SalvationInGod

Posts tonen met het label Read & Apply. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Read & Apply. Alle posts tonen

woensdag 18 januari 2017

Read & Apply #44 Een onwankelbaar Evangelie

Galaten 4:28-31


In dit deel van Read & Apply gaan we verder met Paulus’ typologie, aan het einde van Galaten 4. In het vorige deel hebben we gezien hoe hij vanuit Oud Testamentische gebeurtenissen geestelijke lessen trekt met betrekking tot het Evangelie. In vers 28-31 zien we dat hij hiermee verder gaat, en er een nieuwe, actuele draai aan geeft.

1. Paulus geeft de Galaten het voordeel van de twijfel
We hebben het al vaker kunnen zien, maar ook in dit gedeelte spreekt Paulus zijn vertrouwen uit dat het geestelijk gezien goed zal komen met de Galaten (vers 28):

“Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, zoals Izak.”

Hier geen enkele twijfel in Paulus’ woorden. Wij zijn kinderen van de belofte. Hij spreekt niet van ‘waarschijnlijk’, ‘als jullie bijdraaien’, ‘niet meer, maar kan nog wel’ of ‘jullie kunnen het weer worden.’ We zien hier het pastorale hart van Paulus, die zo ontzettend graag de vertwijfelden en afdwalenden wil herstellen en bevestigen in het geloof. Dit is letterlijk bevestiging, op twee manieren. De ene manier is het kenbaar maken van het delen in de belofte (de positie bevestigen) en de andere is het aanmoedigen om vanuit die positie te gaan leven. Dit is precies de kant die Paulus op wil. Hij wil dat de Galaten weten dat zij zijn vrijgemaakt door het geloof in Jezus Christus, door de Belofte, en niet door iets anders. Hij bevestigd hen hier door erop te vertrouwen dat zij, ondanks de valse leer die daar is binnengekomen, weer bij Christus alleen uit zullen komen.

2. Vervolging heeft hier betrekking op jaloezie met betrekking tot de zegen
Gaat dat vanzelf? Allerminst! In vers 29 kunnen we lezen hoe Paulus de bemoeienis van wettische Joden uitlegt, en daarmee ook het conflict om de boodschap van het Evangelie:

“Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was, zo is het ook nu.”

Paulus trekt nu een andere lijn door: de lijn van vervolging. Dat klinkt hier nogal zwaar. Bij vervolging moeten we hier denken aan iemand het leven zuur maken en lastigvallen vanwege een gezegende staat of positie.
De apostel trekt opnieuw een vergelijking tussen Izak en Ismaël. We kunnen in Genesis 21:8-10 lezen dat Ismaël honend lacht om Izak; hij hoont zijn broer. In die zin noemt Paulus dat hier vervolging.
En hij trekt de lijn door naar de situatie van de Galaten. Hij zegt: “Het is nu nog zo, er is niets veranderd.” Met andere woorden: degene die de zegen wil verkrijgen door het vlees – en in dit geval door de gehoorzaamheid aan de Wet – maakt het leven zuur van hen die de zegen ontvangen hebben volgens de belofte. De vervolging waar Paulus op doelt is een strijd om het verkrijgen van de zegen die God heeft beloofd. Meerdere groepen, die op meerdere wijzen proberen de zegen te verkrijgen – dat is vragen om moeilijkheden en conflicten. Daarom zegt Paulus: het is in jullie situatie niet anders. Dit verhaal komt niet ineens opzetten, het speelt al langer. Het speelt al sinds Genesis 15!

3. Intimidatie zal Gods Woord nooit omver krijgen
Met dat Paulus duidelijk maakt dat deze strijd al oud is, laat hij ook zien dat de Bijbel zelf duidelijk is over de rechtmatige ontvanger van de zegen (vers 30-31):

“Wat de Schrift echter? Jaag de slavin en de zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije. Daarom, broeders wij zijn geen kinderen van de slavin, maar de vrije.”

Paulus haalt hier Genesis 21:10 aan (zie punt 2, hierboven) om te bewijzen dat mensen als Ismaël de zegen niet beërven. Let wel, het gaat hier om mensen die in het vlees proberen de zegen te verkrijgen. Want ook Ismaël heeft beloften van God ontvangen (zie Genesis 21:12-21). Het toont opnieuw aan dat we in Gods weg moeten wandelen overeenkomstig de beloften die Hij doet.
Ons eigen vlees, ons ego, onze trots en grootheidswaanzin zorgen ervoor dat wij proberen zegeningen te verkrijgen die nooit door onszelf tot stand gebracht kunnen worden. Dit geldt eveneens voor de zegeningen van het Evangelie. Alles wordt geschonken in Jezus Christus; geen enkele inspanning van onze kant voegt hier iets aan toe.
Vers 30 doet denken aan de woorden van Jezus Zelf, Die in Johannes 6:37 zegt:

“Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen.”

Mensen die rechtvaardig verklaard willen worden voor God door gehoorzaamheid aan de Wet, hebben een hekel aan een dergelijke boodschap. Zij ergeren zich hieraan en vanuit die ergernis vallen ze de kinderen van de belofte lastig en gaan zij zich intimiderend gedragen.
Paulus maakt hier echter duidelijk dat welk intimidatiemiddel ook wordt ingezet, Gods Woord van kracht blijft en deze intimidatie het hoofd kan bieden. Om het plat uit te drukken: mensen kunnen op hun kop gaan staan, zo hoog en zo laag springen als zij maar willen, maar uiteindelijk zullen de dingen op Gods wijze gaan.
Daarom moet een christen heel goed voor zichzelf weten wat het Evangelie inhoudt en hoe God werkt. We zien in de Schrift een prachtige openbaring van Gods verlossingsplan. Er wordt naartoe gewerkt, naartoe geleefd en uiteindelijk wordt het volle licht van verlossing geopenbaard in de Persoon van Jezus Christus. God heeft naar dát moment toegewerkt en wij allen zullen geoordeeld worden op grond van onze houding naar die openbaring. Wanneer we dit goed begrijpen, zijn we minder snel vatbaar voor allerlei vreemde leringen. Als we goed gefundeerd zijn, onze wortels groeien vanuit het Evangelie, doen afwijkende meningen en opmerkingen van anderen – intimiderend of niet – ons veel minder. God zál de kracht van Zijn Woord bewijzen. Hoe intimiderend een ander zich ook opstelt, wie vasthoudt aan Gods belofte in Christus zal onwankelbaar zijn!

