SalvationInGod

Posts tonen met het label Heilige Geest. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Heilige Geest. Alle posts tonen

zondag 22 november 2020

Heiliging – toeleven naar de Dag van God

Petrus’ aansporing tot een heilige levenswandel in het licht van Christus’ wederkomst

De manier waarop we kijken naar de toekomst heeft invloed op onze beleving van praktische heiligmaking. De manier waarop we nadenken over praktische heiligmaking heeft invloed op ons perspectief voor de toekomst. De apostel Petrus wist dit. In het derde hoofdstuk van zijn tweede brief zien we hoe hij christenen stimuleert om een heilig leven te leven.


Maranatha-christen

Er bestaat een term die verwijst naar mensen die duidelijk laten merken dat zij de wederkomst van Jezus Christus verwachten: de maranatha-christen (letterlijk vertaald: de “Kom-Heere-Jezus!-christen”, zie ook 1 Korinthe 16:22). Deze term is in beginsel positief en sympathiek, maar kan ons ook op het verkeerde been zetten. Want als het goed is, verwacht iedere christen de Heere Jezus en niet slechts degenen die dit meer dan gemiddeld laat merken.

Bovendien loopt deze term het risico een verwijzing te zijn naar iets wat ondergeschikt is aan de werkelijke boodschap die de auteurs van het Nieuwe Testament hebben willen overbrengen. Deze boodschap wordt door de Heere Jezus Zelf op een kernachtige manier verwoord:

“En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn.” (Openbaring 22:12)

Christus’ boodschap is kort en bondig: “Ik kom!” en “Ik vergeld iedereen zoals zijn werk zal zijn!” Als een christen denkt aan de wederkomst, zou dit de hoofdgedachte moeten zijn. Soms lijkt het alsof christenen meer bezig zijn met de weg naar de wederkomst, zeg maar de “eindtijd-routekaart”, dan met de wederkomst zelf. En dat is jammer. Want het proberen te leggen van een eindtijd-puzzel is uitermate speculatief werk. Wie probeert om met de krant naast de Bijbel te duiden in welke fase van de geschiedenis wij ons bevinden, komt erachter dat de puzzelstukjes zomaar van vorm kunnen veranderen. En dan passen de stukjes ineens niet meer zo goed. God werkt namelijk niet op grond van onze eindtijd-scenario’s, maar op grond van Zijn eeuwige raadsbesluit. En in dit raadsbesluit heeft Hij bepaald dat Hij Zijn Naam verheerlijkt door Zijn genade in Zijn Zoon te openbaren. Hij zal de geschiedenis van deze wereld naar zijn einde leiden en de schepping vernieuwen (Openbaring 5:1-14).


Jezus Christus: Bron van heiligmaking

Het hoeft ons niet te verwonderen dat, wanneer de auteurs van het Nieuwe Testament schrijven over wederkomst en de vernieuwing van alle dingen, Jezus Christus het Middelpunt van de aandacht vormt. De apostel Petrus vormt hierop geen uitzondering. In zijn tweede brief – zijn testament – zien we hoe hij de gelovigen bemoedigt en vermaant met het perspectief op de komende Christus. Wellicht opmerkelijk: de brief beschrijf op geen enkele manier een route die zou moeten leiden tot de wederkomst, maar is zeer praktisch van aard.

In 2 Petrus 1:1-11 zien we hoe het kennen van God in Christus, door de beloften van het Evangelie (1:3-4) als het fundament van een heilig leven wordt neergelegd (1:5-9). De weg van heiliging, de weg van het groeien in godsvrucht geeft ons een sterkere zekerheid dat wij door God zijn uitverkoren tot het eeuwige leven (1:10) en geeft ons een sterkere hoop dat wij eens in de tegenwoordigheid van Christus zullen zijn (1:11).

Petrus verbindt het kennen van God in Christus, de heilige levenswandel van de christen en de wederkomst van Christus met elkaar. Het is eigenlijk de drie-eenheid van het christenleven: geloof (het kennen van God in Christus), hoop (de verwachting van Christus’ komst) en liefde (de heilige levenswandel).


Dwaalleer: bedreiging voor heiligmaking

In de gemeenschap van gelovigen, waar Petrus zijn brief aan richt, wordt deze drie-eenheid van het christenleven wordt bedreigd. De heilige levenswandel wordt bedreigd. Waardoor? Het antwoord lezen we in 2 Petrus 2:1-3:

“Maar er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, zoals er ook onder u valse leraars zullen zijn, die heimelijk verderfelijke afwijkingen in de leer zullen invoeren. Daarmee verloochenen zij zelfs de Heere, Die hen gekocht heeft, en brengen zij een snel verderf over zichzelf. En velen zullen hen, door wie de weg van de waarheid gelasterd zal worden, op hun verderfelijke wegen navolgen. En zij zullen u door hebzucht met verzonnen woorden uitbuiten. Het vonnis over hen is reeds lang in werking en hun verderf sluimert niet.”

Let goed op wat Petrus hier schrijft. Wat is het probleem van de dwaalleraars? Dat zij hebzuchtig zijn? Ook. De hebzucht van de dwaalleraars is het motief van hun optreden. Maar als we de analyse van het probleem op dit punt zouden beëindigen, hebben we niet genoeg gezegd. Want de kern van het gevaar benoemt Petrus in vers 1: zij verloochenen de Heere, Die hen gekocht heeft. Zij verloochenen Christus. Dat zijzelf hebzuchtig zijn, is alleen al voor henzelf een gevaarlijke toestand. Maar dat zij vanuit die hebzucht de boodschap over de Persoon en het werk van Christus verdraaien, is voor de hele geloofsgemeenschap bedreigend. Zij vallen de Bron van godsvrucht aan. In geestelijke zin verminken zij Christus. Een verkeerd zicht op Christus leidt tot een vruchteloos leven. De essentie van Petrus’ boodschap – en ook de boodschap van het Nieuwe Testament – is dat als wij een stevig, zegenrijk fundament voor heiliging willen leggen, wij allereerst bij Christus dienen te beginnen. Daarom is de dwaalleer, die in 2 Petrus wordt bestreden, zo gevaarlijk. Het wordt gevaarlijk wanneer een aanslag wordt gepleegd op de reddende kennis van God in Christus. Daarom is het van cruciaal belang dat we ons voortdurend voeden met de boodschap van het Evangelie zoals de Bijbel deze leert.


De wederkomst: voltooiing van heiligmaking

Sommige mensen denken wellicht: je schrijft dit alles uit eigenbelang, voor je theologische eigen gelijk. Het is lekker gemakkelijk om alles wat niet in jouw straatje past, als “dwaalleer” te bestempelen. Niets is minder waar. Juist omdat volgens de Schrift – en dus ook volgens 2 Petrus – geloofsleer verbonden is met het geloofsleven, is het van het allergrootste belang om te onderzoeken of iemand de Bijbelse Christus verkondigt. En dat heeft alles te maken met de komst van Deze Christus. Het is namelijk Deze Christus met Wie wij oog in oog zullen staan op de Dag van God (2 Petrus 3:12). Het is Deze Christus met Wie Zijn kinderen de eeuwigheid zullen doorbrengen.

De Dag van God is voor een christen geen onheilspellende Dag; het is voor de christen een Dag om naar toe te leven. Het leven van een christen is een toeleven en toegroeien naar het moment van de verheerlijking. In het Nieuwe Jeruzalem zullen zij ten volle zijn, wat zij hier en nu ten dele al zijn: als Jezus (zie Romeinen 8:29; 2 Korinthe 3:18; 1 Johannes 4:17).

De hoop en verwachting van christenen is “de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.” Deze hoop en verwachting kan en mag niet worden losgemaakt van de Persoon en het werk van Jezus Christus – de reddende boodschap van het Evangelie. Christus, Die Zichzelf als een smetteloos en onbevlekt Lam heeft gegeven en Zijn Kerk heeft vrijgekocht met Zijn kostbaar bloed (1 Petrus 1:18-19), bekleedt diezelfde Kerk met Zijn perfecte, volmaakte gerechtigheid. Op het moment dat iemand door het geloof met Deze Christus wordt verenigd, treedt hij of zij in geestelijke zin het Koninkrijk van God binnen (2 Petrus 2:9). Vanaf dat moment start ook het proces van praktische heiligmaking, waarin God Zijn kinderen – door het geloof in Christus vanuit de kracht van Zijn Woord en Geest – vormt en doet groeien naar het Beeld van de komende Christus.


Goede werken: demonstratie van heiligmaking

Dit perspectief geeft Petrus de vrijmoedigheid om de lezers van zijn brief aan te sporen een heilig leven te leiden (2 Petrus 3:11). Op dit punt vind ik het opmerkelijk dat de Herziene Statenvertaling vers 10 op de volgende manier weergeeft:

“Maar de dag van de Heere zal komen als een dief in de nacht. Dan zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen brandend vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen verbranden.”

Het gaat mij om het laatste woord van dit vers, “verbranden.” Wat voor logica zit er achter de oproep in vers 11 – om een heilig leven te leiden – als alle werken uiteindelijk zullen verbranden? Het antwoord luidt: die logica is er niet. Wat dit betreft volg ik de vertaling van de NBG en NBV, die stellen dat de werken “aan het licht zullen komen.” Als we het Bijbelse kader over deze zaak verbreden, is het bovendien onjuist te veronderstellen dat alle werken zullen verbranden. Zo lezen we in 1 Korinthe 3:10-15:

 “Overeenkomstig de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt daarop. Ieder dient er echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus. Of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro, ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen. Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.”

Hoewel Paulus hier schrijft dat iemands werk kan verbranden – dat wil zeggen: hetgeen gedaan is, werd niet gedaan met het oog op de eer van God en het heeft niet gediend tot opbouw van de Gemeente van Christus – stelt hij niet dat alle werken zullen verbranden. Werken kunnen standhouden. Welke werken zijn dat? Het zijn de werken die in 2 Petrus 3:11 worden aangeduid als godsvrucht. Het zijn werken die getuigen van een heilige levenswandel. Het zijn werken die, volgens 2 Petrus 1:3-11, zijn gedaan vanuit de kracht van Gods Geest, door de kennis van Hem in Zijn Zoon, Jezus Christus, en door het geloof in de beloften van het Evangelie. Voor iemand, die God in Christus heeft leren kennen, is praktische heiligmaking geen last, maar een voorrecht. Heiliging is verbonden aan de bestemming van iedere christen. Een “geloof” in Christus dat zich probeert te ontdoen van dit voorrecht, is geen echt geloof. In dit opzicht is de Dag van God angstaanjagend voor degenen die zo’n soort geloof in elkaar geknutseld hebben. Het oordeel bepaalt niet wáár iemand de eeuwigheid doorbrengt, het oordeel demonstreert waaróm dit zo is. Als wij voor Christus zullen verschijnen, zal openbaar worden dat Zijn kinderen – in meerdere of mindere mate – de weg van praktische heiligmaking zijn gegaan. Er zal godsvrucht worden gevonden. Misschien bescheiden, misschien in overvloed. Maar dát het aanwezig zal zijn, is geen vraag.


Christus centraal in het leven van alledag

De christen mag nu, vandaag, op dit moment leven met het zicht op de Dag van God, vanuit de zekerheid van het geloof dat Jezus Christus het oordeel in zijn of haar plaats heeft gedragen. Wie door het geloof verenigd is met Christus, heeft niets te verliezen. Hij heeft alle geestelijke zegeningen ontvangen – wijsheid van God, gerechtigheid, heiliging en verlossing, zie 1 Korinthe 1:30 – en mag vanuit deze genade toeleven naar de Dag dat hij de volle erfenis zal ontvangen.

