De apostel Johannes was een zeer bevoorrecht mens. Dit voorrecht beschrijft hij in de inleiding van zijn eerste brief. Er is een generatie mensen geweest, die zich in een uitzonderlijk bevoorrechte positie bevonden. Het zijn mensen die getuige zijn geweest van het publieke optreden van Jezus Christus. Tot nu toe is dat slechts één generatie gegeven. Spoedig zal echter de Dag aanbreken, waarop iedereen Hem zal zien. Wij allen zullen getuigen zijn van Zijn rechtvaardige herstelwerk aan deze schepping. Er zal voor eeuwig schoon schip worden gemaakt.
Voordat dit moment zou komen, moest er in Gods verlossingsplan eerst wat anders gebeuren. Wat dit is, hebben we al gelezen in Maleachi: God zou Zelf komen om Zijn volk te zuiveren en vernieuwen. God zou Zelf in het vlees komen, Hij zou Mens worden. En deze Mens kennen wij als de Heere Jezus. En van Deze Heere Jezus getuigt Johannes in de introductie van zijn eerste brief. In zijn algemeenheid kunnen we stellen dat Johannes in vers 1-4 twee zaken beschrijft: hij maakt duidelijk dat hij verkondigt, en hij laat weten wat en Wie hij verkondigt.
1. Christus is God (vers 1a)
Als eerste zien we dat Johannes zijn brief op een haast mysterieuze manier begint. Het lijkt wel alsof hij de proloog van zijn Evangeliebeschrijving opnieuw op papier zet:
“Wat er was vanaf het begin…”
Het begin betekent in dit geval: nog voordat er ook maar iets gemaakt is. Het enige dat er was vóórdat de schepping gemaakt werd, is God. En hoezeer dit niet te bevatten is voor ons menselijke verstand, God bestaat uit Drie Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest. En samen zijn Zij één. Zij zijn er altijd al geweest. Hier doelt Johannes op wanneer hij zegt dat wat er was er al was vanaf het begin. Er is nooit een moment geweest dat God de Vader er niet was. Er is nooit een moment geweest dat Christus er niet was. Er is nooit een moment geweest dat de Heilige Geest er niet was. Over deze God – en specifieker – over deze Jezus heeft Johannes het.
2. Christus is Mens geworden (vers 1b)
Hij vervolgt zijn beschrijving van Christus door te schrijven vanuit de ontmoeting die hijzelf met de Heere heeft gehad:
“…wat wij gehoord hebben, wat wij hebben gezien met onze ogen, wat wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben…”
Johannes benoemt vier elementen van zijn ontmoeting met Christus: hij heeft Hem gehoord (Christus sprak), gezien (Christus leefde), aanschouwd (Christus leefde voor) en getast (Christus had een lichaam). Vooral het laatste element is van belang wanneer we ons realiseren dat Johannes schrijft aan mensen die mogelijk in aanraking zijn gekomen met de gnostieke dwaalleer. Volgens deze leer is het lichaam maar een onding, iets dat in de weg zit, iets dat slecht is. De geest, dat wat erin zit, daar gaat het om! Maar door te schrijven over het Mens-zijn van Christus, haalt Johannes het lichaam uit dit schaamtegebied. Als God Zelf immers als Mens naar deze wereld is gekomen en als Hij Zelf een lichaam heeft, dan kán het niet slecht zijn.
Het maakt ook direct duidelijk hoe ontzettend dichtbij God gekomen is. God de Zoon is onder ons gekomen. Hij is écht een Mens.
Wij zien het als geheel logisch en normaal dat mensen als Johannes kunnen zeggen dat zij God de Zoon hebben gezien, maar zo normaal is dat helemaal niet. Mozes vroeg God om Zijn heerlijkheid te tonen. En God verhoorde tot op zekere hoogte zijn gebed, maar de volle heerlijkheid van God kon hij niet zien. God moest Mozes als het ware beschermen tegen die volle heerlijkheid, omdat niemand het zien van deze verschijning kan overleven (zie Exodus 33:20). Dus het feit dat Johannes hier voor ons idee “zomaar” even schrijft dat hij God de Zoon heeft gezien, is méér dan alleen maar een pseudo-journalistieke daad. Het is niet alleen feitelijke kennisoverdracht, maar het de beschrijving van een uniek moment in de wereldgeschiedenis. Johannes heeft God kunnen zien, zónder te sterven. In zijn Johannes 14:9b lezen we dat Christus zegt:
“Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien…”
Met andere woorden: wie God de Vader wil zien, moet naar God de Zoon kijken.