4. Houd de geestelijke lijn van een gedeelte vast
Het is ontzettend belangrijk om de waarheid van het Evangelie helder te hebben en te beseffen dat God in Zijn heilsplan consequent werkt. Hij werkt altijd op grond van beloften en heeft nooit gezegd dat onze eigen inspanningen enige bijdrage kunnen leveren. We moeten bij het interpreteren van dit soort teksten altijd oppassen voor het gevaar de situatie direct toe te passen op de tijd waarin wij zelf leven. De strekking van een gedeelte bepaald in haar betekenis. Sommigen denken bij dit vers aan het conflict tussen Joden en moslims of Arabieren, maar dit kun je in met de context in gedachten totaal niet onderbouwen. Het conflict is er, maar Paulus spreekt hier over een heel ander conflict. Hij spreekt hier namelijk niet over een etnisch, maar over een geestelijk conflict. En bovendien zijn degenen die hier vervolgd of gehoond worden geen Joden, maar christenen, de kinderen van de belofte. De ironie is dat juist deze vervolging te wijten is aan de opstelling van bepaalde Joden!
Het is daarom van belang altijd de geestelijke strekking van een dergelijke tekst in de gaten te houden. Paulus duidt de geschiedenis van Abraham, Izak en Ismaël hier geheel geestelijk. En als wij dit hem hier zien doen, moeten wij bij de uitleg van dit gedeelte vasthouden aan dit principe.
Het is mogelijk om Oud Testamentische geschriften Christocentrisch te benaderen. Paulus bewijst dit. Wanneer je een gedeelte uit het Oude Testament bestudeert, kijk dan altijd eerst naar Gods werk met betrekking tot Zijn verlossingsplan en zoek verwijzingen naar Jezus Christus. De Bijbel gaat in de kern niet om Israël, noch om de kerk. De Bijbel gaat om Gods verlossingswerk in Jezus Christus. Houd hieraan vast en beleef het wonder van eenheid wanneer je de Schrift als gemeenschap op deze wijze benadert. In Jezus Christus ligt de vrijheid om door het geloof te leven én de vrijheid om dit geloof in eenheid te beleven. Zo heeft God het bedoeld!

maandag 16 januari 2017

Read & Apply #43 Een Evangelie dat de Schrift vervult

Galaten 4:21-27


Nu Paulus onomwonden heeft geschreven dat hij zich ernstig zorgen maakt over de Galaten, zien we hem in het tweede gedeelte van Galaten 4 opnieuw het Evangelie verkondigen. Hij herhaalt het belang om onderscheid te maken tussen Gods belofte aan Abraham en het geven van de Wet. Het onderstreept opnieuw hoe belangrijk is om het Evangelie te blijven verkondigen, ook wanneer mensen het al gehoord hebben.
We zien in vers 21-27 dat Paulus gedeelten uit het Oude Testament voor het voetlicht brengt om zijn verkondiging te onderbouwen.

1. Paulus zoekt aanknopingspunten in de Bijbel om het Evangelie te verkondigen
Als eerste zien we dat Paulus in vers 21 een vraag stelt en hier zelf een antwoord op geeft:

“Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet? Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije.”

Paulus daagt de Galaten hier uit: “Jullie willen toch zo graag onder de Wet zijn? Jullie willen toch gerechtigheid voor God verkrijgen door de Wet te gehoorzamen? Maar hoe goed lukt dat eigenlijk? Doen jullie wel alles wat die Wet zegt?”
En dan maakt hij de overgang – wederom! – naar Abraham. Hij komt nu met het Oude Testament om de Galaten een voorbeeld te geven. Het voorbeeld wordt ingeluid met de geschiedenis van Abraham die bij zowel Sara als Hagar een kind verwekte. Eén ervan is de zoon van een slavin, en de ander is de zoon van een vrije.
Voordat we gaan kijken naar de inhoud en les van dit voorbeeld, is het belangrijk te beseffen dat we in het Oude Testament aanknopingspunten vinden om te verkondigen wat Jezus Christus heeft gedaan. Het is een essentieel principe om in de gaten te houden dat de gehele Schrift en dus ook het hele Oude Testament wijst naar de Heere Jezus. We leven in een tijd dat er veel aandacht is voor onderwerpen uit het Oude Testament, maar die niet verbonden worden met Christus. Dit is gevaarlijk. Paulus stelt in Galaten klip en klaar dat in Jezus Christus de belofte van God vervuld is. Kijk naar het hele Nieuwe Testament, en zie hoe alles is gecentreerd rondom de Persoon en het verlossingswerk van Jezus Christus. We moeten in de Schrift niet zoeken naar interessante onderwerpen en thema’s, maar naar Christus! Ook hier, in Galaten 4:21-27 opent Paulus het Oude Testament om het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen.

2. Oud Testamentische verhalen kunnen een diepere, geestelijke betekenis bevatten
Hoe past Paulus nu precies het Oude Testament toe in de context van Galaten? Zoals gezegd is hij opnieuw bezig hen ervan te overtuigen dat niet de Wet, maar de belofte de weg naar ware vrijheid is.
Maar wat heeft Abraham, de vader van de gelovigen, hier nu precies mee te maken? We lezen in vers 22-25:

“Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte. Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is.”

