De rijkdom van de Bijbelse verlossingsleer
De vorige keer hebben we gezien dat de gehoorzaamheid van de Heere Jezus gedurende Zijn hele leven en bediening van essentieel belang is voor de verlossing van degenen die Hij redt. Zijn gehoorzaamheid is van cruciaal belang voor het offer dat Christus bracht aan het kruis op Golgotha. Het is daarom niet verwonderlijk dat Robert Reymond, in zijn behandeling van het karakter van Christus’ kruiswerk en na stilgestaan te hebben bij de gehoorzaamheid van Christus, ingaat op het offer van Christus.
Wat Christus’ offer veronderstelt
Bij elk aspect dat Reymond behandelt met betrekking tot het kruiswerk van Christus, noemt hij ook de reden die eraan ten grondslag ligt. Met andere woorden: ieder aspect kent een bepaalde vooronderstelling. Er is een noodzaak waardoor dat aspect een indringende en onmisbare betekenis heeft. Wanneer we spreken over het kruiswerk van Christus als offer, raakt dit direct aan menselijke zonde en schuld. In het hele Nieuwe Testament wordt het kruiswerk van Christus omschreven als offer. Daarbij zijn er Bijbelteksten die Christus als Hogepriester beschrijven, Die Zichzelf heeft geofferd aan God en als het “Lam van God” (zie Johannes 1:29, 36). De termen “Hogepriester”, “Lam van God” en “Offer” hebben allemaal een direct verband met het offer.
De betekenis van Christus’ offer
Wanneer Reymond de betekenis van Christus’ sterven als offer beschrijft, merkt hij als eerste op dat dit begrip bekend klinkt voor evangelicale oren (mensen met zowel een Reformatorische als evangelische achtergrond, die de orthodoxe leer van de Bijbel aanvaarden en belijden). Juist daarin schuilt het gevaar dat wij het belang van dit offer niet meer goed in beeld hebben. Daarom noemt hij vier belangrijke kenmerken van het offer, zoals we dit kennen vanuit het offersysteem in het Oude Testament. Dit offersysteem vormt immers de achtergrond van Christus’ kruiswerk als offer.
Als eerste veronderstelt het offer de zondeloze volmaaktheid van de Heere Jezus. Ieder offer dat aan God gebracht werd, diende onberispelijk te zijn. Dit betekent dat het in geen enkel opzicht een gebrek mocht hebben. Het moest perfect zijn. Smetteloos. Zuiver. Dit punt benadrukt eens temeer hoe essentieel het is dat de Heere Jezus gedurende Zijn aardse leven en bediening nooit heeft gezondigd en dat Hij in alles de wil van Zijn Vader heeft gehoorzaamd.
Ten tweede veronderstelt het offer dat de zonde van de zondaar op Christus zijn gelegd en Hem zijn toegerekend zoals dit in de Levitische wetgeving is te lezen (zie hiervoor bijvoorbeeld Leviticus 16:21-22).
Als derde leidt het feit dat de zonde van de zondaar op Christus is gelegd tot het innemen van de plaats van de zondaar door Christus. Als Lam van God is Hij Degene op Wie de zonde van de zondaar wordt gelegd. De zonde van de zondaar worden Christus toegerekend.
Ten vierde is er de noodzaak van het wegnemen of uitwissen van de zonde van de zondaar. De Hebreeënschrijver zegt dat “zonder bloedvergieten geen vergeving plaatsvindt” (Hebreeën 9:22).
De aspecten – deze vier theologische principes – zo stelt Reymond, rechtvaardigen de conclusie dat het sterven van Christus in juridische zin “de zonden van al degenen voor wie Hij stierf heeft weggedaan.”
De liberale afwijzing van de Bijbelse betekenis van het offer
Reymond besluit de bespreking van het offer met een belangrijke opmerking. In liberale, vrijzinnige kerken wordt de betekenis van Christus’ sterven als offer – zoals hierboven is beschreven – bestreden vanuit de gedachte dat de gehele Bijbel zich zou verzetten tegen ieder menselijk offer. Reymond stelt, ondersteund met een citaat van Geerhardus Vos, dat de Bijbelgetrouwe christen zich goed moet realiseren dat het offersysteem van het Oude Testament waarde en betekenis heeft, juist omdat het vooruit wijst naar het offer dat een Mens zou brengen – de volmaakte, zondeloze Jezus Christus. Reymond voegt eraan toe dat, als de priestercultus met bijbehorende offers een weerspiegeling is van het cultische denken in het toenmalige Midden-Oosten (ongeveer 2000 jaar vóór Christus), Mozes een van de meest barbaarse mensen is geweest die ooit heeft geleefd. Hij heeft als middelaar immers deze Levitische wetgeving aan het volk bekendgemaakt. God verzet Zich in principe niet tegen álle menselijke offers. Paulus schrijft in Romeinen 8:32 dat “Hij [God] zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft.” God verzet Zich in principe niet tegen ieder menselijk offer, maar wel tegen een zondig menselijk offer, omdat een dergelijk offer voor Hem niet kan bestaan en geen stand kan houden. En hier komt de unieke schittering van het Evangelie naar voren: geen enkel mens is in staat om met zijn of haar leven het offer te brengen dat verzoening kan brengen met God. Geen enkel mens in staat een offer te brengen dat de zonde van zondaren kan wegnemen. Er is één uitzondering: de Mens Jezus Christus. Juist omdat Hij volmaakt is, zonder zonde, heeft Hij een onberispelijk offer kunnen brengen. Smetteloos. Zuiver. Zijn offer houdt stand voor God; het is helemaal goed. Perfect. Volmaakt.
De perfectie van Christus en de zonde van alle mensen
Wanneer we nadenken over het kruiswerk van de Heere Jezus als offer, komen twee werelden bij elkaar: Zijn perfectie, Zijn volmaaktheid en onze zonde. Onze schuld. De vooronderstelling die Reymond voor de noodzaak van het offer formuleert, namelijk menselijke zonde en schuld, is volkomen terecht en raakt de kern van het Bijbelse offer – en uiteindelijk het ultieme offer dat Christus heeft gebracht. Als wij lezen over het offer dat Hij aan het kruis heeft gebracht, zien we allereerst ons grootste probleem: onze zonde. Het is hierbij van belang dat we niet in algemene termen blijven spreken. Christus heeft Zijn offer gebracht omdat jij en ik – ik maak het nu bewust persoonlijk – gezondigd hebben en schuldig staan tegenover God. Als wij dit niet zien en erkennen als de noodzaak voor het offer van Christus, zal Zijn kruiswerk weinig tot geen betekenis voor ons hebben. Maar als wij erbij worden bepaald dat wij allemaal – niemand uitgezonderd – schuldig staan tegenover God vanwege onze zonde, gaan we de heerlijkheid zien van de vier genoemde aspecten van Christus’ offer: Christus heeft, als volmaakte, zondeloze Zoon van God, de plaats van zondaren ingenomen; de zonde van de zondaar zijn op Hem gelegd en door Zijn bloed heeft Hij de zonde van de zondaar weggedaan. Voor wie zijn zonde ziet, zijn schuld erkent en beseft dat hij of zij niet in staat is om zelf een perfect offer voor God te brengen, is dit het beste nieuws in de wereld: Jezus Christus heeft in mijn plaats het perfecte, volmaakte offer gebracht met Zijn bloed. Mijn zonden zijn weggedaan!
Posts tonen met het label Vergeving. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Vergeving. Alle posts tonen
zondag 4 juni 2023
Het kruiswerk van Christus (3) Offer
zondag 5 augustus 2018
“Wij weten dat…” (3)
De boodschap van 1 Johannes
We hebben gezien dat Johannes zijn lezers een test meegeeft: “Wat is jullie houding ten aanzien van de zonde in jullie leven? Verdoezelen jullie het? Doen jullie alsof het er niet is? Ontken je simpelweg dat je gezondigd hebt? Of belijd je jouw zonde?” Volgens Johannes kun je aan de antwoorden op deze vragen merken of iemand een christen is of niet.
In dit deel komen we het tweede hoofdstuk binnen. Johannes voert – zoals al eerder gesteld – niet één test uit, maar meerdere. En in 2:1-6 lezen we twee nieuwe tests.
1. Verkondiging breekt de macht van de zonde (vers 1a)
Johannes begint niet direct met een nieuwe test. Hij begint het tweede hoofdstuk zoals hij in het vierde vers begint: hij noemt opnieuw een reden waarom hij deze brief heeft geschreven:
Johannes’ doel met zijn brief is dus niet alleen dat gelovigen in Christus gemeenschap met elkaar hebben, dat de blijdschap van gelovigen volkomen zal zijn, maar ook dat gelovigen in Christus niet zondigen.
Johannes, de geestelijke vader
Voordat ik inga op het inhoudelijke aspect van vers 1a, wil ik eerst een kort moment stilstaan bij de eerste drie woorden van de apostel: “Mijn lieve kinderen…”
Het is hier niet zomaar Johannes de apostel die zich richt tot een specifieke gemeenschap van gelovigen. Hier is Johannes de geestelijke vader aan het woord. Je proeft en merkt aan alles dat hier een man aan het woord is die zich met bewogenheid en zorg richt tot zijn lezers. Hier zien we wat het betekent om een geestelijke vader te zijn. Een geestelijke vader pakt zijn pen niet ter hand om in klip-en-klare taal duidelijk te maken wat de gelovigen allemaal moeten doen en hoe, waarbij hij aan het einde duidelijk maakt: “Het is voor jullie slikken of stikken.” Nee, niets van dat alles. Hier is iemand aan het woord die in alles wat hij schrijft laat weten: “Ik geef veel om jullie. Jullie zijn mij toevertrouwd om de boodschap van het Evangelie te verkondigen en om van hieruit gemeenschap met God en met elkaar te hebben. Ik wil dat het in geestelijk opzicht goed met jullie gaat. Ik wil dat jullie ten volle van het leven met God en medegelovigen genieten. Ik wil dat er bij jullie persoonlijk en onderling geen enkele belemmeringen om dit genot te kennen.”
Wat een betrokken, stimulerende geestelijke vader! Ken jij ook zo iemand? Of ben jij zo iemand? Iemand die heel persoonlijk tegen een ander kan worden, een schouderklop geeft en zegt: “Kom op, broeder! Houd vol! Ga door! De Heere Jezus is Zijn werk in jou begonnen en Hij zál het afmaken! Wat gun ik jou Zijn genade en zegen!”
Het is niet moeilijk te begrijpen waarom zulke mensen het verschil maken in de christelijke gemeente. Zij stimuleren. Zij motiveren. Zij activeren. Zij kijken niet weg als het moeilijk wordt, als zij het niet meer weten. Ze geven dat genadige duwtje in de rug – dat duwtje dat je zo hard nodig hebt – om door te gaan.
Het zegt ook iets over Johannes’ pastorale hart en prioriteiten. Merk op dat Johannes tot nu toe – en eigenlijk in zijn gehele brief – niet sterk hamert op alle details van de leer. Israël komt niet voor in zijn brief. De doop behandelt hij niet. Een eindtijdschema ontbreekt. Gaven van de Heilige Geest komen niet aan bod. Dit zegt iets over het hart van een geestelijke vader. Zo iemand weet wat de belangrijkste prioriteiten zijn. En in het vervolg van dit deel – en ook in het vervolg van zijn brief – zullen we ontdekken wat voor Johannes belangrijke prioriteiten zijn. Want wat schrijft hij in vers 1a?
Dit heeft voor Johannes een hoge prioriteit. Hij wil ervoor zorgen dat zijn geestelijke kinderen niet zondigen. Ik vraag mij af of wij in deze tijd nog op deze manier naar medebroeders –en zusters kijken. Gun jij jouw broeders en zusters ook dat zij niet meer zullen zondigen? Of haal jij je schouders erover op? Vind je het wel best zo? Een paar liedjes zingen samen, de hoofdpunten van de theologische visie een beetje ventileren en tot slot een gebed. In hoeveel bidstonden is ruimte om te delen voor welke zonde iemand gevoelig is? En in hoeverre wordt hier in de gebeden actief aandacht aan besteed? Mijn vrees is dat dit percentage bedroevend laag is.
Wat dit betreft is de christelijke wereld – in vergelijking met de apostelen en Vroege Kerk – nogal op zijn kop gezet. Waar de auteurs van het Nieuwe Testament in verhouding weinig aandacht aan besteden, zijn wij veel meer tijd aan kwijt en daar waar zij in verhouding veel tijd en energie in hebben gestopt, maken wij ons er nogal gemakkelijk vanaf. Wanneer heb jij voor het laatst de welgemeende wens van een broeder of zuster gehoord, die zei: “Ik gun het jou dat je mag leven vanuit de vrijheid in Christus en dat je niet zult zondigen.” Ik hoor het schrikbarend weinig.
Gods Woord heeft kracht
Als we goed lezen, zien we dat Johannes doorheeft dat wat hij zegt effect heeft op de groep gelovigen die zijn brief zal lezen. Je gaat niet iets schrijven als je weet dat het beoogde doel niet bereikt wordt. Johannes’ doel is dat de invloed en de macht van de zonde, waar we de vorige keer ook naar hebben gekeken hebben, steeds meer gebroken wordt en steeds meer aan invloed verliest. Gezien het feit dat er klaarblijkelijk figuren in of in de buurt van deze gemeenschap zijn geweest die hebben geroepen dat een gelovige niet meer zondigt of dat iemand nooit zonde heeft gedaan, is het niet moeilijk te raden waarom Johannes dit hier noemt. De gedachten die een mens heeft over zonde, bepaalt uiteindelijk hoe hij handelt op momenten dat hij wordt verzocht tot zonde. Iemand die denkt dat zonde niet erg is, geeft er sneller en gemakkelijker aan toe dan iemand die zich goed bewust is van het feit dat zonde gevaarlijk is. Johannes erkent niet alleen deze realiteit, hij maakt ook gebruik van zijn kennis en positie, om de gelovigen in dit opzicht te ondersteunen en hen aan te moedigen niet te zondigen.
2. Jezus Christus verzoent alle zonde (vers 1b-2)
Maar zoals wel vaker met dergelijke zwart-wit-uitspraken, komen ook hier grote vragen op tafel. Wat gebeurt er als iemand tóch zondigt? En betekenen de woorden van Johannes in vers 1a dat een christen in dit leven op het punt kan komen dat hij niet meer bewust zondigt? Kan een christen in dit leven volmaakt worden?
Johannes zelf is zich er heel goed van bewust dat zijn woorden in vers 1a vragen oproept en daarom lezen we in vers 1b-2:
Johannes is een bijzonder evenwichtige auteur. Hij is zwart-wit, maar ook gebalanceerd. En hieruit blijkt dat hij is geïnspireerd door de Heilige Geest toen hij zijn brieven én Evangelie schreef. Hij is zó evenwichtig, dat hij gelovigen oprecht kan aanmoedigen niet te zondigen en tegelijkertijd naar de Heere Jezus als volmaakte Hogepriester en Voorspraak te wijzen wanneer een christen tóch zondigt. Hiermee laat hij ook zien dat het offer dat Christus op Golgotha bracht zó alomvattend is, dat geen één zonde er niet mee verzoend kan worden. Het offer van Jezus Christus is zó groot, zó alomvattend dat geen enkele gelovige er op de Dag van het Oordeel van schrik achter komt dat een deel van zijn zonden toch niet vergeven zijn.
Stierf Christus voor de hele wereld?
1 Johannes 2:2 is een belangrijke tekst in een discussie over de reikwijdte van de verzoening. Stierf Christus alleen voor de uitverkorenen? “Ja,” zeggen calvinisten. “Nee,” zeggen arminianen: “Kijk maar in dit vers. Hier staat immers dat Christus een verzoening voor de zonden van de hele wereld is.” Oppervlakkig gezien lijken de arminiaanse theologen het gelijk aan hun kant te hebben. Toch is het belangrijk een aantal aspecten in overweging te nemen. Johannes omschrijft het verlossingswerk van Christus hier zó alomvattend, dat, al zou zelfs de hele wereld tot geloof komen, Zijn bloed genoeg is om de verzoening tussen God en mensen te verzegelen. Kortom: Johannes wil hier laten zien: “Je kunt als gelovige niet op het punt komen dat je teveel zondigt, zodat na een bepaalde maat – die alleen God weet – de verzoening kwijtgespeeld hebt.
Wat we ook niet moeten vergeten, is dat Johannes hier niet spreekt over de reikwijdte van het effect van de verzoening, maar de reikwijdte van de verkondiging van de verzoening. Dit zijn twee fundamenteel verschillende zaken. Het moet uitdrukkelijk gezegd worden dat verzoening niet betekent dat de hele wereld gered is. Als je dit zo stelt, verkondig je alverzoening. Maar dat is niet wat Johannes hier zegt.
Aan de andere kant moeten we het effect van de verzoening – die blijft echt beperkt tot de uitverkorenen, degenen die tot geloof in Christus komen – niet leidend laten zijn voor de verkondiging van het Evangelie. Wie dit doet, wordt een hypercalvinist genoemd. Ik wil hier expliciet zwart op wit stellen dat ik mij geheel van deze onjuiste conclusie distantieer. Ja, ik geloof als calvinist dat het effect van het verlossingswerk alleen betrekking heeft op de uitverkorenen, en nee, ik geloof niet dat het “begrensde effect” – of wat in de geschiedenis “beperkte verzoening” is genoemd – een belemmering mag zijn voor de verkondiging van het Evangelie. Het is volslagen onzin te beweren dat we het Evangelie niet kunnen of mogen verkondigen, zolang we niet met zekerheid hebben vastgesteld wie wel of niet uitverkoren is. Dus nee: géén alverzoening en géén hypercalvinisme.
3. Johannes’ test: wie met God verzoend is, gehoorzaamt Hem (vers 3-4)
In vers 3-4 zien we iets wat vele malen belangrijker is dan de discussie of Christus voor de zonden van de uitverkorenen of voor de zonden van de hele wereld is gestorven: de vrucht van het verlossingswerk van Christus:
Verzoening met God heeft gevolgen. We moeten de verzoening in dit verband breder trekken dan vergeving alleen. Verzoening betekent zeker ook dat Gods toorn over onze zonde is weggenomen, omdat wij door het geloof de toevlucht hebben genomen tot Christus. Als wij Christus ontvangen als Gods Belofte van, voor en tot gerechtigheid, dan zal Hij ons niet meer veroordelen vanwege onze ongerechtigheid – immers, het bloed van Christus heeft onze zonden weggewassen!
Maar met vergeving eindigt het verzoeningswerk niet. Er gebeurt nog iets: er ontstaat gehoorzaamheid aan de God Die Zichzelf in Christus met ons heeft verzoend. En deze test legt Johannes nu voor zijn lezers neer: “Ken jij God? Zo ja, dan is dat zichtbaar door jouw gehoorzaamheid aan Zijn Woord; zo nee, dan ken je Hem niet.” Zo zwart-wit is hij. In dit opzicht is Johannes niet alleen evenwichtig, maar ook veelzijdig in zijn manier van communiceren. Het ene moment is hij die geestelijke vader die vol zorg en ontferming schrijft, en het andere moment lijkt hij wel een chirurg die no-nonsensebeleid voert, het mes er diep inzet en radicaal snijdt in dat wat weggehaald of hersteld moet worden. Het is een bijzondere mix: een houding die barmhartigheid en genade uitstraalt en tegelijkertijd ontzag afdwingt door duidelijk te maken dat voor spelletjes geen plaats is. Hij windt er dan ook geen doekjes om: als je God niet gehoorzaamt, terwijl je beweert met Hem verzoend te zijn, dan ben je gewoon een overtreder van het negende gebod – je bent een leugenaar.
Theologische en pastorale pijn
En misschien hebben wij de neiging te denken: “Nou en? Wat boeit dit? Dit is heus niet het enige kenmerk van de verzoening met God. Dus waarom zouden wij ons hier druk over maken?”
Het erge is dat wij niet eens meer doorhebben wat met zo’n houding op het spel staat. Iemand die in het pastoraat serieus wil dienen, of iemand die theologisch serieus over essentiële, praktische vraagstukken wil nadenken, gaat de pijn hiervan ervaren. Hij leert zien dat het juist wel erg is als mensen hun schouders over vers 3 en 4 ophalen.
Het vervelende is dat wij bijna altijd vanuit onszelf denken. Wij denken vanuit de mens. Wij roepen over onszelf dat wij zijn verzoend met God. Wij roepen dat wij vergeven zijn. Wij roepen dat wij gerechtvaardigd zijn door het geloof. De beslissende scheidsrechter in dit verhaal dient echter altijd Gods eigen Woord te zijn. En als we de zaak van God uit gaan bekijken, dan komen we erachter dat we niet gemakkelijk of goedkoop kunnen roepen dat wij zijn verzoend met Hem. Uiteindelijk is onze gehoorzaamheid aan datzelfde Woord van God een krachtiger bewijs van onze verzoening met Hem, dan onze woorden.
En vergis je niet: anderen zien veel. Dus al zou jij jezelf voor de gek willen houden, anderen zien altijd wel iets waardoor je – uiteindelijk – door de mand valt. Iemand die beweert God te kennen, verzoend te zijn met Hem en tegelijkertijd structureel ongehoorzaam is aan Gods Woord, kan nooit een (groeiende) bevestiging ontvangen van het feit dat hij een behouden, wedergeboren christen is. Het is dan ook absoluut not done om zo iemand te verzekeren van een verlossing die hij hoogstwaarschijnlijk niet bezit. Jezus Christus stierf, en Zijn bloed is genoeg om de hele wereld te reinigen van zonde. Maar Hij verzoent en vergeeft niemand die “aanmatigend” zondigt. En wat is aanmatigend zondigen? Het is zondigen met de houding van 1 Johannes 1:6, 8 en 10.
4. Johannes’ test: wie in Christus blijft, wandelt zoals Hij (vers 5-6)
Johannes trekt de lijn van gehoorzaamheid door, maakt het in vers 5-6 nog praktischer. Wie verzoend is met God door Christus, is ook in Christus:
Gehoorzaamheid is een vrucht van de verzoening met God. Gehoorzaamheid is ook een vrucht van de liefde voor God. En gehoorzaamheid is een vrucht van onze positie in God, door Jezus Christus. Johannes verbindt hier duidelijk de positie van een christen aan de praktijk van zijn leven.
De gehoorzame christen vertoont het beeld van zijn Meester
Hoe ziet deze gehoorzaamheid er dan uit? Johannes is duidelijk: wie Christus liefheeft, gehoorzaamt Hem en wandelt zoals de Heere Jezus Zelf heeft gewandeld.
Het is op dit punt verleidelijk om meteen met alle spectaculaire werken van Christus aan te komen zetten en vervolgens de opdracht mee te geven dat wij erop uit moeten trekken om mensen te genezen, demonen uit te drijven en hele menigtes te voeden met vijf broden en twee vissen. Toch zijn dit niet de werken waar we aan moeten denken als we 1 Johannes 2:5-6 lezen – juist niet, zou ik zelfs willen zeggen. Want het zijn juist de wonderen en tekenen van Christus die Zijn Godheid bewijzen. Hierin is Hij juist de Andere. Hij is anders dan wij. Ja, Hij is Mens. Maar Hij is ook God.