Iedere dag in deze voorbijgaande wereld krijgt betekenis in het licht van Christus’ verlossingswerk en komst. Geen werk, dat wordt gedaan door de kracht van Gods Geest en vanuit het geloof in Christus, is tevergeefs. Het is niet voor niets dat Paulus in de opsomming van 1 Korinthe 1:30 ook heiliging noemt. Christus Zelf is onze Heiliging. Wie denkt dat hij zich moet inspannen om op de Dag van God “genoeg” goede werken te hebben om het oordeel te overleven, moet zijn gedachten laten voeden en corrigeren met heerlijke verlossingswerk van Jezus Christus. Praktische heiligmaking is geen race tegen de klok, maar het “uitbuiten van de geschikte tijd” (Efeze 5:15-16). Met zekerheid – want in Christus hebben wij alles ontvangen wat tot het leven en de godsvrucht behoort (2 Petrus 1:3) – en met verwachting. Immers, wij verwachten Hem, Die komt met de wolken (Openbaring 1:7a). Wie leeft met deze zekerheid en verwachting, mag met eer de naam Maranatha-christen dragen!

zondag 24 november 2019

Christus is alles!

Handreikingen voor Bijbelverklarende prediking

Wat is een goede preek? Wanneer kun je zeggen dat een preek het vermogen heeft levens van mensen te veranderen? Hangt het alleen van de Heilige Geest af? Of heeft de prediker hier ook een rol in?
De afgelopen tijd heb ik vaker nagedacht over prediking. Als ik Gods Woord mag verkondigen, wát wil ik de mensen dan meegeven? Gebruik ik de Bijbel voor mijn eigen agenda, of zoek ik biddend naar Gods leiding en wil ik in afhankelijkheid van Hem een boodschap aan de gemeente brengen?

De zoektocht naar evenwichtige prediking
Toen ik bezig was met de prekenserie over Psalm 66, kreeg ik een nieuw, verfrissend inzicht met betrekking tot de Godgecentreerdheid van God Zelf. En zoals Paulus spreekt over “de schijn van godsvrucht” (2 Timotheüs 3:5), zo is het ook mogelijk te spreken over “de schijn van Godgecentreerdheid.”
Ik heb ontdekt dat het mogelijk is op een manier te preken die Godgecentreerd lijkt, maar die ten diepste voortdurend bezig is met de mens.
In één van de preken over Psalm 66 heb ik gezegd – misschien was het prikkelend, maar toch ook vol overtuiging – dat God alleen tevreden is met Zijn eigen werk. Schakel ik hiermee het werk van de mens uit? Wil ik hiermee zeggen dat het handelen van de mens totaal geen waarde heeft voor God? Betekent dit dat de mens kan doen waar hij zin in heeft, omdat God toch wel Zijn plan uitwerkt? Is de prediking van Gods Woord niet juist het activeren van mensen?
Zeker, de prediker wil dat de toehoorders anders naar huis gaan dan dat zij naar de eredienst zijn gekomen. De cruciale vraag is echter: hoe ziet dit anders-zijn eruit en op welke manier wordt dit tot stand gebracht?
Ik ben ervan overtuigd dat God door de prediking van Zijn Woord mensen gelijkvormig wil maken aan het Beeld van Zijn Zoon. De reactie van de hoorders is wel degelijk van doorslaggevend belang. Tegelijkertijd besef ik als spreker dat deze reactie niet losgemaakt kan en mag worden van het werk van de Heilige Geest. Als Gods Geest niet werkt in de prediking, komt er nul respons. Er zal geen vrucht komen. Dus, als variant op Paulus’ woorden uit 1 Korinthe 3:6, kan ik stellen dat “ik heb verkondigd, maar dat God Degene is Die de vrucht en de groei geeft.”
Wie Gods Woord verkondigt, ervaart de spanning tussen enerzijds de inspanning die je moet leveren om een boodschap op papier te zetten en anderzijds de onmacht om voor de vrucht op deze boodschap te zorgen. Ik kan er zelf niet voor zorgen dat mensen meer gelijkvormig gemaakt worden aan het Beeld van Christus. Ik kan er niet voor zorgen dat mensen groeien in de kennis van Christus. Ik kan er niet voor zorgen dat mensen de Bijbelse geboden gehoorzaam zijn. Toch heb ik de plicht Christus te verkondigen en op te roepen tot gehoorzaamheid. Uiteindelijk is het een zaak van geloof en vertrouwen dat God deze boodschap door de Heilige Geest toepast aan de harten van de hoorders.

Prediking: geen podium voor de mens
Het besef dat de vrucht op de prediking niet in handen van de prediker zelf ligt, moet leiden tot nederigheid. Een prediker moet zijn plaats weten. Een prediker staat weliswaar óp het podium (de kansel) maar het is geen podium vóór hem. De kansel is het podium van God. Daar wordt Zijn Woord verkondigd, daar wordt getuigd van Zijn verlossingswerk in Christus. Prediking betekent God aan het Woord laten komen. Dat tijdens de preek een mens op het podium of op de kansel staat, doet niet terzake. Het is Gods Woord dat moet klinken.
Hoewel dit vanzelfsprekend lijkt, is het voor predikers niet altijd gemakkelijk. Het vraagt zelfverloochening om Gods Woord te verkondigen. De prediker zelf heeft namelijk zijn eigen gedachten en denkbeelden en als mens zijn we snel geneigd deze denkbeelden in de Bijbeltekst te passen en meten. Als we dit doen, verkondigen we niet Gods Woord, maar ons eigen woord. En wanneer dat gebeurt, is de mens het podium op geklommen – niet alleen letterlijk, maar ook geestelijk.

God op het podium: de Drie-eenheid en prediking
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat predikers in de prediking niet zichzelf, maar God centraal stellen? Wat maakt een preek écht Godgecentreerd? Als God Zelf het Centrum van de preek is, zullen we de prediking moeten vormgeven in het kader van de Drie-eenheid:

1. Laat God de Vader spreken
Een preek moet altijd gebaseerd zijn op Gods Woord. De Vader heeft gesproken door Zijn Woord. Dit is in de christelijke kerk de standaard voor prediking. Maar hiermee is lang niet alles gezegd. Want hoe laat je God spreken?
Heel concreet: pak een gedeelte uit de Bijbel, met een logisch begin en een logisch einde (een perikoop). Beperk je tot dit gedeelte. Houd je in de voorbereiding alleen bezig met dit gedeelte. Doe exegese. Dit betekent dat je de context van het gedeelte analyseert, de structuur van de tekst vaststelt, de boodschap ontdekt en in een paar concrete punten op papier zet.
Deze benadering verschilt fundamenteel met de zogenaamde thematische prediking. Een prediker dient in dit stadium te vermijden dat hij zijn eigen geloofservaringen leidend laat zijn bij het formuleren van zijn boodschap. Exegese doen betekent dat de prediker zwijgt, zodat God kan spreken. De prediker dient zich te concentreren op de Bijbeltekst. Hij moet zich helemaal onderdompelen in het betreffende gedeelte. De tekst geeft de boodschap. De tekst geeft overvloedige stof tot nadenken. De tekst is een puzzel, gevormd door grammaticale en analytische stukjes. Het is de taak van de prediker deze stukjes te laten zien en om duidelijk te maken wat de samenhang hiervan is.
Hoewel dit gemakkelijk lijkt, is het in de praktijk een pittige opdracht. Nog voordat we de hele Bijbeltekst goed en wel op ons in hebben laten werken, roepen we er in gedachten al van alles bij. Hoe moeilijk dit ook is, deze gedachten moeten tot zwijgen worden gebracht. De verzoeking om niet God, maar zichzelf aan het woord te laten, is bij predikers een reëel gevaar.
We moeten ervoor waken om niet de ballast van het verleden mee te nemen in preekvoorbereiding. Sommige predikers zijn bepaalde kerkelijke kringen “ontvlucht” of hebben ontdekt dat ze jarenlang een onbijbelse leer hebben gehoord. Dit hoor je – soms subtiel, maar heel vaak ook niet zo subtiel – terug in preken. Dit is niet handig. Stel jezelf de volgende twee vragen wanneer je overweegt om een dwaalleer uit een bepaalde kerkelijke stroming of traditie ter sprake te brengen:

a. Als iemand uit de betreffende kerkelijke stroming of traditie naar deze preek zou luisteren, hoort hij dan een uitnodiging of stoot het hem af?
Als je zelf jarenlang hebt geworsteld met een Bijbels onderwerp en je hebt van God het licht hierover mogen ontvangen, dan kom je tot de conclusie dat je de tijd vóór deze ontdekking niet in het heldere licht van deze waarheid hebt geleefd. Dit betekent dat deze waarheid voor een deel door de kerkelijke traditie of stroming is bedekt. Onze menselijke reactie is dat we zullen zeggen: “Waarom zien zij dit niet?” Je snapt niet meer hoe anderen tot bepaalde conclusies kunnen komen. En je wilt ze graag overtuigen. Als het in jouw vermogen zou liggen, zou je de mensen het licht geven, zodat ze gaan zien wat jij ziet. Hoewel dit begrijpelijk is, kan het ook een gevaar met zich meebrengen: je onbegrip wordt groter. En je gaat denken: “Als ik mag preken, zal ik eens laten zien hoe het zit…”
Als je dit doet, denk dan heel goed na over de vraag hoe je dit gaat formuleren. Mensen worden niet overtuigd van jouw uitleg, omdat je roept dat wat zij geloven onzin is. Of omdat het onbijbels is. Of omdat het belachelijk is. Zulke woorden moet je in dit soort gevallen altijd zien te vermijden. Hoewel het te begrijpen is dat je mensen graag het licht gunt, zal het respect voor jou als prediker niet groeien als je zonder duidelijke, Bijbelse argumentatie roept dat een bepaalde leer belachelijk is. Nu zal er ongetwijfeld iemand zijn, die zegt: “Jezus Zelf was ook fel tegen de Schriftgeleerden en Farizeeën.” Dat is waar. Maar hij deed dit nooit puur en alleen om Zijn Eigen gelijk te halen en om het ongelijk van de ander te bewijzen. Zijn doel was om mensen het licht te geven, zodat zij zich in geloof tot Hem zouden wenden en om door Hem behouden te worden. Dit moet het kenmerk van de prediker zijn: als hij de dwaalleer benoemt en ontmaskert, is in zijn betoog liefde te horen. Liefde is gunnende bewogenheid vanuit het hart. Mensen kunnen zien en horen dat je ze oprecht iets wilt schenken. Dat iemand niet overtuigd wordt door jouw woorden – wat, zoals hierboven ook al gesteld is, alleen de Heilige Geest kan geven – kan jou als prediker niet aangerekend worden als je duidelijk het Woord hebt verkondigd. Wat jou wél aangerekend kan worden, is dat mensen de gunnende bewogenheid hebben gemist.

b. Hoe relevant is het benoemen van deze specifieke dwaalleer in de gemeente waar ik Gods Woord mag verkondigen?
De tweede vraag die gesteld moet worden bij het ter sprake brengen van een onbijbelse leer (of een onbijbels accent van een bepaalde leer) is of het wel relevant is voor de groep die de preek op dat moment hoort. Als ik in een baptistengemeente spreek over de doop, en ik besteed twintig minuten aan het “bestrijden” van de kinderdoop, dan is het de vraag hoe effectief dat is. En als ik in een Pinkstergemeente begin te klagen over kerkelijke stromingen die “te weinig aandacht hebben voor het werk van de Heilige Geest”, dan lijkt dit meer op leedvermaak en preken voor eigen parochie in plaats van een zinnige en opbouwende bijdrage. Bij alles wat de prediker zegt, moet hij de vraag stellen in hoeverre dit werkelijk betrekking heeft op de gemeente waar hij preekt. Hoewel het vanuit menselijk oogpunt begrijpelijk is dat we anderen willen laten zien dat zij (een deel van) de waarheid op een bepaalde manier “bedekt” belijden en beleven, is dit absoluut niet het hoofddoel van prediking. Dat heeft te maken met de tweede Persoon binnen de Drie-eenheid.