Paulus doelt hier op twee kinderen van Abraham: Ismaël en Izak. Beide zoons zijn van Abraham, maar op een totaal andere “wijze” verkregen. En met “wijze” wordt de betekenis geestelijk bedoeld. Dat kunnen we zien aan de woorden vlees en belofte. Wat bedoelt Paulus hier nu mee? Door de geboorte van Ismaël en Izak met elkaar te vergelijken, komt hij uit op een andere situatie van ‘vlees’ en ‘belofte’.
Laten we beginnen met Izak. Hij is door God beloofd. God belooft in Genesis 15 dat Abraham een nageslacht zal krijgen, een ontelbaar nageslacht. Zoveel sterren als er aan de hemel staan en zoveel zandkorrels aan de zee te vinden zijn, zo zal Abrahams nageslacht zijn.
Het blijft echter stil. Sara baart geen kinderen. En dan, in Genesis 16, lezen we van een plan waarmee Sara op de proppen komt. Ze heeft een briljant idee! Want zij kan geen kinderen krijgen, maar Abraham heeft ook nog een slavin, Hagar. Wellicht biedt dit meer perspectief... Hagar wordt inderdaad zwanger. Dit tot groot ongenoegen van Sara, die nota bene zelf met het ‘briljante’ idee kwam aanzetten.
Maar was dit nou allemaal de bedoeling?
Een hoofdstuk later, in Genesis 17, lezen we dat God de geboorte van Izak aankondigt en dus aan Abraham belooft. Geen menselijke constructies of plannen komen eraan te pas. Sara zal een zoon baren en zijn naam zal Izak zijn.
En op dit punt legt Paulus deze geschiedenis op tafel bij de Galaten en zegt het volgende: niet de zoon die door menselijke inspanningen is verwekt en geboren is de vrije persoon, maar de zoon die door God beloofd is. Hier zien we Paulus uitdrukkelijk – en dit is belangrijk – stilstaan bij de manier waarop Ismaël en Izak zijn verwekt. Nu trekt Paulus deze lijn door naar de Wet en de belofte en zegt: ook hier geldt dat geen mens de zegen verkrijgt door eigen inspanningen, maar door de belofte!

3. Terugkeren naar een slavenjuk wordt ook in het Oude Testament niet beloond
Paulus maakt hier meer duidelijk dan op het eerste gezicht gedacht wordt. Het is zeker een herhaling van de waarheid dat geen enkele geestelijke zegening wordt verkregen door eigen gehoorzaamheid aan de Wet, maar het gewicht van Paulus’ argument wordt nu nóg zwaarder, omdat hij het Oude Testament – nota bene dat deel van de Schrift waar de Wet zo’n prominente plek inneemt! – gebruikt om aan te tonen dat zelfs daar nooit de zegen door menselijke inspanningen is beloond, noch beloofd. Ook in het Oude Testament handelt God op grond van beloftes, en niet op grond van onze eigenzinnige, welwillende daden van gehoorzaamheid. Dit beeld moet echt landen in ons hart. Er is nooit een moment geweest, waarop God mensen beloont op grond van inspanningen aan de Wet. Dat is de les die Paulus hier wil meegeven. Hoe goed jij je best ook doet, het geeft jou totaal geen recht op de zegeningen die God heeft weggelegd voor de rechtvaardigen.

4. Opnieuw probeert Paulus de Galaten terug te brengen bij de vrijheid in Christus
Verbazingwekkend is het feit dat Paulus al zo lang energie steekt in het verhelderen van de wijze waarop mensen de gerechtigheid voor God kunnen ontvangen. We zitten al bijna in hoofdstuk 5 van deze brief, en nog steeds is Paulus bezig met de fundamentele leer aangaande Christus en Zijn verlossingswerk! Dit geeft aan hoe ernstig de dwaalleer zich binnen de kringen van de Galaten heeft genesteld, maar ook dat Paulus hen op een overtuigende wijze terug wil brengen bij Christus.
Toch blijft ook in dit hoofdstuk Paulus’ bijzondere hoop doorklinken. Hij ziet de situatie van de Galaten niet hopeloos in, zo blijkt uit de verzen 26-27:

“Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen. Want er staat geschreven: Wees vrolijk, onvruchtbare, die niet baart, barst los in gejuich en roep, u die geen barensnood kent, want de kinderen van de eenzame zijn veel talrijker dan die van haar die de man heeft.”

Met andere woorden: Paulus sluit de Galaten juist in bij de groep gelovigen in Christus en hij rekent hen dus tot degenen die vrijgemaakt zijn! Hoewel hij zich zorgen maakt over de geestelijke toestand, heeft hij er toch genoeg hoop op dat de Galaten delen in dezelfde erfenis als hij.
Maar hoe kan dit? Hoe kan Paulus zich enerzijds ernstig zorgen maken over de Galaten en tegelijkertijd schrijven dat hij erop vertrouwt dat zij delen in dezelfde erfenis als hij? Ik denk dat dit te maken heeft met Paulus’ inspanningen om de Galaten weer bij Christus te brengen. Ja, zij dwalen af. Ja, zij lopen geestelijk gezien gevaar.
Maar het is ook waar dat het Evangelie de boodschap van hoop is. En de vorige keer hebben we gezien dat die hoop ertoe leidt dat er voortdurend herstel wordt gezocht, en niet voor één keer. Wat voor zin heeft het om de Galaten de grond in te trappen en achter te laten met een hopeloze boodschap? Zou dat iets goeds kunnen bewerken? Ik betwijfel het.
Toch zien we hier ook de ernst en de hoop samen opgaan. Juist omdat de hoop betrekking heeft op de eeuwigheid, is het zo ernstig als mensen hiervan afwijken. Hij wil hier zeggen: niet het de mensen die zalig willen worden door de werken van de Wet te doen, zullen gered worden, maar degenen die door het geloof in Christus zijn vrijgemaakt! Verlossing is alleen mogelijk door het gelovig ontvangen van de Belofte.