Welke werken van Christus heeft Johannes dan in gedachten wanneer hij deze woorden schrijft? Kortgezegd komt het hierop neer: de werken van Christus Die Hij met liefde heeft gedaan en waarmee Hij het karakter van Zijn Vader openbaarde. En op dit punt worden we herinnerd aan Johannes 17:3-8. Christus heeft Zijn Vader met liefde gehoorzaamd en Hij straalde met het karakter van God. Zijn werken getuigen ervan. En, nog belangrijker met het oog op de context van 1 Johannes 2:1-6, Christus heeft nooit gezondigd. Zonde zou je dus kunnen omschrijven als het tekortschieten in het weerspiegelen of het gelijkvormig zijn aan het karakter van God. Deze definitie gaat een stuk dieper dan het overtreden van een paar wetten of regels. We komen hier uit bij de kern van gehoorzaamheid en zonde. Gehoorzaamheid is vol liefde het karakter van Jezus Christus weerspiegelen. Zonde betekent dat dit alles verzuimd wordt.
Wanneer we deze definities van gehoorzaamheid en zonde hanteren, zien we dat Johannes met glasheldere, theologische logica kan stellen dat wie God gehoorzaamt, is verzoend met God – Hem kent – en dat degene die ongehoorzaam is aan Gods Woord, Hem niet kent, en dus ook niet met Hem verzoend is.
Wat een vreugde te merken dat we in ons karakter steeds meer gaan lijken op Degene Die Zichzelf in Jezus Christus met ons heeft verzoend! Daarom is mijn wens, in navolging van de apostel Johannes, voor iedere christen die dit leest, dat u en jij niet zondigt. En mocht je – helaas – toch hebben gezondigd: wij hebben de Voorspraak bij God – Jezus Christus, de Rechtvaardige.
We hebben gezien dat Johannes zijn lezers een test meegeeft: “Wat is jullie houding ten aanzien van de zonde in jullie leven? Verdoezelen jullie het? Doen jullie alsof het er niet is? Ontken je simpelweg dat je gezondigd hebt? Of belijd je jouw zonde?” Volgens Johannes kun je aan de antwoorden op deze vragen merken of iemand een christen is of niet.
In dit deel komen we het tweede hoofdstuk binnen. Johannes voert – zoals al eerder gesteld – niet één test uit, maar meerdere. En in 2:1-6 lezen we twee nieuwe tests.
1. Verkondiging breekt de macht van de zonde (vers 1a)
Johannes begint niet direct met een nieuwe test. Hij begint het tweede hoofdstuk zoals hij in het vierde vers begint: hij noemt opnieuw een reden waarom hij deze brief heeft geschreven:
“Mijn lieve kinderen, ik schrijf u deze dingen, opdat u niet zondigt.”
(1 Johannes 2:1a)
Johannes’ doel met zijn brief is dus niet alleen dat gelovigen in Christus gemeenschap met elkaar hebben, dat de blijdschap van gelovigen volkomen zal zijn, maar ook dat gelovigen in Christus niet zondigen.
Johannes, de geestelijke vader
Voordat ik inga op het inhoudelijke aspect van vers 1a, wil ik eerst een kort moment stilstaan bij de eerste drie woorden van de apostel: “Mijn lieve kinderen…”
Het is hier niet zomaar Johannes de apostel die zich richt tot een specifieke gemeenschap van gelovigen. Hier is Johannes de geestelijke vader aan het woord. Je proeft en merkt aan alles dat hier een man aan het woord is die zich met bewogenheid en zorg richt tot zijn lezers. Hier zien we wat het betekent om een geestelijke vader te zijn. Een geestelijke vader pakt zijn pen niet ter hand om in klip-en-klare taal duidelijk te maken wat de gelovigen allemaal moeten doen en hoe, waarbij hij aan het einde duidelijk maakt: “Het is voor jullie slikken of stikken.” Nee, niets van dat alles. Hier is iemand aan het woord die in alles wat hij schrijft laat weten: “Ik geef veel om jullie. Jullie zijn mij toevertrouwd om de boodschap van het Evangelie te verkondigen en om van hieruit gemeenschap met God en met elkaar te hebben. Ik wil dat het in geestelijk opzicht goed met jullie gaat. Ik wil dat jullie ten volle van het leven met God en medegelovigen genieten. Ik wil dat er bij jullie persoonlijk en onderling geen enkele belemmeringen om dit genot te kennen.”
Wat een betrokken, stimulerende geestelijke vader! Ken jij ook zo iemand? Of ben jij zo iemand? Iemand die heel persoonlijk tegen een ander kan worden, een schouderklop geeft en zegt: “Kom op, broeder! Houd vol! Ga door! De Heere Jezus is Zijn werk in jou begonnen en Hij zál het afmaken! Wat gun ik jou Zijn genade en zegen!”
Het is niet moeilijk te begrijpen waarom zulke mensen het verschil maken in de christelijke gemeente. Zij stimuleren. Zij motiveren. Zij activeren. Zij kijken niet weg als het moeilijk wordt, als zij het niet meer weten. Ze geven dat genadige duwtje in de rug – dat duwtje dat je zo hard nodig hebt – om door te gaan.
Het zegt ook iets over Johannes’ pastorale hart en prioriteiten. Merk op dat Johannes tot nu toe – en eigenlijk in zijn gehele brief – niet sterk hamert op alle details van de leer. Israël komt niet voor in zijn brief. De doop behandelt hij niet. Een eindtijdschema ontbreekt. Gaven van de Heilige Geest komen niet aan bod. Dit zegt iets over het hart van een geestelijke vader. Zo iemand weet wat de belangrijkste prioriteiten zijn. En in het vervolg van dit deel – en ook in het vervolg van zijn brief – zullen we ontdekken wat voor Johannes belangrijke prioriteiten zijn. Want wat schrijft hij in vers 1a?
“Mijn lieve kinderen, ik schrijf u deze dingen, opdat u niet zondigt.”
Dit heeft voor Johannes een hoge prioriteit. Hij wil ervoor zorgen dat zijn geestelijke kinderen niet zondigen. Ik vraag mij af of wij in deze tijd nog op deze manier naar medebroeders –en zusters kijken. Gun jij jouw broeders en zusters ook dat zij niet meer zullen zondigen? Of haal jij je schouders erover op? Vind je het wel best zo? Een paar liedjes zingen samen, de hoofdpunten van de theologische visie een beetje ventileren en tot slot een gebed. In hoeveel bidstonden is ruimte om te delen voor welke zonde iemand gevoelig is? En in hoeverre wordt hier in de gebeden actief aandacht aan besteed? Mijn vrees is dat dit percentage bedroevend laag is.
Wat dit betreft is de christelijke wereld – in vergelijking met de apostelen en Vroege Kerk – nogal op zijn kop gezet. Waar de auteurs van het Nieuwe Testament in verhouding weinig aandacht aan besteden, zijn wij veel meer tijd aan kwijt en daar waar zij in verhouding veel tijd en energie in hebben gestopt, maken wij ons er nogal gemakkelijk vanaf. Wanneer heb jij voor het laatst de welgemeende wens van een broeder of zuster gehoord, die zei: “Ik gun het jou dat je mag leven vanuit de vrijheid in Christus en dat je niet zult zondigen.” Ik hoor het schrikbarend weinig.
Gods Woord heeft kracht
Als we goed lezen, zien we dat Johannes doorheeft dat wat hij zegt effect heeft op de groep gelovigen die zijn brief zal lezen. Je gaat niet iets schrijven als je weet dat het beoogde doel niet bereikt wordt. Johannes’ doel is dat de invloed en de macht van de zonde, waar we de vorige keer ook naar hebben gekeken hebben, steeds meer gebroken wordt en steeds meer aan invloed verliest. Gezien het feit dat er klaarblijkelijk figuren in of in de buurt van deze gemeenschap zijn geweest die hebben geroepen dat een gelovige niet meer zondigt of dat iemand nooit zonde heeft gedaan, is het niet moeilijk te raden waarom Johannes dit hier noemt. De gedachten die een mens heeft over zonde, bepaalt uiteindelijk hoe hij handelt op momenten dat hij wordt verzocht tot zonde. Iemand die denkt dat zonde niet erg is, geeft er sneller en gemakkelijker aan toe dan iemand die zich goed bewust is van het feit dat zonde gevaarlijk is. Johannes erkent niet alleen deze realiteit, hij maakt ook gebruik van zijn kennis en positie, om de gelovigen in dit opzicht te ondersteunen en hen aan te moedigen niet te zondigen.
2. Jezus Christus verzoent alle zonde (vers 1b-2)
Maar zoals wel vaker met dergelijke zwart-wit-uitspraken, komen ook hier grote vragen op tafel. Wat gebeurt er als iemand tóch zondigt? En betekenen de woorden van Johannes in vers 1a dat een christen in dit leven op het punt kan komen dat hij niet meer bewust zondigt? Kan een christen in dit leven volmaakt worden?
Johannes zelf is zich er heel goed van bewust dat zijn woorden in vers 1a vragen oproept en daarom lezen we in vers 1b-2:
“En als iemand gezondigd heeft: wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de hele wereld.”
Johannes is een bijzonder evenwichtige auteur. Hij is zwart-wit, maar ook gebalanceerd. En hieruit blijkt dat hij is geïnspireerd door de Heilige Geest toen hij zijn brieven én Evangelie schreef. Hij is zó evenwichtig, dat hij gelovigen oprecht kan aanmoedigen niet te zondigen en tegelijkertijd naar de Heere Jezus als volmaakte Hogepriester en Voorspraak te wijzen wanneer een christen tóch zondigt. Hiermee laat hij ook zien dat het offer dat Christus op Golgotha bracht zó alomvattend is, dat geen één zonde er niet mee verzoend kan worden. Het offer van Jezus Christus is zó groot, zó alomvattend dat geen enkele gelovige er op de Dag van het Oordeel van schrik achter komt dat een deel van zijn zonden toch niet vergeven zijn.
Stierf Christus voor de hele wereld?
1 Johannes 2:2 is een belangrijke tekst in een discussie over de reikwijdte van de verzoening. Stierf Christus alleen voor de uitverkorenen? “Ja,” zeggen calvinisten. “Nee,” zeggen arminianen: “Kijk maar in dit vers. Hier staat immers dat Christus een verzoening voor de zonden van de hele wereld is.” Oppervlakkig gezien lijken de arminiaanse theologen het gelijk aan hun kant te hebben. Toch is het belangrijk een aantal aspecten in overweging te nemen. Johannes omschrijft het verlossingswerk van Christus hier zó alomvattend, dat, al zou zelfs de hele wereld tot geloof komen, Zijn bloed genoeg is om de verzoening tussen God en mensen te verzegelen. Kortom: Johannes wil hier laten zien: “Je kunt als gelovige niet op het punt komen dat je teveel zondigt, zodat na een bepaalde maat – die alleen God weet – de verzoening kwijtgespeeld hebt.
Wat we ook niet moeten vergeten, is dat Johannes hier niet spreekt over de reikwijdte van het effect van de verzoening, maar de reikwijdte van de verkondiging van de verzoening. Dit zijn twee fundamenteel verschillende zaken. Het moet uitdrukkelijk gezegd worden dat verzoening niet betekent dat de hele wereld gered is. Als je dit zo stelt, verkondig je alverzoening. Maar dat is niet wat Johannes hier zegt.
Aan de andere kant moeten we het effect van de verzoening – die blijft echt beperkt tot de uitverkorenen, degenen die tot geloof in Christus komen – niet leidend laten zijn voor de verkondiging van het Evangelie. Wie dit doet, wordt een hypercalvinist genoemd. Ik wil hier expliciet zwart op wit stellen dat ik mij geheel van deze onjuiste conclusie distantieer. Ja, ik geloof als calvinist dat het effect van het verlossingswerk alleen betrekking heeft op de uitverkorenen, en nee, ik geloof niet dat het “begrensde effect” – of wat in de geschiedenis “beperkte verzoening” is genoemd – een belemmering mag zijn voor de verkondiging van het Evangelie. Het is volslagen onzin te beweren dat we het Evangelie niet kunnen of mogen verkondigen, zolang we niet met zekerheid hebben vastgesteld wie wel of niet uitverkoren is. Dus nee: géén alverzoening en géén hypercalvinisme.
3. Johannes’ test: wie met God verzoend is, gehoorzaamt Hem (vers 3-4)
In vers 3-4 zien we iets wat vele malen belangrijker is dan de discussie of Christus voor de zonden van de uitverkorenen of voor de zonden van de hele wereld is gestorven: de vrucht van het verlossingswerk van Christus:
“En hierdoor weten wij dat wij Hem kennen, namelijk als wij Zijn geboden in acht nemen. Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet in acht neemt, is een leugenaar en in hem is de waarheid niet.”
Verzoening met God heeft gevolgen. We moeten de verzoening in dit verband breder trekken dan vergeving alleen. Verzoening betekent zeker ook dat Gods toorn over onze zonde is weggenomen, omdat wij door het geloof de toevlucht hebben genomen tot Christus. Als wij Christus ontvangen als Gods Belofte van, voor en tot gerechtigheid, dan zal Hij ons niet meer veroordelen vanwege onze ongerechtigheid – immers, het bloed van Christus heeft onze zonden weggewassen!
Maar met vergeving eindigt het verzoeningswerk niet. Er gebeurt nog iets: er ontstaat gehoorzaamheid aan de God Die Zichzelf in Christus met ons heeft verzoend. En deze test legt Johannes nu voor zijn lezers neer: “Ken jij God? Zo ja, dan is dat zichtbaar door jouw gehoorzaamheid aan Zijn Woord; zo nee, dan ken je Hem niet.” Zo zwart-wit is hij. In dit opzicht is Johannes niet alleen evenwichtig, maar ook veelzijdig in zijn manier van communiceren. Het ene moment is hij die geestelijke vader die vol zorg en ontferming schrijft, en het andere moment lijkt hij wel een chirurg die no-nonsensebeleid voert, het mes er diep inzet en radicaal snijdt in dat wat weggehaald of hersteld moet worden. Het is een bijzondere mix: een houding die barmhartigheid en genade uitstraalt en tegelijkertijd ontzag afdwingt door duidelijk te maken dat voor spelletjes geen plaats is. Hij windt er dan ook geen doekjes om: als je God niet gehoorzaamt, terwijl je beweert met Hem verzoend te zijn, dan ben je gewoon een overtreder van het negende gebod – je bent een leugenaar.
Theologische en pastorale pijn
En misschien hebben wij de neiging te denken: “Nou en? Wat boeit dit? Dit is heus niet het enige kenmerk van de verzoening met God. Dus waarom zouden wij ons hier druk over maken?”
Het erge is dat wij niet eens meer doorhebben wat met zo’n houding op het spel staat. Iemand die in het pastoraat serieus wil dienen, of iemand die theologisch serieus over essentiële, praktische vraagstukken wil nadenken, gaat de pijn hiervan ervaren. Hij leert zien dat het juist wel erg is als mensen hun schouders over vers 3 en 4 ophalen.
Het vervelende is dat wij bijna altijd vanuit onszelf denken. Wij denken vanuit de mens. Wij roepen over onszelf dat wij zijn verzoend met God. Wij roepen dat wij vergeven zijn. Wij roepen dat wij gerechtvaardigd zijn door het geloof. De beslissende scheidsrechter in dit verhaal dient echter altijd Gods eigen Woord te zijn. En als we de zaak van God uit gaan bekijken, dan komen we erachter dat we niet gemakkelijk of goedkoop kunnen roepen dat wij zijn verzoend met Hem. Uiteindelijk is onze gehoorzaamheid aan datzelfde Woord van God een krachtiger bewijs van onze verzoening met Hem, dan onze woorden.
En vergis je niet: anderen zien veel. Dus al zou jij jezelf voor de gek willen houden, anderen zien altijd wel iets waardoor je – uiteindelijk – door de mand valt. Iemand die beweert God te kennen, verzoend te zijn met Hem en tegelijkertijd structureel ongehoorzaam is aan Gods Woord, kan nooit een (groeiende) bevestiging ontvangen van het feit dat hij een behouden, wedergeboren christen is. Het is dan ook absoluut not done om zo iemand te verzekeren van een verlossing die hij hoogstwaarschijnlijk niet bezit. Jezus Christus stierf, en Zijn bloed is genoeg om de hele wereld te reinigen van zonde. Maar Hij verzoent en vergeeft niemand die “aanmatigend” zondigt. En wat is aanmatigend zondigen? Het is zondigen met de houding van 1 Johannes 1:6, 8 en 10.
4. Johannes’ test: wie in Christus blijft, wandelt zoals Hij (vers 5-6)
Johannes trekt de lijn van gehoorzaamheid door, maakt het in vers 5-6 nog praktischer. Wie verzoend is met God door Christus, is ook in Christus:
“Maar ieder die Zijn woord in acht neemt, in hem is werkelijk de liefde van God volmaakt geworden. Hierdoor weten wij dat wij in Hem zijn. Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft.”
Gehoorzaamheid is een vrucht van de verzoening met God. Gehoorzaamheid is ook een vrucht van de liefde voor God. En gehoorzaamheid is een vrucht van onze positie in God, door Jezus Christus. Johannes verbindt hier duidelijk de positie van een christen aan de praktijk van zijn leven.
De gehoorzame christen vertoont het beeld van zijn Meester
Hoe ziet deze gehoorzaamheid er dan uit? Johannes is duidelijk: wie Christus liefheeft, gehoorzaamt Hem en wandelt zoals de Heere Jezus Zelf heeft gewandeld.
Het is op dit punt verleidelijk om meteen met alle spectaculaire werken van Christus aan te komen zetten en vervolgens de opdracht mee te geven dat wij erop uit moeten trekken om mensen te genezen, demonen uit te drijven en hele menigtes te voeden met vijf broden en twee vissen. Toch zijn dit niet de werken waar we aan moeten denken als we 1 Johannes 2:5-6 lezen – juist niet, zou ik zelfs willen zeggen. Want het zijn juist de wonderen en tekenen van Christus die Zijn Godheid bewijzen. Hierin is Hij juist de Andere. Hij is anders dan wij. Ja, Hij is Mens. Maar Hij is ook God.
Welke werken van Christus heeft Johannes dan in gedachten wanneer hij deze woorden schrijft? Kortgezegd komt het hierop neer: de werken van Christus Die Hij met liefde heeft gedaan en waarmee Hij het karakter van Zijn Vader openbaarde. En op dit punt worden we herinnerd aan Johannes 17:3-8. Christus heeft Zijn Vader met liefde gehoorzaamd en Hij straalde met het karakter van God. Zijn werken getuigen ervan. En, nog belangrijker met het oog op de context van 1 Johannes 2:1-6, Christus heeft nooit gezondigd. Zonde zou je dus kunnen omschrijven als het tekortschieten in het weerspiegelen of het gelijkvormig zijn aan het karakter van God. Deze definitie gaat een stuk dieper dan het overtreden van een paar wetten of regels. We komen hier uit bij de kern van gehoorzaamheid en zonde. Gehoorzaamheid is vol liefde het karakter van Jezus Christus weerspiegelen. Zonde betekent dat dit alles verzuimd wordt.
Wanneer we deze definities van gehoorzaamheid en zonde hanteren, zien we dat Johannes met glasheldere, theologische logica kan stellen dat wie God gehoorzaamt, is verzoend met God – Hem kent – en dat degene die ongehoorzaam is aan Gods Woord, Hem niet kent, en dus ook niet met Hem verzoend is.
Wat een vreugde te merken dat we in ons karakter steeds meer gaan lijken op Degene Die Zichzelf in Jezus Christus met ons heeft verzoend! Daarom is mijn wens, in navolging van de apostel Johannes, voor iedere christen die dit leest, dat u en jij niet zondigt. En mocht je – helaas – toch hebben gezondigd: wij hebben de Voorspraak bij God – Jezus Christus, de Rechtvaardige.
Labels:
Evangelie,
God,
heiliging,
Jezus Christus,
Vergeving,
Verzoening,
zonde
zondag 8 juli 2018
Hedendaagse gnostiek?
De boodschap van 1 Johannes
Een oproep aan dispensationalisten
Theologische opvattingen worden deels gekleurd door onze ervaringen. De opvatting op zichzelf wordt niet geboren door ervaring, maar de manier waarop wij ermee omgaan wel. Theologische opvattingen moeten altijd worden gevormd op grond van de Bijbel. De manier waarop iemand met deze opvattingen omgaat, laat echter iets van zijn eigen context zien. Waarom spreekt iemand bijvoorbeeld vaak over één onderwerp? Of waarom spreekt iemand vaak op één manier over een onderwerp? Wat zit hierachter? Waarom doet iemand dat? Wil diegene hiermee iets propageren of is hij juist bezig met ageren? Wil iemand voortdurend iets goeds en moois laten zien? Of wil iemand steeds het gevaar en de slechtheid van iets bewijzen?
Een persoonlijk verhaal
In mijn eigen leven is dit niet anders. Toen ik een jaar of zestien, zeventien was, las ik de Bergrede in de toen net uitgegeven Nieuwe Bijbelvertaling. Toen ik de woorden van Christus in Mattheüs 7:21-23 las, schrok ik:
Jezus Christus als Heere belijden betekent volgens Hemzelf dus helemaal niets. Wat heeft dan wel betekenis? Dat wij handelen naar de wil van Zijn hemelse Vader.
Je zou kunnen zeggen dat dit tekstgedeelte het zaadje is geweest dat God op dat moment – op die jeugdige leeftijd – heeft gezaaid en dat de vrucht ervan tot op de dag van vandaag zichtbaar is. Dit hele thema heeft mij nooit losgelaten. Sterker nog, uitgerekend een theologische discussie met bovenstaande tekst als sleutelgedeelte, heeft uiteindelijk meegewerkt aan mijn verlossing.
Ik weet wat het is om als antinomiaan te zondigen. Een antinomiaan is iemand die stelt dat gehoorzaamheid aan Gods geboden totaal niet noodzakelijk is, omdat Christus perfect geleefd heeft, onze zonden op zich genomen heeft en wij delen in Zijn volmaakte gerechtigheid. Gehoorzaamheid is niet belangrijk.
Ik wil niet weten wat er zou zijn gebeurd als deze tekst mij nooit had opgeschrikt. Ik denk dat ik wel weet wat er gebeurd zou zijn, maar erg prettige gedachten zijn dat niet.
Juist in de periode dat ik totaal weg dreigde te zakken in het moeras van de zonde – en met totaal bedoel ik dat de verharding van mijn hart zich gevoelsmatig in een vergevorderd stadium bevond – heeft de discussie met betrekking tot “lordship salvation” een belangrijke rol gespeeld. Voor mijn gevoel was God mij meer en meer aan het loslaten. Ik had al weinig tot geen kracht om op een boezemzonde te overwinnen, en ik kreeg het idee dat zelfs de vonkjes van bewaring verdwenen waren. Het gevecht was te groot, de kracht van de zonde te groot en daarmee werd het verlangen om ermee te breken steeds minder.
Hoe de “lordship salvation” controverse bijdroeg aan mijn verlossing
Eén ding ben ik echter nooit – ook toen niet – kwijtgeraakt vanuit Christus’ waarschuwing in Mattheüs 7:21: Hem belijden doe je nooit vanuit een pragmatisch standpunt. Het heeft helemaal geen nut om Hem even snel “Heere” te noemen, omdat je daarmee en plek in de hemel veiligstelt. Dat werkt toch niet. Het gaat er niet om wat je zegt, maar om wat je doet. Wat mij altijd is bijgebleven, is dit: óf je gaat voor “the real deal”, óf je doet het niet. Maar er is geen middenweg. Je kunt niet blijven bakkeleien en blijven modderen in de zonde, terwijl je op hetzelfde moment vrolijk belijdt Jezus als persoonlijke Verlosser en Heere te kennen.
