan te moedigen in het geloof en teveel bezig is met het oplappen van de reputatie in de eigen kring. Men roept God niet aan om hulp, men roept God niet aan om verlossing, maar is alsmaar bezig haar eigen belangen te behartigen.
Kan in zo’n gemeente ooit saamhorigheid en eensgezindheid zijn? Absoluut niet. Het is een kansloze missie. De gemeente moet zich verootmoedigen voor Gods aangezicht en belijden dat ze haar focus, haar roeping en doel is kwijtgeraakt. We zijn te veel gericht op de interne processen en proberen de boel daar onder controle te houden. En elk slecht gerucht of bericht kunnen we niet gebruiken.
Dat laatste is pertinent niet waar. De brieven in het Nieuwe Testament staan óók vol met berichten die beschamend zijn. We moeten bereid zijn om onder ogen te zien dát er slechte berichten zijn. Maar als wij niet in geloof en eensgezind deze slechte berichten voor Gods aangezicht willen brengen en met Zijn hulp uit ons midden willen krijgen, gaan we onherroepelijk mensen verliezen.

De vrijgevige God
Is er nog hoop voor de kerk? Ja! Vers 5 en 6 zeggen:

“En als iemand van u in wijsheid tekortschiet, laat hij die dan vragen aan God, Die aan ieder overvloedig geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden. Maar laat hij er in geloof om vragen en daarbij niet twijfelen. Immers, wie twijfelt, lijkt op een golf van de zee, die door de wind voortgestuwd en op- en neergeworpen wordt.”

Ik heb kort al iets over die twijfel gezegd. De echte vraag voor de Gemeente van Christus is: Heeft zij werkelijk hoop op God? Gelooft zij dat God, haar Hoofd, haar Vader overvloedig wil schenken van de genade, barmhartigheid en zegen die zij zo ontzettend hard nodig heeft? Bid de gemeente nog? Roept zij God nog aan?
Soms lijkt het alsof wij het gebed hebben ingewisseld voor een intellectueel spelletje. We bidden niet meer of God de lijdende gemeente wil versterken en oprichten, maar komen zelf vol emmers met clichés en dooddoeners aan. In plaats van gebed komen we met allerlei theologische wijsheden aanzetten:
“God zorgt voor jou, hoor!”
“Hij heeft gezegd: ‘Ik maak alle dingen nieuw!’”
“God weet wat Hij doet!”
“God zal je niet meer geven dan je aankan!”

God verafschuwt twijfel aan Hem. Hij wil zó rijkelijk zegenen en uitdelen van Zijn goedheid, dat het hem verdriet doet wanneer wij ons gaan afvragen of Hij dit echt meent. Is er hoop voor de Kerk van Jezus Christus? Jazeker, die hoop is er. Maar het vraagt van ons het geloof dat God overvloedig wil geven van Zijn zegen. Midden in de puinhoop en de rommel die wij ervan maken wil Hij Zichzelf bewijzen. Maar we zullen dan eerst wel de rommel en de pijn op tafel moeten leggen en het uitroepen naar God toe: “Dit is wat wij ervan gemaakt hebben, help ons!”

En dan zál Hij komen. In die gebrokenheid bewijst Hij Zijn kracht. En Hij zal Zijn Gemeente sterker maken. Hij zal hen werkelijk één maken. Zij zullen saamhorig zijn, hun leven delen voor Gods aangezicht en dan zal de gemeente werkelijk de vreugde ervaren, die Jakobus in vers 2 beschrijft.

maandag 10 oktober 2016

Read & Apply #27 Eenheid in liefdevolle dienstbaarheid (2)

Romeinen 12:9-21


De vorige keer hebben we stilgestaan bij de boodschap van Romeinen 12:9-15. Nu geven we hier vervolg aan, door de verzen 16 tot en met 21 te bestuderen. Paulus gaat van het gebruiken en inzetten van geestelijke gaven langzaamaan steeds meer naar buiten gericht schrijven. Het gaat over onderlinge betrokkenheid en liefde. Maar hoe moeten we reageren als deze opdracht ernstig op de proef wordt gesteld?

1. Eenheid kan alleen standhouden als ik wil worden als de ander
In feite kunnen we de conclusie trekken dat Paulus’ belangrijkste boodschap het streven naar eenheid is. De Gemeente van Christus moet in harmonie samenleven. Er mag geen gerommel plaatsvinden, geen achterbaks rumoer, geen machtsmisbruik, geen verhitte discussies worden gevoerd. Daarentegen stelt Paulus in vers 16:

“Wees eensgezind onder elkaar. Streef niet naar de hoge dingen, maar houd u bij de nederige. Wees niet wijs in eigen oog.”