2. Laat God de Zoon zien
Het kerndoel van prediking is dat God de Zoon zichtbaar wordt. De prediker wil Hem laten zien. Prediking is in feite het schenken van Christus vanuit het gedeelte dat wordt behandeld. God biedt Zijn Zoon aan, en in Hem de verlossing die de wereld nodig heeft. Het communiceren van dit aanbod is kenmerkend voor christelijke prediking.
Dit betekent dat prediking in de eerste plaats helemaal niet draait om morele verandering; prediking betekent in beginsel helemaal niet dat mensen worden gestimuleerd om allerlei regels te gaan volgen “omdat dit nu eenmaal zo in de Bijbel staat.”
Willen we dan geen verandering bij mensen zien? Natuurlijk willen we dat, maar opnieuw moeten we de vraag stellen: hoe wordt die verandering tot stand gebracht? Als we ontdekken hoe God het geloof in Christus ontworpen heeft en als we leren begrijpen wat Zijn doel met prediking is, zullen we ook gaan zien hoe mensenlevens door het geloof en door de prediking worden veranderd.
In dit opzicht is het voor predikers gevaarlijk om de vrucht van het geloof te prediken. Hier loop ik het risico verkeerd begrepen te worden. Ik ben niet tegen kenmerkenprediking. Ik ben niet tegen prediking die de vrucht van het geloof benoemt. Ik ben niet tegen prediking die onderscheidend is. Ik ben niet tegen prediking die laat zien dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen iemand die leeft vanuit de verbondenheid met de Heere Jezus en iemand die geen christen is. Het is juist noodzakelijk om dit radicale onderscheid in prediking vast te houden; de Bijbel doet dit zelf immers ook.
Waar ik wel op tegen ben, is het prediken van de vrucht van het geloof in de veronderstelling dat de vrucht op deze manier wordt voortgebracht. Wat ik hiermee bedoel, is dit: een prediker kan tot de conclusie komen dat veel kerkgangers een gebrek aan toewijding vertonen, maar het prediken van toewijding zorgt niet automatisch voor meer toewijding. Wanneer een voorganger ziet dat er weinig onderlinge liefde is, gaat het preken van de onderlinge liefde er niet automatisch voor zorgen dat mensen elkaar meer gaan liefhebben. En zo kunnen we dit op alle aspecten van het geloofsleven toepassen. Met welke valkuilen moeten we rekening houden als we tóch op deze manier preken?

a. Deze stijl van prediking baant de weg voor activisme en wetticisme
Het lijkt heel gemakkelijk, haast een open deur: wat is de taak van de prediker als hij ziet dat er een gebrek aan liefde is in de gemeente? Juist, preken over de liefde en over liefhebben! Hij moet de hoorders stimuleren lief te hebben. Toch?
Ja, uiteraard. Maar als dit de enige boodschap van de preek is, is het in de kern geen christelijke prediking. Hij heeft iets gedaan wat in feite ieder mens kan doen – hij heeft een beroep gedaan op de moraliteit van de hoorders. Iedereen kan dit doen. Politici, activisten en geestelijke leiders van andere godsdiensten doen allemaal een beroep op ons morele bewustzijn. Een christelijke prediker is echter onderscheidend: hij verkondigt “Jezus Christus, en Die gekruisigd” (1 Korinthe 2:2). Als hij ook een morele boodschap gaat houden, valt dit onderscheid weg. Dan wordt hij inderdaad ook een “spreekbuis” van geboden en regels. Het gevaar van moralistische prediking is dat het mensen wil doen geloven dat, zolang zij de juiste werken doen, zij goed bezig zijn. Met andere woorden: het gevaar van aanvaarding op valse gronden.

b. Deze stijl van prediking legt een sterke nadruk op wat de gelovige moet doen
Een duidelijk kenmerk van moralistische prediking is dat het handelen van de hoorder wordt bevraagd en – waar nodig – wordt gestimuleerd om het in het vervolg anders en beter of – om het heel geestelijk te maken – Bijbels te doen. Dit bedoelde ik met “de schijn van Godgecentreerdheid.” De kans bestaat dat de hoorder in dit geval naar huis gaat met het gevoel dat hij allerlei dingen anders moet gaan doen, omdat hij dan God verheerlijkt. Het kan zijn dat mensen terecht tot de conclusie komen dat ze dingen anders moeten aanpakken. De vraag is niet of dit een gezond gevolg van een preek is. Het is een kerngezond kenmerk van een preek!
De cruciale vraag is wel: met welke motivatie is de hoorder naar huis gestuurd? Wat is hem in de preek aangereikt om te hopen op een echte verandering in zijn leven? Is hem verteld dat de hoop op verandering niet in hemzelf ligt, maar in het Evangelie van Jezus Christus? Als een prediker mensen naar huis stuurt met de boodschap dat ze zelf de verandering in hun leven moeten forceren, dan is dit ronduit wreed. Prediking is nooit bedoeld om mensen het idee te geven: “Je moet veranderen, ik zeg vanuit de Bijbel wat je moet doen, maar hoe je dit moet doen? Zoek dat thuis maar uit. Het is nu aan jou.” Een prediker mag mensen nooit op deze manier naar huis laten gaan. Predikers die beweren Godgecentreerd te zijn omdat zij oproepen tot Godverheerlijkende gehoorzaamheid aan Zijn Woord, zijn in werkelijkheid helemaal niet Godgecentreerd als zij enkel en alleen de gelovige aan het werk zetten. Want in het werken van de gelovige is God Zelf aan het werk (Filippenzen 2:12-13).

c. Deze stijl van prediking scheurt het werk van Christus in tweeën
Uiteindelijk is het onevenwichtige accent van deze vorm van prediking (oproepen tot gehoorzaamheid aan Gods Woord en enkel uitgaan van de verantwoordelijkheid van de gelovige) te wijten aan het feit dat het verlossingswerk van Jezus Christus in tweeën gescheurd wordt. Men haalt uit elkaar wat bijeengehouden moet worden. Het is een fundamentele fout te denken dat Christus’ werk in de gelovige – door Zijn Geest – losstaat van Christus’ werk voor de gelovige aan het kruis. De Geest van Christus werkt nooit buiten het verlossingswerk van de gekruisigde Christus om. De Geest van Christus past juist toe wat de gekruisigde Christus aan het kruis met Zijn bloed heeft verworven. Het kán daarom niet bestaan dat kerkgangers op zichzelf teruggeworpen worden in de dagelijkse strijd van het geloofsleven en in het groeien in heiliging. Het leven van een christen is ten diepste het leven dat de Gekruisigde voor hem heeft gekocht aan het kruis en dat in hem wordt uitgewerkt door de Geest van de Gekruisigde. Daarom kán het niet bestaan dat een oproep tot een heilige levenswandel niet wordt gekenmerkt door de prediking van het kruis van Christus. Wie hoort van de noodzaak van levensheiliging, maar niet hoort van de Gekruisigde, wordt in de hoek van de wanhoop gedreven. We moeten het werk van God de Zoon en God de Heilige Geest niet van elkaar isoleren en verzelfstandigen, alsof ze onafhankelijk van elkaar werken.

3. Laat God de Heilige Geest werken
Dit brengt ons bij de derde Persoon van de Drie-eenheid: de Heilige Geest. Paulus stelt in Galaten 3:1-2 de volgende vragen:

“O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd om de waarheid niet te gehoorzamen; u voor wie Jezus Christus eerder voor ogen is geschilderd alsof Hij onder u gekruisigd was? Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?”

Paulus is heilig verbolgen over het feit dat de Galaten zo gemakkelijk zijn afgeweken van het Evangelie. Merk op dat hij in deze twee verzen bijna alle essentiële kenmerken van het geloofsleven noemt, die ook aan bod komen in de prediking: gehoorzaamheid (vers 1), Jezus Christus de Gekruisigde (vers 1), de Heilige Geest (vers 2) en het geloof (vers 2). Wat mij betreft staat in Galaten 5:6 nog een ander, onmisbaar kenmerk, namelijk de liefde.
Deze tekst bevestigt wat we zojuist hebben gezien: een oproep tot gehoorzaamheid aan Gods Woord, de oproep tot een heilige levenswandel, kan niet bestaan zonder het schilderen van de gekruisigde Christus.
Predikers die doen alsof het kruis van Christus enkel en alleen betekenis heeft voor de rechtvaardiging en geen enkele betekenis heeft voor de heiliging (want dat is “iets van de Heilige Geest”) werken aan een valse tegenstelling.
Er wordt soms gedaan alsof preken voor ongelovigen gevuld moeten zijn met woorden over het kruis en dat preken voor gelovigen moeten worden gekenmerkt door het spreken over de Heilige Geest. Zo van: “Als je geestelijk leven wilt, moet je naar het kruis; als je een dieper geestelijk leven wilt, moet je meer van de Geest hebben.” Een prediker die spreekt voor een groep gelovigen en is gestopt met spreken over het kruis van Christus, omdat dit zogenaamd een gepasseerd station is en omdat het nu allemaal door de kracht van de Heilige Geest moet gebeuren, is vergeten dat het Evangelie van de Gekruisigde vandaag even nodig, even bevrijdend en even krachtig is als toen hij het voor het eerst verkondigde.
Preken bezitten geen geestelijke kracht omdat de kracht van de Heilige Geest benadrukt wordt. Een preek wordt krachtig op het moment dat Jezus Christus verkondigd wordt. In Johannes 15:26 lezen we dat de Heilige Geest zal getuigen over Jezus. De vraag of een preek de kracht van de Heilige Geest bezit vanwege de oproep tot levensheiliging, terwijl het getuigenis over Christus’ verlossingswerk ontbreekt, moeten we dus ontkennend beantwoorden.
Daarbij moeten we nuchter stellen dat wij de uitwerking van preken niet zelf in de hand hebben. Gods Geest werkt niet op een voor ons logische of begrijpelijke manier. Er zit een mysterie in. We kunnen de Geest niet vatten. En als wij Hem proberen te vatten, weten we zeker dat we Hem kwijt zijn. Hij laat zich niet sturen door mensen. Hij werkt Gods verlossingsplan uit, dat voor de grondlegging van de wereld is ontworpen. Hij laat Zich niet voor het karretje spannen door een prediker, die graag meer toewijding, onderlinge liefde, gebed, offers of vergevingsgezindheid in de gemeente wil zien, maar die tegelijkertijd voorbijgaat aan het verlossingswerk van de Gekruisigde. De Heilige Geest werkt door de verkondiging van Jezus Christus, de Gekruisigde. Door het verlossingswerk van Christus toe te passen aan de harten van zondaren, geeft de Heilige Geest kracht om te geloven, worden de beloften uit Gods Woord gekoesterd, wordt het leven van de gelovige gereinigd van de zonde – door het bloed van Christus – en groeit de vrucht van liefde uit het geplante mosterdzaadje van geloof. Wie al deze elementen van Gods verlossingswerk bewust voor ogen houdt in zijn preekvoorbereiding – Gods kracht, Gods beloften, Christus’ reinigende bloed, het geschonken geloof en de hieruit groeiende liefde – mag en kan vol verwachting zijn boodschap terugleggen in de handen van Degene Die hem gezonden heeft.


By John Piper. © Desiring God Foundation. Source: desiringGod.org

dinsdag 9 oktober 2018

Jeugdige begeerten, zuivere harten en zinloze discussies

Geestelijk volwassen van mening verschillen

Probeer je eens een levendige voorstelling te maken van de volgende situatie: acht christelijke mannen zitten verspreid over vier tafels in een ruimte van tien bij zes meter. Ze hebben hun Bijbel openliggen bij een controversieel gedeelte – laten we zeggen: Openbaring 20, over het duizendjarig vrederijk – en proberen elkaar te overtuigen van hun eigen gelijk. Het gesprek begon met gebed en het zingen van twee liederen, maar inmiddels is de discussie zó hoog opgelopen, dat degenen die buiten voorbij lopen stemgeluiden kunnen horen. Acht volwassen kerels buigen zich vol verontwaardiging – want “waarom snappen die andere zeven toch niet wat ik wél zie?” – over een Bijbelgedeelte en maken emotionele arm –en handgebaren die getuigen van onbegrip en ongeduld.

Een incidentje? Waarschijnlijk niet. In de christelijke wereld wil het vuur van de discussie nogal eens flink worden uitgebreid door het toevoegen van theologische olie. De zaak dreigt volledig uit de hand te lopen. Het niveau van de discussie is afgegleden van een theologisch gesprek tot een moddergevecht waarbij vol op de man wordt gespeeld. De tekst wordt niet behandeld of gelezen; in plaats daarvan passeren allerlei persoonlijke verwijten de revue. Een crisis ligt op de loer.
Helaas zijn dit geen fictieve beschrijvingen. De relaties tussen christenen onderling kan behoorlijk onder druk komen te staan door dit soort nare gebeurtenissen. Vriendschappen worden verbroken. Kerkenraden vallen uit elkaar. Kerken scheuren. Wat overblijft is een gepolariseerde bende die vooral bezig is het eigen gelijk – in eigen kring uiteraard – stevig te benadrukken.