5. De Schrift gaat in de kern om Jezus Christus
Tot slot moet er beslist ook iets worden gezegd over Paulus’ gebruik van het Oude Testament. Want kan dat zomaar wat hij hier doet? We zullen in het volgende deel zien dat dit Schriftgedeelte een gedeeltelijke behandeling is van wat Paulus schrijft. Zijn voorbeeld loopt door tot en met vers 31.
Toch is het niet onbelangrijk te kijken naar zijn Bijbelgebruik, of in dit geval zijn gebruik van het Oude Testament.
Wat Paulus hier doet, wordt vaak ‘allegoriseren’ genoemd. Eigenlijk gebruikt hij in dit gedeelte geen allegorie, maar een ‘typologie’. Een allegorie wil zeggen dat degene die interpreteert in een Bijbelgedeelte allemaal geestelijke betekenissen geeft aan wat natuurlijk wordt beschreven. Een bekend voorbeeld hiervan is Augustinus’ uitleg van gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. Als je zijn voorbeeld leest, zie je ook meteen het gevaar van allegorie, want je kunt veel te snel dingen zoeken achter omschrijvingen die totaal niet bedoeld zijn. Het is creatief, bijzonder creatief van die man. Ik kan het hem niet nadoen. Maar een allegorische benadering neemt de eigenlijke betekenis van de tekst weg.

Je ziet echter dat Paulus in dit gedeelte niet alle elementen van Abrahams geschiedenis met Sara en Hagar een geestelijke betekenis geeft; hij haalt er maar één aspect uit.
Een typologie – wat Paulus hier dus gebruikt – is het wijzen naar een persoon en daarin de gelijkenis zoeken met de Heere Jezus. Hier zie je dat Paulus het verlossingswerk verbindt met de geboortes van Abrahams zonen. De ene is naar het ‘vlees’ (en dus tevergeefs, niet volgens Gods bedoeling) en de ander is naar de belofte. De zoon van de belofte trekt Paulus vervolgens door naar het verlossingswerk van Christus (Die de Belofte Zelf is!) en toont zo met het Oude Testament aan dat vrijheid alleen in de belofte wordt gevonden.
Wie gaat bladeren naar de gedeelten die Paulus aanhaalt (Genesis 15, 16, 21 en Jesaja 51:1), vraagt zich af hoe hij zijn uitleg Bijbels kan onderbouwen, want er wordt niet over het Evangelie, Christus of vrijheid gesproken. Mag het wel wat hij doet? Kun je teksten een betekenis geven die je er letterlijk gezien niet in kunt lezen? Je kunt natuurlijk zeggen: ja, dat mag, want Paulus doet dat hier ook. Maar dat is een te goedkoop antwoord, want hiermee hebben we wel de toestemming, maar niet de grondprincipes voor een geestelijke uitleg van ‘letterlijke’ teksten.
Het voert te ver om hier allerlei principes te behandelen. Het belangrijkste dat we kunnen leren van dit voorbeeld is dat de Bijbel in de kern om de Persoon van Jezus Christus gaat. Daarom kan Paulus ook gedeelten aanhalen die op het eerste gezicht niet over Christus lijken te gaan, maar waarbij de principes van het Evangelie wel gezien kunnen worden. Wees hier wel voorzichtig mee, en voorkom dat je met voorbeelden aan komt zetten die te ver gezocht zijn. Dat risico bestaat namelijk ook. Mag je vergeestelijken? Ja, dat mag. Maar altijd met het oog op de Persoon en het verlossingswerk van Jezus Christus! De Bijbel gaat over Hem! Als niet meer Christus centraal staat, maar een thema of onderwerp, pas dan op. Men glijdt daar weg van het fundament. Hoe interessant onderwerpen ook kunnen zijn, ze zijn onderschikt aan de verkondiging en het kennen van de levende Christus. Het is een trieste zaak dat vele kerken gescheurd zijn, omdat niet Christus maar een ander onderwerp belangrijker geacht werd. En dit heeft zeer zeker te maken met een niet Christocentrische benadering van de Bijbel. Daar waar wij in de Naam van Christus samenkomen, daar zijn wij één; niet daar waar wij samenkomen rondom een thema, los van Jezus Christus. Bijbellezen heeft alles met Hem te maken. Benader Gods Woord dan ook zo, dat je alleen Hem wilt ontmoeten en dat je ná die ontmoeting kunt vertellen Wie Hij is. Paulus deed dit. En hier zegt hij: “Ga naar Christus, want Hij is de Belofte Die vrijheid schenkt!”

woensdag 11 januari 2017

Read & Apply #42 Een Evangelie dat herstel blijft zoeken

Galaten 4:12-20


In vers 8-11 hebben we kunnen lezen hoe Paulus oprecht twijfelt aan de authenticiteit van het geloof van de Galaten. Hij vraagt zich ernstig af of zij werkelijk Christus als de Belofte ontvangen hebben. Gezien de huidige stand van zaken op geestelijk gebied, zijn voor de apostel alle alarmbellen gaan rinkelen. Hij ziet duidelijk kenmerken van onvrijheid, gebondenheid aan een slavenjuk. In vers 12-20 zien we hoe hij teruggrijpt op de eerste keer dat hij en de Galaten elkaar ontmoetten.

1. Afwijken van het Evangelie heeft gevolgen voor relaties
Het eerste opvallende aspect in dit gedeelte, is dat Paulus een smeekbede noteert. Uit de grond van zijn hart laat hij zien hoezeer het hem aan het hart gaat wat er bij de Galaten gebeurt (vers 12):

“Wees zoals ik, want ook ik ben zoals u, broeders; ik smeek het u! U hebt mij in geen enkel opzicht onrecht aangedaan.”