In het Engels staat het woord “haughty”, wat hoogmoedig betekent. Verhef jezelf niet boven de ander, zou je kunnen zeggen. En wat gaat het op dit punt vaak mis! Hoe komt dat? Kort geformuleerd zou je het kunnen samenvatten in één woord: visie.
Christenen zijn mensen zich hard maken voor een bepaalde zaak. De één is bezig met heiligmaking, de ander met Israël en weer een ander is heel erg bezig met het thema geestelijke strijd. En allen eisen ze de aandacht voor dát onderwerp. Geen wonder dat er allerlei stichtingen, initiatieven en groeperingen zijn ontstaan! Een broeder zei onlangs tegen mij: “Het lijkt er wel eens op dat, hoe minder christenen er zijn, er steeds meer stichtingen komen.” En daar heeft hij nog gelijk in ook. Maar het legt wel iets pijnlijks bloot: er is lang niet altijd harmonie en ondervindende eenheid binnen de kerk. Waar gaat het dán om? Het gaat om ons leven in verbondenheid met Christus binnen de Gemeente. En wat we in het voorgaande deel hebben gezien, is dat het kerkelijke leven geen kwestie is van smijten met visies, maar het delen van elkaars leven. Vragen als: “Hoe gaat het met jou – echt?” of: “Wat heb jij nu concreet nodig” of: “Waar kun jij momenteel hulp bij gebruiken?” zijn volgens de context van urgenter belang dan de vraag hoe wij de wederkomst van Christus zien en wat onze gedachten daarover zijn.
Verschil van visie maakt ons hard. Dat merken we wanneer we uit de pas gaan lopen. Er komt soms verwijdering, er komt discussie. De één raakt heftig teleurgesteld wanneer Israël te weinig aan bod komt in de prediking, de ander mist het accent op persoonlijke heiligmaking. In feite is Paulus’ boodschap hier: parkeer deze accenten! Treed de ander tegemoet met een nederige gezindheid. Word als het ware als de ander. Hoe gaat het met die ander? Hoe moet ik daarop reageren? Hoe kan de eenheid bevorderd en bewezen worden? Hoe kan de christelijke liefde in deze situatie worden vormgegeven? In ieder geval niet door met visies te gaan smijten: “Jij moet eens dit doen!” Paulus roept ons op om niet wijs te zijn in eigen ogen. Mag een christen zich dan nergens hard voor maken? Jazeker, een christen mag zich wel degelijk hard maken voor iets – maar alleen als hij daardoor een zacht persoon wordt en blijft. Anders gaat er iets mis.

2. Het streven naar eenheid dwingt ons het goede te bevorderen en het kwaad te laten sneuvelen
Met deze stellingname zijn we bij een volgend punt. Want als de onderlinge eenheid van groter belang is dan een onbelangrijk visieverschil, moeten we bewust kijken naar manieren om het goede te bevorderen en het kwade te laten sneuvelen. Hoe doe je dat? Nou, doen wat Paulus in vers 16 zegt. Niet hoogmoedig zijn, maar je bij de nederige houden. In vers 17 gaat hij nog een stap verder:

“Vergeld niemand kwaad met kwaad. Wees bedacht op wat goed is voor alle mensen.”

Ik word hier gedwongen om een keuze te maken: ga ik mijn eigen visie koste wat het kost vasthouden? Houd ik vast aan mijn belang of zoek ik het goede voor de ander? En de ander is niet alleen die fijne broeder in de gemeente, maar ook die moeilijke man buiten de kerk. Je kunt dit gedeelte totaal niet theoretisch behandelen; je voelt de praktijk binnenkomen, of je het nu wilt of niet. Dit gedeelte is doordrenkt met de boodschap het goede te zoeken voor de ander. Of je nu een taak als leidinggevende binnen de kerk hebt, of dat jij je inzet voor de armen: het zijn allebei geestelijke gaven die God heeft gegeven om de ander mee te dienen. Alleen op deze manier kan de eenheid en verbondenheid in stand worden gehouden.

3. Er kunnen hele lastige situaties binnen de gemeente zijn
Ook met dit geweldige streven realiseert Paulus zich dat deze gewilde eenheid en verbondenheid een zaak is van “gemakkelijker gezegd dan gedaan”. Deze nuchtere conclusie kunnen we trekken naar aanleiding van vers 18:

“Leef, zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, in vrede met alle mensen.”

Het is helaas niet altijd mogelijk om relaties goed te houden. Er zitten ook mensen tussen die weigeren toenadering te zoeken en die er alles aan doen om verzoening en herstel van het contact te dwarsbomen. Dat weet Paulus. Maar hij wil óók dat, als een contact verbroken wordt of een conflictsituatie ontstaat, de gelovige in ieder geval met een zuiver geweten kan zeggen: “Ik heb er alles aan gedaan om het goed te maken of goed te houden.” Het is de roeping van de christen om zoveel mogelijk harmonie en eenheid te bevorderen; hij mag er nooit voor zorgen dat dit wordt belemmerd of afgebroken – tenzij Gods eer op het spel staat.

4. De christen kan zich hoopvol vastklampen aan Gods beloften voor de toekomst
Paulus wil echter nóg wat duidelijk maken. Niet alleen is hij zich ervan bewust dat je niet met iedereen verbondenheid kunt bewaren, maar ook dat een mens in zichzelf snel geneigd is wraak te nemen: als jij dit zegt, zeg ik dat; als jij dit doet, doe ik dat. Daarom komt Paulus namens God met een belofte in vers 19:

“Wreek uzelf niet, geliefden, maar laat ruimte voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heere.”