Wat discussies blootleggen – behalve meningsverschillen
Moeten christenen met elkaar kunnen discussiëren? Dat hangt af van wat je bedoelt met discussiëren. Ik vind een “theologisch aftastend gesprek” meer tot de verbeelding spreken. Als er nog nét geen lichamelijk letsel toegebracht wordt tijdens een pittige discussie, dan mag het duidelijk zijn dat een christen niet goed bezig is. Van mening verschillen mag, elkaar (bijna) het ziekenhuis inslaan is waanzin.
Toch geloof ik dat discussies voordelen hebben. Voordelen waar christenen waarschijnlijk niet vaak over nadenken.
Bij discussies staren mensen zich vaak blind op de inhoud. Ergens geheel begrijpelijk, want discussies draaien uiteraard altijd om de inhoud. Er is echter een andere manier om naar discussies te kijken. En deze manier vinden we in 2 Timotheüs 2:22-26:

“Maar ontvlucht de begeerten van de jeugd. Jaag rechtvaardigheid, geloof, liefde en vrede na, samen met hen die de Heere aanroepen uit een rein hart. En verwerp de dwaze en onverstandige strijdvragen, in het besef dat zij conflicten voortbrengen. Een dienstknecht van de Heere moet geen ruzie maken, maar vriendelijk zijn voor allen, bekwaam om te onderwijzen, en iemand die de kwaden kan verdragen. Hij moet met zachtmoedigheid hen onderwijzen die zich verzetten. Misschien geeft God hun eens bekering, zodat zij tot erkenning van de waarheid komen en zij weer mogen ontwaken uit de strik van de duivel, door wie zij levend gevangen waren om zijn wil te doen.”

Het opvallende aan Paulus’ woorden is dat hier – buiten de onvermijdelijke meningsverschillen – nog iets zichtbaar wordt: de al dan niet werkzame aanwezigheid van de Heilige Geest.

Gezindheid belangrijker dan gelijk
Alleen al het geheel van vers 22 vormt een ontzettend sterk contrast. Vers 22a spreekt over de “begeerten van de jeugd.” Paulus stelt uitdrukkelijk dat deze gemeden moeten worden. Dat is nogal moeilijk, wanneer je bedenkt dat deze begeerten zich in jou als mens bevinden. Het zit in je. Wil je hier met een grote boog omheen kunnen lopen, dan zal je voor een deel dus met een grote boog om een deel van jezelf heen moeten lopen. En dat is wat Paulus hier wil zeggen. Geef het geen voeding. Ga er niet in mee. Laat je er niet compleet door in beslag nemen.
En dan vers 22b. Daar wordt melding gemaakt van vier deugden, vier kernwaarden van een christelijk karakter – de godsvrucht. Dit zijn gerechtigheid, geloof, liefde en vrede. En dat niet alleen: Paulus spreekt over een gemeenschap die de Heere als één geheel met een zuiver hart aanroept.
Dus tegenover de “begeerten van de jeugd” staat een “zuiver hart.” We hoeven niet lang na te denken om de vraag te kunnen beantwoorden wat de meeste voeding krijgt tijdens discussies. Zelden leveren felle discussies goede vruchten op. Het is dan ook niet vreemd dat Paulus in vers 23 stelt dat een christen niets van doen moet hebben met “dwaze en onverstandige strijdvragen.” Het zorgt in de meeste gevallen toch voor conflicten!
Het nut van discussies zit hem niet zozeer in het aspect van de inhoud, maar is vooral een goede graadmeter voor geestelijke volwassenheid. Hoe dan? Door te zien naar de vrucht van de Heilige Geest in gerechtigheid, geloof, liefde en vrede. Je kunt het gelijk aan jouw kant hebben, maar op hetzelfde moment bezig zijn het werk van de Heilige Geest te blussen door al ruziënd en als onruststoker gesprekken te voeren.

Het nut van bekering is de zin van discussie
Wanneer we de confrontatie zoeken met iemand die anders over bepaalde zaken denkt, moeten we altijd beseffen dat niet de theorie van de discussie de uiteindelijke waarde ervan bepaalt. “Ja, maar,” hoor ik nu iemand zeggen, “juist bij discussies gaat het toch om de inhoud?”
Ja, zoals wij hier invulling aan geven wel. Maar als je goed leest wat Paulus schrijft in 2 Timotheüs 2:25-26, kom je erachter dat het hem niet uitsluitend om de theorie gaat. Het gaat om levensstijl. Om bekering. Wanneer is een discussie of pittig gesprek nuttig? Als er aanleiding is iemand tot de orde te roepen. Wanneer iemand zich moet bekeren van een zonde of een opvatting die indruist tegen de kern van het Bijbelse getuigenis, is dit een goede, Bijbelse basis om een – als het moet – pittig gesprek te voeren.
Je voelt al wel aan dat het belang van deze zaken vele male verder reikt dan een bepaalde visie op eindtijd, doop, Israël of de gaven van de Heilige Geest.
Als ik de kinderdoop zou verdedigen, of ik zou geloven in een letterlijk duizendjarig vrederijk op aarde, dan heeft dit totaal geen gevolgen voor de manier waarop ik mijn belastingpapieren invul. Het heeft geen enkele invloed op mijn huwelijkstrouw. Het heeft geen gevolgen voor de manier waarop ik mijn dagelijks werk doe.
Als ik echter ga verkondigen dat de opstanding al heeft plaatsgevonden, dat Christus al is teruggekomen en ik daarom geen enkele zonde meer doe – waardoor ik alles kan goedpraten, ook de zonde – dan mag er wel een stevig gesprek gevoerd gaan worden. Waarom? Omdat mijn opvattingen zó haaks staat op de boodschap van het Evangelie en de realiteit van deze gebroken schepping, dat ik meer kwaad dan goed bijdraag aan het getuigenis van de Kerk.

Positie in Christus, niet in denominaties
Ik ken reformatorische én evangelische christenen met wie ik een geestelijke band ervaar. Verschillende opvattingen over doop, eindtijd, Israël of de charismata – de gaven van de Geest – zijn totaal geen bedreiging voor deze geestelijke band. Waarom niet? Omdat we vanuit de Schrift weten en erkennen dat wij door het geloof in Christus één zijn met elkaar en we de hartelijke liefde voor onze Verlosser en Heere én voor elkaar ervaren. Geen twist over welk secundair onderwerp – want daar hebben we het over – kan deze band verbreken. Het vraagt om het werk van de Heilige Geest dat christenen over deze drempels heen kunnen stappen en bereid zijn de toenadering te zoeken waar God Zelf de grond heeft gelegd: in Jezus Christus.
Ik hoef mijn identiteit niet te verloochenen, en ik mag – mits goed gefundeerd, na alle argumenten te hebben gewogen – uitkomen voor mijn opvattingen en in nederigheid erkennen dat God dit licht aan mij heeft gegeven door Zijn Woord. Wie je bent als christen en in welke traditie je staat, is uiteindelijk ook een vormingsproces waarbij je leert vragen te stellen en ernaar hongert de antwoorden hierop te vinden.
Wanneer we echter nadenken over onze positie in Christus en de onderlinge band die we als christenen met elkaar mogen ervaren, is de gezindheid vele malen belangrijker dan ons gelijk over onderwerpen van secundair belang. Alleen zó kan de vrucht van gerechtigheid, geloof, liefde en vrede groeien en tot uiting komen.

zondag 1 juli 2018

“Wij weten dat…” (2)

De boodschap van 1 Johannes

De eerste brief van Johannes is theologisch én – vooral – praktisch een hele spannende brief. Dat wordt vanaf dit deel duidelijk. Na de inleiding van vers 1-4 zien we dat Johannes begint met een geestelijke inspectie. Laten we vooral ook goed onthouden dat hij in vers 4 heeft gezegd dat hij de brief heeft geschreven opdat “uw” (volgens sommige vertalingen “onze”) blijdschap vervuld zal zijn. Beide vertalingen kunnen. Johannes wil dus bijdragen aan de blijdschap van de gelovigen die deze brief lezen. In vers 5-10 zien we hoe hij aan deze blijdschap werkt, door te kijken naar de houding van een christen ten aanzien van de zonde.

1. Johannes’ boodschap: God is licht (vers 5)
In vers 5 brengt Johannes zijn eerdere boodschap in herinnering bij de geadresseerden:

“En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is.”

Het is goed om jezelf af te vragen of jij dit ook zo gezegd zou kunnen hebben na het lezen van de Bijbel. De manier waarop Johannes zijn boodschap verwoordt, verraad namelijk al iets. Het is geen doorsnee boodschap. De meeste christenen zouden zeggen:

“En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God de wereld zo liefhad, dat Hij Zijn Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft het eeuwige leven ontvangt en naar de hemel kan.”

Blijkbaar is er iets in Johannes’ gedachten waardoor hij zijn boodschap formuleert zoals hij deze formuleert. Maar wat is dat? Toegegeven, de boodschap van de Bijbel weergeven als “God is licht en er is in Hem in het geheel geen duisternis” is natuurlijk wel waar – maar voor ons gevoel niet de kern van wat God tot ons te zeggen heeft. Hij wil tot ons spreken over het kruis van Christus, de opstanding, het geloof en het eeuwige leven. Waarom schrijft Johannes dit dan niet? Wat zit hier achter? Draait de Bijbelse boodschap dan niet om het verlossingswerk van Jezus Christus?

Het belang van testen
Ja. Het verlossingswerk dat God in Christus heeft volbracht is het centrum van de Bijbelse boodschap. Maar let tijdens het lezen van Bijbelgedeelten altijd op de functionaliteit van woorden, zinnen en redevoeringen. Juist in 1 Johannes wordt goed zichtbaar dat hij één duidelijk doel voor ogen heeft: meewerken aan de blijdschap van gelovigen (vers 4).
Blijdschap kent een sterke doorlevingskant. Blijdschap gaat over ervaring en gevoelens. Deze worden beïnvloed door gebeurtenissen – positief of negatief – en moet worden gevoed vanuit duidelijk aanwijsbare kenmerken. Een voorbeeld:

Ik ben een veertienjarige scholier en op een woensdagavond vragen mijn ouders of ik het werkstuk voor het vak Natuurkunde (dat de volgende dag ingeleverd dient te worden) af heb – een vak waar ik overigens nooit echt kaas van heb gegeten – omdat het belangrijk is voor mijn gemiddelde. Dat doen zij met een reden: zij willen dat hun zoon zijn spullen netjes op tijd heeft afgerond, en uiteindelijk een goed cijfer haalt.
Stel dat ik geïrriteerd zeg: “Ja-haa! Dat heb ik af…” – wat zou de reactie van mijn ouders zijn? Zouden zij hier tevreden mee zijn? Zouden zij gerustgesteld zijn?
Ik vrees van niet.
Wat zij – denk ik – gaan doen, is vragen om bewijs. Als dat werkstuk écht af is, dan moet het geprint zijn. En als dat niet zo is, dan moet het op de computer te vinden zijn.
“Laat maar eens zien dan,” zou de volgende vraag van mijn ouders zijn.
Mocht ik het niet afhebben, dan zou ik gaan proberen om allerlei afleidingsmanoeuvres in te zetten: “Het is niet nodig, het is af, vertrouw mij nou maar gewoon… Ik ben moe, ik moet nu gaan slapen… Ik print het morgen wel uit…”
Een beetje ouder begint bij dergelijke antwoorden vermoedelijk steeds meer argwaan te krijgen en wil des te meer bewijs zien dat het werkstuk daadwerkelijk af is.
Wat mijn ouders op dat moment eigenlijk willen, is het bewijs dat dit werkstuk af is, zodat mijn én hun blijdschap over een afgerond project volkomen kan worden. Een scholier met afgeronde werkstukken en goede cijfers brengt veel vreugde in huis.