Opvallend is dat Paulus, hoewel hij vreest voor de echtheid van het geloof, hen hier toch broeders noemt. Blijkbaar is de twijfel over de geestelijke staat niet onmiddellijk aanleiding om hen als ongelovigen te beschouwen.
Maar we mogen in dit opzicht ook helemaal niet voorbijgaan aan het feit dat Paulus zich wel degelijk ernstig zorgen maakt. Of hij hen hier nu broeders noemt of niet, de intensiteit van zijn smeekbede zegt alles. We kunnen daarom niet achterover leunen en zeggen: “Zie je wel, Paulus noemde hen over wie hij zijn twijfels had óók broeders, dus we hoeven ons niet zo druk te maken over het geloofsleven van anderen.” Dat is in dit gedeelte nu juist niet de boodschap! De boodschap is juist het tegenovergestelde. Onderschat de bedoeling van het woord “broeders” hier niet. Paulus wil met dit woord eenheid uitdrukken – die eenheid die er ooit was. Maar nu is het weg. Het is kwijt. En het feit dat hij hier zegt: “Wees zoals ik”, heeft betrekking op herstellen van die eenheid en die goede band die er ooit was.

2. Evangelisten moeten worden beoordeeld op grond van de boodschap die zij brengen
In vers 13 en 14 lezen we iets over die goede band. Hij gaat terug, helemaal naar het allereerste moment van ontmoeting tussen hemzelf en de Galaten. Hij zegt hier het volgende over:

“U weet toch dat ik u de eerste keer het Evangelie heb verkondigd in lichamelijke zwakeheid. En toch hebt u mijn beproeving, die in mijn lichaam plaatsvond, niet veracht of verafschuwd, maar ontving u mij als een engel van God, ja, als Christus Jezus.”

Hoe beter kan de band zijn, als je iemand ontvangt als een engel – zelfs als de Heere Jezus Zelf! We kijken hier recht in het hart van de vriendschap die er ooit was tussen Paulus en de Galaten. Gezien de lichamelijke toestand van Paulus was het geen gemakkelijke ontmoeting, maar de Galaten hebben hier gelukkig doorheen geprikt.
En hier ligt voor ons ook een belangrijk principe. Verkondigers van het Evangelie moeten worden ontvangen op grond van de boodschap die zij brengen, en niet omdat zij niets mankeren of omdat ze in welvarende omstandigheiden verkeren. Een mens kijkt als eerste naar de buitenkant en beoordeelt dan of iets deugt. Uiterlijke, fysieke kenmerken kunnen ervoor zorgen dat iemand applaus krijgt of weggehoond wordt. Maar daarmee verdwijnt het accent op de boodschap. Dit risico liep ook Paulus toen hij voor het eerst bij de Galaten kwam. Gelukkig ging het hen uiteindelijk om de boodschap die hij bracht, en niet om zijn lichamelijke zwakte.
Omgekeerd kan trouwens ook: mensen proberen je juist te imponeren door aan de buitenkant dingen groter te laten lijken dan ze zijn. Tijdens een preek harder praten of schreeuwen, het gebruiken van indrukwekkende taal of het manipulatief toewerken naar emotionele uitbarstingen kunnen allemaal subtiele manieren zijn om een publiek mee te krijgen. Trap ook daar niet in! Wat moet blijven staan is de boodschap en niet de boodschapper!

3. Dwaalleer doet de onderlinge liefde bekoelen
Zoals we hierboven al hebben kunnen lezen, is de situatie drastisch veranderd. Voor de Galaten is Paulus inmiddels niet meer zo’n engel. Hij wordt niet meer als de Heere Jezus Zelf ontvangen. Paulus heeft ernstig moeten inleveren voor wat betreft zijn geloofwaardigheid. En juist op dat punt vestigt hij de aandacht:

“Waarin prees u zich dan gelukkig? Want ik kan van u getuigen dat u, zo mogelijk, uw ogen zou hebben uitgerukt en aan mij gegeven zou hebben. Ben ik dan uw vijand geworden door u de waarheid te zeggen?”

Wat! Paulus een engel? Nee, zo langzamerhand een vijand! Wie had dat kunnen denken? Ogenschijnlijk niemand (sorry, dit lees als een slechte woordgrap), want hij zegt dat de Galaten zelf bereid waren zijn fysieke zwakte te verhelpen! Paulus had last van zijn ogen; hoe of wat precies lezen we hier niet, maar zijn lichamelijke zwakte bestond uit het slecht functioneren van zijn gezichtsorgaan. De vriendschap tussen Paulus en de Galaten was zó sterk, dat áls de Galaten kans hadden Paulus te genezen, zij dit onmiddellijk zouden doen.
Hier is niets van over. De dwaalleer van bepaalde Joden heeft deze vriendschap behoorlijk doen verkoelen. Het Evangelie is uit beeld geraakt, en daarmee ook degene die het heeft verkondigd. Dwaalleer is ontzettend gevaarlijk voor een gemeente. Het maakt scheiding tussen mensen. Nu moeten we niet – zoals sommigen ook doen – bij elk verschil van inzicht in paniek raken. Een verschil van visie voor wat betreft de doop, eindtijd en dergelijke onderwerpen is geen reden om ontstemd naar de kerkenraad toe te stappen. Maar wanneer – zoals bij de Galaten – de kern van het Evangelie op het spel staat, moeten we ingrijpen. En dat doet Paulus dan ook. ‘Hoe kan dit toch?’ vraagt hij zich af. Eerst hadden hij en de Galaten in liefde alles voor elkaar over, door het geloof in Christus en door het Evangelie. Is nu datzelfde Evangelie de reden voor vijandschap?