3. Christus is het Woord des Levens (vers 1c-2a)
Christus is Mens, en Christus is God. Dat maakt Hem zo uniek. Niemand is als Hij. Johannes kan van Hem schrijven dat Hij een lichaam had, en tegelijkertijd kan hij schrijven dat Hij de Maker is van alle mensen, met hun lichamen:
“…van het Woord des levens – want het leven is geopenbaard…”
Je zou kunnen zeggen dat Johannes in zowel zijn Evangelie als in zijn brieven schrijft vanuit het God-zijn van Christus. Alsof je met de ogen van de Vader kijkt naar het aardse leven van de Zoon. Wanneer je Johannes ziet schrijven over Christus, begint hij bij het “begin” – nog vóór de schepping. Vandaaruit laat hij zien dat Christus alles gemaakt heeft door Zijn Woord. Christus spreekt, en het is er. Hij gebiedt, en het staat er. En Hij is gekomen als Mens.
Maar hoe moeten we dit zien? Als het gaat over navolging, moeten we Christus dan volgen in Zijn goddelijke eigenschappen? Dit is een belangrijke vraag, omdat sommige mensen op dit punt uit de bocht vliegen: “Christus kon een storm stillen, dan kan ik dat ook.” Of: “Christus kon doden weer tot leven wekken, dan kan ik dat ook.”
Het van cruciaal belang ons te realiseren dat wanneer Christus Zelf zegt dat wie Hem heeft gezien, de Vader heeft gezien, dit allereerst betrekking heeft op de volmaakte karaktereigenschappen van God Zelf. We zijn niet geroepen Christus na te volgen in het doen van werken die alleen Hij in Zijn goddelijkheid kan doen. Helaas zie je dat het accent in veelal hyper-charismatische kringen juist hierop wordt gelegd. Dit is een grote en grove misvatting. Mensen die uitsluitend bezig zijn met wonderen en tekenen en die zeggen dat de Kerk “dit is kwijtgeraakt” en dat zij “degenen zijn die door God zijn geroepen om dit in de Kerk te herstellen” hebben dringend eerlijke zelfreflectie nodig. Pakken zij niet op uiterst selectieve wijze juist die eigenschappen van Christus die alleen Hij kan doen omdat Hij God is? Anders gezegd: proberen zij ons hiermee niet op te zadelen met beloften en opdrachten die door geen normaal mens tot stand te brengen is? Christus is God, wij zijn mensen. Dit verschil – hoewel God de Zoon als Mens is verschenen – blijft bestaan, ook in de eeuwigheid. God is in Christus ontzettend dichtbij gekomen, maar het verschil kan niet worden opgeheven. Wij zullen moeten leren dat we Christus uitsluitend kunnen en dienen na te volgen op de gebieden waarvan de Bijbel zegt dat wij dit verplicht zijn. En in de kern zijn we geroepen om Christus na te volgen op het morele vlak.
Toen God de Tien Geboden aan Mozes gaf, kon het volk Israël als het ware op stenen tafelen het karakter van God aflezen. In Jezus Christus zien we niet alleen dit karakter, maar zien we ook hoe dit karakter vorm krijgt in de praktijk, door de Wet te gehoorzamen en vervullen. In Jezus Christus krijgt God een gezicht.
4. Christus is het Eeuwige Leven (vers 2b)
De conclusie dat God in Christus een gezicht krijgt, wordt door het bredere Bijbelse getuigenis ondersteund. Een mens kan God niet kennen buiten Jezus Christus om. Daarom kan Johannes zijn beschrijving van Christus vervolgen met de volgende woorden:
“…het leven is geopenbaard en wij hebben het gezien, en wij verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons is geopenbaard…”
We hebben gezien dat Johannes in het zeventiende hoofdstuk van zijn Evangelie de volgende woorden van Christus heeft opgeschreven:
“En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.”