Op deze manier gaat Johannes in zijn brief ook te werk. Ik begrijp werkelijk niet dat sommige mensen alles in het “natuurlijke” willen laten toetsen (Is de auto die ik koop betrouwbaar? Is de melk die ik koop niet bedorven? Is dit apparaat het juiste gereedschap dat ik nodig heb voor mijn huidige werkzaamheden?) en vervolgens allerlei uitwegen bedenken wanneer het geestelijk leven getoetst wordt:
“Jezus heeft alles volbracht!”
“Ik ben gerechtvaardigd door het geloof, niet door werken!”
“Eens gered, altijd gered!”
“Ik geloof, dat is genoeg!”

Johannes gaat in zijn brief kenmerken van het eeuwige leven geven, waarmee hij toetst of dit leven werkelijk aanwezig is bij degenen tot wie hij zich richt. Hier is niets vreemds aan. Het is heel normaal. Als we natuurlijke zaken al willen toetsen voor we ermee verdergaan, hoeveel te meer zouden dit dan moeten doen bij geestelijke zaken met eeuwige belangen!

Stelling, conclusie en uitgangspunt
Johannes bouwt zijn tests zorgvuldig op. Hij werkt steeds met een stelling, trekt vervolgens een conclusie en verwoordt dan het uitgangspunt. Zo moeten we ook vanaf vers 5 gaan lezen. Als Johannes schrijft dat zijn boodschap luidt dat “God licht is” en “dat in Hem in het geheel geen duisternis is”, dan is dit zijn stelling. Johannes stelt: “God is licht en in Hem is er in het geheel geen duisternis. Vanuit deze stelling trekt hij een conclusie.

2. Johannes’ test: gemeenschap met God betekent wandelen in het licht (vers 6-7)
En de conclusie lezen we in vers 6-7:

“Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet. Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.”

Vers 5 is de stelling die Johannes gaat uitwerken, vers 6 is de conclusie die hij hieraan verbindt en vers 7 vormt het uitgangspunt van de stelling die hij in vers 5 op tafel heeft gelegd. Je krijgt hierdoor de volgende these:

A. Stelling: God is licht
B. Conclusie: Als wij zeggen deel aan God te hebben terwijl wij niet in het licht wandelen, dan liegen wij
C. Uitgangspunt: Als wij in het licht wandelen, hebben wij gemeenschap met God en medegelovigen en reinigt het bloed van Christus ons van alle zonden

De boodschap “God is licht” is voor Johannes de toetssteen. God is onveranderlijk en God is licht. In Hem is geen enkele duisternis. Hij heeft op geen enkele manier deel aan de zonde. Dan is Johannes’ logische vervolgvraag: Hoe zit dit bij jou? Jij die belijdt christen te zijn, getuigt jouw leven hiervan? Als God licht is, dan moet jouw leven ook getuigen van dat licht. Als je in zonde leeft, in de duisternis bent, heb je géén gemeenschap met God, géén deel aan Hem, géén eeuwig leven.
Vanuit dit gedeelte zou je “gemeenschap” kunnen vertalen met “het delen van dezelfde waarden.” God is licht, wij zijn licht. God haat de zonde, wij haten de zonde. Gemeenschap met God hebben en wandelen in het licht komt er in de kern op neer dat wij Gods karakter weerspiegelen. Vanuit Zijn karakter komen normen en waarden voort en geeft Hij Zijn regels en wetten. Wie belijdt God te kennen, dient deze kennis in de praktijk te brengen. Merk in dit verband ook de woorden van vers 6 op:

“Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet.”

De waarheid belijd je niet alleen – de waarheid doe je. En als je de waarheid belijdt terwijl je het niet doet, dan lieg je. Logisch. Eén plus één is twee.
Maar opnieuw: voor bijna iedereen geldt dat deze rekensom klopt in het “natuurlijke” leven, maar als dit principe wordt overgezet naar het geestelijk leven, dan worden sommigen boos en reageren ze verontwaardigd.

Ben ik verlost, of niet?
Andere mensen reageren bezorgd. Ze erkennen dat Johannes in zijn brief een aantal tests uitvoert en maken zich druk: “Heb ik wel eeuwig leven? Ben ik wel gered? Ik dacht dat het alleen om het geloof in Christus gaat? Hoe kan ik zeker weten dat ik gered ben?”
Het is vanuit tekstgedeelten als deze dat mijn overtuiging sterker is geworden dat niet alleen het moment dat je voor het eerst Christus vertrouwde voor jouw verlossing er werkelijk toe doet, maar elk moment.
Wij kunnen het betoog van Johannes totaal niet volgen als we de dynamiek van Gods verlossingswerk en het eeuwige leven niet begrijpen. Veel mensen denken bij verlossing aan de vergeving van zonden. Voor hen is de vergeving de hoofdboodschap van het Evangelie, haast het ultieme doel. Daarom haken ze af of reageren ze ietwat geïrriteerd op het moment dat deze teksten worden behandeld. Zij stellen vergeving gelijk aan verlossing:
vergeving = verlossing.
Maar Johannes spreekt hier juist over vergeving als middel om tot het verlossingsdoel te komen. Vergeving is het middel, het doel is gemeenschap met God en medegelovigen. Lees nog maar eens vers 7:

“Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar [Gods verlossingsdoel], en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde [Gods middel om tot dat doel te komen].”

Hoe ernstig is het zondigen van een gelovige?
Hier komen we terecht bij een groot discussiepunt: wat is het effect van de zonde in het leven van een christen? Wat is het ergste dat zonde in het leven van een gelovige kan aanrichten?
Op grond van wat we nu hebben gelezen, moeten we op zijn minst tot de conclusie komen dat in ieder geval de gemeenschap tussen God en de gelovige aangetast is. Er kan geen volledige gemeenschap zijn. Het is niet helemaal in orde tussen God en de gelovige.
En op zijn ergst betekent de zonde in het leven van een gelovige dat de persoon helemaal geen wedergeboren christen is. Hoe ernstig is het zondigen van een gelovige dan? In ieder geval ernstig genoeg om er radicaal mee af te rekenen. Zekerheid van verlossing – en de blijdschap hierover – wordt versterkt doordat de macht en invloed van de zonde in het leven van een gelovige gebroken is en minder wordt. Ik herhaal: Zekerheid van verlossing – en de blijdschap hierover – wordt versterkt doordat de macht en invloed van de zonde in het leven van een gelovige gebroken is en minder wordt.
Er zijn mensen die mij nu zullen beschuldigen van het feit dat ik een “fruit inspector” ben – een geestelijke vruchtenonderzoeker. Dat vind ik een eervolle aanklacht. Ik doe hiermee namelijk hetzelfde als wat de apostel Johannes in zijn eerste brief doet. Sommigen mensen denken dat een dergelijke inspectie juist geloofsonzekerheid in de hand werkt. Dat is niet waar. Als jij in jouw eigen leven ziet dat de macht van de zonde gebroken is, dan krijg je toch een geweldig dankbaar en blijmoedig hart?

3. Johannes’ test: in het licht zijn betekent onze zonden niet verdoezelen, maar belijden (vers 8-10)
Ik schrijf bewust dat de macht van de zonde gebroken is en dat de invloed van de zonde minder wordt. Johannes vervolgt zijn betoog namelijk met een tweede test, die we vinden in vers 8 en 10:

“Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Als wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot leugenaar en is Zijn woord niet in ons.”

We merken dat er nogal wat spanning zit in Johannes’ betoog: enerzijds is het wandelen in het licht het kenmerk van gemeenschap met God – en dus is er geen plaats voor zonde – terwijl hij aan de andere kant ook laat zien dat geen christen zonder zonde is. Wat betekent dit voor het begrijpen van dit gedeelte?

Zondeloze perfectie is niet de norm
Allereerst laat het ons zien dat we met een zekere ontspanning kunnen en mogen leven. God heeft ons in dit leven niet geroepen tot perfectie, maar tot heiliging (1 Tessalonicenzen 4:3). Perfectie is niet de norm. God eist van ons geen zondeloze perfectie, maar wel de volle inspanning om de zonde door de kracht van Zijn Geest uit ons leven te bannen en in het licht te wandelen.
Laten wij elkaar als christenen daarom ook niet beoordelen met de meetlat van perfectie, maar met de meetlat van progressie. Een persoon hoeft zich geen zorgen te maken op het moment dat hij geen perfectie in zijn leven aantreft; hij moet zich zorgen maken wanneer hij geen progressie ziet.

Zonden belijden werkt bevrijdend
Als tweede leert Johannes ons hier dat het belijden van onze zonden ten diepste een zaak van bevrijding is. Ik hoef mijn zonde niet te verdoezelen, ik hoef mijn zonde niet meer goed te praten, ik hoef geen nieuwe zonde meer toe te voegen door te liegen over mijn begane zonde. Ik mag er eerlijk en oprecht voor uitkomen dat ik fout zat. Ik mag eerlijk zeggen dat ik ongehoorzaam ben geweest. Waarom is dit bevrijdend? Omdat Johannes hier laat zien dat oprechte schuldbelijdenis de deur is naar het herstel van de gemeenschap die ik met God en medechristenen mag hebben.

Zonde verslagen zien worden geeft blijdschap
Tot slot mogen we de verzen 8-10 lezen door de lens van vers 4. Een christen is iemand die blij wordt wanneer hij ervaart dat de zonde in zijn leven stelselmatig verslagen wordt. Iemand die hier niet blij mee is, is geen christen. Het is als in een huwelijk: alles wat een goede relatie en verstandhouding met jouw partner in de weg staat, moet verslagen worden. En als je ziet dat dit gebeurt, hoe blij ben je dan met jullie huwelijk!
Het is onmogelijk om alleen maar in positionele termen te blijven spreken over begrippen als “vergeving” en “reiniging” en “wandelen”. Iemand die doelbewust in zonde blijft leven, beschadigt de gemeenschap met God en medegelovigen. In die zin brengt hij ook schade toe aan de kerkgemeenschap als geheel. Er zijn in het Nieuwe Testament aanwijzingen dat we de zonde niet alleen maar op individueel niveau moeten benaderen, maar zeker ook op gemeenschappelijk niveau (vgl. Mattheüs 18:15-20; 1 Korinthe 5:1-13, 11:28-34; Judas 1:12-16, 20-23).
Vergeving is de toegangsdeur tot gemeenschap met God. Gods vergeving stelt ons in staat de praktische reiniging echt te ervaren. Als wij echt gemeenschap met God en medegelovigen hebben, gaat hier ook al een zekere kracht vanuit, die de werking van de zonde tegenstaat. Onderschat daarom ook het belang van de samenkomst niet. Samenkomsten zijn er om de zonde tegen te staan. En wie de zonde in zijn leven tegenstaat en ziet dat de macht ervan gebroken is, dat de invloed ervan minder wordt, ontvangt meer en meer blijdschap. En het is deze blijdschap die Johannes in vers 4 op het oog heeft. En omdat hij die blijdschap op het oog heeft, geeft hij toetsstenen aan gelovigen. Hij wil ons niet plagen, hij wil onze dag niet verpesten – hij wil de blijdschap door de Heilige Geest voeden met zichtbare kenmerken dat wij God werkelijk in Jezus Christus hebben leren kennen.

vrijdag 25 mei 2018

De kracht van het Evangelie

B.E.P.T. als pastoraal model

De vorige keer hebben we gezien hoe we specifieke thema’s vanuit de Bijbel voor onszelf praktisch kunnen uitwerken door te kijken naar de volgende vier elementen met betrekking tot dat thema:

• Behoefte
• Eerzucht
• Persoonlijkheid
• Tijd

Hiermee is echter niet alles gezegd. We zouden moedeloos kunnen blijven hangen in gevoelens van falen en schuld. We zullen gefrustreerd raken wanneer we zien dat specifieke zonden voortkomen uit een bepaald aspect van ons karakter. In het eerste deel hebben we vooral gekeken naar het identificeren en blootleggen van de motieven achter ons zondige gedrag. Wanneer we dit hebben gedaan, moeten we het Evangelie in beeld brengen. Want: hoe complex al deze elementen misschien ook functioneren en met elkaar verweven zijn, het Evangelie is Gods verlossende boodschap die ons op progressieve wijze vrijmaakt van de zonde.