Hier doet Paulus iets ontzettend moois. Hij had als ethicus een vingertje op kunnen steken en zeggen: “Je blijft normaal doen, want zo hoort het. Je weet gewoon dat het beter is om rustig te blijven.” Hij had dit thema op deze manier kunnen aanvliegen, maar toch doet hij dat niet. Hij doet hier niet alleen iets moois, maar ook iets belangrijks: hij biedt perspectief. Hij biedt hoop.
Onderschat niet wat het met een mens doet wanneer andere mensen hem teleurstellen. Onderschat niet wat het met een mens doet wanneer hij door anderen fysiek of geestelijk lijden moet doormaken. Het snijdt door de ziel! En hij gaat denken: “Wát nou, het goede doen?! Ik krijg klap op klap van een ander en ik moet maar gastvrij blijven voor hem! Wat zullen we nou krijgen?!”
“Nou,” zegt Paulus hier, “je krijgt een belofte.” Het is namelijk niet zo dat het kwade gedrag van die ander voor God niets voorstelt. God stapt daar niet zomaar overheen. Hij ziet het en Hij kent jouw pijn en verdriet en teleurstelling in die situatie. En hoewel God enerzijds van de christen vraagt geen wraak te nemen, geeft hij anderzijds ruimte voor wraakgevoelens. Daarvan zegt Hij: “Kom ermee naar Mij, want Ik zal het persoonlijk vergelden. Ik ga dit ooit rechtzetten.” Er is dus wel degelijk ruimte voor een gezond rechtvaardigheidsgevoel. Er is alleen geen ruimte om je woede op de ander uit te leven. Hier zien we dat Paulus een ontzettend mooi principe hanteert: hij neemt zijn lezers met de situatie van nu mee naar de komende Dag van het Oordeel.

5. Een christen kan het goede blijven doen dankzij Gods geopenbaarde toekomstperspectief
Dat Paulus dit principe hanteert, is van groot belang. Hij vervolgt in vers 20 en 21 namelijk met een ogenschijnlijk onmogelijke opdracht:

“Als dan uw vijand honger heeft, geef hem te eten, als hij dorst heeft, geef hem te drinken, want door dat te doen, zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen. Word niet overwonnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.”

De boodschap is opnieuw duidelijk: blijf het goede zoeken voor iedereen! Wreek jezelf niet, maar doe wat goed is. Laat de boel niet verder escaleren. En als het dan toch escaleert, laat jij dan niet de bron ervan zijn. Laat het niet zover komen, dat mensen je ervan kunnen beschuldigen dat je slecht gehandeld hebt door niet te voorzien in dat wat mensen nodig hadden.
Voor ons klinkt dit onredelijk. Het lijkt oneerlijk. We willen dit niet zomaar doen. Daarom is het belangrijk dat Paulus de belofte van God geeft in vers 19! Want die belofte speelt in op ons eerlijkheidsgevoel – eigenlijk ons rechtvaardigheidsgevoel – en kunnen we tóch het goede blijven doen. Als God geen enkel perspectief zou hebben gegeven op vergelding, gerechtigheid en oordeel, waren ook christenen terecht hopeloos en radeloos. Maar door Gods belofte en het geweldige toekomstperspectief is dat niet meer nodig. Het betekent niet dat het gehoorzamen van vers 20 en 21 lekker soepel gaat, maar er is in ieder geval hoopvol zicht. En dat houdt ook de vuur van de christelijke liefde brandend.

Tot slot: twee uitersten
Wanneer het gaat om lijden, gerechtigheid en Gods beloften, willen christenen nog wel eens de neiging hebben te vervallen in twee uitersten. De ene groep gaat zoveel mogelijk op zoek naar Gods beloften om het leven hier en nu zo draaglijk en perspectiefrijk mogelijk te maken; je zou kunnen zeggen dat dit de oplossingsgerichte christenen zijn, die elk probleem willen oplossen of verlichten door met Bijbelse beloften aan te komen zetten.
De andere groep is ontzettend lijdelijk en zegt: “Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw.” Ze wachten en smachten naar de wederkomst van Christus, maar de echte puf van het geestelijke leven lijkt verzwakt.
Ik heb naar aanleiding van Romeinen 5:1-11 gesteld dat Paulus akelig berustend schrijft over het lijden. Wellicht roept dit de reactie op dat Paulus “dus” tot de tweede categorie mensen behoort. Dat denk ik echter niet. Paulus behoort volgens mij helemaal niet bij één van deze twee groepen! Hij is te berustend voor de eerste groep, maar hij is ook te gepassioneerd en ijverig om in de tweede categorie geplaatst te worden. Ik denk niet dat Paulus bij elk lijden aan kwam zetten met Bijbelse beloften. Soms is de aanwezigheid van een ander mens, en de boodschap die hij brengt, al genoeg voor vertroosting (zie 2 Korinthe 7:2-7 en 1 Thessalonicenzen 2:17-10). Wat je echter bij hem steeds terug ziet komen, is de hoop op heerlijkheid. Romeinen 5:1-11 en 8:18-39 spreken hier duidelijk van, net als 2 Korinthe 4:7-5:10 en 2 Timotheüs 4:6-8. Misschien is het meest sprekende voorbeeld in dit verband wel Filippenzen 3:1-16. Dat zijn mooie gedeelten om eens rustig te lezen en bestuderen!
Zo zien we dat Paulus ons op een geweldige middenweg wijst. Niet té berustend, maar ook niet té proclamerend of eisend. Sommige beloften zal God pas vervullen wanneer Christus terugkomt. Andere beloften worden ook in dit leven al realiteit. De waarschuwing moet gegeven worden dat je niet te veel hoopvolle verwachtingen wekt voor de tijd totdat Christus terugkomt, maar dat je ook niet hopeloos gestemd moet zijn omdat er tot die tijd zogenaamd weinig kan gebeuren. Het belangrijkste is te weten dat Christus komen zal, dat God op die Dag alle ongerechtigheid zal vergelden en dat wij, als christenen, daarom alle reden hebben om het goede te blijven doen – ook al ondervinden we het kwade.

zondag 2 oktober 2016

Read & Apply #26 Eenheid in liefdevolle dienstbaarheid (1)

Romeinen 12:9-21


Het bestuderen van deze tekst heeft de laatste dagen diepe indruk gemaakt op mij. Voor mij zie ik een tekstgedeelte waarin de gemeente in Rome wordt aangemoedigd om elkaar te dienen in eenheid, het werk van de Heilige Geest de ruimte te geven en om in alle praktische zaken voor elkaar te zorgen; tegelijkertijd weet ik vanuit mijn leven dat er een diepe kloof kan zitten tussen papier en praktijk. Dan wordt de tekst een spiegel voor de Gemeente en wordt deze boodschap een profetenlast. Het is een last die ook verdriet met zich meebrengt. Maar wanneer we terugdenken aan het Oude Testament, zien we dat heilig verdriet eerder regel dan uitzondering is. We zullen bekijken hoe Paulus de eenheid binnen de gemeente in Romeinen 12:9-21 omschrijft.