(Johannes 17:3)
Beweert iemand wél God te kennen zonder de Heere Jezus te erkennen als Zijn Zoon, Middelaar, Verlosser en Heere, dan is er sprake van afgoderij. Iemand heeft een beeld van God in gedachten dat niet overeenkomt met de werkelijkheid.
Opnieuw zien we hier het – als ik het zo mag noemen – tweedimensionale karakter van Christus. Aan de ene kant is Hij Degene Die het leven schenkt, maar aan de andere kant is Hij het Leven Zelf. Hij Die het Zelf is, geeft het leven.
Staan wij er wel eens bij stil dat Jezus Christus ten diepste Zelf het Eeuwige Leven is? Heel vaak hebben christenen het idee dat Christus het eeuwige leven schenkt, maar beseffen ze eigenlijk niet – of oppervlakkig – dat Hij het Leven Zelf is. Dus wanneer wij elkaar vragen of wij eeuwig leven hebben, vragen we Bijbels gezien of wij Jezus Christus Zelf hebben.
Het beeld dat een doorsnee christen van eeuwig leven heeft, komt waarschijnlijk neer op de vergeving van zonden en de verzoening met God door Christus, zodat mensen voor eeuwig kunnen leven en gered kunnen worden. In deze omschrijving fungeert Christus als een Middel om het eeuwige leven te schenken. Maar dit beeld is Bijbels gezien incompleet. Niet alleen is Christus het Middel tot eeuwig leven, Hij is het Doel van ons eeuwige leven. Nogmaals: Hij die het Leven is, is Degene Die het leven schenkt. Hij geeft Zichzelf.
Christenen, kijk verder!
Het besef dat God in Christus Zichzelf aan ons geeft, is van groot belang – zeker in onze tijd. Wij hebben een mensgerichte neiging, die, welke boodschap we ook horen, ervoor zorgt dat wij altijd weer het middelpunt zijn.
In Evangelische gemeenten is het een gewoonte om mensen, die voor het eerst deel willen nemen aan het Heilig Avondmaal, de volgende vraag te stellen: “Graag horen we van u een kort getuigenis. Wie is Jezus voor u?”
Wat je dan meestal krijgt, is een reeks van korte, Bijbels correcte antwoorden:
“Jezus is mijn persoonlijke Verlosser.”
“Hij is mijn Redder.”
“Hij is mijn Heiland en Heer.”
“Hij is Degene Die voor mij gestorven is.”
Deze antwoorden zijn Bijbels gezien juist. En toch mag ik hopen dat christenen en leiders binnen de lokale gemeente verder kijken dan hun theologische neus lang is en dan de oren kunnen opvangen. Begrijp mij niet verkeerd, het is goed om een getuigenis te vragen van mensen. Heel goed zelfs! Laten we elkaar vooral bevragen op het getuigenis van God in Christus! Maar áls we dit doen, moeten we niet vergeten de volgende vraag te stellen: Hoe krijgt Gods getuigenis in Christus gestalte in jouw leven? Het is niet alleen de bedoeling dat we juist spreken over Christus, maar dat ons doen en laten naar Hem toe juist is. En niet alleen naar Hem toe, maar ook vanuit Hem. Want Hij is immers het Leven Zelf! Laten we er als christenen scherp op letten dat we Christus als Middel én Doel van Gods verlossingsplan blijven zien. Alleen op die manier kunnen we op het punt komen, waar ook Paulus uitkwam en kon belijden: “Het leven is voor mij Christus en het sterven is voor mij winst” (Filippenzen 1:21).
Durven wij elkaar nog scherp te bevragen? Is Christus ons leven? Is Hij alles voor ons? Of is Hij maar een deel van ons leven en is Hij slechts nuttig in de mate waarvan wij denken dat Hij nuttig is?