Deel jezelf, deel het Evangelie
Christenen moeten zich realiseren dat het hebben van een zekere “vertrouwenspersoon” of “boezemvriend” een zwaar onderschatte genade kan zijn. Een vriend kan niet verlossen, maar in het proces van verlossing kan een vriend – een gave van God! – absoluut het verschil maken (zie Jakobus 5:19-20). Het is daarom goed om de ontdekkingen over jezelf – je behoeften, je eerzucht, je persoonlijkheid en de momenten waarop je het meest kwetsbaar bent – met zo iemand te bespreken. Dat kan een goede vriend zijn, je echtgeno(o)t(e), een ouderling in de kerkelijke gemeente of een leider van de jeugdgroep. Het is belangrijk te weten dat de informatie die je deelt, door de ander serieus wordt genomen.
Als we hier echter zouden stoppen, hebben we maar een half wapen in handen. Het maken van een analyse is één, maar een effectieve reactie hierop is een tweede. Hoe kunnen wij elkaar nu helpen om er op een effectieve manier voor te zorgen dat we leren steeds minder te leven vanuit onze gevoelde behoefte en eerzucht? Hoe kunnen we nieuwe gedragspatronen aanleren en op die manier werken aan onze persoonlijkheid? En hoe kan ik ervoor zorgen dat ik minder kwetsbaar ben op bepaalde tijden? Voor al deze vragen heeft God in de kern maar één antwoord gegeven: het Evangelie. Zorg er dus voor, dat je niet alleen jezelf deelt en bespreekt, maar ook het Evangelie!

De drie-eenheid van Gods genade
Het lijkt simpel gezegd dat God in de kern het Evangelie als antwoord heeft gegeven. Maar ook hier moeten we bedenken dat in de praktijk verschillende zaken door elkaar heen kunnen lopen. Schuldgevoelens zijn niet gelijk aan de worsteling en het verlangen om niet meer te willen zondigen. Maar hoewel zij niet aan elkaar gelijk zijn, kan er in sommige gevallen toch een verband bestaan. Daarom is het van belang om het Evangelie in al zijn schoonheid te ontvangen en om er niet één aspect uit te lichten. Het Evangelie zou je kunnen omschrijven als Gods boodschap van de drie-enige genade.

1. Genade als medicijn tegen schuld
Als eerste ontdekken we dat de boodschap van het Evangelie afrekent met schuld. Wanneer je met iemand doorpraat over de ontdekkingen die hij of zij bij zichzelf heeft gedaan naar aanleiding van een bepaald Bijbelgedeelte, is het allereerst van belang te beseffen dat door het bloed van Jezus Christus reiniging en vergeving ontvangen kan worden. Mensen zijn zich bewust van een bepaalde schuld en beseffen dat zij de tijd niet meer terug kunnen draaien. Schuldgevoelens kunnen mensen zó in hun greep hangen, dat ze als tralies van een gevangenis ervaren worden. Mensen zitten vast. Ze kunnen geen kant op. De zaak is verloren. De schuld staat op de rekening en afbetalen is onmogelijk. Wat nu? Het eerste dat gedaan mag worden, is het naderen van de troon van barmhartigheid en genade, om daar de hulp te verkrijgen die op dat moment nodig is (Hebreeën 4:14-16). En één van de geweldige manieren waarop Christus helpt, is het wegnemen en vergeven van de schuld.

2. Genade als kracht voor verandering
Maar met vergeving houdt Christus’ hulp niet op. Hij schenkt ook de kracht om te kunnen veranderen. De schuld van het verleden herinneren wij ons nog en is dankzij het verlossingswerk van Christus weggenomen. Maar het Evangelie vertelt ons ook dat het in de toekomst anders kán. Een christen heeft in het Evangelie een geweldig wapen tegen de zondige begeerten die invloed uitoefenen op zijn behoefte, eerzucht, persoonlijkheid en die hem kwetsbaar maken op bepaalde momenten. En opnieuw: dit lijkt makkelijk gezegd, maar dat is het absoluut niet. Dit is de reden waarom de heiligmaking nooit in dit leven wordt vervolmaakt. De grote vraag is namelijk of wij bereid zijn onze behoeften te verloochenen ten gunste van Gods wil. Of wij Zijn glorie meer willen koesteren dan onze eigen eer. Dat we onze eigen persoonlijkheid verloochenen om Zijn karakter te weerspiegelen. En dat we niet ten dele toegewijd zijn aan Hem, maar altijd. Dit is de strijd die iedere christen elke dag weer ervaart.
Wanneer je deze vorm van genade overdenkt, is het belangrijk om in het Bijbelgedeelte – waar het besproken thema aan bod komt – te zoeken naar concrete aanwijzingen van Gods wil, Zijn karakter en de schittering van Zijn glorie. Het is essentieel om hier uitvoerig bij stil te staan, omdat een heerlijke, door de Heilige Geest gewerkte indruk van deze drie aspecten in staat zijn een verandering in het hart van de persoon tot stand te brengen.

3. Genade als uitzicht op heerlijkheid
Tot slot hebben we in het Evangelie niet alleen de vergeving, niet alleen de kracht om zonde te overwinnen, maar hebben we ook het perspectief op de eeuwige heerlijkheid gekregen! Een christen gaat op zijn doel af. Hij weet waar hij naartoe gaat en hij wil boven alles dáár zijn – bij Christus. De Heere Jezus Zelf is de “Hoop op heerlijkheid” (Kolossenzen 1:27). Dit is voor hem een hoopvolle aanmoediging, omdat hij in het zicht van de eeuwigheid ziet dat zijn dagelijkse strijd tegen de zonde niet tevergeefs is. Op een dag zal hij volkomen bevrijd zijn van de zonde! Daarom schrijft de auteur van de brief aan de Hebreeën ook over “aansporen” (3:13, Engelse vertaling). Christenen zouden de aanmoedigers voor de eeuwigheid moeten zijn. We hebben het volste vertrouwen om ons leven succesvol te eindigen. Niet vanwege onszelf, maar dankzij Degene Die onze schuld vergeeft, onze zonde overwint door de kracht van Zijn Geest en ons het heerlijke uitzicht op de eeuwige aanwezigheid van Christus Zelf heeft gegeven.

dinsdag 26 december 2017

Verbondstrouw (4)

De boodschap van Maleachi

Maleachi 2:10-16 is op twee manieren een pittig gedeelte. Ten eerste is het in beginsel lastig te onderscheiden wat met bepaalde woorden precies bedoeld wordt, waardoor ook de boodschap van het gedeelte niet direct helemaal duidelijk wordt.
Als tweede – wanneer wij de boodschap uiteindelijk wél hebben kunnen vinden – komen wij erachter dat het boek Maleachi ook net zo goed in 2017 geschreven had kunnen zijn. Keer op keer bewijst God door Zijn profetische Woord dat de boodschap van Zijn profeten ook nu uiterst actueel is. Het kenmerk van profetische literatuur is dat profeten juist dingen moeten zeggen waarvan het volk niet wil dat zij het zeggen. Zo ervaar ik de inhoud van dit gedeelte ook.
Nederland bevindt zich geestelijk gezien in een grote crisis. We zijn al aardig diep weggezakt. De morele keuzes die in onze maatschappij gemaakt én verdedigd worden, liggen ver onder de Bijbelse maat. Een verdwaalde atheïst die dit leest, zal waarschijnlijk verontwaardigd reageren en roepen dat “die christenen niet goed bij hun hoofd zijn.” Immers, wij leven op grond van een boek dat allang achterhaald is en niet meer actueel is. Nou, dat laatste is dus absoluut niet waar. Wie Maleachi leest, krijgt juist de indruk dat het boek geschreven is voor een tijd als de onze.
Een profeet is echter niet geroepen om te zeggen wat het volk graag hoort. Hij is geen politicus, geen populist. Hij is een eenzame stem die Gods actuele boodschap moet overbrengen. En zoals we in het vorige deel gezien hebben, ben ik geen knip voor de neus waard als ik de boodschap van Maleachi 2:10-16 verdraai. Christenen mogen huidige misstanden niet verzwijgen. Zij moeten het aan de kaak stellen; óók al betekent het dat het hele land over je heen valt.
Waarom ik dit ter inleiding schrijf, wordt vanzelf duidelijk. Maleachi 2:10-16 kan in vijf hoofdpunten worden samengevat. Hier zullen we dan ook naar kijken.

1. Gods eerst aanklacht: overspel (vers 10-11)
Opnieuw zien we God een aanklacht inbrengen tegen Zijn verbondsvolk Israël. De lijst met aanklachten wordt steeds langer. Nu gaat God in op het ontheiligen van twee verbonden: dat met Hem en dat met de huwelijkspartner:

“Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouweloos, eenieder tegen zijn eigen broeder, door het verbond met onze vaderen te ontheiligen? Juda handelt trouweloos en er wordt een gruweldaad begaan in Israël en Jeruzalem. Want Juda ontheiligt het heilige van de HEERE, dat Hij liefheeft: hij is met de dochter van een vreemde god getrouwd.”

De reden waarom ik dit gedeelte zo lastig te interpreteren vond, heeft te maken met de onduidelijkheid met betrekking tot de aard van de ontrouw. Wat voor soort overspel wordt hier precies bedoeld? In eerste instantie denk je aan geestelijk overspel (vanwege de woorden in vers 10a en 11b), maar als je verder leest zie je dat er ook wel degelijk huwelijkse ontrouw wordt gepleegd (vers 10b-11a). Geestelijk en fysiek overspel lopen hier door elkaar heen. God verwijt Israël hier beide vormen van overspel. En dat is niet het enige. Deze twee hangen met elkaar samen. Let op de manier van formuleren in vers 11:

“Want Juda ontheiligt het heilige van de HEERE, dat Hij liefheeft: hij is met de dochter van een vreemde god getrouwd.”

We kunnen er niet omheen: overspel, ontrouw en echtscheiding zijn symptomen van verbondsverwaarlozing. Het volk dat zijn God verlaat, verlaat op den duur ook de eigen huwelijkspartner. Er zit een verband tussen het de rug toekeren van God en het scheiden van de huwelijkspartner. Wat komt het eerst? Het geestelijke overspel. Geestelijk overspel wordt altijd gevolgd door een aanzienlijke omvang van fysiek overspel. We zien het gebeuren in de tijd van Maleachi en we zien het ook in onze eigen tijd, in ons eigen land gebeuren. Echtscheiding zegt veel over de band dat een volk met God heeft.
Maar de parallellen gaan verder. Niet alleen hebben de Israëlieten Gods verbond verwaarloosd, niet alleen hebben zij het huwelijksverbond verwaarloosd – nee, zij zijn ook eens bij de buren gaan kijken, of daar nog interessante mannen en vrouwen tussen zitten. En de “buren” zijn in dit geval andere, heidense volken. En wat hebben die volken? Afgoden. Een andere god, andere rituelen, andere gebruiken, andere manieren van aanbidding en andere soorten offers. Israël bevindt zich geestelijk gezien in een neerwaartse spiraal en op grond van dit gedeelte kunnen we er gerust vanuit gaan dat voor Nederland exact hetzelfde geldt. Kijk eens naar wat wij de “multiculturele samenleving” noemen. Wij hebben God losgelaten en de afgoden binnengehaald. Kijk naar de diversiteit van godsdiensten, levensovertuigingen en rituelen. We merken aan zoveel maatschappelijke discussies dat het Nederland van 2017 niet meer het Nederland van 1900 is. Hoeveel mensen hebben inmiddels een Boeddha-beeld in huis? Hoeveel mensen schrikken als jij je teveel “in hun aura” bevindt? Hoeveel mensen onderwerpen hun gedachten en beslissingen niet op grond van een taoïstische levensvisie?

Voordat ik verder ga met het benoemen hoe het geestelijke overspel van Israël precies gevolgen had, wil ik even een uitstapje maken naar de ernst hiervan.
Wij christenen denken heel vaak dat de gruwelijke praktijken in ons land – de schuivende, liberale maat van ethiek en moraliteit – Gods oordeel over ons land zal afroepen. Maar dat is niet wat de Bijbel zegt. De Bijbel zegt dat als een land eenmaal zover gaat in het verwerpen van Gods geboden en Zijn Woord, God dit volk aan zijn eigen verlangens zal overgeven en Zijn “remmende hand” terugtrekt. Zo drukt het volk zijn eigen wil door, maar zal het zichzelf uiteindelijk te gronde richten. Op die koers bevinden wij ons nu. Om het nog duidelijker te zeggen: vrije abortus, vrije euthanasie, vrije vormen van allerlei “huwelijken” en echtscheidingen roepen niet alleen Gods oordeel over een volk af, dit zijn uitingen van Gods oordeel. Wij hebben ons in het Westen behoorlijk weten te ontrukken aan de invloed van Gods Woord en Geest. Wij zouden ons grote zorgen moeten maken. Wij zullen de rekening gepresenteerd krijgen.