1. De gaven van de Heilige Geest moeten worden gebruikt in liefde en tot bevordering van de eenheid in de Gemeente
Als eerste moeten we opmerken dat de woorden over eenheid en liefde volgen na een gedeelte over het gebruik van de gaven van de Heilige Geest. Deze zaken kunnen niet los van elkaar worden gezien. Het is dan niet verwonderlijk dat Paulus in vers 9 begint met de oproep dat de liefde “ongeveinsd” moet zijn:

“Laat de liefde ongeveinsd zijn. Heb een afkeer van het kwade en houd vast aan het goede. Heb elkaar hartelijk lief met broederlijke liefde. Ga elkaar voor in eerbetoon.”

Geen toneelspel, maar echt. Zuiver. Als je Romeinen 12:1-8 naast 12:9-21 legt, zie je dat er een spiegel is te zien. De zaken die Paulus in vers 7 en 8 noemt, komen in vers 9 tot en met 13 terug: oprechtheid, dienstbetoon, inzet, ontferming en blijmoedigheid. We kunnen hier vaststellen dat Paulus dus schrijft over de “christelijke liefde” in het algemeen, maar toch duidelijk toegespitst op het gebruik van geestelijke gaven.
Dit betekent heel concreet dat je niet je eigen gave gaat promoten over de rug van een ander. Jij bent niet degene die de show moet stelen. Jij bent niet degene tegen wie opgezien moet worden. Jij bent niet het hart van de Gemeente. Dit is de reden waarom Paulus in vers 10b schrijft:

“Ga elkaar voor in eerbetoon.”

In het Engels staat deze zin geformuleerd alsof het hier om een wedstrijdje dienst betonen gaat; je doet er alles aan om waardering voor de ander te bewijzen. Je probeert de ander als het ware te overtreffen in eerbetoon; niet om op te scheppen, maar omdat je werkelijke liefde en waardering voor die ander ervaart.

2. Elke gave van de Heilige Geest moet eerlijk worden gebruikt
“Twintig procent van de gemeente zet zich structureel actief in en tachtig procent zit lui te genieten van deze inspanningen.” Herkenbare uitspraak? Volgens Paulus is dit onmogelijk - in ieder geval onwenselijk. Iedereen heeft een taak, want iedereen heeft een gave van God gekregen toen Hij Zijn Heilige Geest gaf! De eerste taak is het ontdekken waar jouw gave ligt. Maak dit niet te ingewikkeld. Een gave is een gave. Als jij de gave hebt gekregen om bij mensen langs te gaan en gesprekken te voeren, prima. Dat is jouw gave. Ga vooral niet proberen apparaten te repareren als je niet technisch bent. Ga vooral niet spreken als je met angst en beven op een podium staat en het liefst achter de gordijnen wilt wegkruipen. Ga niet schrijven als je geen taalgevoel hebt. En zo zijn er nog heel wat voorbeelden. De essentie mag duidelijk zijn: een gave is echt herkenbaar als gave. God wil jou vooral aanmoedigen die gave in te zetten voor de eenheid binnen Zijn Gemeente.
We kunnen in vers 6 van Romeinen 12 lezen dat God aan iedere christen afzonderlijk Zijn gaven schenkt. Dit betekent dat niet iedereen dezelfde gave(n) krijgt. De christen hoeft geen perfectionistische machine te worden die alle mogelijke gaven heeft. Laten we hier vooral ook heel eerlijk in zijn, want sommigen hebben de neiging om in hun enthousiasme te stellen dat elke christen zou moeten evangeliseren, dat elke christen zou moeten spreken en dat elke christen in tongentaal zou moeten spreken. Nee dus! God bepaalt wie wat op welke manier kan inzetten om Zijn Gemeente te dienen in liefde.
Het betekent ook dat geen christen buitenspel zou moeten staan wanneer het gaat om dienstbaarheid in de kerk. Er moet actief worden gezocht naar wie welke gave heeft en vervolgens moeten hier passende taken bij gevonden worden. Volgens Paulus is er voor iedere christen ruimte in de Gemeente van Christus.

3. De liefde van christenen onderling dient een ware, familiaire liefde te zijn
In vers 10 schrijft Paulus over “hartelijk liefhebben” en “broederlijke liefde”. Het geeft aan met wat voor type liefde wij hier te maken hebben. Deze liefde gaat diep. Christenen zijn familie van elkaar. We horen hier door woorden van de Heere Jezus, Die in Mattheüs 12:46-50 het volgende zegt:

“En terwijl Hij nog tot de menigte sprak, zie, Zijn moeder en broers stonden buiten en zochten Hem om met Hem te spreken. Iemand zei tegen Hem: Zie, Uw moeder en Uw broers staan buiten en zoeken U om met U te spreken. Maar Hij antwoordde en zei: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broers? En Hij strekte Zijn hand uit over Zijn discipelen en zei: Zie, Mijn moeder en Mijn broers. Want wie de wil van Mijn Vader doet, Die in de hemelen is, die is Mijn broeder en zuster en moeder.”