Een groot deel van wat ik zeg of schrijf, ik dan ook sterk gekleurd vanuit deze achtergrond. Mijn indruk is dat ik verreweg het meeste heb geschreven, gesproken of nagedacht over het verlossende geloof in Jezus Christus – al puzzelend en worstelend met argumenten en Bijbelteksten. De “lordship salvation” controverse is er namelijk eentje die om de zoveel tijd in de kerkgeschiedenis opduikt en waarbij ook felle woorden worden gebruikt – juist omdat het om de kern van het Evangelie gaat.
Juist door mijn verleden weet ik hoe gevaarlijk het kan zijn om als een antinomiaan door het leven te gaan. Daarbij wil ik altijd weer de aandacht vestigen op Gods eer en de pastorale gevolgen. Ik denk dat het terecht is om te stellen dat juist degenen die de realiteit van alledag kennen, het beste mee kunnen praten over de theorie – en dus ook over de theologie. De praktijk van alledag leert ons eenzijdige denken af. Begrijp mij niet verkeerd: ik stel niet dat iemand goede theologie leert door levenservaringen te analyseren. Ik bedoel te zeggen dat levenservaringen kunnen bijdragen aan de juiste accenten en het realistischer interpreteren van de Bijbel.
Gevaarlijke eenzijdigheid
Nu wil ik iets doen, wat mogelijk voor opschudding zorgt. Maar ik kan eigenlijk niet anders dan een noodklok luiden. Er moet een pijnlijke vraag worden gesteld: Zien wij vandaag de dag zekere elementen van de gnostiek terug in het dispensationalisme? Loopt de Bedelingenleer als theologie het gevaar eenzijdig te worden in de benadering van verlossing? En als iemand vraagt: “Waarom haal je nou wéér die Bedelingenleer erbij?” dan is mijn antwoord: geen enkele theologische school is zó fel in zijn kritiek op “lordship salvation” dan het dispensationalisme. Dit is in mijn ogen veelzeggend.
We hebben de vorige keer gezien dat de apostel Johannes de praktijk van het geloofsleven en de houding van de gelovige ten aanzien van de zonde belangrijke kenmerken van het eeuwige leven noemt. Zeggen dat God licht is, betekent nog niet dat je ook werkelijk in het licht wandelt. Zeggen dat je geen zonde hebt, wil nog niet zeggen dat je ook echt geen zonde hebt gedaan.
In de gnostiek meende men dat dit los van elkaar kan bestaan. Men maakte een radicaal onderscheid tussen het fysieke en geestelijk leven. Hoe je leefde maakt eigenlijk niet uit, zolang je maar geestelijk verheven en verborgen kennis hebt die leidt tot verlossing. Het belang van het ene overschaduwde de realiteit van het andere. De zogenaamde werkelijkheid van het ene legde de realiteit van het andere als het ware het zwijgen op. We hebben de vorige keer gezien hoe Johannes hiermee omgaat.
Is het niet zo dat wij vandaag de dag worden geconfronteerd met een nieuwe vorm van gnostiek, waarbij de realiteit van het ene een grote schaduw legt over de werkelijkheid van het andere? Ik heb een zestal voorbeelden waarbij ik deze vraag wil stellen.
1. Er wordt één kant van Christus benoemd
In de Bedelingenleer wordt Christus veelal voorgesteld als Verlosser. Sommige dispensationalisten beweren zelfs dat het noemen van Christus als Heere tijdens evangelisatiediensten vermeden dient te worden, omdat dit voor ongelovigen onaantrekkelijk is. Welk belang wordt hiermee gediend? Wordt Christus hier in theologische zin niet in twee stukken verdeeld?
2. Er wordt één kant van de rechtvaardiging benoemd
Als gevolg van het feit dat Christus enkel als Verlosser wordt voorgesteld, wordt zichtbaar dat ook de verlossing door deze lens wordt verklaard. Dispensationalisten verdedigen – terecht! – de leer van de rechtvaardiging door het geloof in Christus alleen. Het credo “Niet uit werken, enkel uit genade!” wordt serieus genomen.
Wat echter opvalt, is dat men veelal de rechtvaardiging van de voorkant beschrijft en niet van de achterkant. Wat ik hiermee bedoel, is dat de rechtvaardiging aan de voorkant betekent dat wij door het geloof in Jezus Christus alleen, en alleen omwille van Zijn verzoenend lijden en sterven aan het kruis bij God kunnen worden aangenomen als rechtvaardigen. Geen enkel menselijk werk komt hier aan te pas.
De achterkant van de rechtvaardiging laat echter goede werken zien. We zijn niet gered of gerechtvaardigd door goede werken, maar wel voor goede werken. Men blijft echter voortdurend hameren op de voorkant van rechtvaardiging en sommigen beweren zelfs dat goede werken op geen enkele manier kan worden beschouwd als vrucht van de rechtvaardiging. Is dit niet de meest directe weg naar het antinomianisme? Wordt het leven van een christen hier niet geheel vrijblijvend voorgesteld, alsof God niet tot Zijn doel kan komen in en met de levens van Zijn kinderen?
3. Er wordt één kant van de zonde benoemd
Als gevolg van deze ogenschijnlijke vrijblijvendheid wordt de behandeling van de zonde ook anders. Er wordt veelal op gewezen dat de zonden vergeven zijn. Er is echter weinig aandacht voor het feit dat de macht van de zonde gebroken is. Vergeving van zonden is in de kern waar het om draait. Veelal wordt verkondigd dat Christus de Verlosser is die redt van de hel, terwijl we in Mattheüs 1:21 lezen:
Vergeving is het speerpunt van de verlossing. Wil je verlost worden, dan moet je vergeven worden. Bevrijd worden van de zonde zelf hoeft echter niet. Wordt hiermee niet het grotere probleem van de zonde genegeerd, namelijk dat het een sterke macht is die gebroken moet worden? Wordt de zonde niet teveel als administratieve schuld gezien, die weg is dankzij het kruis van Christus op Golgotha?
4. Er wordt één kant van Gods genade benoemd
Door vergeving en bevrijding van zonden van elkaar los te koppelen, ontstaat er een eenzijdig beeld van Gods genade: genade vergeeft, maar hoeft niet noodzakelijkerwijs te bevrijden van zonde. Als dit waar is, dan heeft Paulus beslist te hoog ingezet toen hij schreef:
Paulus is hier heel duidelijk: wat sommigen ooit waren, zijn zij niet meer! Hij noemt reiniging, heiliging en rechtvaardiging hier in één zin, in één adem.
Toch beweren sommigen dat Gods genade enkel het wegnemen van de zondeschuld is. Opnieuw dringt zich hier de onvermijdelijke vraag op: Is dit niet de meest directe weg naar het antinomiaanse levenspad? Wordt de zonde hier niet vrij spel gegeven?
5. Er wordt één kant van geloofszekerheid benoemd
Het is onvermijdelijk dat de visie of opvatting van het ene onderwerp gevolgen heeft voor het verstaan van het andere onderwerp. Komen we bij het onderwerp geloofszekerheid, dan zien we hetzelfde gebeuren. Alleen de vergeving van zonden garandeert mij van eeuwig leven en verlossing. Ik ben voor eeuwig gered, omdat God belooft dat Hij mijn zonde in Christus verzoend – en dus vergeven – heeft. Er is volgens een bepaalde groep dispensationalisten geen andere grond voor geloofszekerheid. Alleen zeggen (denk even terug aan Mattheüs 7:21) dat Christus jouw persoonlijke Verlosser is, geeft de garantie dat je naar de hemel gaat.
De vorige keer hebben we gezien dat de apostel Johannes zo niet denkt. Johannes denkt niet alleen in geestelijke waarheid, maar ook in praktische waarheid. Hij vraagt zich af of hij de beloften van God vervuld ziet worden in het leven van Zijn kinderen. Bepaalde voorgangers stellen echter dat het voldoende is “te zeggen dat je in Jezus gelooft” – immers, wie gelooft heeft eeuwig leven. De vraag is hier: Worden de beloften van God met betrekking tot de verlossing niet té geestelijk gemaakt en de verbinding met het leven van alledag niet opgeheven? Is dit niet opnieuw een gemakkelijke deur naar het antinomianisme?
6. Er wordt één kant van het eeuwige leven benoemd
De verzekering dat iemand behouden is kleurt ook de voorstelling van het eeuwige leven. Dat lijkt in beginsel een vreemde gedachte, maar de gevolgen worden duidelijk als we de geloofszekerheid betrekken op het eeuwige leven. Stel dat ik alleen vergeving van zonden ontvang, zonder dat de macht van de zonde in mijn leven wordt gebroken. Wat zegt dit over het eeuwige leven? Zegt het niet dat de zonde ook kan heersen in iemand die Gods Heilige Geest ontvangen heeft en in zich heeft wonen? Nog directer gesteld: zegt het niet dat de zonde over de kracht van de Heilige Geest heerst? Dat iemand – hoewel de Heilige Geest ontvangen te hebben – in dit leven nooit toekomt aan heiligmaking en de gelijkvormigheid aan het Beeld van Christus?
Zegt dit niet dat het eeuwige leven vooral het wegdoen van de schuld is, zonder het beeld van een persoon te veranderen? De vraag is: Wordt hier niet vooral de duur van het eeuwige leven (eeuwig) uitgespeeld tegen de kwaliteit ervan (gelijkvormigheid aan Christus)? Wordt de plaats van het eeuwige leven (de hemel, waar vrede, rust en gezondheid is) niet uitgespeeld tegen het doel ervan (met Christus zijn en Hem weerspiegelen)?
Word wakker! – en schud de eenzijdigheid van je af
Mijn oproep wordt vooraf gegaan door twee vragen: ten eerste wil ik de vraag stellen of je de “antinomiaan” in jezelf herkent. Als je de bovengenoemde zes punten hebt gelezen, kom je dan tot de ontdekking dat dit (al dan niet in zijn geheel) jouw persoonlijke overtuigingen zijn? Herken jij je in sommige punten?
Het tweede dat ik je wil voorleggen is dit: ben je het ermee eens dat de bovengenoemde zes punten ongeoorloofde onderscheidingen weergeven? Deze onderscheidingen sturen sterk één kant op, namelijk de kant van gemakkelijke vergeving, gemakkelijke verlossing. Het is de kant waarvan Jezus Christus Zelf heeft gezegd dat je die juist niet op moet gaan. Want niet iedereen die van Hem zegt dat Hij de Heere en Verlosser is, zal Gods Koninkrijk binnengaan, maar alleen degenen die deze belijdenis waarmaken in hun leven – door de kracht van de Heilige Geest.
Mijn oproep en gebed is dat mensen mogen breken met deze valse onderscheidingen. Dat er afscheid wordt genomen van theologische eenzijdigheden. Wellicht zijn er mensen, die denken: “Je hebt een karikatuur geschetst, zo erg als dat jij het schrijft, is het in werkelijkheid niet.” Als jij zo iemand bent, dan wil ik je vragen om deze video in zijn geheel te bekijken. En ik geef graag toe dat er binnen het dispensationalisme verschillend over deze dingen wordt gedacht. Maar zolang er stemmen zijn, die dit geluid laten horen, moeten we erkennen dát ze bestaan en moeten we de beestjes bij hun naam (blijven) noemen. Het enige dat ik kan zeggen, is dit:
Ga voor het echte leven, niet voor het gemakkelijke.
Ga voor “the real deal”, niet voor een masker.
Het grote wonder van verlossing is niet alleen dat God de zonde kan en wil vergeven, maar dat Hij geestelijk harde en versteende harten kan doen smelten door de kracht van Zijn genade.
Dat Hij dit in jouw leven mag doen.
Een oproep aan dispensationalisten
Theologische opvattingen worden deels gekleurd door onze ervaringen. De opvatting op zichzelf wordt niet geboren door ervaring, maar de manier waarop wij ermee omgaan wel. Theologische opvattingen moeten altijd worden gevormd op grond van de Bijbel. De manier waarop iemand met deze opvattingen omgaat, laat echter iets van zijn eigen context zien. Waarom spreekt iemand bijvoorbeeld vaak over één onderwerp? Of waarom spreekt iemand vaak op één manier over een onderwerp? Wat zit hierachter? Waarom doet iemand dat? Wil diegene hiermee iets propageren of is hij juist bezig met ageren? Wil iemand voortdurend iets goeds en moois laten zien? Of wil iemand steeds het gevaar en de slechtheid van iets bewijzen?
Een persoonlijk verhaal
In mijn eigen leven is dit niet anders. Toen ik een jaar of zestien, zeventien was, las ik de Bergrede in de toen net uitgegeven Nieuwe Bijbelvertaling. Toen ik de woorden van Christus in Mattheüs 7:21-23 las, schrok ik:
“Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen Mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van Mijn hemelse Vader. Op die dag zullen velen tegen mij zeggen: “Heer, Heer, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, hebben wij niet in Uw Naam demonen uitgedreven, en hebben wij niet vele wonderen verricht in Uw Naam?” En dan zal Ik hun rechtuit zeggen: “Ik heb jullie nooit gekend. Weg met jullie, wetsverkrachters!”
Jezus Christus als Heere belijden betekent volgens Hemzelf dus helemaal niets. Wat heeft dan wel betekenis? Dat wij handelen naar de wil van Zijn hemelse Vader.
Je zou kunnen zeggen dat dit tekstgedeelte het zaadje is geweest dat God op dat moment – op die jeugdige leeftijd – heeft gezaaid en dat de vrucht ervan tot op de dag van vandaag zichtbaar is. Dit hele thema heeft mij nooit losgelaten. Sterker nog, uitgerekend een theologische discussie met bovenstaande tekst als sleutelgedeelte, heeft uiteindelijk meegewerkt aan mijn verlossing.
Ik weet wat het is om als antinomiaan te zondigen. Een antinomiaan is iemand die stelt dat gehoorzaamheid aan Gods geboden totaal niet noodzakelijk is, omdat Christus perfect geleefd heeft, onze zonden op zich genomen heeft en wij delen in Zijn volmaakte gerechtigheid. Gehoorzaamheid is niet belangrijk.
Ik wil niet weten wat er zou zijn gebeurd als deze tekst mij nooit had opgeschrikt. Ik denk dat ik wel weet wat er gebeurd zou zijn, maar erg prettige gedachten zijn dat niet.
Juist in de periode dat ik totaal weg dreigde te zakken in het moeras van de zonde – en met totaal bedoel ik dat de verharding van mijn hart zich gevoelsmatig in een vergevorderd stadium bevond – heeft de discussie met betrekking tot “lordship salvation” een belangrijke rol gespeeld. Voor mijn gevoel was God mij meer en meer aan het loslaten. Ik had al weinig tot geen kracht om op een boezemzonde te overwinnen, en ik kreeg het idee dat zelfs de vonkjes van bewaring verdwenen waren. Het gevecht was te groot, de kracht van de zonde te groot en daarmee werd het verlangen om ermee te breken steeds minder.
Hoe de “lordship salvation” controverse bijdroeg aan mijn verlossing
Eén ding ben ik echter nooit – ook toen niet – kwijtgeraakt vanuit Christus’ waarschuwing in Mattheüs 7:21: Hem belijden doe je nooit vanuit een pragmatisch standpunt. Het heeft helemaal geen nut om Hem even snel “Heere” te noemen, omdat je daarmee en plek in de hemel veiligstelt. Dat werkt toch niet. Het gaat er niet om wat je zegt, maar om wat je doet. Wat mij altijd is bijgebleven, is dit: óf je gaat voor “the real deal”, óf je doet het niet. Maar er is geen middenweg. Je kunt niet blijven bakkeleien en blijven modderen in de zonde, terwijl je op hetzelfde moment vrolijk belijdt Jezus als persoonlijke Verlosser en Heere te kennen.
Een groot deel van wat ik zeg of schrijf, ik dan ook sterk gekleurd vanuit deze achtergrond. Mijn indruk is dat ik verreweg het meeste heb geschreven, gesproken of nagedacht over het verlossende geloof in Jezus Christus – al puzzelend en worstelend met argumenten en Bijbelteksten. De “lordship salvation” controverse is er namelijk eentje die om de zoveel tijd in de kerkgeschiedenis opduikt en waarbij ook felle woorden worden gebruikt – juist omdat het om de kern van het Evangelie gaat.
Juist door mijn verleden weet ik hoe gevaarlijk het kan zijn om als een antinomiaan door het leven te gaan. Daarbij wil ik altijd weer de aandacht vestigen op Gods eer en de pastorale gevolgen. Ik denk dat het terecht is om te stellen dat juist degenen die de realiteit van alledag kennen, het beste mee kunnen praten over de theorie – en dus ook over de theologie. De praktijk van alledag leert ons eenzijdige denken af. Begrijp mij niet verkeerd: ik stel niet dat iemand goede theologie leert door levenservaringen te analyseren. Ik bedoel te zeggen dat levenservaringen kunnen bijdragen aan de juiste accenten en het realistischer interpreteren van de Bijbel.
Gevaarlijke eenzijdigheid
Nu wil ik iets doen, wat mogelijk voor opschudding zorgt. Maar ik kan eigenlijk niet anders dan een noodklok luiden. Er moet een pijnlijke vraag worden gesteld: Zien wij vandaag de dag zekere elementen van de gnostiek terug in het dispensationalisme? Loopt de Bedelingenleer als theologie het gevaar eenzijdig te worden in de benadering van verlossing? En als iemand vraagt: “Waarom haal je nou wéér die Bedelingenleer erbij?” dan is mijn antwoord: geen enkele theologische school is zó fel in zijn kritiek op “lordship salvation” dan het dispensationalisme. Dit is in mijn ogen veelzeggend.
We hebben de vorige keer gezien dat de apostel Johannes de praktijk van het geloofsleven en de houding van de gelovige ten aanzien van de zonde belangrijke kenmerken van het eeuwige leven noemt. Zeggen dat God licht is, betekent nog niet dat je ook werkelijk in het licht wandelt. Zeggen dat je geen zonde hebt, wil nog niet zeggen dat je ook echt geen zonde hebt gedaan.
In de gnostiek meende men dat dit los van elkaar kan bestaan. Men maakte een radicaal onderscheid tussen het fysieke en geestelijk leven. Hoe je leefde maakt eigenlijk niet uit, zolang je maar geestelijk verheven en verborgen kennis hebt die leidt tot verlossing. Het belang van het ene overschaduwde de realiteit van het andere. De zogenaamde werkelijkheid van het ene legde de realiteit van het andere als het ware het zwijgen op. We hebben de vorige keer gezien hoe Johannes hiermee omgaat.
Is het niet zo dat wij vandaag de dag worden geconfronteerd met een nieuwe vorm van gnostiek, waarbij de realiteit van het ene een grote schaduw legt over de werkelijkheid van het andere? Ik heb een zestal voorbeelden waarbij ik deze vraag wil stellen.
1. Er wordt één kant van Christus benoemd
In de Bedelingenleer wordt Christus veelal voorgesteld als Verlosser. Sommige dispensationalisten beweren zelfs dat het noemen van Christus als Heere tijdens evangelisatiediensten vermeden dient te worden, omdat dit voor ongelovigen onaantrekkelijk is. Welk belang wordt hiermee gediend? Wordt Christus hier in theologische zin niet in twee stukken verdeeld?
2. Er wordt één kant van de rechtvaardiging benoemd
Als gevolg van het feit dat Christus enkel als Verlosser wordt voorgesteld, wordt zichtbaar dat ook de verlossing door deze lens wordt verklaard. Dispensationalisten verdedigen – terecht! – de leer van de rechtvaardiging door het geloof in Christus alleen. Het credo “Niet uit werken, enkel uit genade!” wordt serieus genomen.
Wat echter opvalt, is dat men veelal de rechtvaardiging van de voorkant beschrijft en niet van de achterkant. Wat ik hiermee bedoel, is dat de rechtvaardiging aan de voorkant betekent dat wij door het geloof in Jezus Christus alleen, en alleen omwille van Zijn verzoenend lijden en sterven aan het kruis bij God kunnen worden aangenomen als rechtvaardigen. Geen enkel menselijk werk komt hier aan te pas.
De achterkant van de rechtvaardiging laat echter goede werken zien. We zijn niet gered of gerechtvaardigd door goede werken, maar wel voor goede werken. Men blijft echter voortdurend hameren op de voorkant van rechtvaardiging en sommigen beweren zelfs dat goede werken op geen enkele manier kan worden beschouwd als vrucht van de rechtvaardiging. Is dit niet de meest directe weg naar het antinomianisme? Wordt het leven van een christen hier niet geheel vrijblijvend voorgesteld, alsof God niet tot Zijn doel kan komen in en met de levens van Zijn kinderen?
3. Er wordt één kant van de zonde benoemd
Als gevolg van deze ogenschijnlijke vrijblijvendheid wordt de behandeling van de zonde ook anders. Er wordt veelal op gewezen dat de zonden vergeven zijn. Er is echter weinig aandacht voor het feit dat de macht van de zonde gebroken is. Vergeving van zonden is in de kern waar het om draait. Veelal wordt verkondigd dat Christus de Verlosser is die redt van de hel, terwijl we in Mattheüs 1:21 lezen:
“Ze zal een Zoon baren. Geef Hem de naam Jezus, want Hij zal Zijn volk bevrijden van hun zonden.”
(Nieuwe Bijbelvertaling, cursivering door mij)
Vergeving is het speerpunt van de verlossing. Wil je verlost worden, dan moet je vergeven worden. Bevrijd worden van de zonde zelf hoeft echter niet. Wordt hiermee niet het grotere probleem van de zonde genegeerd, namelijk dat het een sterke macht is die gebroken moet worden? Wordt de zonde niet teveel als administratieve schuld gezien, die weg is dankzij het kruis van Christus op Golgotha?
4. Er wordt één kant van Gods genade benoemd
Door vergeving en bevrijding van zonden van elkaar los te koppelen, ontstaat er een eenzijdig beeld van Gods genade: genade vergeeft, maar hoeft niet noodzakelijkerwijs te bevrijden van zonde. Als dit waar is, dan heeft Paulus beslist te hoog ingezet toen hij schreef:
“Weet u niet dat wie onrecht doet geen deel zal hebben aan het koninkrijk van God? Vergis u niet. Ontuchtplegers noch afgodendienaars, overspeligen, schandknapen noch knapenschenders, dieven noch geldwolven, dronkaards, lasteraars noch uitbuiters zullen deel hebben aan het koninkrijk van God. Sommigen van u zijn dat ooit geweest, maar u bent gereinigd, u bent geheiligd, u bent rechtvaardig verklaard in de Naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God.”
(1 Korinthe 6:9-11, Nieuwe Bijbelvertaling)
Paulus is hier heel duidelijk: wat sommigen ooit waren, zijn zij niet meer! Hij noemt reiniging, heiliging en rechtvaardiging hier in één zin, in één adem.
Toch beweren sommigen dat Gods genade enkel het wegnemen van de zondeschuld is. Opnieuw dringt zich hier de onvermijdelijke vraag op: Is dit niet de meest directe weg naar het antinomiaanse levenspad? Wordt de zonde hier niet vrij spel gegeven?
5. Er wordt één kant van geloofszekerheid benoemd
Het is onvermijdelijk dat de visie of opvatting van het ene onderwerp gevolgen heeft voor het verstaan van het andere onderwerp. Komen we bij het onderwerp geloofszekerheid, dan zien we hetzelfde gebeuren. Alleen de vergeving van zonden garandeert mij van eeuwig leven en verlossing. Ik ben voor eeuwig gered, omdat God belooft dat Hij mijn zonde in Christus verzoend – en dus vergeven – heeft. Er is volgens een bepaalde groep dispensationalisten geen andere grond voor geloofszekerheid. Alleen zeggen (denk even terug aan Mattheüs 7:21) dat Christus jouw persoonlijke Verlosser is, geeft de garantie dat je naar de hemel gaat.