5. Christus brengt gemeenschap (vers 3b)
Als wij Christus ontvangen – versimpeld gesteld: als wij tot geloof komen in Christus – op onze eigen voorwaarden, slaan we de plank mis. Op korte termijn heeft het misschien wel positieve effecten, maar op de lange termijn kun je hierdoor in pastoraal opzicht aardig van slag raken. Als ik Christus ontvang op grond van mijn eigen voorwaarden, dan moet Hij steeds Zijn best blijven doen om alsmaar te blijven voldoen aan mijn eisen en verwachtingen. En als de Bijbel één ding duidelijk maakt, dan is het dit: Dat gaat Jezus dus niet doen. Sommige mensen zeggen: “Ik ben teleurgesteld in God” of “Ik ben teleurgesteld in Jezus” en keren Hem vervolgens de rug toe. Deze mensen zijn niet oprecht teleurgesteld in God of Christus, maar in hun wensen en verwachtingen. Het vervelende is alleen dat ze het zelf niet doorhebben. God heeft ons nooit beloofd dat we een plezierig, gelukkig of gezond leven zouden hebben. Hij belooft ons in het Evangelie dat we Christus en in Christus Zijn gunst zullen hebben. En dat is echt van een heel andere orde! Johannes schrijft in vers 3b:
“…en deze gemeenschap van ons is er ook met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus.”
Waar is het God ten diepste om te doen? Dat wij gemeenschap hebben met Hem en met Zijn Zoon. In ziekte en gezondheid. In psychisch welbevinden en in een depressie. Op momenten dat Hij ons overlaadt met zegeningen en in tijden dat Hij ons zegeningen onthoudt. Het kenmerk van een echte gelovige is niet dat alles in het leven goed gaat, maar of iemand in alle omstandigheden gemeenschap met God heeft. Deze gemeenschap is Christus komen brengen door Zijn verlossingswerk te volbrengen. Als wij er niet naar verlangen met Christus Zelf te leven, maar enkel uit zijn op Zijn zegeningen, zetten we veel te laag in. En met een te lage inzet heeft nog nooit iemand de overwinning binnengehaald.
6. Christus wordt verkondigd (vers 2b, 3a, 4)
We hebben gezien dat Johannes vele kenmerken van Christus heeft benoemd in de eerste drie verzen. En hier dwars doorheen zien we dat hij bewust getuigt:
“…en wij getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons is geopenbaard – wat wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij u, opdat ook u gemeenschap met ons hebt …En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap volkomen wordt.”
Johannes is een getuigende apostel. En zijn getuigenis heeft een doel. Hij benoemt zelfs meerdere doelen:
A. Hij schrijft aan gelovigen, zodat ook zij gemeenschap met hen hebben (Johannes schrijft over “ons” – meervoud)
B. Hij schrijft aan gelovigen zodat hun blijdschap volkomen wordt
Met andere woorden: Johannes wil bijdragen aan de vreugdevolle gemeenschap die gelovigen mogen ervaren met God in Christus en met elkaar. Hier is het hem ten diepste om te doen.
Wat is jouw roeping?
Deze conclusie vanuit vers 4 heeft grote implicaties. Iedere christen is groepen om in vreugde te leven met God en Zijn Zoon én met medegelovigen. Je zou kunnen zeggen dat dit de diepste roeping van de christen en christelijke gemeenschap is. Vreugdevol leven met God is onze hoogste roeping, en vol van waardigheid!
Vreugdevol wil hier niet zeggen dat je altijd lacht. Vreugdevol wil niet zeggen dat jij je altijd gelukkig voelt. Vreugdevol wil zeggen dat je ten diepste gelukkig bent met God Zelf en God alleen. En wanneer je deze vreugde bezit, kun je die gaan uitdelen aan medegelovigen. Opdat ook hun blijdschap volkomen zal zijn. Dit is de hoogste roeping van de Kerk en tegelijkertijd de grootste uitdaging in onze tijd. Durven wij – kunnen wij – met God Zelf en met God alleen tevreden en gelukkig te zijn? Niet dat het ons moet drijven tot egoïsme en zelfgerichtheid. Maar wel met het doel om Gods getuigenis in Christus te bewaren. En om er anderen mee te versterken. Dit is Johannes’ doel met het schrijven van zijn eerste brief. Nu we dit weten, kunnen we de rest van zijn brief in de juiste context plaatsen. Alles wat hij in zijn brief schrijft, moet bijdragen aan de vreugdevolle gemeenschap met God, Christus en medegelovigen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.