De christelijke kerk is een familie van mensen die God in Christus liefhebben en die allemaal hetzelfde verlangen hebben: Gods wil doen. Dit verenigt hen, dit maakt hen één. Christenen ervaren eenheid in het liefhebben van Christus. Dit leert ons ook iets belangrijks en het ligt in het verlengde van punt 1. De essentie van christen-zijn is niet gelegen in het vervullen van jouw taak of het inzetten van geestelijke gaven – hoe belangrijk dit ook is! De essentie van christen-zijn is allereest en voornamelijk dat je de Heere Jezus hartelijk liefhebt door Zijn Geest. En omdat je Hém liefhebt, kun je nu ook door Diezelfde Heilige Geest alle andere christenen waarderen en liefhebben. De snelste weg naar onrust binnen de gemeente is het belang van geestelijke gaven boven het liefhebben van Christus stellen. Het werkt trots, hoogmoed en arrogantie in de hand. Je gaat denken dat je heel wat bent, en minacht de ander omdat er ogenschijnlijk niet veel krachtigs in zijn leven gebeurt. Werkelijke waardering voor andere christenen moet worden gevoed door de liefde die er voor Christus is!

4. Het inzetten van geestelijke gaven moet vurig aangewakkerd worden door de Heilige Geest
Als de Heilige Geest werkzaam is in de gemeente, dan doet Hij dit niet met vonkjes. Het is geestelijk vuur. De vlammen slaan bij wijze van spreken door het dak. Wie Paulus hier goed begrijpt, snapt dat je dienstbaarheid binnen de kerk niet met een jantje-van-leiden kan afdoen. Dit lezen we in vers 11 en 12:

“Wees niet traag wat uw inzet betreft. Wees vurig van geest. Dien de Heere. Verblijd u in de hoop. Wees geduldig in de verdrukking. Volhard in het gebed.”

Het mag duidelijk zijn: ijver, vurigheid, gedrevenheid en volharding zijn hier kernwoorden. Je zou het allemaal kunnen samenvatten met de term “hartelijke toewijding”. En in deze verzen zien we waarom de broederlijke liefde onmisbaar is. Het is lang niet altijd leuk of goed binnen de kerk. Er komt verdrukking. Gebeden worden ogenschijnlijk niet verhoord. De hoop ebt wel eens weg. Dan is het van cruciaal belang om als broeders en zusters naast elkaar te staan en elkaar aan te moedigen de weg dapper voorwaarts te gaan, hoe moeilijk dit ook is. Als ik een periode doormaak waarin ik het even niet meer zie zitten of op ben, dan is het zo ontzettend belangrijk dat er mensen om mij heen staan die in liefde en met hun gave mij kunnen aanmoedigen om door te gaan.
Dit is wat anders dan de belerende toon van het “telkens maar weer verantwoordelijkheid moeten nemen” en “gewoon even de Heere zoeken”. Van al dit gepraat ben ik de laatste tijd afgemat geraakt. Het helpt niets. En Paulus wijst ons ook niet op deze weg.
Het is sommigen misschien al opgevallen dat ik de laatste tijd fel tekeer gegaan ben tegen zekere vormen van hulpverlening en counseling. Dat klopt. En dat komt omdat ik een gevaarlijke beweging zie, die tweedracht sticht binnen Gods kerk. Ik ga niet opnieuw allerlei voorbeelden geven, maar de kern van het gevaar is dat de “geestelijk sterke christenen” de “geestelijk zwakke christenen” laten aanmodderen en dat op zo’n manier doen dat je de indruk krijgt dat zij hun eigen geestelijke gave hebben thuisgelaten. De slogan “Christus is genoeg!” keert dan ook meer dan eens terug. Zij gebruiken deze slogan om de ander het zelf uit te laten zoeken, terwijl de boodschap van Paulus in dit gedeelte hier recht tegenin gaat! Paulus zou zeggen: “Christus is genoeg, en jij mag met jou gave laten zien wat dit betekent!” Zie je dat? In Christus zijn wij één en door de eenheid in de Heilige Geest kunnen wij elkaar in liefde dichterbij Hem brengen!

5. De liefde door de Heilige Geest is zacht en maakt gunnend
Maar hoe werkt dit dan in de praktijk? We gaan naar vers 13 tot en met 15:

“Wees deelgenoot in de noden van de heiligen. Leg u toe op de gastvrijheid. Zegen wie u vervolgen. Zegen hen en vervloek hen niet. Verblijd u met hen die blij zijn, en huil met hen die huilen.”

Ziehier een theologie in praktijk. Niks geen “Christus is genoeg, lees je Bijbel en bid maar veel”, maar een actieve dienstbaarheid.
Zijn er noden binnen de gemeente? Help dan mee om middelen ter beschikking te stellen. Zoeken mensen onderdak? Bied die dan. Wordt je vervolgd of gepest vanwege je geloof? Zegen dan degenen die dit doen en volg hun voorbeeld van het kwade gedrag niet na. Zijn er mensen in de gemeente die lijden en die gebukt gaan onder verdriet? Veereenzelvig je dan met hen in die pijn. Is er iemand blij en dankbaar vanwege een geweldige zegening? Vier het dan mee.
Dat is in het kort wat Paulus hier schrijft.