Onze samenleving heeft afscheid genomen van God en probeert nu zelf, tevergeefs, betekenis te geven aan dit aardse bestaan. De Amerikaanse apologeet Francis Schaeffer schrijft in het boekje Ware wijsheid – Bijbelse analyse van het moderne denken dat zelfs bepaalde pornografische literatuur (als we het dan toch over ontrouw en overspel hebben) probeert een nieuwe ethiek voor de gouden eeuw ontwikkelen. Waarom? Omdat “God niet bestaat.” Zelfs in de meest smerige en losbandige verschijnselen waarmee wij worden geconfronteerd, probeert men zingeving te zoeken. Schaeffer schrijft:

“Er is recentelijk ook een pornografisch werk verschenen waarin, omdat er geen God is, een vrouw zich aan haar man geeft om geslagen te worden. In dit geschrift wordt expliciet verwoord dat, omdat God niet bestaat, zij door iemand anders bezeten wil worden en dus is ze in haar krankzinnigheid blij met de slagen en de pijn die het bewijs leveren dat iets of iemand haar bezit.”
Ware wijsheid – Bijbelse analyse van het moderne denken, bladzijde 97

En dan is zijn conclusie:

“De mensen zijn volledig wanhopig.”

Exact. Je moet het spoor aardig bijster zijn wil je genieten van datgene wat van nature afschuw moet oproepen. Maar dit is het Westen anno nu. Wij wilden niet dat God over ons heersen zou, en dit hebben wij ervoor teruggekregen. En één van de invloeden die deze ontwikkelingen in stroomversnelling hebben gebracht, is onder andere de komst van andere ideologieën en religies. Het christendom is niet meer de overheersende godsdienst, het is nu één van de vele godsdienstige stromingen.
Wat men in Israël deed, heet syncretisme. Dit is het samenvoegen van verschillende elementen uit verschillende godsdiensten. Men haalde de afgoden binnen. En met dat men de afgoden binnenhaalde, haalde men ook andere ideeën binnen. En met dat men andere ideeën binnenhaalde, veranderde de praktijk van het leven.

2. Profetisch gebed: “Stop het syncretisme!” (vers 12)
In vers 12 lezen we de reactie van de profeet:

“Moge de HEERE eenieder die dat doet, uitroeien in de tenten van Jakob, wie waakt en wie antwoordt, zelfs wie een graanoffer brengt aan de HEERE van de legermachten.”

Dit is een oprecht pleidooi voor het beëindigen van het syncretisme en uiteindelijk de ontheiliging van Gods Naam. Er bestaat niet zoiets als een “samen optrekken” van godsdiensten. Misschien kan dat in andere religies, maar het christelijk geloof is exclusief. Geen ware God dan de Vader van onze Heere Jezus Christus en geen ware aanbidding zonder het verlossende geloof in Hem!
Er rust geen zegen op pogingen om religies dichterbij elkaar te brengen. God wil aanbeden worden op Zijn voorwaarden, niet op die van ons. Het feit dat ook kerken in dit opzicht water bij de wijn hebben gedaan, valt daarom te betreuren.
En niet alleen hebben kerken water bij de wijn gedaan voor wat betreft de exclusiviteit van de verlossing (door geloof in Jezus Christus alleen), ook hebben zij Bijbelse waarden prijsgegeven vanwege maatschappelijke druk. Alleen al een onderwerp als “homohuwelijk” maakt dit goed zichtbaar. Het wordt hoog tijd dat de belijdende kerk in het Westen weer terugkeert naar de kern van het Nieuwe Verbond!

3. Gods tweede aanklacht: huichelarij (vers 13-14)
In dit gedeelte zien we dat God nóg een klacht over Zijn volk ter sprake brengt, namelijk huichelarij:

“In de tweede plaats doet u dit: het altaar van de HEERE bedekken met tranen, met geween en gekerm, omdat Hij Zich niet langer tot het graanoffer wendt en dat in welgevallen uit uw hand aanneemt. Dan zegt u: Waarom? Omdat de HEERE Getuige is tussen u en de vrouw van uw jeugd, tegen wie ú trouweloos handelt, terwijl zíj toch uw metgezellin en de vrouw van uw verbond is.”

Dit is kenmerkend voor godsdienstige oppervlakkigheid en compromis. Enerzijds verwaarloost het volk het verbond met God, anderzijds jammert zij wanneer God Zichzelf langzaam maar zeker terugtrekt en geen teken van zegen meer geeft. Let wel: Israël pleegt geestelijk overspel, maar blijft tegelijkertijd offeren aan haar eigen God! God tolereert dit niet. Hij neemt de offers totaal niet serieus. En dan stelt Israël die huichelachtige vraag: “Hoe kan dit toch?!”
Wie de afgoden binnenhaalt, wie principes overneemt die tegen Gods Woord ingaan, hoeft niet op Gods zegen te rekenen. Het is de schuld van het verbondsvolk zelf, dat God Zich terugtrekt. En zo is het ook een grote verantwoordelijkheid voor de kerk om toe te zien op de wegen die zij bewandelt. Een kerk die Gods principes en Gods waarheden overboord zet, zal er uiteindelijk achter komen dat haar geestelijke gezondheid achteruit gaat en dat er weinig vrucht op de arbeid zichtbaar is. En die vrucht moet niet worden gezien in grote mensenmassa’s of geweldige “aanbiddingsdiensten”. De vrucht moet worden gezien in oprechte bekering en gehoorzaamheid aan Gods Woord. Het gaat niet om een kerk die toeneemt in kwantiteit, maar een kerk die sterker wordt in geestelijke kwaliteit. Een kerk die blijft bij de Bijbel. Een kerk die weigert compromissen te sluiten. En als die kerk merkt dat God niet meer aanwezig lijkt te zijn, laat zij dan de hand in eigen boezem steken. Is zij ergens afgedwaald? Laten we zelf waakzaam blijven niet huichelachtig in het gebed gaan door te klagen over de zonde van de natie, terwijl wij als kerk diezelfde zonde binnen onze eigen muren gedogen!

4. Gods verbondsinitiatief: beeld van het huwelijk (vers 15a)
In vers 15a zien we hoe God oproept tot een einde aan dit geestelijke overspel, door te wijzen op de oorsprong van het huwelijk en het begin van de eenheid. Niemand minder dan Hijzelf staat aan de wieg van het huwelijk en van het verbond met Zijn eigen volk:

“Heeft Hij er niet maar één gemaakt, hoewel Hij nog geest overhad? En waarom die ene? Hij zocht een goddelijk nageslacht.”

Hier wijkt de Engelse vertaling af in vergelijking met de Herziene Statenvertaling. Het is vanuit het Hebreeuws ook een lastig te vertalen vers. In het Engels lezen we dat God door een zeker werk van Zijn Geest twee mensen samen heeft gebracht. Deze lezing houd ik hier aan. In principe kunnen we met beide vertalingen stellen dat God het initiatief neemt bij het samenbrengen van een man en een vrouw. De implicaties van de Engelse tekst komen echter indringender naar voren dan in de vertaling van de HSV.
Als het Gods Geest is, Die mensen samenbrengt in het huwelijk, wat betekent een echtscheiding dan? Ik meen dat we dan met recht kunnen spreken over het “bedroeven” en het “uitblussen” van de Heilige Geest (vgl. Efeze 4:30 en 1 Tessalonicenzen 5:19). God zoekt godsvrucht; Hij is op zoek naar mensen die de morele waarden van Zijn karakter uitdragen en weerspiegelen. God waarschuwt hier: echtscheiding bedroeft de Heilige Geest. Het blust de Geest uit, omdat het een werk afbreekt dat de Geest tot stand heeft gebracht. Lees Efeze 4 en 1 Tessalonicenzen 5 nauwkeurig, en je zult ontdekken dat het bedroeven en uitblussen van de Heilige Geest niets te maken heeft met het onderbelichten van genezing, wonderen en tekenen, maar dat er een direct verband bestaat met ongehoorzaamheid aan Gods morele wil.
Kerken doen er goed aan – niet omdat het een nobel streven is, maar uit noodzaak – aandacht te besteden aan de huwelijken van gemeenteleden. Volgens dit gedeelte is er duidelijk een link met een gebrek aan ontzag voor God en echtscheiding of ontrouw in het huwelijk. De toestand van huwelijken weerspiegelt de diepgang van de aanbidding van God binnen de gemeente. Wanneer kerken geconfronteerd worden met dreigende echtscheidingen, dient de eerste vraag te zijn: “Hoe is jullie verhouding met de Heere?” Voorkom dat je verzandt in allerlei symptomatische discussies. Vrouwen kunnen klagen over autistische mannen, mannen kunnen klagen over slecht kokende vrouwen, maar deze argumenten moeten het afleggen tegen het besef dat God ooit met Zijn Geest deze twee mensen heeft samengebracht.

5. Gods oproep: herontdek de waarde van het (huwelijks)verbond! (vers 15b-16)
Het is niet verwonderlijk dat het benoemen en afwijzen van echtscheiding gevolgd wordt door een oproep, die God tot tweemaal toe herhaalt:

“Daarom, wees op uw hoede met uw geest, en handel niet trouweloos tegen de vrouw van uw jeugd. Want de HEERE, de God van Israël, zegt dat Hij het wegsturen van de eigen vrouw haat, hoewel men het geweld bedekt met zijn gewaad, zegt de HEERE van de legermachten. Wees dus op uw hoede met uw geest en handel niet trouweloos.”

Wees op je hoede! Pas op! Dat is de oproep. Er hangt een duur prijskaartje aan echtscheiding, ontrouw en overspel. Het is een oproep om het huwelijk en de heiligheid ervan weer te overdenken en serieus te nemen. Het gaat om trouw, het gaat om de liefdevolle viering dat God twee mensen aan elkaar gegeven heeft en samen dat mogen delen, wat zij met niemand anders delen. Dat is heiligheid: apart gezet zijn voor elkaar. Exclusief toebehoren. Zo is ook het verbond van God met Zijn volk heilig: het is een exclusief toebehoren. Daarom is God toornig wanneer Zijn volk met andere goden flirt, of er met andere goden vandoor gaat. Hij is té heilig, Zijn verbond is té heilig en het volk is té heilig om dit allemaal maar te laten gebeuren. Kijk naar God en je weet wat Zijn verbond met Zijn volk betekent. En zo zou het ook moeten zijn bij het christelijk huwelijk: kijk ernaar en zie wat twee mensen voor elkaar betekenen, maar bovenal – wat hun God voor hen betekent.

zondag 26 november 2017

"Ik roem alleen nog in de Heere"

Persoonlijke reflecties naar aanleiding van Romeinen 8

De voorbije weken hebben we gekeken naar de rijkdommen die we hebben gevonden in Romeinen 8. En het is natuurlijk geweldig om deze heerlijke Evangeliewaarheden te ontdekken en formuleren, maar daarmee zijn we er nog niet. Want als we werkelijk een goede exegese op papier hebben gemaakt, zal dit gevolgen hebben voor onze harten en handen. Hoe kunnen we de boodschap van Romeinen 8 (rechtvaardiging door het geloof alleen, heiligmaking door de Geest alleen, de vernieuwing van alle dingen, gelijkvormigheid aan het beeld van Christus, de uitwerking van het lijden en de liefde van God) in ons leven toepassen? Als eerste zou ik willen zeggen: de meest opvallende of bijzondere ontdekkingen in het gedeelte zijn in zekere zin de belangrijkste. En met in zekere zin bedoel ik dat deze ontdekkingen nooit boven de algemene waarheden van het Evangelie zelf mogen uitstijgen. Echter, als we de Bijbel bestuderen, zullen we ontdekken dat de nieuwe en bijzondere ontdekkingen geen tegenhangers van de Evangelieboodschap zijn, maar juist daaruit voortvloeien en een rijker beeld van het Evangelie zullen vormen. Als God door Zijn Geest zaken voor het voetlicht brengt die je eerder nog niet zag – of nog niet zo helder zag als nu – is dat een belangrijke les waar je mee aan de slag mag gaan. Als persoonlijke verwerking volgen hier zeven punten die ik naar aanleiding van Romeinen 8 heb ontdekt en waarmee ik actief aan de slag mag gaan.