De vorige keer hebben we gezien dat de apostel Johannes zo niet denkt. Johannes denkt niet alleen in geestelijke waarheid, maar ook in praktische waarheid. Hij vraagt zich af of hij de beloften van God vervuld ziet worden in het leven van Zijn kinderen. Bepaalde voorgangers stellen echter dat het voldoende is “te zeggen dat je in Jezus gelooft” – immers, wie gelooft heeft eeuwig leven. De vraag is hier: Worden de beloften van God met betrekking tot de verlossing niet té geestelijk gemaakt en de verbinding met het leven van alledag niet opgeheven? Is dit niet opnieuw een gemakkelijke deur naar het antinomianisme?
6. Er wordt één kant van het eeuwige leven benoemd
De verzekering dat iemand behouden is kleurt ook de voorstelling van het eeuwige leven. Dat lijkt in beginsel een vreemde gedachte, maar de gevolgen worden duidelijk als we de geloofszekerheid betrekken op het eeuwige leven. Stel dat ik alleen vergeving van zonden ontvang, zonder dat de macht van de zonde in mijn leven wordt gebroken. Wat zegt dit over het eeuwige leven? Zegt het niet dat de zonde ook kan heersen in iemand die Gods Heilige Geest ontvangen heeft en in zich heeft wonen? Nog directer gesteld: zegt het niet dat de zonde over de kracht van de Heilige Geest heerst? Dat iemand – hoewel de Heilige Geest ontvangen te hebben – in dit leven nooit toekomt aan heiligmaking en de gelijkvormigheid aan het Beeld van Christus?
Zegt dit niet dat het eeuwige leven vooral het wegdoen van de schuld is, zonder het beeld van een persoon te veranderen? De vraag is: Wordt hier niet vooral de duur van het eeuwige leven (eeuwig) uitgespeeld tegen de kwaliteit ervan (gelijkvormigheid aan Christus)? Wordt de plaats van het eeuwige leven (de hemel, waar vrede, rust en gezondheid is) niet uitgespeeld tegen het doel ervan (met Christus zijn en Hem weerspiegelen)?
Word wakker! – en schud de eenzijdigheid van je af
Mijn oproep wordt vooraf gegaan door twee vragen: ten eerste wil ik de vraag stellen of je de “antinomiaan” in jezelf herkent. Als je de bovengenoemde zes punten hebt gelezen, kom je dan tot de ontdekking dat dit (al dan niet in zijn geheel) jouw persoonlijke overtuigingen zijn? Herken jij je in sommige punten?
Het tweede dat ik je wil voorleggen is dit: ben je het ermee eens dat de bovengenoemde zes punten ongeoorloofde onderscheidingen weergeven? Deze onderscheidingen sturen sterk één kant op, namelijk de kant van gemakkelijke vergeving, gemakkelijke verlossing. Het is de kant waarvan Jezus Christus Zelf heeft gezegd dat je die juist niet op moet gaan. Want niet iedereen die van Hem zegt dat Hij de Heere en Verlosser is, zal Gods Koninkrijk binnengaan, maar alleen degenen die deze belijdenis waarmaken in hun leven – door de kracht van de Heilige Geest.
Mijn oproep en gebed is dat mensen mogen breken met deze valse onderscheidingen. Dat er afscheid wordt genomen van theologische eenzijdigheden. Wellicht zijn er mensen, die denken: “Je hebt een karikatuur geschetst, zo erg als dat jij het schrijft, is het in werkelijkheid niet.” Als jij zo iemand bent, dan wil ik je vragen om deze video in zijn geheel te bekijken. En ik geef graag toe dat er binnen het dispensationalisme verschillend over deze dingen wordt gedacht. Maar zolang er stemmen zijn, die dit geluid laten horen, moeten we erkennen dát ze bestaan en moeten we de beestjes bij hun naam (blijven) noemen. Het enige dat ik kan zeggen, is dit:
Ga voor het echte leven, niet voor het gemakkelijke.
Ga voor “the real deal”, niet voor een masker.
Het grote wonder van verlossing is niet alleen dat God de zonde kan en wil vergeven, maar dat Hij geestelijk harde en versteende harten kan doen smelten door de kracht van Zijn genade.
Dat Hij dit in jouw leven mag doen.
zondag 12 november 2017
De Geest van Christus (5)
De boodschap van Romeinen 8
We zijn aangekomen bij het slotgedeelte van Romeinen 8. We hebben al heel veel rijke inhoud voorbij zien komen. Het is inhoud die we op ons in moeten laten werken en die is bedoeld om ons een rotsvast vertrouwen te geven in de verlossing die God door Jezus Christus heeft gebracht.
De vorige keer hebben we gezien hoe onbreekbaar en sterk de keten van verlossing is. Zelfs het lijden kan deze verlossingsketen niet verbreken. Gods macht, Gods werk is sterker! En ook in dit laatste gedeelte, de verzen 31-39, tonen ons de schatkamer van Gods onwankelbare liefde voor Zijn volk. En de manier waarop Paulus dit alles beschrijft, is eens te meer fenomenaal.
Vier tegenwerpingen
In vers 31 lezen we dat Paulus zijn betoog vervolgt met een vraag:
Terugkijkend naar vers 26-30 vraagt hij zich af, wat hier nu nog meer over gezegd moet worden. Alles is eigenlijk al zo’n beetje gezegd! Dat zou je denken, maar toch eindigt de heerlijke boodschap van verlossing hier niet. Het wordt alleen maar rijker, mooier en dieper.
Wat moeten wij nu van dit alles zeggen? “Deze dingen” in vers 31 slaan terug op zowel de onbreekbare verlossingsketen als het lijden. Dit zullen we in het vervolg ook zien. Het grotere verband is hier de verlossingsketen. In vers 26-30 heeft hij duidelijk gemaakt dat Gods verlossingsplan in het leven van Zijn kinderen zal slagen. Hij faalt niet. Zij zullen gelijkvormig worden gemaakt aan het beeld van Zijn Zoon, Jezus – dwars door al het lijden heen, dat zij in deze wereld ondervinden.
En ja, wat moet je hier dan nog méér over zeggen? Het enige wat Paulus nu nog kan doen, is allerlei tegenwerpingen benoemen en daar antwoord op geven. En dat is exact wat hij in de laatste verzen van het hoofdstuk doet. Hij stelt vier zogeheten retorische vragen. Het zijn vragen die zelf het antwoord al geven. De vraag stellen is hem beantwoorden, zou je kunnen zeggen. We zullen deze vier vragen één voor één bestuderen. En we zullen zien hoe deze vier verschillende vragen ten diepste één belangrijke vraag is. Bovendien worden we gewezen op de grondige en diepzinnige antwoorden die God ons vanuit het Evangelie biedt.
1. Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? (vers 31-32)
In vers 31b stelt Paulus de eerste retorische vraag:
Het is belangrijk om te begrijpen hoe Paulus het woord “tegen” hier gebruikt. Christenen hebben in deze wereld altijd machten en krachten om zich heen die “tegen” hen zijn. Het is daarom niet zo, dat Paulus hier bedoelt dat wanneer wij God als Vader en “Vriend” kennen, wij geen enkele vijand meer zullen hebben. In die zin bedoelt hij dat hier niet. Heel veel mensen zijn tegen ons! Wat hij hier bedoelt te zeggen, is dit: Als God vóór ons is, wie kan dan dermate tegenstand bieden, dat wij uit Gods verlossingsketen getrokken kunnen worden? Paulus heeft hier – zoals ik net al schreef – Gods verlossingsketen in gedachten, van begin tot eind. God heeft Zijn kinderen uitverkoren, geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt. Zijn vraag is nu: Als God op die wijze voor ons is, dat Hij onze verlossing zó verzegeld heeft, wie is dan in staat deze verzegeling te breken? Wie of wat is in staat ervoor te zorgen dat Gods kinderen uiteindelijk tóch verloren kunnen gaan? Beslist geen onbelangrijke vraag, omdat het antwoord bepaalt hoe rotsvast die verlossing nu werkelijk is. En hoewel Paulus in het vorige gedeelte helder heeft beschreven dat de verlossing werkelijk een rotsvast fundament kent, wil hij nog duidelijker dan duidelijk laten zien hoe rotsvast dit alles is.
De manier waarop hij dit doet is echter verbluffend. Hij beantwoordt deze vraag niet met een simpel “Niemand!” maar geeft een pakkende argumentatie:
De manier waarop Paulus de retorische vraag in vers 31 stelt, zou ons nog op het spoor kunnen zetten van personen. Welke persoon kan onze verlossing dwarsbomen? Maar in het antwoord dat hij in vers 32 geeft – en dat óók weer in vragende vorm! – blijkt dat we toch iets breder moeten kijken dan andere personen. En dat “iets breder” is nog een understatement; hij zegt dat God ons alle dingen zal schenken! Daarbij denk ik ook – zoals net aangeven – aan lijden. God zal alles schenken wat ervoor nodig is om ons veilig in Zijn heerlijkheid te krijgen. Deze waarheid gaat ontzettend diep. En als je het werkelijk aan den lijve ondervindt, gaat het hartverscheurend diep. God Die in Zijn wijsheid en voorzienigheid voor ons onverklaarbare dingen doet, maar die uiteindelijk essentieel zijn voor de verlossing. Wij zijn deze gedachte grotendeels kwijtgeraakt, omdat wij in een maatschappij leven die geen nut in lijden ziet.
Paulus’ argument gaat als volgt: Als God Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons heeft overgegeven, zal Hij dan niet – naast de meest Kostbare Die Hij had – al het andere ook schenken om ervoor te zorgen dat Zijn volk werkelijk verheerlijkt zal worden? Christus stierf om ons te rechtvaardigen, om ons vrij te maken, om ons leven te schenken – zal al het andere – inclusief het lijden – dan niet gegeven worden om ons veilig in het Nieuwe Jeruzalem te brengen? En het antwoord dat in deze vraag opgesloten ligt, is: Natuurlijk zal God alles geven om onze verlossing te vervolmaken! Christen, jij kunt momenteel niet zien waar het lijden goed voor is, maar dit gedeelte leert ons dat het voor jouw uiteindelijke verlossing goed en nuttig is. Lees deze woorden met een heilig vrezen en beven. Het lijden van een christen is niet tevergeefs.
2. Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? (vers 33)
In vers 33 lezen we de tweede retorische vraag van Paulus in dit gedeelte:
Opnieuw is het hier van belang te weten wat wordt bedoeld met “beschuldigingen inbrengen”. Wereldwijd worden christenen aangeklaagd en beschuldigd van allerlei soorten overtredingen. Maar dat bedoelt Paulus hier niet. Hij bedoelt hier: Wie is in staat om zo’n beschuldiging tegen Gods kinderen in te brengen, dat God hen op grond daarvan tóch verloren moet laten gaan? De retorische vragen cirkelen steeds om de zekerheid en het fundament van de verlossing in Christus. Kunnen andere mensen christenen beschuldigen? Ja. Kunnen zij hen ook terecht beschuldigen? De Bijbel leert ons dat dit in principe niet het geval mag zijn. De apostel Petrus zegt het zo:
En een hoofdstuk later schrijft hij:
Wat dit betreft moeten christenen van onbesproken gedrag zijn. Er kan van alles worden gezegd van ons leven vóór onze bekering, maar als wij nog steeds schandelijke zaken praktiseren, deugt het niet. De wereld kan ons beschuldigen wat ze wil – en dat houden we niet tegen – maar zorg er in ieder geval voor dat het niet met bewijs ondersteund kan worden.
Wat is Paulus’ antwoord op de beschuldigingen die tegen Gods kinderen ingebracht worden? Kort en krachtig lezen we in vers 33b:
Het is de tweede keer dat Paulus de tegenstand vanuit welke hoek dan ook weerlegt met het Evangelie. Zagen we bij de eerste retorische vraag hoe Christus als Antwoord voorgesteld werd, hier is het God Zelf. God rechtvaardigt Zijn kinderen; Hij spreekt hen allen vrij omwille van het verlossingswerk van Christus. Zoals Paulus in Romeinen 8:1 ook al schreef, zal niemand die in Christus is, veroordeeld worden. Gods oordeel over zijn zonde is aan het kruis van Christus gedragen en op grond hiervan kan God hem vrijspreken. Wie ons ook aanklaagt, God spreekt vrij!
3. Wie is het die verdoemt? (vers 34)
De volgende tegenwerping lezen we in vers 34a:
Van alle retorische vragen is dit misschien wel de meest directe; dit is de vraag die de andere drie in zich hebben. Wie kan ons verloren doen gaan? Zo direct stelt Paulus deze vraag. En kijk eens hoe hij 34 vervolgt:
Wat een Evangelie! Opnieuw wordt Jezus Christus naar voren gebracht als Gods Antwoord. Niemand is in staat ons te verdoemen, ons verloren te doen gaan, omdat Jezus Christus stierf en weer leeft!
Lees niet te snel over dit vers heen. Wellicht denk je: “Ik weet dit toch allang.” Sta dan eens stil bij de inhoud van dit vers. Paulus beschrijft maar liefst vier verlossingshandelingen van Christus:
• Christus stierf (verleden tijd met eeuwigdurend effect)
• Christus is opgewekt (verleden tijd met eeuwigdurend effect)
• Christus is aan de rechterhand van God (tegenwoordige tijd)
• Christus pleit voor ons (tegenwoordige tijd)
Christus staat op vier manieren garant voor onze verlossing: Hij stierf, Hij stond op uit de dood, Hij is gezeten aan de rechterhand van God en Hij pleit voor ons. Hij behartigt onze zaken en belangen bij God. En dat alles om ons uiteindelijk te verheerlijken.
Wij zijn geneigd om het kruis negentig procent van onze aandacht te geven, maar de rest is minstens zo belangrijk. Neem Christus’ pleitende werk weg en ik ben verloren. Neem Zijn Koninklijke gezag aan Gods rechterhand weg en ik ben verloren. Bewijs dat Hij niet is opgestaan uit de dood en ik ben verloren. Alle vier zijn essentieel voor mijn verlossing. Een Christus die niet opgewekt is, kan mij niet redden. Een Christus die niet alle macht heeft, kan mij niet redden. Een Christus die stopt met het bidden voor Zijn volk, kan mij niet redden. Maar Hij is gestorven, Hij is opgewekt, Hij is gezeten aan Gods rechterhand en Hij is Zijn volk aan het verdedigen!
Daarom kan Paulus terecht zeggen: “Met zo’n Verlosser en Heere kan niemand ons meer verloren laten gaan! Zijn verlossingswerk is genoeg om alle tegenwerpingen het zwijgen op te leggen!
4. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? (vers 35-39)
Dit brengt ons bij de laatste tegenwerping. Je zou verwachten dat het pleit na zo’n heerlijke opsomming beslecht is. Nu zal iedereen er toch wel het zwijgen toe doen? Nee, er komt nog één tegenwerping, nog één retorische vraag. In vers 35 lezen we dit:
Er is hier iets bijzonders aan de hand. Die ene, laatste tegenwerping is het lijden. Het kan zomaar zijn dat er een oprechte christen zijn hand opsteekt en zegt: “Allemaal leuk en aardig, Paulus, dat niemand ons kan veroordelen en ons verloren kan doen gaan, maar hoe zit dit met het lijden? Heeft dat nog schadelijke invloed?”
En let eens op de manier waarop Paulus zijn vraag formuleert: Wie kan ons scheiden van de liefde van Christus? Dit is de enige vraag waarbij Paulus gevoel of affectie betrekt. Kan het lijden de liefde van Christus voor Zijn volk doen ophouden?
Voor we gaan luisteren naar het antwoord, moeten we opmerken dat Paulus deze vraag in vers 36 direct laat volgen door een citaat van Psalm 44:22:
Is het lijden van Gods volk een uiting van Gods toorn? Kunnen we stellen dat alle lijdende christenen zijn gescheiden van Christus, zodat zij niet meer onder Zijn liefdevolle heerschappij staan, maar opnieuw onder Zijn toorn? Psalm 44:22 lijkt te suggereren dat dit wel zo is. God Die in Zijn toorn zijn volk als het ware ter slachting leidt. God Die in Zijn ongenoegen Zijn volk in de steek laat en Zijn zegenende handen ervan af trekt. Is deze gedachte realistisch? Wat moeten gelovigen in verdrukking denken? Zouden zij nooit vertwijfeld raken wanneer zij de dood in de ogen kijken? Heeft God hen verlaten?
Wederom antwoordt Paulus in vers 37 ontkennend:
In de Engelse vertaling begint dit vers ook werkelijk met het woord “Nee”. Dus eigenlijk mag je lezen: “Nee, maar in dit alles – in dit lijden – zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad.” Al moeten wij vanwege ons geloof in de gevangenis zitten of sterven, wij overwinnen. Hoe? Opnieuw is daar onze Verlosser, Christus de Heere. In Hem Zijn wij meer dan overwinaars! Wat er ook met ons gebeurt – en let wel: er staat hier dat er gruwelijke dingen met ons kan gebeuren! – één ding mag duidelijk zijn: Gods liefde voor ons in Christus zal er in géén geval onder lijden! Om met de woorden van vers 38-39 te spreken:
Christus, de Verzegeling van onze verlossing
Heel Romeinen 8 is een schitterend hoofdstuk, maar het slotgedeelte is misschien wel de climax. We worden hier rondgeleid in de heilige schatkamers van Gods verlossingswerk in Jezus Christus. Als je wilt weten hoeveel Christus betekent voor God, lees dan Romeinen 8. Als je wilt weten hoeveel Christus voor jou zou moeten betekenen, lees dan Romeinen 8. Als je wilt weten wat het fundament van de verlossing is, lees dan Romeinen 8. Alle eer voor de verlossing is voor Christus. Ere aan wie eer toekomt, en Paulus laat in Romeinen 8 geen twijfel over de vraag bij Wie deze eer thuishoort. Christus, en Christus alleen is de Verzegeling van onze verlossing. Waar zijn wij gebleven in Romeinen 8? In de handen van Christus. En dat is eigenlijk alles wat wij over onszelf lezen. We zijn dol op verhalen vol geloof, kracht, overwinning en indrukwekkende getuigenissen. Maar hier vallen wij weg, terug naar de achtergrond. Christus komt naar voren en schittert in het centrum van ons verlossingsleven. Ik kan geloven wat ik wil, maar als Christus vandaag zou besluiten Zijn verlossingswerk te staken, ben ik voor eeuwig verloren. Zó kostbaar, zó essentieel is Zijn Persoon en Zijn werk.
Ik ben er zeker van – ook vanuit de ervaring – dat wij onszelf deze vier vragen ook gaan stellen. Vroeg of laat komt het moment, dat je jezelf gaat afvragen of het mogelijk is dat je uit Gods verlossingshand valt. Dat je gescheiden kunt worden van Zijn liefde. Die vragen komen. En dat is niet erg. Dat is niet verkeerd. Wat wél verkeerd is, is om zonder Evangelie-antwoord te zitten. Als blijkt dat je geen effectief weerwoord hebt. En je hebt maar één effectief weerwoord: CHRISTUS!
Welke twijfel er ook in jouw hart opkomt, welke moeite jij ook met je meedraagt, welke aanvechting zich ook aandient, vergeet nooit door het geloof dit weerwoord te belijden. Je zult het nodig hebben.
Christus, Gods bewezen liefde voor Zijn volk
En je hebt het nodig, omdat je een mens bent die nog verheerlijkt moet worden. Jouw aandachtverdeling in deze wereld klopt nog niet. Je bent namelijk snel geneigd om Gods liefde voor jou en Zijn wegen met jou te beoordelen op grond van alles wat er met jou en om jou heen gebeurt. Daarom is het geloofsleven in deze wereld als een golfbeweging. Er zit geen constante in. De ene keer ben je vol energie en vrolijk, een week later vertwijfeld en neerslachtig. En je bent snel geneigd te denken dat God meer van jou houdt wanneer je vrolijk en vol energie bent, dan wanneer je neerslachtig bent. Of je denkt dat God minder van jou houdt, omdat je neerslachtig bent en je denkt dat die neerslachtigheid voortkomt uit het feit dat Hij jou verlaten heeft. Paulus rekent hier af met deze wispelturige visie op Gods liefde. Zijn liefde staat vast, Zijn liefde wankelt niet. Alles om ons heen wankelt, maar dat betekent niet dat God wankelt.
Hij houdt niet van jou om iets in jou of om iets van jou – dat Hij van jou houdt heeft Hij bewezen in dat wat Hij voor jou heeft gedaan: Hij gaf Christus.
Gods liefde voor Zijn volk staat als een huis, en die liefde werd zichtbaar aan Christus’ kruis.
We zijn aangekomen bij het slotgedeelte van Romeinen 8. We hebben al heel veel rijke inhoud voorbij zien komen. Het is inhoud die we op ons in moeten laten werken en die is bedoeld om ons een rotsvast vertrouwen te geven in de verlossing die God door Jezus Christus heeft gebracht.
De vorige keer hebben we gezien hoe onbreekbaar en sterk de keten van verlossing is. Zelfs het lijden kan deze verlossingsketen niet verbreken. Gods macht, Gods werk is sterker! En ook in dit laatste gedeelte, de verzen 31-39, tonen ons de schatkamer van Gods onwankelbare liefde voor Zijn volk. En de manier waarop Paulus dit alles beschrijft, is eens te meer fenomenaal.
Vier tegenwerpingen
In vers 31 lezen we dat Paulus zijn betoog vervolgt met een vraag:
“Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen?”
Terugkijkend naar vers 26-30 vraagt hij zich af, wat hier nu nog meer over gezegd moet worden. Alles is eigenlijk al zo’n beetje gezegd! Dat zou je denken, maar toch eindigt de heerlijke boodschap van verlossing hier niet. Het wordt alleen maar rijker, mooier en dieper.
Wat moeten wij nu van dit alles zeggen? “Deze dingen” in vers 31 slaan terug op zowel de onbreekbare verlossingsketen als het lijden. Dit zullen we in het vervolg ook zien. Het grotere verband is hier de verlossingsketen. In vers 26-30 heeft hij duidelijk gemaakt dat Gods verlossingsplan in het leven van Zijn kinderen zal slagen. Hij faalt niet. Zij zullen gelijkvormig worden gemaakt aan het beeld van Zijn Zoon, Jezus – dwars door al het lijden heen, dat zij in deze wereld ondervinden.
En ja, wat moet je hier dan nog méér over zeggen? Het enige wat Paulus nu nog kan doen, is allerlei tegenwerpingen benoemen en daar antwoord op geven. En dat is exact wat hij in de laatste verzen van het hoofdstuk doet. Hij stelt vier zogeheten retorische vragen. Het zijn vragen die zelf het antwoord al geven. De vraag stellen is hem beantwoorden, zou je kunnen zeggen. We zullen deze vier vragen één voor één bestuderen. En we zullen zien hoe deze vier verschillende vragen ten diepste één belangrijke vraag is. Bovendien worden we gewezen op de grondige en diepzinnige antwoorden die God ons vanuit het Evangelie biedt.
1. Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? (vers 31-32)
In vers 31b stelt Paulus de eerste retorische vraag:
“Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?”