6. De eenheid in de Gemeente van Jezus Christus moet een ondervindende eenheid zijn
En nu kom ik bij een gevoelig punt. Mijn stelling is namelijk dat daar waar echte, geestelijke eenheid is – dus eenheid in Christus én in de Geest – deze daadwerkelijk te ervaren is. En juist over dit punt struikelt menig christen (en ik ook). Stel jezelf eens deze vragen: hoe zou jij het vinden wanneer jij van een bijstandsuitkering moet leven en met gedisciplineerd sparen het hoofd net boven water kunt houden (je kunt je geen luxe veroorloven) en je weet dat er in de gemeente mensen zijn die vijfmaal per jaar op vakantie gaan. Hoe zou jij je voelen? Of een ander voorbeeld: iedere zondag wordt er voor dezelfde mensen gebeden die ziek zijn en jij bent een stille lijder en je wordt nooit genoemd. Je lijdt ook, maar geen mens ziet naar je om. Hoe ervaar je dat? Of mensen wéten wel dat je lijdt, maar denken dat ze zijn geroepen om dat leed weg te nemen. Met andere woorden: ze komen niet naast je zitten om mee te huilen (wat Paulus schrijft), maar om zo snel mogelijk een glimlach op je gezicht te krijgen. Hoe zou jij je dan voelen? Dit zijn momenten waarop iemand haarfijn kan aanvoelen: nu ben ik niet werkelijk één. Ik ervaar geen werkelijke verbondenheid. Als het puntje bij paaltje komt, voel ik mij een tweederangs christen. En dat doet pijn. Deze zaken komen ook terug in de brief van Jakobus.
Mijn punt is dit: iedereen kan in een hallelujastemming roepen dat we “één in Christus” zijn, maar juist in dit soort omstandigheden komt die eenheid daadwerkelijk naar voren. Juist dán wordt het zichtbaar. Opnieuw: als je hartelijk van je broeders en zusters houdt, dan ontstaat er door de Heilige Geest een natuurlijke drang om te zoeken naar manieren om hen te helpen. Je gunt hen zaken, want je waardeert hen. Toch?

7. Tot slot: hoe dit gedeelte de eenzaamheid wil verdrijven
Waarschijnlijk bestaat er geen dieper verdriet dan wanneer iemand een ontzettende kloof ziet tussen dit gedeelte en de praktijk van alledag. Mensen gaan zich eenzaam voelen, raken teleurgesteld en worden verteerd door radeloosheid en verdriet.
Het ironische wil nu dat counselors en theologen zich buigen over de vraag hoe dit nu voorkomen kan worden. Er worden talloze boeken geschreven en theorieën de wereld ingebracht om verandering te brengen in deze situatie.
Ik durf nu te beweren dat we helemaal geen boeken nodig hebben om dit probleem op te lossen. En wanneer ik dat zeg of schrijf, mag het beschouwd worden als een klein wonder… We creëren gewoon een ontzettend geestelijk, sociaal en relationeel probleem door dit gedeelte niet serieus te nemen. Je kunt een boek van driehonderd pagina’s schrijven over het onderwerp “Wat te doen tegen eenzaamheid”, maar Paulus heeft het antwoord hier gewoon in een half hoofdstuk weergegeven (en uiteraard ook in andere gedeelten).
Een ander probleem dat ik heb ontdekt, is dat boeken over persoonlijke counseling juist het tegenovergestelde effect teweeg kunnen brengen van wat Paulus hier communiceert. Deze boeken werpen de persoon immers terug op zichzelf en wekken soms de suggestie dat “je alleen trouw met de Heere moet wandelen” om geen eenzaamheid meer te ervaren. Dat is onzin. Als we Paulus’ onderwijs hier serieus nemen en in alle eenvoud en ernst gehoorzamen, kan er niet eens eenzaamheid in de gemeente zijn. Het is onmogelijk! Want iedereen kan zijn gave inzetten, iedereen heeft elkaar lief met een liefde als van een familieband en iedereen leeft met elkaar mee – in vreugde, verdriet, in materieel en geestelijk opzicht. Laten we deze eenheid najagen, vieren en bevorderen!

zondag 11 september 2016

Read & Apply #17 Namaak binnen de kerk

2 Timotheüs 3:1-9


In 2 Timotheüs 3:1-9 schrijft Paulus over zware tijden als gevolg van zelfzuchtige mensen. Waarom zijn dit zware tijden? En waarom zijn deze zelfzuchtige mensen een gevaar voor de kerk? En hoe is het mogelijk dat deze mensen zo hun gang kunnen gaan?

1. “Zware tijden” heeft betrekking op het soort mensen en de plek waar zij zich bevinden
Het is, zoals altijd, belangrijk om dit gedeelte te lezen binnen de context. In hoofdstuk 2 geeft Paulus handreikingen voor het omgaan met mensen die valse leer verkondigen. In vers 20 erkent hij dat niet iedereen binnen het huisgezin (en dat is een beeld voor de kerkgemeenschap) zijn taak uitvoert, waartoe God hem oproept. Tevens geeft hij in vers 25 de opdracht aan Timotheüs om mensen die de juiste Evangelieleer niet willen erkennen, terecht te wijzen door middel van onderwijs. Dit moet uiteindelijk bekering voortbrengen.
Dan volgt hoofdstuk 3. Volgens Paulus moet Timotheüs, en de kerk in het algemeen, zich voorbereiden op zware tijden (vers 1):

“En weet dit dat in de laatste dagen zware tijden zullen aanbreken.”