4. Een reputatie is een combinatie van goede bedoelingen en goede werken
In vers 16 en 17 wijst Paulus naar de werkelijke reden van deze “vijandschap”: de dwaalleraars. Zij gaan heel geniepig te werk:

“Zij beijveren zich niet met goede bedoelingen voor u, maar zij willen ons uitsluiten, opdat u zich voor hen zou beijveren. Nu is zich te beijveren voor het goede altijd goed, en niet alleen als ik bij u ben...”

Wat is nu zo geniepig aan deze mensen? Ook hier moeten we een belangrijke les trekken: niet alles is wat het lijkt. Paulus beschrijft hier mensen die aan de buitenkant allerlei goede dingen doen. Inzet, inspanningen en zo mogelijk dienstverlening.
Het motief is echter verkeerd. Ze willen zieltjes winnen. Ze willen mensen bij Christus vandaan trekken. Ze willen zelf invloed in andermans leven.
Laten ook wij daarom serieus verder kijken dan onze neus lang is! Niet alle goede werken worden gedaan vanuit goede intenties! Je zult moeten achterhalen waarom mensen zich zo inspannen voor jou. Zelfs doortrapte dieven gaan op deze manier te werk! Trek het pak van een postbode aan en mensen vertrouwen je. Trek twee seconden later een pistool en mensen weten niet wat hen overkomt. Een aflevering Opsporing Verzocht kijken levert op zo’n manier nog nuttige, geestelijke lessen op. Mensen kunnen “dienstbaar” zijn om er zelf beter van te worden. Ze denken puur aan hun eigen belang. “Als we nu ... zeggen of doen, zal die ander vast overstag gaan en zal hij zich bij ons aansluiten.” Zo gaan deze Joden te werk in de gemeenten van Galatië. Wees gewaarschuwd!

5. Christus’ gestalte in ons betekent dat wij ons blijven vasthouden aan Hem
We hebben de vorige keer al gezien dat Paulus zich ernstig zorgen maakt over de geestelijke toestand van de Galaten. In vers 19 en 20 onderstreept hij deze zorg nog een keer:

“...mijn lieve kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben totdat Christus gestalte in u krijgt. Ik wilde echter wel dat ik nu bij u was en op een andere toon kon spreken, want ik ben in twijfel over u.”

Ik was tot voor kort gewend te denken dat “Christus’ gestalte in mij” betrekking had op de heiligmaking van een christen. Brian Hedges heeft een boek over heiligmaking zelfs vernoemd naar dit vers! Maar gezien de context lijkt mij de gedachte aan heiligmaking hier niet terecht. De Galaten moeten eerst maar eens standvastig bij Christus blijven. Daar schrijft Paulus over. Hij wil dat het Evangelie gaat wortelen. Hij wil dat het fundament vaster en vaster komt te liggen. Hij vreest zelfs dat het fundament er grotendeels is weggenomen! Die heiligmaking komt daarna pas. Eerst wil hij zeker weten dat de Galaten alleen op Gods belofte in Christus vertrouwen en niet op de eigen gehoorzaamheid aan de Wet!

6. Het Evangelie moet verkondigd blijven worden
Nu we hebben gelezen hoezeer Paulus zich zorgen maakt over de Galaten, valt ons nog iets anders op: de oplossing die hij brengt.
Wat zou jij doen als je merkt dat de gemeente begint af te wijken van Christus? Ga je dan Bijbelverzen citeren? Ga je oproepen tot een dag van bidden en vasten? Ga je hameren op het belang van geestelijke disciplines (Bijbellezen en bidden)?
We zien Paulus tot op dit moment eigenlijk maar één ding doen. Hij komt eigenlijk maar met één oplossing aanzetten: het Evangelie prediken. Opnieuw. Opnieuw. Opnieuw. En opnieuw. Maar de Galaten hebben het Evangelie toch al gehoord? Dat interesseert Paulus helemaal niets. Ze moeten het horen. En ze moeten het blijven horen. Of de gemeente nu wordt bedreigd door een leer van wettische strekking, óf door een leer van losbandigheid, de enige oplossing – wat Paulus betreft, wat God betreft – is het verkondigen van het Evangelie. Niet tot het moment dat het geland is, maar ook daarna. Iedereen heeft het iedere dag weer nodig om het Evangelie te horen. Want iedereen heeft het iedere dag nodig om zich aan Jezus Christus vast te klampen. Stop daarom nooit met het verkondigen van Hem, Die het Evangelie Zelf is!

maandag 9 januari 2017

Read & Apply #41 Een Evangelie dat afrekent met het oude leven

Galaten 4:8-11


Daar waar we in het vorige deel nog triomfantelijk hebben gekeken naar en genoten van de statuswisseling door het Evangelie, slaat de sfeer van het gedeelte van vers 8-11 om. Geen triomfantelijke woorden bij Paulus, maar openlijke twijfels. Twijfels over het geloof in de Heere Jezus bij de Galaten. Een gedeelte dat ook voor vandaag uiterst actueel is, maar vanuit ongemakken en ongezeggelijkheid liever wordt gemeden.

1. Levensverandering vanuit het geloof in Christus is noodzakelijk
In vers 8 gaat Paulus verder over de statuswisseling die het Evangelie heeft voortgebracht. Gelovigen zijn geen slaven meer, maar zonen – kinderen van God. Dit heeft niet alleen positioneel gevolgen – vrijspraak en rechtvaardiging voor God – maar ook praktische. Hier laat Paulus geen enkele twijfels over bestaan:

“Maar destijds, toen u God niet kende, diende u hen die van nature geen goden zijn...”

We zien hier een duidelijke streep lopen. Eerst kenden de Galaten God niet. Dit impliceert dat zij Hem nu wel kennen. Met andere woorden: voordat zij God kenden, dienden zij Hem niet. Zij dienden die dingen waarvan Paulus zegt dat het van nature geen goden zijn. Maar nu zij God wel kennen, dienen zij Hem. Het geloof in Jezus Christus heeft gevolgen voor iemands levensstijl. Jouw houding naar God toe verandert als jij in de Heere Jezus gaat geloven. Er komt een duidelijke grens tussen de tijd zonder God en de tijd met God. Tenminste...