Het is belangrijk om te begrijpen hoe Paulus het woord “tegen” hier gebruikt. Christenen hebben in deze wereld altijd machten en krachten om zich heen die “tegen” hen zijn. Het is daarom niet zo, dat Paulus hier bedoelt dat wanneer wij God als Vader en “Vriend” kennen, wij geen enkele vijand meer zullen hebben. In die zin bedoelt hij dat hier niet. Heel veel mensen zijn tegen ons! Wat hij hier bedoelt te zeggen, is dit: Als God vóór ons is, wie kan dan dermate tegenstand bieden, dat wij uit Gods verlossingsketen getrokken kunnen worden? Paulus heeft hier – zoals ik net al schreef – Gods verlossingsketen in gedachten, van begin tot eind. God heeft Zijn kinderen uitverkoren, geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt. Zijn vraag is nu: Als God op die wijze voor ons is, dat Hij onze verlossing zó verzegeld heeft, wie is dan in staat deze verzegeling te breken? Wie of wat is in staat ervoor te zorgen dat Gods kinderen uiteindelijk tóch verloren kunnen gaan? Beslist geen onbelangrijke vraag, omdat het antwoord bepaalt hoe rotsvast die verlossing nu werkelijk is. En hoewel Paulus in het vorige gedeelte helder heeft beschreven dat de verlossing werkelijk een rotsvast fundament kent, wil hij nog duidelijker dan duidelijk laten zien hoe rotsvast dit alles is.
De manier waarop hij dit doet is echter verbluffend. Hij beantwoordt deze vraag niet met een simpel “Niemand!” maar geeft een pakkende argumentatie:
“Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?”
De manier waarop Paulus de retorische vraag in vers 31 stelt, zou ons nog op het spoor kunnen zetten van personen. Welke persoon kan onze verlossing dwarsbomen? Maar in het antwoord dat hij in vers 32 geeft – en dat óók weer in vragende vorm! – blijkt dat we toch iets breder moeten kijken dan andere personen. En dat “iets breder” is nog een understatement; hij zegt dat God ons alle dingen zal schenken! Daarbij denk ik ook – zoals net aangeven – aan lijden. God zal alles schenken wat ervoor nodig is om ons veilig in Zijn heerlijkheid te krijgen. Deze waarheid gaat ontzettend diep. En als je het werkelijk aan den lijve ondervindt, gaat het hartverscheurend diep. God Die in Zijn wijsheid en voorzienigheid voor ons onverklaarbare dingen doet, maar die uiteindelijk essentieel zijn voor de verlossing. Wij zijn deze gedachte grotendeels kwijtgeraakt, omdat wij in een maatschappij leven die geen nut in lijden ziet.
Paulus’ argument gaat als volgt: Als God Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons heeft overgegeven, zal Hij dan niet – naast de meest Kostbare Die Hij had – al het andere ook schenken om ervoor te zorgen dat Zijn volk werkelijk verheerlijkt zal worden? Christus stierf om ons te rechtvaardigen, om ons vrij te maken, om ons leven te schenken – zal al het andere – inclusief het lijden – dan niet gegeven worden om ons veilig in het Nieuwe Jeruzalem te brengen? En het antwoord dat in deze vraag opgesloten ligt, is: Natuurlijk zal God alles geven om onze verlossing te vervolmaken! Christen, jij kunt momenteel niet zien waar het lijden goed voor is, maar dit gedeelte leert ons dat het voor jouw uiteindelijke verlossing goed en nuttig is. Lees deze woorden met een heilig vrezen en beven. Het lijden van een christen is niet tevergeefs.
2. Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? (vers 33)
In vers 33 lezen we de tweede retorische vraag van Paulus in dit gedeelte:
“Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God?”
Opnieuw is het hier van belang te weten wat wordt bedoeld met “beschuldigingen inbrengen”. Wereldwijd worden christenen aangeklaagd en beschuldigd van allerlei soorten overtredingen. Maar dat bedoelt Paulus hier niet. Hij bedoelt hier: Wie is in staat om zo’n beschuldiging tegen Gods kinderen in te brengen, dat God hen op grond daarvan tóch verloren moet laten gaan? De retorische vragen cirkelen steeds om de zekerheid en het fundament van de verlossing in Christus. Kunnen andere mensen christenen beschuldigen? Ja. Kunnen zij hen ook terecht beschuldigen? De Bijbel leert ons dat dit in principe niet het geval mag zijn. De apostel Petrus zegt het zo:
“Want het is beter te lijden – als God dat wil – terwijl u goeddoet dan terwijl u kwaad doet.”
(1 Petrus 3:17)
En een hoofdstuk later schrijft hij:
“Maar laat niemand van u lijden als een moordenaar of dief, of kwaaddoener, of als iemand die zich met de zaken van iemand anders bemoeit.”
(1 Petrus 4:15)
Wat dit betreft moeten christenen van onbesproken gedrag zijn. Er kan van alles worden gezegd van ons leven vóór onze bekering, maar als wij nog steeds schandelijke zaken praktiseren, deugt het niet. De wereld kan ons beschuldigen wat ze wil – en dat houden we niet tegen – maar zorg er in ieder geval voor dat het niet met bewijs ondersteund kan worden.
Wat is Paulus’ antwoord op de beschuldigingen die tegen Gods kinderen ingebracht worden? Kort en krachtig lezen we in vers 33b:
“God is het Die rechtvaardigt.”
Het is de tweede keer dat Paulus de tegenstand vanuit welke hoek dan ook weerlegt met het Evangelie. Zagen we bij de eerste retorische vraag hoe Christus als Antwoord voorgesteld werd, hier is het God Zelf. God rechtvaardigt Zijn kinderen; Hij spreekt hen allen vrij omwille van het verlossingswerk van Christus. Zoals Paulus in Romeinen 8:1 ook al schreef, zal niemand die in Christus is, veroordeeld worden. Gods oordeel over zijn zonde is aan het kruis van Christus gedragen en op grond hiervan kan God hem vrijspreken. Wie ons ook aanklaagt, God spreekt vrij!
3. Wie is het die verdoemt? (vers 34)
De volgende tegenwerping lezen we in vers 34a:
“Wie is het die verdoemt?”
Van alle retorische vragen is dit misschien wel de meest directe; dit is de vraag die de andere drie in zich hebben. Wie kan ons verloren doen gaan? Zo direct stelt Paulus deze vraag. En kijk eens hoe hij 34 vervolgt:
“Christus is het Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan de rechterhand van God is, Die ook voor ons pleit.”
Wat een Evangelie! Opnieuw wordt Jezus Christus naar voren gebracht als Gods Antwoord. Niemand is in staat ons te verdoemen, ons verloren te doen gaan, omdat Jezus Christus stierf en weer leeft!
Lees niet te snel over dit vers heen. Wellicht denk je: “Ik weet dit toch allang.” Sta dan eens stil bij de inhoud van dit vers. Paulus beschrijft maar liefst vier verlossingshandelingen van Christus:
• Christus stierf (verleden tijd met eeuwigdurend effect)
• Christus is opgewekt (verleden tijd met eeuwigdurend effect)
• Christus is aan de rechterhand van God (tegenwoordige tijd)
• Christus pleit voor ons (tegenwoordige tijd)
Christus staat op vier manieren garant voor onze verlossing: Hij stierf, Hij stond op uit de dood, Hij is gezeten aan de rechterhand van God en Hij pleit voor ons. Hij behartigt onze zaken en belangen bij God. En dat alles om ons uiteindelijk te verheerlijken.
Wij zijn geneigd om het kruis negentig procent van onze aandacht te geven, maar de rest is minstens zo belangrijk. Neem Christus’ pleitende werk weg en ik ben verloren. Neem Zijn Koninklijke gezag aan Gods rechterhand weg en ik ben verloren. Bewijs dat Hij niet is opgestaan uit de dood en ik ben verloren. Alle vier zijn essentieel voor mijn verlossing. Een Christus die niet opgewekt is, kan mij niet redden. Een Christus die niet alle macht heeft, kan mij niet redden. Een Christus die stopt met het bidden voor Zijn volk, kan mij niet redden. Maar Hij is gestorven, Hij is opgewekt, Hij is gezeten aan Gods rechterhand en Hij is Zijn volk aan het verdedigen!
Daarom kan Paulus terecht zeggen: “Met zo’n Verlosser en Heere kan niemand ons meer verloren laten gaan! Zijn verlossingswerk is genoeg om alle tegenwerpingen het zwijgen op te leggen!
4. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? (vers 35-39)
Dit brengt ons bij de laatste tegenwerping. Je zou verwachten dat het pleit na zo’n heerlijke opsomming beslecht is. Nu zal iedereen er toch wel het zwijgen toe doen? Nee, er komt nog één tegenwerping, nog één retorische vraag. In vers 35 lezen we dit:
“Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard?”
Er is hier iets bijzonders aan de hand. Die ene, laatste tegenwerping is het lijden. Het kan zomaar zijn dat er een oprechte christen zijn hand opsteekt en zegt: “Allemaal leuk en aardig, Paulus, dat niemand ons kan veroordelen en ons verloren kan doen gaan, maar hoe zit dit met het lijden? Heeft dat nog schadelijke invloed?”
En let eens op de manier waarop Paulus zijn vraag formuleert: Wie kan ons scheiden van de liefde van Christus? Dit is de enige vraag waarbij Paulus gevoel of affectie betrekt. Kan het lijden de liefde van Christus voor Zijn volk doen ophouden?
Voor we gaan luisteren naar het antwoord, moeten we opmerken dat Paulus deze vraag in vers 36 direct laat volgen door een citaat van Psalm 44:22:
“(Zoals geschreven staat: Want omwille van U worden wij de hele dag gedood, wij worden beschouwd als slachtschapen.)”
Is het lijden van Gods volk een uiting van Gods toorn? Kunnen we stellen dat alle lijdende christenen zijn gescheiden van Christus, zodat zij niet meer onder Zijn liefdevolle heerschappij staan, maar opnieuw onder Zijn toorn? Psalm 44:22 lijkt te suggereren dat dit wel zo is. God Die in Zijn toorn zijn volk als het ware ter slachting leidt. God Die in Zijn ongenoegen Zijn volk in de steek laat en Zijn zegenende handen ervan af trekt. Is deze gedachte realistisch? Wat moeten gelovigen in verdrukking denken? Zouden zij nooit vertwijfeld raken wanneer zij de dood in de ogen kijken? Heeft God hen verlaten?
Wederom antwoordt Paulus in vers 37 ontkennend:
“Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad.”
In de Engelse vertaling begint dit vers ook werkelijk met het woord “Nee”. Dus eigenlijk mag je lezen: “Nee, maar in dit alles – in dit lijden – zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad.” Al moeten wij vanwege ons geloof in de gevangenis zitten of sterven, wij overwinnen. Hoe? Opnieuw is daar onze Verlosser, Christus de Heere. In Hem Zijn wij meer dan overwinaars! Wat er ook met ons gebeurt – en let wel: er staat hier dat er gruwelijke dingen met ons kan gebeuren! – één ding mag duidelijk zijn: Gods liefde voor ons in Christus zal er in géén geval onder lijden! Om met de woorden van vers 38-39 te spreken:
“Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zou kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere.”
Christus, de Verzegeling van onze verlossing
Heel Romeinen 8 is een schitterend hoofdstuk, maar het slotgedeelte is misschien wel de climax. We worden hier rondgeleid in de heilige schatkamers van Gods verlossingswerk in Jezus Christus. Als je wilt weten hoeveel Christus betekent voor God, lees dan Romeinen 8. Als je wilt weten hoeveel Christus voor jou zou moeten betekenen, lees dan Romeinen 8. Als je wilt weten wat het fundament van de verlossing is, lees dan Romeinen 8. Alle eer voor de verlossing is voor Christus. Ere aan wie eer toekomt, en Paulus laat in Romeinen 8 geen twijfel over de vraag bij Wie deze eer thuishoort. Christus, en Christus alleen is de Verzegeling van onze verlossing. Waar zijn wij gebleven in Romeinen 8? In de handen van Christus. En dat is eigenlijk alles wat wij over onszelf lezen. We zijn dol op verhalen vol geloof, kracht, overwinning en indrukwekkende getuigenissen. Maar hier vallen wij weg, terug naar de achtergrond. Christus komt naar voren en schittert in het centrum van ons verlossingsleven. Ik kan geloven wat ik wil, maar als Christus vandaag zou besluiten Zijn verlossingswerk te staken, ben ik voor eeuwig verloren. Zó kostbaar, zó essentieel is Zijn Persoon en Zijn werk.
Ik ben er zeker van – ook vanuit de ervaring – dat wij onszelf deze vier vragen ook gaan stellen. Vroeg of laat komt het moment, dat je jezelf gaat afvragen of het mogelijk is dat je uit Gods verlossingshand valt. Dat je gescheiden kunt worden van Zijn liefde. Die vragen komen. En dat is niet erg. Dat is niet verkeerd. Wat wél verkeerd is, is om zonder Evangelie-antwoord te zitten. Als blijkt dat je geen effectief weerwoord hebt. En je hebt maar één effectief weerwoord: CHRISTUS!
Welke twijfel er ook in jouw hart opkomt, welke moeite jij ook met je meedraagt, welke aanvechting zich ook aandient, vergeet nooit door het geloof dit weerwoord te belijden. Je zult het nodig hebben.
Christus, Gods bewezen liefde voor Zijn volk
En je hebt het nodig, omdat je een mens bent die nog verheerlijkt moet worden. Jouw aandachtverdeling in deze wereld klopt nog niet. Je bent namelijk snel geneigd om Gods liefde voor jou en Zijn wegen met jou te beoordelen op grond van alles wat er met jou en om jou heen gebeurt. Daarom is het geloofsleven in deze wereld als een golfbeweging. Er zit geen constante in. De ene keer ben je vol energie en vrolijk, een week later vertwijfeld en neerslachtig. En je bent snel geneigd te denken dat God meer van jou houdt wanneer je vrolijk en vol energie bent, dan wanneer je neerslachtig bent. Of je denkt dat God minder van jou houdt, omdat je neerslachtig bent en je denkt dat die neerslachtigheid voortkomt uit het feit dat Hij jou verlaten heeft. Paulus rekent hier af met deze wispelturige visie op Gods liefde. Zijn liefde staat vast, Zijn liefde wankelt niet. Alles om ons heen wankelt, maar dat betekent niet dat God wankelt.
Hij houdt niet van jou om iets in jou of om iets van jou – dat Hij van jou houdt heeft Hij bewezen in dat wat Hij voor jou heeft gedaan: Hij gaf Christus.
Gods liefde voor Zijn volk staat als een huis, en die liefde werd zichtbaar aan Christus’ kruis.
Labels:
Evangelie,
God,
Jezus Christus,
lijden,
Vergeving
woensdag 24 augustus 2016
Read & Apply #9 Geloof en vergeving (2)
Lucas 17:1-10
Het vorige deel eindigden we met de vraag van de discipelen om meer geloof. Meer geloof om medechristenen te vergeven, die tegen ons zondigen. Hoe is het mogelijk om anderen te vergeven? En dat niet één, twee drie of vier keer, maar steeds weer opnieuw? In vers 6-10 lezen we Jezus’ reactie hierop en zullen we ontdekken hoe deze opdracht vervuld kan worden en welke urgentie gehoorzaamheid aan Jezus heeft.
1. Onmogelijke opdrachten kunnen door het geloof vervuld worden
Als een christen handelt vanuit en door het geloof, is deze opdracht geen onmogelijkheid. Elke opdracht die God in Zijn Woord geeft, is uitvoerbaar – ook al lijkt het onbegonnen werk. En vergeven lijkt inderdaad echt op onbegonnen werk. De Heere Jezus geeft dan een voorbeeld waar we al eerder bij stilgestaan hebben. We zien wel wat verschillen, maar de hoofdboodschap blijft hetzelfde. Ook hier geldt de regel dat het belangrijk is om de Bijbel “horizontaal” te lezen. Want de Heere Jezus spreekt hier over het functioneren van geloof in vergeving, en in Mattheüs 21:18-22 heeft Hij het over het functioneren van geloof in gebed. Nagenoeg hetzelfde voorbeeld, een heel ander onderwerp. De boodschap is dus: door het geloof schenkt God de kracht en wil om het onmogelijke te kunnen doen!
2. Elke christen is een dienstknecht van Meester Jezus
De moeilijkheid van vergeving wordt vervolgens in vers 7 en 8 vanuit een ander perspectief belicht. Daarom komt de Heere Jezus met een ander voorbeeld, dat in eerste instantie weinig met het onderwerp te maken lijkt te hebben.
Een dienstknecht – of een slaaf in die tijd – is onderworpen aan de meester. De slaaf moet gehoorzaam zijn aan de opdrachten van de meester. Jezus laat in dit voorbeeld zien dat het niet om de dienstknecht gaat, maar om de meester! De slaaf moet niet verwachten dat hij heerlijk samen met de meester mag dineren; eerst moet hij zijn taken afgerond hebben (vers 8). Zo dient ook een christen in deze wereld de Heere Jezus te dienen om straks, wanneer deze wereld voorbij is, voor eeuwig in de tegenwoordigheid van de Meester te zijn (Openbaring 19:6-10).
3. Het schenken van vergeving bij berouw en bekering is een plicht voor iedere christen
Zoals een slaaf zijn meester heeft te gehoorzamen, zo dient ook een christen op te volgen wat zijn Meester hem opdraagt. En in dit gedeelte zien we dat hij ons opdraagt een ander te vergeven. En daar waar wij vergeving schenken moeilijk vinden, maakt Jezus duidelijk dat áls er vergeving geschonken wordt, dit geen uitzonderlijke daad is. Het is “normaal” onder gelovigen – dat zou het in ieder geval moeten zijn. We hoeven dus totaal niet de moeite te doen om op onze borst te kloppen en te verwachten dat de halve geloofsgemeenschap ons komt belonen met bossen bloemen, omdat “wij iemand hebben vergeven.” Er bestaat in de christelijke gemeente geen prijsuitreiking voor elke goede, onmogelijke daad die wordt verricht door het geloof. De beloningen volgen bij Christus’ wederkomst. De geest van oprechte gehoorzaamheid heeft alles in zich van vers 10:
Het is niet altijd leuk, soms klinkt het saai en hard, maar een christen heeft ook te handelen vanuit plicht. Hier zien we iets van de compromisloze heerschappij van Christus. Wij hebben hier heel veel moeite mee, want we komen met allerlei tegenwerpingen. Bovendien is de gezagsstructuur in onze maatschappij dermate veranderd, dat het voorbeeld van Jezus aanstootgevend kan overkomen, alsof het om slavendrijverij gaat. Het zou echter niet verkeerd zijn – en in het licht van dit gedeelte is het juist noodzakelijk! – om opnieuw stil te staan bij de waarheid dat een christen lang niet altijd aan de tafel met Christus mag meepraten over het te voeren beleid. Wij zijn gewend aan heel veel vrijheid als het gaat om inbreng. Een ombudsman hier, een klachtenlijn daar en een adviescommissie verderop. De boodschap “Je hebt het nu eenmaal te doen, het is jou opgedragen” kunnen we nog maar moeilijk verdragen. En dit is ook een grote oorzaak van het afglijden van kerken.
4. Bestudeer Gods Woord om te ontdekken wat Christus wel en niet opdraagt
Als gehoorzaamheid aan Jezus zo belangrijk is, moeten we ons ook afvragen wat Hij nog meer te zeggen heeft! Dit gedeelte is duidelijk. Ga hier actief mee aan de slag; Hij heeft nog veel meer te zeggen. En als je een andere christen oproept tot gehoorzaamheid, bepaal dan eerst of je met zekerheid kan zeggen dat dát hetgeen is wat Jezus van ons vraagt. Niets meer en niets minder.
Het vorige deel eindigden we met de vraag van de discipelen om meer geloof. Meer geloof om medechristenen te vergeven, die tegen ons zondigen. Hoe is het mogelijk om anderen te vergeven? En dat niet één, twee drie of vier keer, maar steeds weer opnieuw? In vers 6-10 lezen we Jezus’ reactie hierop en zullen we ontdekken hoe deze opdracht vervuld kan worden en welke urgentie gehoorzaamheid aan Jezus heeft.
1. Onmogelijke opdrachten kunnen door het geloof vervuld worden
Als een christen handelt vanuit en door het geloof, is deze opdracht geen onmogelijkheid. Elke opdracht die God in Zijn Woord geeft, is uitvoerbaar – ook al lijkt het onbegonnen werk. En vergeven lijkt inderdaad echt op onbegonnen werk. De Heere Jezus geeft dan een voorbeeld waar we al eerder bij stilgestaan hebben. We zien wel wat verschillen, maar de hoofdboodschap blijft hetzelfde. Ook hier geldt de regel dat het belangrijk is om de Bijbel “horizontaal” te lezen. Want de Heere Jezus spreekt hier over het functioneren van geloof in vergeving, en in Mattheüs 21:18-22 heeft Hij het over het functioneren van geloof in gebed. Nagenoeg hetzelfde voorbeeld, een heel ander onderwerp. De boodschap is dus: door het geloof schenkt God de kracht en wil om het onmogelijke te kunnen doen!
2. Elke christen is een dienstknecht van Meester Jezus
De moeilijkheid van vergeving wordt vervolgens in vers 7 en 8 vanuit een ander perspectief belicht. Daarom komt de Heere Jezus met een ander voorbeeld, dat in eerste instantie weinig met het onderwerp te maken lijkt te hebben.
Een dienstknecht – of een slaaf in die tijd – is onderworpen aan de meester. De slaaf moet gehoorzaam zijn aan de opdrachten van de meester. Jezus laat in dit voorbeeld zien dat het niet om de dienstknecht gaat, maar om de meester! De slaaf moet niet verwachten dat hij heerlijk samen met de meester mag dineren; eerst moet hij zijn taken afgerond hebben (vers 8). Zo dient ook een christen in deze wereld de Heere Jezus te dienen om straks, wanneer deze wereld voorbij is, voor eeuwig in de tegenwoordigheid van de Meester te zijn (Openbaring 19:6-10).
3. Het schenken van vergeving bij berouw en bekering is een plicht voor iedere christen
Zoals een slaaf zijn meester heeft te gehoorzamen, zo dient ook een christen op te volgen wat zijn Meester hem opdraagt. En in dit gedeelte zien we dat hij ons opdraagt een ander te vergeven. En daar waar wij vergeving schenken moeilijk vinden, maakt Jezus duidelijk dat áls er vergeving geschonken wordt, dit geen uitzonderlijke daad is. Het is “normaal” onder gelovigen – dat zou het in ieder geval moeten zijn. We hoeven dus totaal niet de moeite te doen om op onze borst te kloppen en te verwachten dat de halve geloofsgemeenschap ons komt belonen met bossen bloemen, omdat “wij iemand hebben vergeven.” Er bestaat in de christelijke gemeente geen prijsuitreiking voor elke goede, onmogelijke daad die wordt verricht door het geloof. De beloningen volgen bij Christus’ wederkomst. De geest van oprechte gehoorzaamheid heeft alles in zich van vers 10:
“Wij zijn onnutte slaven, want wij hebben slechts gedaan wat wij moesten doen.”