Deze zware tijden hebben betrekking op het voorgaande gedeelte en wordt vervolgens gedetailleerd uiteengezet in de verzen 2-5:

“Want de mensen zullen liefhebbers zijn van zichzelf, geldzuchtig, grootsprekers, hoogmoedig, lasteraars, hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, kwaadsprekers, onmatig, wreed, zonder liefde voor het goede, verraders, roekeloos, verwaand, meer liefhebbers van zingenot dan liefhebbers van God. Zij hebben een schijn van godsvrucht, maar hebben de kracht ervan verloochend. Keer u ook van hen af.”

Waarom heeft deze beschrijving betrekking op de instructies uit hoofdstuk 2? Omdat we in hoofdstuk 2 vers 25 lezen over “hen die zich verzetten” tegen de zuivere leer van het Evangelie. Vervolgens lezen we in hoofdstuk 3 vers 2 tot en met 5 onder andere over de manier waarop deze mensen zullen reageren wanneer je hen hierop aanspreekt. Het is echter nog erger: de hoofdboodschap van deze verzen lijkt te zijn dat de manier waarop zij de zuivere leer van het Evangelie ontkennen, zich concentreert om het gedrag.
Hiermee komen we meteen bij het eerste probleem: het gedrag. Deze mensen leven in zonde. En klaarblijkelijk zijn zij er totaal niet van doordrongen hoe schadelijk en gevaarlijk dit is. Het tweede probleem heeft te maken met de plek waar deze mensen zich bevinden: binnen de kerk. Het beeld is onthutsend: mensen behoren tot een lokale kerkgemeenschap, maar leven ondertussen helemaal voor zichzelf. De logische vraag luidt dan: Hoe is dit mogelijk?! Bij punt 7 kom ik hier op terug.

2. Paulus typeert deze mensen als onbeheersbaar
Paulus noemt stuk voor stuk zonden waaraan deze mensen te herkennen zijn. En één ding valt op: zij zijn niet te corrigeren, noch aan te spreken op hun egocentrische gedrag. Zij leven puur voor zichzelf. Welk onderwerp je ook neemt, alles moet het ontgelden ten gunste van het eigen geluk. Deze mensen zijn onbeheersbaar. Zij hebben zichzelf niet meer in de hand en ook de leiding van de gemeente kan hier totaal geen verandering in brengen. Dat maakt de tijd zo zwaar. Mensen leven recht tegen het Evangelie in en weigeren nog gecorrigeerd te worden ook! De Kerk van Jezus Christus moet in de eindtijd ernstig rekening houden met zulke figuren. Ze zijn er. In elke gemeente. In elke woonplaats.

3. Zonden kunnen worden verbloemd door veel gepraat over de leer
De zaak ligt echter nogal gecompliceerd. Blijkbaar herken je zulke mensen niet direct. Misschien maak je elke zondag wel een praatje met een dergelijk iemand. In het gesprek valt je verder niets op. Aardige kerel, veel Bijbelkennis, fijne gesprekken…
En daar zit nu het gevaar in. Want in vers 5 lezen we:

“Zij hebben een schijn van godsvrucht, maar hebben de kracht ervan verloochend. Keer u ook van hen af.”

Deze mensen hebben de schijn van godsvrucht. Wat bekent dat? In ieder geval strooien ze grote hoeveelheden zand in de ogen. Dat kan niet anders. Als jij je misdraagt op de hierboven genoemde manieren, dan moet je wel héél goed je best doen om als heilig boontje tevoorschijn te komen. En dat is exact wat deze mensen doen! Hoe dan? Praten. Veel praten. Heel veel praten. Praten over de leer. Praten over het Evangelie. Praten over het werk van Christus. Praten, praten, praten. Geweldige verhalen ophangen als rookgordijn en niemand die het leven daarachter ziet. Of juist heel anoniem blijven, zodat niemand naar je gaat vragen. Maar dit laatste lijkt niet heel realistisch, omdat Paulus echt schrijft over mensen met een schijn van godsvrucht, dus er moet wel degelijk iets zichtbaar zijn dat betrekking heeft op het geloof. Bovendien vermeld hij in vers 7 dat deze mensen “leren en nooit tot kennis van de waarheid kunnen komen.” Op intellectueel-theologisch vlak zijn ze dus behoorlijk actief.

4. Het Evangelie is er om ernaar te wandelen
Dit brengt ons bij een belangrijk punt, want we zien hier dat het Evangelie bedoeld is om uit te leven – niet alleen om erover te praten. Praten is zo gemakkelijk. Iedereen kan iets zeggen. Maar weinigen wandelen in gehoorzaamheid. Leer en wandel moeten samengaan. De leer moet de katalysator van de levenswandel zijn. De leer moet mensen in beweging brengen. De leer moet ons aansporen tot gehoorzaamheid. De leer is het leven. Je kunt dit niet van elkaar scheiden.

5. Voor Paulus doet een belijdenis er niet toe wanneer mensen in zonde leven
In dit kader is het volstrekt begrijpelijk waarom Paulus zich ernstig zorgen maakt over de kerk in de laatste dagen. Hij ziet mensen die zich misdragen en desondanks toch geaccepteerd worden als broeder of zuster in Christus. Dit kan nooit de bedoeling zijn. Sterker nog, in vers 5 geeft hij het advies: “Keer u ook van hen af.” Heb niets meer met hen van doen. Verwijder hen uit de gemeenschap. Uiteraard zijn dit geen impulsieve acties of beslissingen, maar als mensen stelselmatig weigeren zich te bekeren van duidelijke zonden, heeft de gemeente volmacht gekregen om iemand onder tucht te plaatsen en hem te beschouwen als buitenstaander (zie ook Mattheüs 18:15-20). Voor Paulus maakt al dat gepraat over de leer geen indruk, als het gedrag niet in overeenstemming is met het Evangelie. Je kunt belijden wat je wilt, maar als je fout leeft heb je volgens Paulus een groot probleem.