2. Gelovigen kunnen terugkeren naar het oude leven
Als we vers 9 en 10 goed op ons in laten werken, zien we dat Paulus nog helemaal niet zo zeker is van deze verandering:

“...en nu u God kent, ja wat meer is, door God gekend bent, hoe kunt u weer terugkeren naar de zwakke en arme grondbeginselen, die u weer van voren af aan wilt dienen?”

Paulus kijkt naar het leven van de Galaten voordat zij God kenden en ziet dan afgodendienst. Geen dienst aan de God en Vader van de Heere Jezus Christus, maar vooral dienst aan zichzelf. Hij kijkt naar het leven van de Galaten nu en ziet... terugval! Opnieuw geen dienst aan God door het geloof in Jezus Christus, maar een wettisch leven dat rechtvaardigheid wil verkrijgen door de werken van de Wet. En zo zijn zij weer terug bij af; zo schiet het niets op!
We zien hier, net als in vers 3, het woord “grondbeginselen”, dat wederom verwijst naar het verkrijgen van gerechtigheid voor God buiten de Heere Jezus om.
Paulus vraagt hier bezorgd en in alle ernst: “Willen jullie weer terugkeren naar waar jullie vandaan gekomen zijn? Jullie kennen nu God toch door Jezus Christus? Jullie zijn toch ook door Hem gekend omdat jullie in Zijn Zoon als de Belofte geloven? Waar zijn jullie nu dan toch mee bezig?!”
Denk niet dat de Galaten kortzichtig of dom waren. Iedereen kan terugvallen op een punt dat er nauwelijks verschil zichtbaar is tussen het oude en nieuwe leven. Ik, jij, wij lopen allemaal het gevaar om vanwege een verkeerde leer of het koesteren van een oude gewoonte terug te vallen. Dit moeten we echter niet als norm gaan zien en daarom spreekt Paulus hier zijn grote bezorgdheid over uit.

3. Bij terugval is de vraag gerechtvaardigd of iemand tot geloof gekomen is
Deze bezorgdheid is volkomen terecht, omdat het hier niet over een bijzaak gaat. Ging het maar over een bijzaak!
Maar in plaats daarvan gaat het om de kern van het Evangelie. Het gaat om de kern van het verlossingswerk van Jezus Christus. Het gaat om de kern van het christelijk geloof. En bij de bedreiging van de kern is elke twijfel gerechtvaardigd. Paulus vraagt zich in dit gedeelte af of de Galaten werkelijk tot geloof in Christus gekomen zijn. Kijk maar naar vers 10 en 11:

“U houdt zich aan dagen, maanden, tijden en jaren. Ik vrees voor u dat ik mij misschien tevergeefs voor u ingespannen heb.”

Het is onze tijd bijzonder ingewikkeld en bijna een uitgestorven gebruik geworden binnen de kerk: op de man af vragen hoe het geloof in Christus op dit moment functioneert.
Dat vinden we tegenwoordig teveel bemoeienis; bemoei je lekker met je eigen zaken! Was het maar jouw eigen zaak! Maar dat is het niet. Het is de zaak van Christus die hier op het spel staat. En de Kerk van Jezus Christus heeft de taak om de zaak van Jezus Christus te bewaken en beschermen met de middelen die Hij hiervoor gegeven heeft. Welke middelen bedoel ik dan? Ik denk aan zelfonderzoek en de kerkelijke tucht. Beide zaken lijken in de eenentwintigste eeuw onder een dikke laag stof te zijn verdwenen. En dit heeft tot gevolg dat er vandaag de dag vele mensen in de kerkbanken zitten die er net zo bij zitten als de Galaten, maar die denken dat zij in Christus geloven. En dat niet alleen – zij worden ook nog eens gerechtvaardigd in deze gedachte, omdat niemand hen hierop aanspreekt of hen op dit punt bevraagt.
Als er één praktisch punt helder wordt vanuit dit tekstgedeelte, dan is het wel dat bij twijfel over iemands geloof ingegrepen moet worden! We begaan een ontzettende fout wanneer wij denken dat iedereen in de kerk vrij kan gaan en staan waar hij maar wil en niemand bewaking nodig heeft. Paulus treedt hier op als beschermer van de Galaten! Waar zijn de beschermers van het geloof en de kerk van vandaag? Waar zijn de mensen die op de man af durven vragen hoe het leven van de gelovigen op dit moment eruit ziet? Waar zijn de mensen die durven vragen hoe echt het geloof in Christus is?
Denk niet dat deze vragen niet meer gesteld hoeven worden wanneer mensen tot geloof gekomen zijn. Juist dán mogen ze worden gesteld. Dit is niet vrijblijvend. Het is geen kwestie van mogen, maar van moeten.

4. Wetticisme is even dodelijk als losbandigheid
We hebben inmiddels een aardig beeld gekregen van de Galaten. Ze zitten gevangen in een wettisch leven. En een wettisch leven is even dodelijk als leven zonder wet. We moeten heel goed onthouden dat het aanscherpen van regels op zich nog helemaal niets zegt over de authenticiteit van iemands geloof. Dat iemands strenger omgaat met voedsel, kleding, taalgebruik, bezit van geld en goed of zich meer wijdt aan geestelijke oefeningen hoeft nog helemaal niet te betekenen dat zo iemand ook werkelijk tot geloof gekomen is. Uitwendige gedragsverbetering zegt niets over iemands geloof in Christus. Wat dan wel? Allereerst de houding naar Jezus Zelf toe. Paulus maakt zich ernstig zorgen over de Galaten en dat doet hij in dit gedeelte niet met het oog op losbandigheid, maar vanwege de strengere leefregels buiten Christus om!