1. Romeinen 8 als antwoord op Romeinen 7
Er is géén Romeinen 8 zonder Romeinen 7. Er is zelfs geen Romeinen 8 zonder Romeinen 1-7. Toen ik begon aan Romeinen 8, was ik mij bewust van de discussie over Romeinen 7. Er zijn globaal twee groepen: zij die denken dat Paulus aan het einde van Romeinen 7 de onbekeerde christen beschrijft en zij die denken dat Paulus aan het einde van Romeinen 7 de bekeerde christen beschrijft. En als je mij zou vragen: “Robert, wat denk jij daar nu van?” dan zou ik als antwoord hebben gegeven: “Geen idee! Ik moet het simpelweg gaan onderzoeken.”
Door Romeinen 8 te bestuderen heb ik een antwoord gevonden op deze vraag. Ik heb echter ook ontdekt dat het einde van Romeinen 7 ten diepste helemaal niet gaat over die vraag. De werkelijke vraag is: hoe kan ik als christen de Wet vervullen, als ik weet dat ik die nooit kan vervullen door middel van uitwendige regels? Daarop geeft Romeinen 8 een helder antwoord: niet door de Wet, maar door de Heilige Geest! Dus over wie schrijft Paulus aan het einde van Romeinen 7? Over de bekeerde christen die zich ervan bewust is dat in de Wet zelf geen kracht is gehoorzaamheid mogelijk te maken. De eerste vier verzen van Romeinen 8 passen perfect in dit beeld. Het is enkel en alleen door het offer van de Heere Jezus Christus, dat een christen niet alleen in staat wordt gesteld positioneel vrijgesproken te zijn voor God, maar ook dat hij de Wet in praktische zin vervult. En juist naar dit antwoord werkt Paulus toe aan het einde van Romeinen 7.

2. Romeinen 8 als roemen in Christus’ overwinning
Het tweede dat duidelijk uit het hoofdstuk naar voren komt, is Jezus’ sterven en opstanding als centrum en heerlijkheid van Gods overwinning over zonde, dood en lijden. Dit zien we in het hele hoofdstuk terugkomen. In die zin is Romeinen 8 puur en fundamenteel Evangelie. Paulus zet alle schijnwerpers op Christus. In dit opzicht kunnen we als gelovigen niet genoeg herinnerd worden aan Zijn verlossingswerk voor ons. Hij kwam in onze plaats. Hij onderging onze dood. Hij verwierf onze opstanding. Er is helemaal niets van ons bij dat Zijn offer kostbaar maakt. Hoe snel en hoe vaak vallen wij als gelovigen niet in de verleiding om onze rol in het proces van verlossing te benadrukken en om op slinkse wijze roem voor onszelf te verkrijgen? “Kijk mij eens goed op weg zijn op de weg van heiligmaking, ik ben al aardig gevorderd.” Vergeet dan nooit dat het Christus is, Die aan het kruis heeft afgerekend met de zonde, zodat jij nu kunt afrekenen met de zonde. Scheid nooit Zijn verlossingswerk aan het kruis van jouw heiliging. Zoals John Owen ooit schreef: “There is no death of sin without the death of Christ.”
Romeinen 8 leert ons te allen tijde roemen in het overwinnende verlossingswerk van Jezus Christus. Bij beschuldigingen, aanklachten, lijden en het gevoel van Godverlatenheid mogen we Christus als bevrijdende Antwoord geven: “Hij stierf! Hij is opgewekt! Hij zit aan Gods rechterhand! Hij bidt voor mij!”

3. Romeinen 8 als troost van Gods aanwezigheid in ons lijden
Eén van de meest diepzinnige en vertroostende ontdekkingen die ik deed, heeft betrekking op Gods werk en aanwezigheid in ons lijden. Veelal hoor ik dat christenen vanuit een zekere pastorale benadering iemand in lijden willen helpen door het accent te leggen op dat wat degene die lijdt zou moeten doen. Romeinen 8 laat echter een ander perspectief zien. Het perspectief van Gods aanwezigheid en werkzaamheid in het lijden. Het is een enorme vertroosting dat een christen mag zuchten in zijn lijden en dat Gods Geest met gelovige mee zucht en die zucht als een gebed bij de Vader brengt. De Geest bidt in het lijden van de gelovige voor de gelovige tot de Vader! De gelovige wordt door God Zelf ondersteund. Is dat geen troost? Is dat geen bemoediging? En de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik deze troost zelden hoor of tegenkom. Veelal is de boodschap toch dat de lijdende persoon zelf maar veel in het gebed moet zijn. In dat opzicht is Romeinen 8 verrassend en ook ontspannend.

4. Romeinen 8 als heerlijke hemelse logica
Heel Romeinen 8 is één groot betoog. Paulus bouwt voortdurend op zijn genoemde argumenten. Stelling A wordt onderbouwt met stelling B en samen zorgen zij voor een completer beeld dat als C wordt geformuleerd. Bijbelstudie is hard werken, maar je krijgt er een dubbele zegen voor terug. Het is de kunst om onder leiding van Gods Geest de argumentatie te kunnen volgen, de samenhang te zien met de andere, omliggende verzen en om die boodschap je vervolgens eigen te maken. Dan wordt er een geweldige en hemelse logica zichtbaar. Bijvoorbeeld:

Stelling: God heeft in Christus de zonde veroordeeld (vers 3)
Gevolg: Er is geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn (vers 1)
Allen die in Christus Jezus zijn, vervullen de Wet middels het wandelen door de Geest (vers 2, 4-10)

En deze:

Stelling: Gods doel met de gelovige is gelijkvormigheid aan het beeld van Christus (vers 29)
Gevolg: Alles, inclusief het lijden, werkt mee ten goede voor de gelovigen die God liefhebben en veranderd worden naar het beeld van Christus (vers 28)
Als de gelovige zelf niet meer weet wat hij moet zeggen of bidden in het lijden, komt Gods Geest hem te hulp in zijn zwakheid en moeite (vers 26-27)
In het lijden mag de gelovige de zekerheid hebben gered en bewaard te zullen worden tot het einde (vers 28-30)

Of een andere:

Stelling: Christus’ verlossingswerk is genoeg voor de gelovigen (vers 32)
Gevolg: God is niet tegen Zijn kinderen, maar vóór hen omwille van Christus (vers 31)
Geen aanklacht tegen Gods kinderen houdt stand (vers 33)
“Geen veroordeling” in vers 1 betekent ook werkelijk “geen veroordeling” (vers 34)

Als we de argumentatie nauwkeurig volgen, ontdekken we geweldige logica en wijsheid die alleen maar van God Zelf kan komen. En aan ons de opdracht deze heerlijke wijsheden te leren begrijpen en koesteren voor de rest van ons leven!

5. Romeinen 8 als nuchtere blik op het werk van de Heilige Geest
Een ander belangrijk inzicht dat ik heb opgedaan door het bestuderen van Romeinen 8 is de opvallend nuchtere beschrijving van het werk van de Heilige Geest. Romeinen 8 is het hoofdstuk over de “Geest van Christus” in de gelovige. Nu zou je verwachten – door alle aandacht voor charismatische organisaties – dat er op een indrukwekkende manier wordt geschreven over het werk van de Geest. Nou, indrukwekkend is het zeker! Maar spectaculair? Niet bepaald. Wonderen en tekenen? Nul aandacht. Spreken in tongen? Niet gevonden. Genezing en vallen in de Geest? Staat er niet.
Ik weet het, ik zet het zwart-wit neer. Maar ik wil hier wel heel duidelijk zeggen dat we vandaag de dag, op de doorsnee christelijke kanalen en media worden overspoeld met charismatisch onderwijs over de Heilige Geest dat absoluut geen basaal onderdeel uitmaakt van Zijn werk. Ik zie dat Paulus op twee manieren schrijft over het werk van de Heilige Geest: Hij doodt de zonde in de gelovige en Hij ondersteunt de gelovige in het lijden. En beide doet Hij tot de gelovige in heerlijkheid ontvangen zal worden. Als Paulus werkelijk zo’n spectaculaire visie op de Geest had als de bekende charismatische sprekers in onze tijd, had hij dit uitgerekend in Romeinen 8 kunnen bewijzen. Juist in het hoofdstuk waarin hij én het werk van de Geest én het lijden behandelt, had hij zijn kans kunnen grijpen en zeggen: “Als u met de Geest vervuld bent, zult u gezond worden. U zult beginnen te trillen en schudden en oncontroleerbaar gaan lachen en stuiteren.” Maar het staat er niet. Hier maak ik uit op dat wij onze aandacht met betrekking tot het werk van de Heilige Geest primair gericht moeten hebben op het doden van de zonde en de troost en ondersteuning in het lijden. Maar alsjeblieft, pas op met vreemde, charismatische uitingen en probeer mij niet van iets te overtuigen waar de Bijbel over zwijgt!

6. Romeinen 8 als zekerheid van Gods liefde
Een ander belangrijk thema in het hoofdstuk is Gods liefde. Onverwoestbaar. Krachtig. Volhardend. Alles meewerkend ten goede. En die liefde is niet gebaseerd op iets in ons, maar volledig op dat wat Christus heeft gedaan voor ons.
Keer op keer moet een gelovige erop gewezen worden dat Gods liefde voor hem niet wankelt, omdat het offer van Christus eeuwigheidswaarde heeft. Onze Plaatsvervanger heeft een volmaakte gerechtigheid tot stand gebracht en als wij die door het geloof in Hem ontvangen, is Gods liefde voor ons tot in eeuwigheid onwankelbaar. Een geweldig wapen om werkheiligheid te voorkomen. Want ook hier geldt: wij zijn zó snel gefixeerd op onze prestaties en werken. Bij elke mislukking beven we en twijfelen we over onze status. En bij elk succes slaan we onszelf op de borst. We begaan een grote fout als we menen Gods liefde voor ons te kunnen beïnvloeden of manipuleren met onze goede gedrag. Ga het verlossingswerk van Christus voorbij, en je zult niets anders ontmoeten dan Gods heilige toorn; bewonder en eer het verlossingswerk van Christus, en de liefde van God zal worden uitgestort in je hart.

7. Romeinen 8 als onderbouwing van “lordship salvation”
Een ander effect dat Romeinen 8 op mij persoonlijk heeft gehad, is dat ik het concept van “lordship salvation” opnieuw en met meer overtuiging omarm. Ik weet dat tegenstanders van deze leer fel zijn in hun kritiek en dat het wordt weggezet als onbijbels. Maar ik heb een vreemde ontdekking gedaan: “lordship salvation” staat alleen ter discussie in kringen waar men de zogenaamde Bedelingenleer aanhangt. Het is een typisch dispensationele discussie. In reformatorische kringen staat dit niet ter discussie, daar is het een geïntegreerd onderdeel van de soteriologie, de leer aangaande de verlossing.
Romeinen 8 onderbouwt “lordship salvation” op de manier waarop het spreekt over de verhouding tussen rechtvaardiging (vers 1) en heiligmaking (vers 2). De waarschuwing in vers 13 is in de kern de samenvatting van wat “lordship salvation” betekent. Een christen die niet door de Geest wandelt, is geen christen. Punt. We kunnen allemaal heel vroom gaan roepen dat het “allemaal uit genade” is en dat we worden “gerechtvaardigd om niet” en dat wij niet “roemen in onze werken”, maar als diezelfde genade niet tot de vrucht van goede werken leidt, bevinden wij ons op een dood spoor. Ik neem deze stelling niet terug. Ik zal haar blijven verdedigen. Hoeveel we ook willen roemen in de genade, laten we uiteindelijk roemen in werkzame genade – genade die ons in staat stelt de zonde te doden en die ons de kracht schenkt in het lijden meer te worden als Christus.

Blogarchief