6. Schijn kan nooit winnen van het echte
In vers 6 en 7 komt de apostel met een voorbeeld:

“Want tot hen behoren zij die de huizen binnensluipen en vrouwtjes in hun macht krijgen die met zonde beladen zijn en door allerlei begeerten gedreven worden, die altijd leren en nooit tot kennis van de waarheid kunnen komen. Op de wijze waarop Jannes en Jambres tegen Mozes ingingen, zo gaan ook zij tegen de waarheid in. Het zijn mensen met een verdorven gezindheid en, wat het geloof betreft, verwerpelijk.”

Jannes en Jambres, wie zijn dat? Het zijn twee figuren die het Mozes met hun toverij knap lastig maakten. We lezen hierover in Exodus 7:8-13. Maar wat heeft deze situatie nu te maken met de mensen binnen de gemeente waar Paulus over schrijft? Let op de gelijkenis in Exodus 7:10-11:

“Toen kwamen Mozes en Aäron bij de farao en deden precies zoals de HEERE geboden had. Aäron wiep zijn staf neer voor de farao en voor zijn dienaren en hij werd tot een slang. Maar de farao op zijn beurt riep de wijzen en de tovenaars, en ook zij, de Egyptische magiërs, deden met hun bezweringen hetzelfde.”

De boodschap is: nep lijkt op echt. Gods werk door Mozes en Aäron wordt nagebootst door de Egypische magiërs. En deze lijn trekt Paulus nu naar de mensen met “een schijn van godsvrucht”, maar die “de kracht ervan verloochend hebben” (vers 5). Jannes en Jambres hadden nep werk dat op echt leek en zo ook deze mensen binnen de gemeente, die geweldig praten, maar ondertussen hun zondige verlangens uitleven. Je zou er radeloos van worden! Gelukkig schrijft Paulus in vers 9:

“Maar zij zullen het niet veel verder brengen, want hun dwaasheid zal voor ieder volstrekt duidelijk worden, zoals dat ook bij die twee het geval was.”

Hoelang de schijn ook duurt, uiteindelijk zal de werkelijkheid zichtbaar worden. Welke werkelijkheid? Dat deze mensen op vernuftige wijze in andermans leven binnenstappen en misbruik maken van de zondige verlangens die daar heersen. Samen leven ze vervolgens deze begeerten uit (zie vers 6). En – volgens vers 7 – ondertussen maar Bijbelstudies en theologische cursussen volgen…

7. De hamvraag: hoe is dit toch mogelijk?!
Paulus laat geen onduidelijkheid bestaan van de manier waarop deze mensen binnen de gemeente te werk gaan en waar dit gedrag op uitdraait.
De vraag die blijft en waar we mee blijven worstelen, is hoe dit toch mogelijk kan zijn binnen de gemeente van Jezus Christus. Ik dacht altijd dat Paulus in vers 2-5 sprak over de mensheid in het algemeen, de mensheid in de eindtijd – tot ik dit gedeelte in zijn context begon te lezen en begreep dat het hier over mensen binnen de gemeente gaat en niet erbuiten. Hoe kan dit? Hoe is het mogelijk dat je enerzijds grof in zonde leeft en aan de andere kant de schijn van godsvrucht hebt? Vanuit de tekst zou ik twee antwoorden naar voren willen brengen.
Ten eerste leren we vanuit vers 7 dat mensen altijd maar bezig kunnen zijn met leren en theologie bedrijven, zonder dat dit invloed heeft op de levensstijl. Met andere woorden: de leer blijft in het leven van zulke mensen krachteloos. Het is pure intellectualiteit, maar geen door de Geest vervulde realiteit. De leiding van de gemeente laat in dit geval te veel de oren hangen naar wat mensen zeggen en zijn te snel tevreden met theologische verhalen.
Het tweede antwoord ligt in het verlengde hiervan, omdat we in vers 5 lezen dat echte gelovigen in Christus en de leiding van de gemeente afstand dienen te bewaren tot deze zondaars. Maar wanneer men uitsluitend genoegen neemt met indrukwekkend theologisch gepraat en niet doorvraagt op gedrag en levensstijl, zorgt men ervoor – onbedoeld – dat er geen zicht komt op de werkelijkheid achter al dit gepraat. En zo woekert de zonde voort. Er is een gebrek aan echte ontmoeting. Er is een gebrek aan persoonlijke binding. Er is totaal geen toezicht op de leden van de gemeente. Mijn antwoord op de vraag “Hoe is het toch mogelijk dat mensen binnen de gemeente in alle ruimte en tegelijkertijd in het geheim hun zondige begeerten kunnen uitleven?” luidt, dat de leiders van de gemeente – maar ook de lokale gemeente als geheel – ernstig aan het slapen zijn. Dat kan niet anders. Geen toezicht op persoonlijke heiligmaking en het te snel genoegen nemen met theologische praatjes zijn een fatale combinatie en een ernstig gevaar voor de geestelijke gezondheid van de christelijke kerk.
Je zou het als volgt kunnen samenvatten: óf de leer van het Evangelie overruled jouw begeerten met kracht, óf jouw begeerten overrulen de leer van het Evangelie in de praktijk. Wie dit laatste tolereert, kan volgens Paulus zware tijden verwachten.

Blogarchief