Het is niet altijd leuk, soms klinkt het saai en hard, maar een christen heeft ook te handelen vanuit plicht. Hier zien we iets van de compromisloze heerschappij van Christus. Wij hebben hier heel veel moeite mee, want we komen met allerlei tegenwerpingen. Bovendien is de gezagsstructuur in onze maatschappij dermate veranderd, dat het voorbeeld van Jezus aanstootgevend kan overkomen, alsof het om slavendrijverij gaat. Het zou echter niet verkeerd zijn – en in het licht van dit gedeelte is het juist noodzakelijk! – om opnieuw stil te staan bij de waarheid dat een christen lang niet altijd aan de tafel met Christus mag meepraten over het te voeren beleid. Wij zijn gewend aan heel veel vrijheid als het gaat om inbreng. Een ombudsman hier, een klachtenlijn daar en een adviescommissie verderop. De boodschap “Je hebt het nu eenmaal te doen, het is jou opgedragen” kunnen we nog maar moeilijk verdragen. En dit is ook een grote oorzaak van het afglijden van kerken.
4. Bestudeer Gods Woord om te ontdekken wat Christus wel en niet opdraagt
Als gehoorzaamheid aan Jezus zo belangrijk is, moeten we ons ook afvragen wat Hij nog meer te zeggen heeft! Dit gedeelte is duidelijk. Ga hier actief mee aan de slag; Hij heeft nog veel meer te zeggen. En als je een andere christen oproept tot gehoorzaamheid, bepaal dan eerst of je met zekerheid kan zeggen dat dát hetgeen is wat Jezus van ons vraagt. Niets meer en niets minder.
Labels:
Bijbel,
discipelschap,
Lordship,
Read & Apply,
Vergeving
maandag 22 augustus 2016
Read & Apply #8 Geloof en vergeving (1)
Lucas 17:1-10
Hoe moet een gelovige omgaan met de zonde van medechristenen? Hoe gevaarlijk is de zonde voor iemand die tot bekering en geloof in Christus is gekomen? En moet een christen altijd vergeving schenken? Hoe is een christen in staat om anderen te vergeven? Op al deze vragen hopen we een antwoord te vinden aan de hand van Lucas 17:1-10. Dit is het eerste deel en behandelt de verzen 1-5.
1. Twee kanten van verzoeking
De eerste twee verzen schetsen een ronduit schokkend en pijnlijk beeld. In het gedeelte ervoor heeft Jezus gesproken over bekering in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (16:19-31). Nu richt Hij Zich tot Zijn discipelen en dan zou je verwachten dat Hij daar milde woorden tegen spreekt. Maar… dat gebeurt niet. Hij omschrijft zonde als een dodelijk gif en waarschuwt daarom ook voor verzoeking tot zonde.
Allereerst is het onvermijdelijk dat er verzoekingen tot zonde komen. We leven in een wereld vol zonde en schuld, en ook christenen kunnen zich hier niet van isoleren. Daarbij is er ook inwonende zonde en dat merken we in relaties onderling. Daarom kunnen mensen de zonde in elkaar naar boven halen. Jezus waarschuwt hier voor de gevolgen ervan.
2. Beter géén mens dan een mens die anderen tot zonde verleidt
De zonde is zo ernstig en zo giftig, dat het volgens Christus voor een mens beter is dat hij niet zou bestaan, dan dat hij een ander – een christen – tot zonde verleidt (vers 2). Het zegt niet alleen iets over het gevaar van zonde, maar ook hoezeer Christus Zijn kinderen wil beschermen en hen veilig naar de eeuwige heerlijkheid wil begeleiden.
3. Christus waarschuwt Zijn discipelen voor verzoeking
Je zou verwachten dat een dergelijke waarschuwing voor de discipelen allang een gepasseerd station is. Niets is minder waar: ook voor christenen is de zonde een reëel gevaar. Gods kinderen mogen zich blijkbaar – als we deze tekst nauwkeurig volgen – geen zand in de ogen laten strooien en denken dat, nu Christus voor de zonde betaald heeft, alle gevaar geweken is. Daarbij is het van belang op te merken dat Jezus ons waarschuwt niet zelf een struikelblok te zijn voor een ander (zie vers 3). Hoe moeten we dit zien? Als een broeder tegen mij zondigt, roept dat bij mij irritatie, teleurstelling en boosheid op (terecht). Maar in het ervaren van deze gevoelens, wordt onmiddellijk het vuur van vergelding aangewakkerd en loop ik het risico zelf in zonde vallen. En dan ben ik zelf weer een struikelblok voor anderen. Daarom de waarschuwing: “Pas goed op jezelf!”
Maar hoe zit het dan met de zekerheid dat een christen voor eeuwig gered is? Ook daar gaat de Heere Jezus, zij het op een indirecte wijze, op in.
4. Bij zonde hoort bestraffing
Om te beginnen neemt Hij als uitgangspunt dat een broeder tegen mij heeft gezondigd. Stap 1 is om hem hiermee te confronteren (en in de lijn van Galaten 6:1 dient dit in een geest van zachtmoedigheid te gebeuren, dus scherp, maar vriendelijk). De zonde moet concreet benoemd én bestraft worden, juist omdat het ernstige gevolgen heeft.
5. Bij bekering hoort vergeving
Vervolgens is de reactie van die broeder op de bestraffing belangrijk. Erkent hij zijn fout? Of draait hij eromheen? Liegt hij erover? Praat hij het goed?
In het positieve geval erkent hij zijn fout en op dat moment kan hij oprecht en met berouw om vergeving vragen. Jezus onderwijst dat een christen dit nooit mag weigeren te doen. Als een broeder om vergeving vraagt, dient de ander hem te vergeven (vers 3 en 4). Ook al maakt hij dagelijks tig fouten, wanneer hij met oprecht berouw terugkomt, is het de plicht van een christen om hem te vergeven.
6. Bij vergeving hoort geloof
De apostelen, invoelend dat dit een onmogelijke opdracht is, vragen om meer geloof (vers 5). Geloof om wat? Geloof om anderen steeds weer te kunnen vergeven. En daar is inderdaad echt geloof voor nodig! Hoe vaak denken we niet bij onszelf: “Nu is het klaar! De grens is bereikt!” Onze goedgunstigheid is een keer op. Dan lopen we een keer tegen onze grenzen aan. Wij noemen het redelijkheid, God ziet het als een belemmering. En omdat Hij die belemmering weg wil nemen, schenkt Hij Zijn kinderen door Zijn Heilige Geest het geloof om steeds weer opnieuw te kunnen vergeven.
7. Christus onderwijst expliciet over vergeving binnen Zijn Gemeente
De context laat zien dat Christus duidelijk spreekt over het schenken van vergeving binnen de Gemeente. De vraag of een christen altijd dient te vergeven, is een andere. Sommigen zeggen van wel, omdat je dan als mens verbitterd raakt. Daar ben ik het tot op zekere hoogte mee eens. Maar denk eens de andere kant op: stel dat iemand zich niet wil bekeren en een christen roept bij voorbaat al dat hij die zonde vergeeft, wordt dan vergeving niet goedkoop? En wordt daarmee de ernst van de zonde niet ontzettend zwak voorgesteld of zelfs ontkend? Denk eens aan vers 1 en 2! Er zijn twee andere Bijbelgedeelten die erop wijzen dat in ieder geval de kerk niet verplicht is om altijd iedereen te vergeven (zie Mattheüs 18:15-20 en Johannes 20:19-23). Wat vanuit dit gedeelte wél duidelijk blijkt, is dat christenen onderling elkaar bij berouw en bekering altijd dienen te vergeven, hoe vaak de ander ook zondigt.
Hoe moet een gelovige omgaan met de zonde van medechristenen? Hoe gevaarlijk is de zonde voor iemand die tot bekering en geloof in Christus is gekomen? En moet een christen altijd vergeving schenken? Hoe is een christen in staat om anderen te vergeven? Op al deze vragen hopen we een antwoord te vinden aan de hand van Lucas 17:1-10. Dit is het eerste deel en behandelt de verzen 1-5.
1. Twee kanten van verzoeking
De eerste twee verzen schetsen een ronduit schokkend en pijnlijk beeld. In het gedeelte ervoor heeft Jezus gesproken over bekering in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (16:19-31). Nu richt Hij Zich tot Zijn discipelen en dan zou je verwachten dat Hij daar milde woorden tegen spreekt. Maar… dat gebeurt niet. Hij omschrijft zonde als een dodelijk gif en waarschuwt daarom ook voor verzoeking tot zonde.
Allereerst is het onvermijdelijk dat er verzoekingen tot zonde komen. We leven in een wereld vol zonde en schuld, en ook christenen kunnen zich hier niet van isoleren. Daarbij is er ook inwonende zonde en dat merken we in relaties onderling. Daarom kunnen mensen de zonde in elkaar naar boven halen. Jezus waarschuwt hier voor de gevolgen ervan.
2. Beter géén mens dan een mens die anderen tot zonde verleidt
De zonde is zo ernstig en zo giftig, dat het volgens Christus voor een mens beter is dat hij niet zou bestaan, dan dat hij een ander – een christen – tot zonde verleidt (vers 2). Het zegt niet alleen iets over het gevaar van zonde, maar ook hoezeer Christus Zijn kinderen wil beschermen en hen veilig naar de eeuwige heerlijkheid wil begeleiden.
3. Christus waarschuwt Zijn discipelen voor verzoeking
Je zou verwachten dat een dergelijke waarschuwing voor de discipelen allang een gepasseerd station is. Niets is minder waar: ook voor christenen is de zonde een reëel gevaar. Gods kinderen mogen zich blijkbaar – als we deze tekst nauwkeurig volgen – geen zand in de ogen laten strooien en denken dat, nu Christus voor de zonde betaald heeft, alle gevaar geweken is. Daarbij is het van belang op te merken dat Jezus ons waarschuwt niet zelf een struikelblok te zijn voor een ander (zie vers 3). Hoe moeten we dit zien? Als een broeder tegen mij zondigt, roept dat bij mij irritatie, teleurstelling en boosheid op (terecht). Maar in het ervaren van deze gevoelens, wordt onmiddellijk het vuur van vergelding aangewakkerd en loop ik het risico zelf in zonde vallen. En dan ben ik zelf weer een struikelblok voor anderen. Daarom de waarschuwing: “Pas goed op jezelf!”
Maar hoe zit het dan met de zekerheid dat een christen voor eeuwig gered is? Ook daar gaat de Heere Jezus, zij het op een indirecte wijze, op in.
4. Bij zonde hoort bestraffing
Om te beginnen neemt Hij als uitgangspunt dat een broeder tegen mij heeft gezondigd. Stap 1 is om hem hiermee te confronteren (en in de lijn van Galaten 6:1 dient dit in een geest van zachtmoedigheid te gebeuren, dus scherp, maar vriendelijk). De zonde moet concreet benoemd én bestraft worden, juist omdat het ernstige gevolgen heeft.
5. Bij bekering hoort vergeving
Vervolgens is de reactie van die broeder op de bestraffing belangrijk. Erkent hij zijn fout? Of draait hij eromheen? Liegt hij erover? Praat hij het goed?
In het positieve geval erkent hij zijn fout en op dat moment kan hij oprecht en met berouw om vergeving vragen. Jezus onderwijst dat een christen dit nooit mag weigeren te doen. Als een broeder om vergeving vraagt, dient de ander hem te vergeven (vers 3 en 4). Ook al maakt hij dagelijks tig fouten, wanneer hij met oprecht berouw terugkomt, is het de plicht van een christen om hem te vergeven.
6. Bij vergeving hoort geloof
De apostelen, invoelend dat dit een onmogelijke opdracht is, vragen om meer geloof (vers 5). Geloof om wat? Geloof om anderen steeds weer te kunnen vergeven. En daar is inderdaad echt geloof voor nodig! Hoe vaak denken we niet bij onszelf: “Nu is het klaar! De grens is bereikt!” Onze goedgunstigheid is een keer op. Dan lopen we een keer tegen onze grenzen aan. Wij noemen het redelijkheid, God ziet het als een belemmering. En omdat Hij die belemmering weg wil nemen, schenkt Hij Zijn kinderen door Zijn Heilige Geest het geloof om steeds weer opnieuw te kunnen vergeven.
7. Christus onderwijst expliciet over vergeving binnen Zijn Gemeente
De context laat zien dat Christus duidelijk spreekt over het schenken van vergeving binnen de Gemeente. De vraag of een christen altijd dient te vergeven, is een andere. Sommigen zeggen van wel, omdat je dan als mens verbitterd raakt. Daar ben ik het tot op zekere hoogte mee eens. Maar denk eens de andere kant op: stel dat iemand zich niet wil bekeren en een christen roept bij voorbaat al dat hij die zonde vergeeft, wordt dan vergeving niet goedkoop? En wordt daarmee de ernst van de zonde niet ontzettend zwak voorgesteld of zelfs ontkend? Denk eens aan vers 1 en 2! Er zijn twee andere Bijbelgedeelten die erop wijzen dat in ieder geval de kerk niet verplicht is om altijd iedereen te vergeven (zie Mattheüs 18:15-20 en Johannes 20:19-23). Wat vanuit dit gedeelte wél duidelijk blijkt, is dat christenen onderling elkaar bij berouw en bekering altijd dienen te vergeven, hoe vaak de ander ook zondigt.
Labels:
Bijbel,
Vergeving,
verzoeking,
zonde
woensdag 4 mei 2016
Bijbelse counseling [6] Tussen schuld en verzoening
Over de kern van het Evangelie
Het leven als uniek geschapen mens draait om relaties. We zijn geschapen in relatie tot God, anderen en onszelf. We kunnen onszelf niet isoleren en opsluiten in een hutje op de hei; zo heeft God Zijn schepping ook nooit bedoeld. We zijn geschapen om omgang met God en anderen te hebben.
Helaas zien we in de wereld om ons heen – en zeer waarschijnlijk ook in ons eigen leven – dat juist de omgang die God bedoeld heeft, bedorven is. Relaties zijn verstoord. Relaties zijn verbroken, en dan in de ruimste zin van het woord. Mensen die ooit goed met elkaar konden opschieten, liggen nu al jaren overhoop en hebben slecht of zelfs geen enkel contact meer. De lijnen zijn doorgeknipt; er is een lange pieptoon te horen die lijkt aan te geven dat je voor de ander niet meer bestaat.
Mensen kunnen teleurgesteld raken wanneer anderen het contact verbreken; mensen worden boos wanneer achter hun rug om allerlei containers vol stinkende leugens en laster worden leeg gekieperd en ervoor zorgt dat zelfs vrienden hen in de steek laten. Dat maakt het leven moeilijk, complex en in sommige opzichten kom je terecht in een cirkel van nieuwe pogingen en machteloosheid.
Het zal geen verrassing zijn dat in Bijbelse counseling relatieproblematiek veelvuldig aan bod komt. Niet alle problemen hoeven een relationele achtergrond te hebben, maar omdat we als mens sociale wezens zijn, is de kans groot dat iets van dit aspect naar voren komt.
En wat is dan de oplossing? Hoe bieden we Bijbelse hulp aan mensen die in een verstoorde relatie leven? Als we naar de mensen zélf gaan luisteren die middenin deze problematiek zitten, horen we over het algemeen deze twee reacties (en varianten hierop):
1. “De ander moet nu ook maar eens laten zien dat hij het goed wil hebben.”
Deze uitspraak verraad twee dingen: de persoon die dit zegt beweert minstens zelf altijd het beste beentje voor te hebben gezet. Hij wilde het altijd goed hebben, maar de ander pikte die signalen niet op of, nog erger: ging er bewust niet op in. Mensen raken moegestreden van het steeds maar weer bewijzen dat zij alles op orde willen hebben en zijn er een keer klaar mee. Menselijk gesproken is dit een logisch gevoel. Er wordt nu een beroep gedaan op de bereidwilligheid van de tegenpartij.
2. “Wat hij toen gezegd en gedaan heeft, kan ik hem echt niet vergeven.”
Deze uitspraak verraad innerlijke pijn bij de persoon; hij is behoorlijk gekwetst. Maar ook hier geldt dat er een beroep wordt gedaan op de bereidwilligheid van de ander: die moet nu maar eens met een schuldbelijdenis voor de dag gaan komen, anders is de zaak voor de gekwetste persoon niet opgelost.
Een lens die verder kijkt
Deze relatieverstoringen zijn niet eenvoudig op te lossen. Een brug leggen tussen twee partijen kan enorm viel moeite kosten. Sommigen nemen niet eens de moeite één steen aan de brug bij te dragen. Wat kunnen we mensen bieden in Bijbelse counseling, die te maken hebben het vraagstuk “vergeving”? Want uiteindelijk komt het neer op vergeving en verzoening.
Laten we allereerst een verbroken menselijke relatie eens als metafoor of heenwijzer gebruiken voor onze positie ten opzichte van God. Ook dat schetst een onthutsend beeld. Ook die relatie is verstoord. Het zit niet goed tussen God en ons. Wat nu? Een heerlijk Evangelie komt in beeld! En het is weliswaar een heerlijk Evangelie, maar ook een confronterende boodschap. Zeker als je Gods Goede Nieuws één op één gaat overzetten naar verbroken menselijke relaties.
1. Het Evangelie als ontwerp: God neemt het initiatief
Het Evangelie is een plan; het is Gods verlossingsplan. Hij neemt het initiatief, en niet wij. Dit neemt elke grond voor onze trots weg. Wij zijn niet degene die het herstel in gang hebben gezet, het is God Die dat heeft gedaan. En dat terwijl Hij geen enkele reden heeft gehad om iets goed te maken! Wij hebben het fout gedaan. Dit is het confronterende van het Evangelie:
2. Het Evangelie als uitvoering: God legt onze zonden op Jezus Christus
God heeft Zichzelf met ons verzoend, terwijl wij dit niet wilden. Maar hoe heeft Hij dit gedaan? Hij heeft de straf voor onze zonde, Zijn toorn, op Jezus Christus gelegd toen Hij vrijwillig voor ons het lijden verdroeg en stierf aan het kruis. Hij heeft Zijn leven, Zijn bloed gegeven als perfect offer om ons te reinigen van onze zonden. Door Zijn bloed kunnen wij alle geestelijke zegeningen van het Evangelie ontvangen. Het is Zijn bloed dat ons vergeving, verzoening en reinig schenkt.
3. Het Evangelie als toepassing: God roept ons op tot bekering en geloof
God heeft in Jezus Christus Zijn verzoening voorgesteld aan deze wereld en roept ons op hieraan gehoor te geven. Hoe moeten wij dat doen? Door ons te bekeren en te geloven in dit heerlijke Evangelie. Ik moet erkennen dat ik schuldig voor God sta, dat ik Zijn vijand ben en dat Hij in Jezus Christus verzoening gebracht heeft voor die vijandschap en voor die zonde. Ik moet mijn vijandschap neerleggen en de Heere Jezus ontvangen als Degene Die voor mij verzoening met God heeft gebracht.
De worsteling met het onvoorwaardelijke
Punt 3 is van wezenlijk belang. Het laat namelijk zien dat er geen werkelijke verzoening kan zijn als één van beide partijen willens en wetens blijft volharden in vijandschap. Geen bekering betekent geen verzoening en geen verzoening betekent geen eeuwig leven. Niemand die volhardt in vijandschap zal verlossing ontvangen. Hoe gaan we hiermee om in Bijbelse counseling?
Ik moet eerlijk bekennen dat ik een hele tijd heb gedacht dat iedereen, in elke casus, op elk moment dient te vergeven, ongeacht de tegenwerpingen. Maar dat zit bij nader inzien toch iets ingewikkelder in elkaar. Want wat doe je met mensen die zich niet willen verzoenen? Je kunt zeggen: “Jezus stierf voor jou,” maar diegene kan dan net zo goed in lachen uitbarsten; het zal hem niets doen. “Goedkope vergeving,” kan hij gaan denken. Dit spoor volgt het Evangelie uitdrukkelijk niet.
Toch roept de Heere Jezus Zijn volgelingen op om goed te zijn voor vijanden. Hoe zit dit? Moeten we altijd vergeven, of zitten er voorwaarden aan verbonden? Hebben de mensen die met tegenwerpingen komen tóch ergens een punt?
Liefhebben betekent de ander tot bekering brengen
Ik zou bijna “ja” antwoorden. Mensen met tegenwerpingen hebben ergens een punt. Maar laten we ook hier voorzichtig mee omgaan. Want dit “ja” geeft op geen enkele manier het recht om door te gaan met voortzetten van de strijd. De vraag is hoe we op het punt van onverzoenlijkheid het vraagstuk van vergeving ter sprake kunnen brengen.
1. God vergeeft niet iedereen
Hoewel Paulus schrijft dat God Zichzelf met de wereld verzoend heeft, bedoelt hij niet dat God iedereen zal vergeven en eeuwig leven zal ontvangen. God vergeeft niet onvoorwaardelijk; dit is bijna het meest geliefde woord van deze tijd, maar onvoorwaardelijke vergeving komt niet in de Bijbel voor. Vergeving gaat altijd gepaard met berouw en de intentie om zaken goed te maken en te veranderen. Als mensen onverzoenlijk blijven, moeten we niet lukraak tegen hen zeggen dat we hen vergeven, maar allereerst de waarschuwing geven dat zij zich moeten bekeren en op Christus moeten vertrouwen voor de vergeving van zonden. Als het tussen God en mij niet goed zit, en ik volhard hierin, komt het in eeuwigheid niet goed met mij.
2. God brengt zondaren tot bekering door het tonen Zijn goedertierenheid
Hoogst opmerkelijk is dat Paulus in Romeinen 2:4 schrijft dat het Gods goedertierenheid is, die zondaren tot bekering brengt:
Wat een prachtige eigenschappen van God worden hier genoemd! Geduld, goedertierenheid, verdraagzaamheid tonen ons hoezeer God het goed met ons wil hebben. Hij beoordeelt ons niet op grond van één dag, één daad, maar heeft geduld met ons. Hij heeft onze zonden verdragen, waar Hij ons ook had kunnen doden. Wat een geduld en genade!
Hier ligt de sleutel voor het omgaan met mensen die zich vijandig blijven opstellen. Paulus zegt in dit gedeelte niet dat het Gods vergeving is, die tot bekering brengt, maar Zijn uitnodigende houding om het in orde te maken. Dát is het doel wanneer we optrekken met mensen die in verstoorde relaties leven. Hen niet verplichten om onwillige mensen te vergeven, maar om hen te leren geduld te hebben en het goede te blijven doen. Ook in Romeinen 12:17-21 wijst Paulus de gelovigen hierop:
De intentie is dit: als wij goed zorgen voor onze vijanden, kan het gebeuren dat hij zich na verloop van tijd gaat schamen voor zijn gedrag tegenover ons, zodat hij tot bekering komt en oprecht om vergeving vraagt. En dát is het juiste tijdstip om te zeggen: “Ik aanvaard je zoals Christus mij aanvaard heeft en vergeef je.”
3. God zal iedereen oordelen
Het kan echter ook zijn dat een vijand nooit tot bekering komt en tot het einde toe vijandig doet. Ook dan vraagt God van ons dat we het goede blijven zoeken voor hen, want het oordeel is niet aan ons, maar aan God. Bovendien zullen ook wijzelf geoordeeld worden.
Het is belangrijk deze drie aspecten als uitgangspunt te nemen. Het geeft ons een realistische kijk op de complexe situatie en schept tegelijk ruimte voor gevoelens en emoties. Het gaat niet werken wanneer we oprechte teleurstelling en verdriet weg moeten stoppen omwille van verplichte vergeving. Hoe kunnen we met mensen in gesprek gaan?
STAP I Contextbepaling
- Laat iemand zijn verhaal vertellen
- Ga, voor zover mogelijk, na wat de rol van iedereen is geweest. Dus van beide partijen.
- Krijg helder wat de kern van het probleem is en hoe dit in stand wordt gehouden. Kijk ook naar de rol van degene met wie je in gesprek bent.
- Geef ruimte om gevoelens te uiten; deze zijn authentiek en oprecht.
STAP II Het karakter van God in het Evangelie
- Verkondig het Evangelie; God heeft Zijn Zoon als verzoening voorgesteld aan de hele wereld.
- Maak de kaders van het Evangelie duidelijk. God heeft Zichzelf verzoend met de wereld, maar vergeeft niet iedereen. Leg uit dat je daarom niet aanmoedigt om verplicht vergeven te schenken, maar om verzoening te zoeken.
STAP III Streven naar verzoening
- Geef handreikingen voor het actief zoeken naar verzoeking. Wat zou diegene praktisch kunnen doen om het goede voor de tegenpartij te zoeken?
- Geef de waarschuwing dat getoonde goedheid misbruikt kan worden en dat getoonde goedheid niet altijd resulteert in bekering van de ander. Dit is slechts een nuchtere constatering, die te hoge verwachtingen tempert.
- Moedig de persoon aan door te gaan met het zoeken van het goede voor de tegenpartij; God zal vergelden en zal degene belonen die zegent en goeddoet (zie 1 Petrus 3:8-17).
STAP IV Ga in gebed tot Degene Die Zichzelf met de wereld verzoend heeft
- Benoem de besproken zaken eerlijk.
- Bid dat God Zijn Evangelie en verzoeningswerk, verworven door Jezus, uitwerkt in deze specifieke situatie, voor de glorie van Zijn Naam.
Worstelende ontspanning
Christenen mogen in de ontspanning leven dat elk onrecht tegen hen zal worden vergolden en rechtgezet. God zál rechtdoen. Alleen al dat vooruitzicht mag ons ontspannen maken; wij hoeven ons recht niet hier en nu te halen. Wij mogen het in Gods handen leggen en het daar laten.
Is dit gemakkelijk? Absoluut niet. We hebben genade nodig om dit te kunnen. Het is een intense worsteling. Maar als we ons al worstelend richten op het geduld, de goedertierenheid en verdraagzaamheid die God ons heeft bewezen in Christus, zullen we door Zijn Woord en Geest genade ontvangen om deze schitterende eigenschappen door te geven – ook aan onze vijanden.
Dit artikel is onderdeel van een serie. Lees hier de andere delen:
Deel 1
Deel 2
Deel 3
Deel 4
Deel 5
Deel 7
Het leven als uniek geschapen mens draait om relaties. We zijn geschapen in relatie tot God, anderen en onszelf. We kunnen onszelf niet isoleren en opsluiten in een hutje op de hei; zo heeft God Zijn schepping ook nooit bedoeld. We zijn geschapen om omgang met God en anderen te hebben.
Helaas zien we in de wereld om ons heen – en zeer waarschijnlijk ook in ons eigen leven – dat juist de omgang die God bedoeld heeft, bedorven is. Relaties zijn verstoord. Relaties zijn verbroken, en dan in de ruimste zin van het woord. Mensen die ooit goed met elkaar konden opschieten, liggen nu al jaren overhoop en hebben slecht of zelfs geen enkel contact meer. De lijnen zijn doorgeknipt; er is een lange pieptoon te horen die lijkt aan te geven dat je voor de ander niet meer bestaat.
Mensen kunnen teleurgesteld raken wanneer anderen het contact verbreken; mensen worden boos wanneer achter hun rug om allerlei containers vol stinkende leugens en laster worden leeg gekieperd en ervoor zorgt dat zelfs vrienden hen in de steek laten. Dat maakt het leven moeilijk, complex en in sommige opzichten kom je terecht in een cirkel van nieuwe pogingen en machteloosheid.
Het zal geen verrassing zijn dat in Bijbelse counseling relatieproblematiek veelvuldig aan bod komt. Niet alle problemen hoeven een relationele achtergrond te hebben, maar omdat we als mens sociale wezens zijn, is de kans groot dat iets van dit aspect naar voren komt.
En wat is dan de oplossing? Hoe bieden we Bijbelse hulp aan mensen die in een verstoorde relatie leven? Als we naar de mensen zélf gaan luisteren die middenin deze problematiek zitten, horen we over het algemeen deze twee reacties (en varianten hierop):
1. “De ander moet nu ook maar eens laten zien dat hij het goed wil hebben.”
Deze uitspraak verraad twee dingen: de persoon die dit zegt beweert minstens zelf altijd het beste beentje voor te hebben gezet. Hij wilde het altijd goed hebben, maar de ander pikte die signalen niet op of, nog erger: ging er bewust niet op in. Mensen raken moegestreden van het steeds maar weer bewijzen dat zij alles op orde willen hebben en zijn er een keer klaar mee. Menselijk gesproken is dit een logisch gevoel. Er wordt nu een beroep gedaan op de bereidwilligheid van de tegenpartij.
2. “Wat hij toen gezegd en gedaan heeft, kan ik hem echt niet vergeven.”
Deze uitspraak verraad innerlijke pijn bij de persoon; hij is behoorlijk gekwetst. Maar ook hier geldt dat er een beroep wordt gedaan op de bereidwilligheid van de ander: die moet nu maar eens met een schuldbelijdenis voor de dag gaan komen, anders is de zaak voor de gekwetste persoon niet opgelost.
Een lens die verder kijkt
Deze relatieverstoringen zijn niet eenvoudig op te lossen. Een brug leggen tussen twee partijen kan enorm viel moeite kosten. Sommigen nemen niet eens de moeite één steen aan de brug bij te dragen. Wat kunnen we mensen bieden in Bijbelse counseling, die te maken hebben het vraagstuk “vergeving”? Want uiteindelijk komt het neer op vergeving en verzoening.
Laten we allereerst een verbroken menselijke relatie eens als metafoor of heenwijzer gebruiken voor onze positie ten opzichte van God. Ook dat schetst een onthutsend beeld. Ook die relatie is verstoord. Het zit niet goed tussen God en ons. Wat nu? Een heerlijk Evangelie komt in beeld! En het is weliswaar een heerlijk Evangelie, maar ook een confronterende boodschap. Zeker als je Gods Goede Nieuws één op één gaat overzetten naar verbroken menselijke relaties.
1. Het Evangelie als ontwerp: God neemt het initiatief
Het Evangelie is een plan; het is Gods verlossingsplan. Hij neemt het initiatief, en niet wij. Dit neemt elke grond voor onze trots weg. Wij zijn niet degene die het herstel in gang hebben gezet, het is God Die dat heeft gedaan. En dat terwijl Hij geen enkele reden heeft gehad om iets goed te maken! Wij hebben het fout gedaan. Dit is het confronterende van het Evangelie:
“Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen. Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.” (2 Korinthe 5:20-21)
2. Het Evangelie als uitvoering: God legt onze zonden op Jezus Christus
God heeft Zichzelf met ons verzoend, terwijl wij dit niet wilden. Maar hoe heeft Hij dit gedaan? Hij heeft de straf voor onze zonde, Zijn toorn, op Jezus Christus gelegd toen Hij vrijwillig voor ons het lijden verdroeg en stierf aan het kruis. Hij heeft Zijn leven, Zijn bloed gegeven als perfect offer om ons te reinigen van onze zonden. Door Zijn bloed kunnen wij alle geestelijke zegeningen van het Evangelie ontvangen. Het is Zijn bloed dat ons vergeving, verzoening en reinig schenkt.
3. Het Evangelie als toepassing: God roept ons op tot bekering en geloof
God heeft in Jezus Christus Zijn verzoening voorgesteld aan deze wereld en roept ons op hieraan gehoor te geven. Hoe moeten wij dat doen? Door ons te bekeren en te geloven in dit heerlijke Evangelie. Ik moet erkennen dat ik schuldig voor God sta, dat ik Zijn vijand ben en dat Hij in Jezus Christus verzoening gebracht heeft voor die vijandschap en voor die zonde. Ik moet mijn vijandschap neerleggen en de Heere Jezus ontvangen als Degene Die voor mij verzoening met God heeft gebracht.
De worsteling met het onvoorwaardelijke
Punt 3 is van wezenlijk belang. Het laat namelijk zien dat er geen werkelijke verzoening kan zijn als één van beide partijen willens en wetens blijft volharden in vijandschap. Geen bekering betekent geen verzoening en geen verzoening betekent geen eeuwig leven. Niemand die volhardt in vijandschap zal verlossing ontvangen. Hoe gaan we hiermee om in Bijbelse counseling?
Ik moet eerlijk bekennen dat ik een hele tijd heb gedacht dat iedereen, in elke casus, op elk moment dient te vergeven, ongeacht de tegenwerpingen. Maar dat zit bij nader inzien toch iets ingewikkelder in elkaar. Want wat doe je met mensen die zich niet willen verzoenen? Je kunt zeggen: “Jezus stierf voor jou,” maar diegene kan dan net zo goed in lachen uitbarsten; het zal hem niets doen. “Goedkope vergeving,” kan hij gaan denken. Dit spoor volgt het Evangelie uitdrukkelijk niet.
Toch roept de Heere Jezus Zijn volgelingen op om goed te zijn voor vijanden. Hoe zit dit? Moeten we altijd vergeven, of zitten er voorwaarden aan verbonden? Hebben de mensen die met tegenwerpingen komen tóch ergens een punt?
Liefhebben betekent de ander tot bekering brengen
Ik zou bijna “ja” antwoorden. Mensen met tegenwerpingen hebben ergens een punt. Maar laten we ook hier voorzichtig mee omgaan. Want dit “ja” geeft op geen enkele manier het recht om door te gaan met voortzetten van de strijd. De vraag is hoe we op het punt van onverzoenlijkheid het vraagstuk van vergeving ter sprake kunnen brengen.
1. God vergeeft niet iedereen
Hoewel Paulus schrijft dat God Zichzelf met de wereld verzoend heeft, bedoelt hij niet dat God iedereen zal vergeven en eeuwig leven zal ontvangen. God vergeeft niet onvoorwaardelijk; dit is bijna het meest geliefde woord van deze tijd, maar onvoorwaardelijke vergeving komt niet in de Bijbel voor. Vergeving gaat altijd gepaard met berouw en de intentie om zaken goed te maken en te veranderen. Als mensen onverzoenlijk blijven, moeten we niet lukraak tegen hen zeggen dat we hen vergeven, maar allereerst de waarschuwing geven dat zij zich moeten bekeren en op Christus moeten vertrouwen voor de vergeving van zonden. Als het tussen God en mij niet goed zit, en ik volhard hierin, komt het in eeuwigheid niet goed met mij.
2. God brengt zondaren tot bekering door het tonen Zijn goedertierenheid
Hoogst opmerkelijk is dat Paulus in Romeinen 2:4 schrijft dat het Gods goedertierenheid is, die zondaren tot bekering brengt:
“Of veracht u de rijkdom van Zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en geduld, zonder te weten dat de goedertierenheid van God u tot bekering leidt?”
Wat een prachtige eigenschappen van God worden hier genoemd! Geduld, goedertierenheid, verdraagzaamheid tonen ons hoezeer God het goed met ons wil hebben. Hij beoordeelt ons niet op grond van één dag, één daad, maar heeft geduld met ons. Hij heeft onze zonden verdragen, waar Hij ons ook had kunnen doden. Wat een geduld en genade!
Hier ligt de sleutel voor het omgaan met mensen die zich vijandig blijven opstellen. Paulus zegt in dit gedeelte niet dat het Gods vergeving is, die tot bekering brengt, maar Zijn uitnodigende houding om het in orde te maken. Dát is het doel wanneer we optrekken met mensen die in verstoorde relaties leven. Hen niet verplichten om onwillige mensen te vergeven, maar om hen te leren geduld te hebben en het goede te blijven doen. Ook in Romeinen 12:17-21 wijst Paulus de gelovigen hierop:
“Vergeld niemand kwaad met kwaad. Wees bedacht op wat goed is voor alle mensen. Leef, zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, in vrede met alle mensen. Wreek uzelf niet, geliefden, maar laat ruimte voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heere. Als dan uw vijand honger heeft, geef hem te eten, als hij dorst heeft, geef hem te drinken, want door dat te doen, zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen. Word niet overwonnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.”
De intentie is dit: als wij goed zorgen voor onze vijanden, kan het gebeuren dat hij zich na verloop van tijd gaat schamen voor zijn gedrag tegenover ons, zodat hij tot bekering komt en oprecht om vergeving vraagt. En dát is het juiste tijdstip om te zeggen: “Ik aanvaard je zoals Christus mij aanvaard heeft en vergeef je.”
3. God zal iedereen oordelen
Het kan echter ook zijn dat een vijand nooit tot bekering komt en tot het einde toe vijandig doet. Ook dan vraagt God van ons dat we het goede blijven zoeken voor hen, want het oordeel is niet aan ons, maar aan God. Bovendien zullen ook wijzelf geoordeeld worden.
Het is belangrijk deze drie aspecten als uitgangspunt te nemen. Het geeft ons een realistische kijk op de complexe situatie en schept tegelijk ruimte voor gevoelens en emoties. Het gaat niet werken wanneer we oprechte teleurstelling en verdriet weg moeten stoppen omwille van verplichte vergeving. Hoe kunnen we met mensen in gesprek gaan?
STAP I Contextbepaling
- Laat iemand zijn verhaal vertellen
- Ga, voor zover mogelijk, na wat de rol van iedereen is geweest. Dus van beide partijen.
- Krijg helder wat de kern van het probleem is en hoe dit in stand wordt gehouden. Kijk ook naar de rol van degene met wie je in gesprek bent.
- Geef ruimte om gevoelens te uiten; deze zijn authentiek en oprecht.
STAP II Het karakter van God in het Evangelie
- Verkondig het Evangelie; God heeft Zijn Zoon als verzoening voorgesteld aan de hele wereld.
- Maak de kaders van het Evangelie duidelijk. God heeft Zichzelf verzoend met de wereld, maar vergeeft niet iedereen. Leg uit dat je daarom niet aanmoedigt om verplicht vergeven te schenken, maar om verzoening te zoeken.
STAP III Streven naar verzoening
- Geef handreikingen voor het actief zoeken naar verzoeking. Wat zou diegene praktisch kunnen doen om het goede voor de tegenpartij te zoeken?
- Geef de waarschuwing dat getoonde goedheid misbruikt kan worden en dat getoonde goedheid niet altijd resulteert in bekering van de ander. Dit is slechts een nuchtere constatering, die te hoge verwachtingen tempert.
- Moedig de persoon aan door te gaan met het zoeken van het goede voor de tegenpartij; God zal vergelden en zal degene belonen die zegent en goeddoet (zie 1 Petrus 3:8-17).
STAP IV Ga in gebed tot Degene Die Zichzelf met de wereld verzoend heeft
- Benoem de besproken zaken eerlijk.
- Bid dat God Zijn Evangelie en verzoeningswerk, verworven door Jezus, uitwerkt in deze specifieke situatie, voor de glorie van Zijn Naam.
Worstelende ontspanning
Christenen mogen in de ontspanning leven dat elk onrecht tegen hen zal worden vergolden en rechtgezet. God zál rechtdoen. Alleen al dat vooruitzicht mag ons ontspannen maken; wij hoeven ons recht niet hier en nu te halen. Wij mogen het in Gods handen leggen en het daar laten.
Is dit gemakkelijk? Absoluut niet. We hebben genade nodig om dit te kunnen. Het is een intense worsteling. Maar als we ons al worstelend richten op het geduld, de goedertierenheid en verdraagzaamheid die God ons heeft bewezen in Christus, zullen we door Zijn Woord en Geest genade ontvangen om deze schitterende eigenschappen door te geven – ook aan onze vijanden.
Dit artikel is onderdeel van een serie. Lees hier de andere delen:
Deel 1
Deel 2
Deel 3
Deel 4
Deel 5
Deel 7
Labels:
Bijbelse counseling,
God,
Jezus Christus,
Serie,
Vergeving
dinsdag 7 april 2015
Gods eer en de onze
Wanneer wij schuilen bij God
Nog niet eerder had ik Psalm 91 bestudeerd. Eerlijk gezegd kon ik er ook niet echt mee uit te voeten. Oppervlakkig beschouwd kwam het over als een verzameling van zestien verzen die lijken te suggereren dat de gelovige op zodanige wijze kon rekenen op Gods bescherming, dat hij geen enkele vorm van kwaad te vrezen heeft. Behoedzaamheid is hier dus belangrijk. Enerzijds wil ik de schittering van de beloften niet verduisteren, en aan de andere kant wil ik de beloften niet zó uitleggen, dat zij ons de volmaaktheid in dit gebroken bestaan voorhouden.
Ja, de Psalm leert dat er een vorm van kwaad is die de gelovige niet definitief ten val kan brengen. En nee, de Psalm belooft niet dat gelovigen in dit leven volmaakt vrij zijn van alle vormen van kwaad.
De rode draad van de Psalm maakt duidelijk dat er een innige relatie bestaat tussen God en de rechtvaardige. De beloften die hier worden gegeven, zijn niet gering; ze zijn diepgaand en onvoorstelbaar rijk.
Willen we de aanwijzing met betrekking tot Gods belofte goed kunnen duiden, dan zullen we moeten inzien dat er een voorwaarde aan verbonden wordt.
Voor sommigen zal het wellicht een verrassing zijn dat de belofte gepaard gaat met een voorwaarde. Een voorwaarde roept immers de sfeer op van verdienste. Genade is juist krijgen waar je geen recht op hebt. Hoe kan het dan dat hier een voorwaardelijke belofte wordt gegeven? Want dat is het.
Het antwoord op deze vraag heeft alles te maken met Gods eer en de onze.
Satanisch Bijbelgebruik
Voordat ik de sleutel geef voor het ontdekken en doorzien van de onvoorstelbare, rijke schat die God hier aanbiedt, wil ik eerst verhelderen waarom het voorwaardelijke verband van de belofte essentieel is.
Psalm 91 is namelijk de Psalm die satan gebruikt om de Heere Jezus te verzoeken in de woestijn (Mattheüs 4:1-11; Lucas 4:1-13). En zijn “Bijbelgebruik” is niet bepaald zuiver; de zaak stinkt.
Met opzet. De oplettende lezer zal namelijk zien dat hij subtiel een regel uit de originele tekst ongenoemd laat. Dit is de oorspronkelijke tekst:
Hier is de versie van de duivel:
Buiten het feit dat de boze voor het gemak het woord “misschien” tevoorschijn haalt, zien we dat hij de regel “dat zij u bewaren op uw pad” hier niet noemt. En het is juist deze zin die ons goed zicht geeft op de belofte van God! Hij heeft hier de link tussen belofte en voorwaarde op geniepige wijze weggenomen. En de vraag die zich opdringt, is de volgende: worden wij ook niet verzocht om beloften van God klakkeloos, vaak, oppervlakkig en half toe te eigenen? Is het niet zo dat satan ons te grazen kan nemen met teksten als Titus 2:11? Als ik zondige gevoelens bemerk en zondige gedachten beginnen binnen te druppelen, dan kan hij op deze tekst wijzen en zeggen: “Wat doe je moeilijk? Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen… Punt!” Als ik hierin meega, kan ik denken: “Ja, inderdaad. Wat doe ik moeilijk? Jezus is in de wereld gekomen, is gestorven en opgestaan, stierf voor mijn zonden… Waarom zou ik mij druk maken om de zondige gevoelens en gedachten?” Waarom zou ik mij druk maken?
Ik zou ertegenin gaan vanwege vers 12, 13 en 14:
Wanneer satan alleen de belofte voorhoudt, zonder het kader waarin de deze wordt gedaan, moeten er alarmbellen gaan rinkelen. Op grond van Titus 2:11 hoef ik mij niet druk te maken om mijn zonde, maar de verzen 12 tot en met 14 stellen mij het doel van de genade voor ogen en dan liggen de zaken anders. Als satan op grond van vers 11 zegt: “Waar maak jij je druk om? De genade is verschenen…” dan kan ik met Gods Woord antwoorden: “Juist omdat de genade is verschenen, maak ik mij druk om de zonde, want Gods genade leert mij de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven!” Hier leggen we de verbinding tussen belofte en voorwaarde. De betekenis en reikwijdte van de belofte komen nu volledig in beeld. Er valt slechts eer te behalen wanneer wij werkelijk naar God toegaan voor de genade die wij nodig hebben. Hij wil dat wij de rijkdom van Zijn beloften onderzoeken, overdenken, toe-eigenen en koesteren. Dit gaat verder dan het aanleren of verdedigen van dogma’s.
Geloven in God en ons leven in aanbidding toewijden aan Hem gaat véél verder dan het maken van een juiste geloofsleer en dit op een briefje meegeven aan mede –of ongelovigen.
Wat maakt iemand tot een christen? Wanneer ontdek je wie christen is en wie niet? Het antwoord is: degene die God werkelijk aanbidt. Die bij Hem schuilt voor kracht en genade. Degene die wandelt met God. Het hoeft niet altijd degene te zijn met de juiste leer. Wat koop je daarvoor?
Ik geloof dat satan op dit punt een wapen in handen heeft, waarmee hij de Geest van Christus en ware aanbidding kan tegenwerken. En het is een gevaarlijker wapen dan mensen zich misschien beseffen. Ik wil de tactiek van satan proberen te ontmaskeren en verwoorden.
Zoals we hebben gezien bij de verzoeking van Jezus, probeert de duivel Gods Woord dusdanig te verdraaien, dat Gods Zoon het verkeerde gaat aanbidden en dienen.
De Bijbel is Gods Voedingsboek voor de ziel; het is de Openbaring tot heilzame aanbidding. En als satan mensen tegen elkaar op kan zetten vanwege meningsverschillen (al dan niet terecht), dan zal hij deze kans beslist niet onbenut laten.
De Bijbel is geen boek om meningen en visies te vormen, maar om op een oprechte wijze te aanbidden.
Persoonlijk weet ik wat het is om overtuigd te zijn van de juiste leer, zonder werkelijk te aanbidden. En dat is een hele gemene, sluwe streek, waarbij het zondige vlees en satan op een zekere manier samenwerken. De vraag naar het reddende geloof wordt op deze wijze cruciaal. Niets is erger dan de juiste leer aan te hangen… en onbekeerd zijn. Ik heb een tijdlang geworsteld met clichés over de verlossing. Het probleem? We kunnen praten over datgene wat we moeten doen en we kunnen ervan overtuigd zijn dat we het juiste zeggen, zonder het goede te doen. Iemand die zegt te vertrouwen op Christus, moet je die zomaar op zijn woord geloven? Naar de leer gesproken verkondigt hij de waarheid, maar hoe kun je er zeker van zijn dat hij het werkelijk doet? Dit is het hart van aanbidding. Iemand die Christus werkelijk aanbidt als “Degene die werkelijk alles is wat hij nodig heeft,” zal in woord en daad laten blijken dat hij afhankelijk van Hem is.
We kunnen praten over het “vertrouwen op Christus,” zonder het te doen. Dat is tragisch.
Het leven van Gods kinderen wordt gekenmerkt door hartelijke toewijding aan Hem. Het is een zaak van het hart.
Waartoe dient dan de leer? De leer is voeding. De leer maakt bekend Wie God is, wat Hij wil, wie wij zijn en hoe wij behoren te leven in gemeenschap met Hem.
Ik ontken het belang van dogma’s dus op geen enkele manier; ik zie alleen het gevaar wanneer we de leer losmaken van aanbidding. Kunnen we nog genieten van Gods openbaring? Of is de Bijbel een middel geworden om anderen de mond mee te snoeren?
Hoe gaan wij om met Gods beloften? Zijn het slechts teksten om ons gelijk mee te onderstrepen? Of zoeken we werkelijk voor Gods aangezicht, en in de kracht van Zijn Geest, de vervulling ervan in ons hart en leven? Juist in het vervullen van de belofte ligt een geweldige rijkdom, niet slechts in het belijden!
Verlossing: wonen bij God en scheiden van zondig kwaad
Het karakter van Psalm 91 onderstreept dit volgens mij. Het gaat over praktische verlossing en het leven met God. Ik geloof dat Gods belofte van Psalm 91 betrekking heeft op de verlossing van het kwaad dat “zonde” heet. Een aanwijzing hiervoor vind ik in vers 7 en 8:
Vers 8 maakt duidelijk dat hier sprake is van een val die uitsluitend wordt beperkt tot goddelozen. En dat terwijl ze veel dingen gemeen lijken te hebben met gelovigen: allebei lijden ze aan ziekte, allebei zullen ze eens sterven, allebei kennen ze armoede, allebei kunnen ze gebukt gaan onder leed dat hen wordt aangedaan. Er is echter één cruciaal verschil: de rechtvaardige wordt verlost. Van zonde.
Hier is geen sprake van een welvaartsevangelie – een boodschap van onophoudelijke, voortdurende voorspoed in materieel, geestelijk en financieel opzicht.
Het mag echter duidelijk zijn dat deze verzen slechts betrekking hebben op hen die God liefhebben en vanuit die liefde het kwade haten.
Het verschil tussen de goddeloze en rechtvaardige wordt hier zo ontzettend scherp meegedeeld, omdat de scheiding gewoonweg scherp is. Wij leren ontdekken hoe God met Zijn beloften omgaat. Hij schenkt ze, maar vervult ze ook. In het schenken wordt zichtbaar wat God kan doen in het leven van eenieder die Hem liefheeft, terwijl de vervulling het bewijs is dat God daadwerkelijk heeft gehandeld. In het vervullen van de beloften maakt God zichtbaar wie Hem toebehoren en wie niet. Het is niet de zelfverklaarde christen die werkelijk veilig en gered is; het is degene die nederig en in afhankelijkheid schuilt bij de Almachtige. Het is door de vervulling van beloften, dat God aan de wereld toont, wie werkelijk een kind van Hem is. Wij zouden daarom acht moeten slaan op het vervullen van Gods beloften in het leven van mensen.
De rijkdom van het leven als rechtvaardige
Het is nu tijd om de schat open te maken. Hoe gaat Gods voorwaardelijke belofte hier nu precies in vervulling? Gods belofte wordt vervuld wanneer de rechtvaardige voldoet aan de voorwaarde die wordt gegeven. Enkele typeringen van de voorwaarde zijn de volgende:
Wonen bij God, liefde tot God en het aanroepen van God zijn hier de voorwaardelijke kaders waarin Hij Zijn beloften vervult. Schuilen bij God is geen abstracte, feitelijke zaak. Het is concreet; het is praktisch. Wie schuilt bij God, erkent de gevaarlijke situatie waarin hij zich bevindt. En dat niet één keer op een dag, maar voortdurend. Elk moment ligt de zonde op de loer om toe te slaan. Samengevat is dit de belofte die God hier geeft:
Met andere woorden: God belooft hier dat Hij Zijn kinderen zal verlossen, wanneer zij strijden tegen het kwaad van de zonde. Het is geen vage verlossing die hier wordt aangeboden. Het is een belofte die betrouwbaar is (vers 4), omdat God bescherming zál bieden aan allen die bij Hem komen schuilen.
Nu komen we bij het punt van de eer. Volgens vers 15 zal God de rechtvaardige eren, omdat hij tot God gaat voor verlossing. Om wat voor eer gaat het hier? En waarom geeft God eer?
Allereerst is het eer aan God, wanneer wij erkennen dat alleen Hij ons kan verlossen. Dat is Zijn eer. Wanneer wij onszelf volledig toevertrouwen aan Hem, geeft dit Hem eer. En wanneer Hij Zijn belofte vervult – dat is: wanneer Hij Zijn kinderen verlost – is dit de beloning voor het zoeken van de verlossing bij God alleen. De eer die God bewijst is dus de beloofde verlossing.
Wat de ware eer is
Deze eer is het centrum van alle redding die God schenkt. Er is maar één ware eer; de eer die alleen God geven kan. Ik heb dit leren zien, juist door mijn zonde. Als ik boos word, of jaloers, of teleurgesteld, bijt ik mij vast in het rechtvaardigheidsgevoel. Wat ik graag wil zien gebeuren, moet gebeuren. Juist dan is het zicht op de eer van God – zowel het schenken als het ontvangen – van cruciaal belang.
Door het begrip van deze ware eer, heeft de gelovige een belangrijk wapen in handen om ervoor te zorgen dat het rechtvaardigheidsgevoel niet overgaat in verbittering. Hoe? Door de gevoelens van boosheid, teleurstelling, jaloezie, en andere lasten bij God te brengen, het bij Hem te laten en te bidden om verlossing – in de wetenschap dat dit Hem én mij meer eer brengt dan wanneer ik koppig aan mijn beeld van rechtvaardigheid vasthoud.
Schuilen bij God betekent dat ik mijn rechtvaardigheidsgevoel bij Hem breng. Als iemand tegen mij zondigt, heb ik Gods genade en de kracht van Zijn Geest nodig om niet verbitterd te raken en om vergeving te kunnen schenken. Met andere woorden: ik geef God op deze manier de eer door te zeggen: “Heere, deze broeder of zuster heeft tegen mij gezondigd en ik ben teleurgesteld door zijn of haar gedrag; het maakt mij boos. Maar ik breng het bij U, want U bent de rechtvaardige Rechter over allen. Ik bid U om genade en kracht vergeving te schenken en hem of haar te zegenen.”
En God zal deze houding, dit gebed, beantwoorden met de vervulling van Zijn belofte: “Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven” (Mattheüs 6:14-15).
Deze woorden van de Heere Jezus volgen onmiddellijk na het Onze Vader. De vraag is: waarom? Hij zegt dit direct na het gebed, en gaat alleen maar in op vergeving. Hij gaat helemaal niet in op alle andere aspecten. Waarom doet Hij dit zo? Het antwoord is dat in het Onze Vader maar één verantwoordelijkheid bij ons wordt neergelegd, en dat is het vergeven van andere mensen. “Uw Naam worde geheiligd” is Gods verantwoordelijkheid; “Uw Koninkrijk kome” is Gods werk; “Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde” ligt in Gods macht; “Geef ons heden ons dagelijks brood” is Gods voorzienigheid; “Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze” is Gods verlossende werk. Maar in de woorden “vergeef ons onze zonden” laat Jezus zien dat wij onze verantwoordelijkheid niet hebben genomen. Het doen van de zonde ligt op ons bord, niet op dat van God.
In ware aanbidding zit dus ook werkelijk ware eer. Gehoorzaamheid aan God laat zien dat wij Hem werkelijk beschouwen als Degene die alles kan schenken wat wij nodig hebben; het laat zien dat het werkelijk de glorieuze God is die oproept tot hartelijke aanbidding. En het laat zien dat deze heerlijke God vertrouwende geloofsgehoorzaamheid zal belonen met de rijkelijke toegang tot Hemzelf.
Nog niet eerder had ik Psalm 91 bestudeerd. Eerlijk gezegd kon ik er ook niet echt mee uit te voeten. Oppervlakkig beschouwd kwam het over als een verzameling van zestien verzen die lijken te suggereren dat de gelovige op zodanige wijze kon rekenen op Gods bescherming, dat hij geen enkele vorm van kwaad te vrezen heeft. Behoedzaamheid is hier dus belangrijk. Enerzijds wil ik de schittering van de beloften niet verduisteren, en aan de andere kant wil ik de beloften niet zó uitleggen, dat zij ons de volmaaktheid in dit gebroken bestaan voorhouden.
Ja, de Psalm leert dat er een vorm van kwaad is die de gelovige niet definitief ten val kan brengen. En nee, de Psalm belooft niet dat gelovigen in dit leven volmaakt vrij zijn van alle vormen van kwaad.
De rode draad van de Psalm maakt duidelijk dat er een innige relatie bestaat tussen God en de rechtvaardige. De beloften die hier worden gegeven, zijn niet gering; ze zijn diepgaand en onvoorstelbaar rijk.
Willen we de aanwijzing met betrekking tot Gods belofte goed kunnen duiden, dan zullen we moeten inzien dat er een voorwaarde aan verbonden wordt.
Voor sommigen zal het wellicht een verrassing zijn dat de belofte gepaard gaat met een voorwaarde. Een voorwaarde roept immers de sfeer op van verdienste. Genade is juist krijgen waar je geen recht op hebt. Hoe kan het dan dat hier een voorwaardelijke belofte wordt gegeven? Want dat is het.
Het antwoord op deze vraag heeft alles te maken met Gods eer en de onze.
Satanisch Bijbelgebruik
Voordat ik de sleutel geef voor het ontdekken en doorzien van de onvoorstelbare, rijke schat die God hier aanbiedt, wil ik eerst verhelderen waarom het voorwaardelijke verband van de belofte essentieel is.
Psalm 91 is namelijk de Psalm die satan gebruikt om de Heere Jezus te verzoeken in de woestijn (Mattheüs 4:1-11; Lucas 4:1-13). En zijn “Bijbelgebruik” is niet bepaald zuiver; de zaak stinkt.
Met opzet. De oplettende lezer zal namelijk zien dat hij subtiel een regel uit de originele tekst ongenoemd laat. Dit is de oorspronkelijke tekst:
“Want Hij zal voor u Zijn engelen bevel geven
dat zij u bewaren op al uw wegen.
Zij zullen u op de handen dragen,
zodat u uw voet aan geen steen stoot.”
Hier is de versie van de duivel:
“Want Hij zal voor u Zijn engelen bevel geven,
en dat zij U op de handen zullen dragen, opdat U Uw voet niet misschien aan een steen stoot.”
Buiten het feit dat de boze voor het gemak het woord “misschien” tevoorschijn haalt, zien we dat hij de regel “dat zij u bewaren op uw pad” hier niet noemt. En het is juist deze zin die ons goed zicht geeft op de belofte van God! Hij heeft hier de link tussen belofte en voorwaarde op geniepige wijze weggenomen. En de vraag die zich opdringt, is de volgende: worden wij ook niet verzocht om beloften van God klakkeloos, vaak, oppervlakkig en half toe te eigenen? Is het niet zo dat satan ons te grazen kan nemen met teksten als Titus 2:11? Als ik zondige gevoelens bemerk en zondige gedachten beginnen binnen te druppelen, dan kan hij op deze tekst wijzen en zeggen: “Wat doe je moeilijk? Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen… Punt!” Als ik hierin meega, kan ik denken: “Ja, inderdaad. Wat doe ik moeilijk? Jezus is in de wereld gekomen, is gestorven en opgestaan, stierf voor mijn zonden… Waarom zou ik mij druk maken om de zondige gevoelens en gedachten?” Waarom zou ik mij druk maken?
Ik zou ertegenin gaan vanwege vers 12, 13 en 14:
“…en [Gods genade] leert ons de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven, terwijl wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus. Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.”
Wanneer satan alleen de belofte voorhoudt, zonder het kader waarin de deze wordt gedaan, moeten er alarmbellen gaan rinkelen. Op grond van Titus 2:11 hoef ik mij niet druk te maken om mijn zonde, maar de verzen 12 tot en met 14 stellen mij het doel van de genade voor ogen en dan liggen de zaken anders. Als satan op grond van vers 11 zegt: “Waar maak jij je druk om? De genade is verschenen…” dan kan ik met Gods Woord antwoorden: “Juist omdat de genade is verschenen, maak ik mij druk om de zonde, want Gods genade leert mij de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven!” Hier leggen we de verbinding tussen belofte en voorwaarde. De betekenis en reikwijdte van de belofte komen nu volledig in beeld. Er valt slechts eer te behalen wanneer wij werkelijk naar God toegaan voor de genade die wij nodig hebben. Hij wil dat wij de rijkdom van Zijn beloften onderzoeken, overdenken, toe-eigenen en koesteren. Dit gaat verder dan het aanleren of verdedigen van dogma’s.
Geloven in God en ons leven in aanbidding toewijden aan Hem gaat véél verder dan het maken van een juiste geloofsleer en dit op een briefje meegeven aan mede –of ongelovigen.
Wat maakt iemand tot een christen? Wanneer ontdek je wie christen is en wie niet? Het antwoord is: degene die God werkelijk aanbidt. Die bij Hem schuilt voor kracht en genade. Degene die wandelt met God. Het hoeft niet altijd degene te zijn met de juiste leer. Wat koop je daarvoor?
Ik geloof dat satan op dit punt een wapen in handen heeft, waarmee hij de Geest van Christus en ware aanbidding kan tegenwerken. En het is een gevaarlijker wapen dan mensen zich misschien beseffen. Ik wil de tactiek van satan proberen te ontmaskeren en verwoorden.
Zoals we hebben gezien bij de verzoeking van Jezus, probeert de duivel Gods Woord dusdanig te verdraaien, dat Gods Zoon het verkeerde gaat aanbidden en dienen.
De Bijbel is Gods Voedingsboek voor de ziel; het is de Openbaring tot heilzame aanbidding. En als satan mensen tegen elkaar op kan zetten vanwege meningsverschillen (al dan niet terecht), dan zal hij deze kans beslist niet onbenut laten.
De Bijbel is geen boek om meningen en visies te vormen, maar om op een oprechte wijze te aanbidden.
Persoonlijk weet ik wat het is om overtuigd te zijn van de juiste leer, zonder werkelijk te aanbidden. En dat is een hele gemene, sluwe streek, waarbij het zondige vlees en satan op een zekere manier samenwerken. De vraag naar het reddende geloof wordt op deze wijze cruciaal. Niets is erger dan de juiste leer aan te hangen… en onbekeerd zijn. Ik heb een tijdlang geworsteld met clichés over de verlossing. Het probleem? We kunnen praten over datgene wat we moeten doen en we kunnen ervan overtuigd zijn dat we het juiste zeggen, zonder het goede te doen. Iemand die zegt te vertrouwen op Christus, moet je die zomaar op zijn woord geloven? Naar de leer gesproken verkondigt hij de waarheid, maar hoe kun je er zeker van zijn dat hij het werkelijk doet? Dit is het hart van aanbidding. Iemand die Christus werkelijk aanbidt als “Degene die werkelijk alles is wat hij nodig heeft,” zal in woord en daad laten blijken dat hij afhankelijk van Hem is.
We kunnen praten over het “vertrouwen op Christus,” zonder het te doen. Dat is tragisch.
Het leven van Gods kinderen wordt gekenmerkt door hartelijke toewijding aan Hem. Het is een zaak van het hart.
Waartoe dient dan de leer? De leer is voeding. De leer maakt bekend Wie God is, wat Hij wil, wie wij zijn en hoe wij behoren te leven in gemeenschap met Hem.
Ik ontken het belang van dogma’s dus op geen enkele manier; ik zie alleen het gevaar wanneer we de leer losmaken van aanbidding. Kunnen we nog genieten van Gods openbaring? Of is de Bijbel een middel geworden om anderen de mond mee te snoeren?
Hoe gaan wij om met Gods beloften? Zijn het slechts teksten om ons gelijk mee te onderstrepen? Of zoeken we werkelijk voor Gods aangezicht, en in de kracht van Zijn Geest, de vervulling ervan in ons hart en leven? Juist in het vervullen van de belofte ligt een geweldige rijkdom, niet slechts in het belijden!
Verlossing: wonen bij God en scheiden van zondig kwaad
Het karakter van Psalm 91 onderstreept dit volgens mij. Het gaat over praktische verlossing en het leven met God. Ik geloof dat Gods belofte van Psalm 91 betrekking heeft op de verlossing van het kwaad dat “zonde” heet. Een aanwijzing hiervoor vind ik in vers 7 en 8:
Al zullen er duizend vallen aan uw zijde
en tienduizend aan uw rechterhand –
bij u zal het onheil niet komen.
Slechts met uw ogen zult u het aanschouwen,
u zult de vergelding aan de goddelozen zien.
Vers 8 maakt duidelijk dat hier sprake is van een val die uitsluitend wordt beperkt tot goddelozen. En dat terwijl ze veel dingen gemeen lijken te hebben met gelovigen: allebei lijden ze aan ziekte, allebei zullen ze eens sterven, allebei kennen ze armoede, allebei kunnen ze gebukt gaan onder leed dat hen wordt aangedaan. Er is echter één cruciaal verschil: de rechtvaardige wordt verlost. Van zonde.
Hier is geen sprake van een welvaartsevangelie – een boodschap van onophoudelijke, voortdurende voorspoed in materieel, geestelijk en financieel opzicht.
Het mag echter duidelijk zijn dat deze verzen slechts betrekking hebben op hen die God liefhebben en vanuit die liefde het kwade haten.
Het verschil tussen de goddeloze en rechtvaardige wordt hier zo ontzettend scherp meegedeeld, omdat de scheiding gewoonweg scherp is. Wij leren ontdekken hoe God met Zijn beloften omgaat. Hij schenkt ze, maar vervult ze ook. In het schenken wordt zichtbaar wat God kan doen in het leven van eenieder die Hem liefheeft, terwijl de vervulling het bewijs is dat God daadwerkelijk heeft gehandeld. In het vervullen van de beloften maakt God zichtbaar wie Hem toebehoren en wie niet. Het is niet de zelfverklaarde christen die werkelijk veilig en gered is; het is degene die nederig en in afhankelijkheid schuilt bij de Almachtige. Het is door de vervulling van beloften, dat God aan de wereld toont, wie werkelijk een kind van Hem is. Wij zouden daarom acht moeten slaan op het vervullen van Gods beloften in het leven van mensen.
De rijkdom van het leven als rechtvaardige
Het is nu tijd om de schat open te maken. Hoe gaat Gods voorwaardelijke belofte hier nu precies in vervulling? Gods belofte wordt vervuld wanneer de rechtvaardige voldoet aan de voorwaarde die wordt gegeven. Enkele typeringen van de voorwaarde zijn de volgende:
Want U, HEERE, bent mijn toevlucht.
De Allerhoogste hebt u tot uw woning gemaakt.
Geen onheil zal u overkomen,
geen plaag zal uw tent naderen.
(vers 9 en 10, cursivering door mij)
Omdat hij liefde voor Mij opgevat heeft, zegt God, zal Ik hem bevrijden;
Ik zal hem in een veilige vesting zetten, want hij kent Mijn Naam.
Hij zal Mij aanroepen en Ik zal hem verhoren,
in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn,
Ik zal hem eruit helpen en hem verheerlijken.
(vers 14 en 15, cursivering door mij)
Wonen bij God, liefde tot God en het aanroepen van God zijn hier de voorwaardelijke kaders waarin Hij Zijn beloften vervult. Schuilen bij God is geen abstracte, feitelijke zaak. Het is concreet; het is praktisch. Wie schuilt bij God, erkent de gevaarlijke situatie waarin hij zich bevindt. En dat niet één keer op een dag, maar voortdurend. Elk moment ligt de zonde op de loer om toe te slaan. Samengevat is dit de belofte die God hier geeft:
“Ik zal mijn engelen gebieden de wegen te bewaren van allen die bij Mij wonen en schuilen, zodat zij het kwaad onder hun voet zullen vertrappen.”
Met andere woorden: God belooft hier dat Hij Zijn kinderen zal verlossen, wanneer zij strijden tegen het kwaad van de zonde. Het is geen vage verlossing die hier wordt aangeboden. Het is een belofte die betrouwbaar is (vers 4), omdat God bescherming zál bieden aan allen die bij Hem komen schuilen.
Nu komen we bij het punt van de eer. Volgens vers 15 zal God de rechtvaardige eren, omdat hij tot God gaat voor verlossing. Om wat voor eer gaat het hier? En waarom geeft God eer?
Allereerst is het eer aan God, wanneer wij erkennen dat alleen Hij ons kan verlossen. Dat is Zijn eer. Wanneer wij onszelf volledig toevertrouwen aan Hem, geeft dit Hem eer. En wanneer Hij Zijn belofte vervult – dat is: wanneer Hij Zijn kinderen verlost – is dit de beloning voor het zoeken van de verlossing bij God alleen. De eer die God bewijst is dus de beloofde verlossing.
Wat de ware eer is
Deze eer is het centrum van alle redding die God schenkt. Er is maar één ware eer; de eer die alleen God geven kan. Ik heb dit leren zien, juist door mijn zonde. Als ik boos word, of jaloers, of teleurgesteld, bijt ik mij vast in het rechtvaardigheidsgevoel. Wat ik graag wil zien gebeuren, moet gebeuren. Juist dan is het zicht op de eer van God – zowel het schenken als het ontvangen – van cruciaal belang.
Door het begrip van deze ware eer, heeft de gelovige een belangrijk wapen in handen om ervoor te zorgen dat het rechtvaardigheidsgevoel niet overgaat in verbittering. Hoe? Door de gevoelens van boosheid, teleurstelling, jaloezie, en andere lasten bij God te brengen, het bij Hem te laten en te bidden om verlossing – in de wetenschap dat dit Hem én mij meer eer brengt dan wanneer ik koppig aan mijn beeld van rechtvaardigheid vasthoud.
Schuilen bij God betekent dat ik mijn rechtvaardigheidsgevoel bij Hem breng. Als iemand tegen mij zondigt, heb ik Gods genade en de kracht van Zijn Geest nodig om niet verbitterd te raken en om vergeving te kunnen schenken. Met andere woorden: ik geef God op deze manier de eer door te zeggen: “Heere, deze broeder of zuster heeft tegen mij gezondigd en ik ben teleurgesteld door zijn of haar gedrag; het maakt mij boos. Maar ik breng het bij U, want U bent de rechtvaardige Rechter over allen. Ik bid U om genade en kracht vergeving te schenken en hem of haar te zegenen.”
En God zal deze houding, dit gebed, beantwoorden met de vervulling van Zijn belofte: “Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven” (Mattheüs 6:14-15).
Deze woorden van de Heere Jezus volgen onmiddellijk na het Onze Vader. De vraag is: waarom? Hij zegt dit direct na het gebed, en gaat alleen maar in op vergeving. Hij gaat helemaal niet in op alle andere aspecten. Waarom doet Hij dit zo? Het antwoord is dat in het Onze Vader maar één verantwoordelijkheid bij ons wordt neergelegd, en dat is het vergeven van andere mensen. “Uw Naam worde geheiligd” is Gods verantwoordelijkheid; “Uw Koninkrijk kome” is Gods werk; “Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde” ligt in Gods macht; “Geef ons heden ons dagelijks brood” is Gods voorzienigheid; “Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze” is Gods verlossende werk. Maar in de woorden “vergeef ons onze zonden” laat Jezus zien dat wij onze verantwoordelijkheid niet hebben genomen. Het doen van de zonde ligt op ons bord, niet op dat van God.
In ware aanbidding zit dus ook werkelijk ware eer. Gehoorzaamheid aan God laat zien dat wij Hem werkelijk beschouwen als Degene die alles kan schenken wat wij nodig hebben; het laat zien dat het werkelijk de glorieuze God is die oproept tot hartelijke aanbidding. En het laat zien dat deze heerlijke God vertrouwende geloofsgehoorzaamheid zal belonen met de rijkelijke toegang tot Hemzelf.
Labels:
Geloof,
God,
Jezus Christus,
Koninkrijk,
Vergeving,
zonde
Abonneren op:
Posts (Atom)