5. Onderschat de inspanningen van evangelisten niet
Tot slot: leef je bij het lezen van vers 11 eens in Paulus in. Wat moet het voor hem hebben betekend dat de Galaten Christus hebben ingewisseld voor een armzalig, wettisch leven? Hij leefde voor het Evangelie! Hij wilde mensen het Goede Nieuws verkondigen van Hem Die onze plaats heeft ingenomen aan het kruis en overwonnen heeft door op te staan uit de dood; hij wilde mensen gered zien worden door het geloof in Christus; hij wilde nieuwe, geestelijke gezinsleden ontmoeten. Dat lijkt ook in de gemeenten van Galatië te zijn gebeurd. Maar door de tijd heen is er flink wat veranderd. Wat zou Paulus gedacht hebben? Niet alleen over de Galaten, maar ook over zijn eigen bediening? Zou hij vertwijfeld zijn geraakt? Ontmoedigd? In ieder geval zag hij bij de Galaten geen duidelijke vrucht van zijn verkondiging. Dit gedeelte laat heel duidelijk zien dat de prediking van het Evangelie een zaak van de lange adem is. Het kost inspanning, moeite. Het Evangelie is geen bijzaak, het is het centrum. Het centrum van ons leven en het centrum van onze verkondiging. Met het Evangelie in onze handen staan we bemoedigd door prachtige vruchten, maar ook vertwijfeld door het gebrek aan die vruchten. Toch mogen we weten dat de inspanning die we leveren, nooit tevergeefs zal zijn. Alleen al de boodschap zelf is het waard om door te geven!

zondag 8 januari 2017

Read & Apply #40 Een Evangelie dat bevrijdt van slavernij

Galaten 4:1-7


In het Evangelie vallen verschillen tussen mensen weg. Er is geen onderscheid meer tussen een Jood en Griek, een slaaf en vrij persoon of een man en vrouw. In de eerste verzen van hoofdstuk 4 werpt Paulus vanuit deze eenheid een blik op de gezamenlijke erfenis waar elke gelovige in Christus deel aan heeft. Met andere woorden: hij kijkt vanuit het Evangelie naar Gods belofte aan Abraham en de erfenis die deze belofte bevat.

1. Onder het slavenjuk van de Wet keken gelovigen al uit naar de vervulling van Gods belofte
In vers 1-3 van hoofdstuk 4 begint Paulus met een verduidelijking; hij wil duidelijk maken hoe de verhouding tussen de Wet en de belofte ligt. En hiermee keert hij weer terug naar de situatie vóór de vervulling van de belofte, dus toen de Wet nog een heenwijzer naar de belofte was:

“Ik zegt echter: Zolang de erfgenaam een onmondig kind is, verschilt hij in niets van een slaaf, hoewel hij heer is van alles; maar hij staat onder voogden en beheerders, tot het tijdstip dat de vader van tevoren heeft bepaald. Zo waren ook wij, toen wij nog onmondige kinderen, als slaven onderworpen aan de grondbeginselen van de wereld.”

Toen de Wet er al wél was, maar de belofte nog niet vervuld, lag er ook al een erfenis klaar: God had immers aan Abraham de zegen beloofd! Maar omdat de belofte nog vervuld moest worden, waren de Israëlieten onder de Wet als onmondige kinderen, zoals Paulus dat hier noemt. Ze moesten wachten. Niet passief wachten en achterover leunen, maar vol verwachting blijven uitkijken. Ze hadden nog niet de erfenis ontvangen waarop ze hoopten. Dat bedoelt Paulus hier. De tijd dat men onder de Wet leefde, zonder vervulling van de belofte, was een verwachtingstijd. Het is een uitzicht. En ook vertrouwen op dit door God beloofde uitzicht, is geloof! En daarom delen ook de Oud Testamentische gelovigen in de zegen van Gods belofte aan Abraham. Geloof zou je kunnen omschrijven als “hopen op wat God belooft” of “verwachten dat God doet wat Hij belooft”. Maar tussen het moment dat de erfenis beloofd wordt en het moment dat de belofte voor de erfenis vervuld wordt, kan nog een hele lange tijd liggen! Deze tijd heeft Paulus in vers 1-3 voor ogen. Hij omschrijft de Israëlieten hier als “slaven”. Dat is vrij opmerkelijk, als je bedenkt dat Israël bij het ontvangen van de Wet vlak daarvoor als slavenvolk bevrijd was uit Egypte!

2. Onderworpenheid aan de grondbeginselen van de wereld is levensgevaarlijk
Ter verduidelijking is het goed om stil te staan bij de woorden van vers 3, waar Paulus schrijft over de “grondbeginselen van de wereld”. Wat bedoelt hij hier precies mee? Als je dit vers uit zijn verband zou halen en je legt hem voor aan een willekeurige christen, zou je een antwoord krijgen dat waarschijnlijk neerkomt op wereldgelijkvormigheid, of principes die in de wereld wél gelden, maar die God in Zijn Woord afkeurt.
Toch is dit niet de betekenis van deze woorden. Paulus schrijft hier immers in het geheel niet over de “grote boze buitenwereld”, alsof hij hier gebruiken van de heidenen bedoelt – die God niet kennen, maar over de tijd van de Wet. En dat maakt zijn woordkeus op dit punt toch wel wat apart. In welke zin is er een verband tussen de Wet en grondbeginselen van de wereld? Gezien de context ligt het voor de hand te denken aan de Wet met haar inzettingen en bepalingen. We zouden hier nog de opmerking aan toe kunnen voegen, dat het hier om een wetsbenadering gaat, alsof iemand door die wet wordt gered. Met andere woorden: men gaat zó met een wet om, alsof dat de zaligmakende manier is. Wanneer het in de Galatenbrief over de Wet gaat, zo hebben we inmiddels kunnen vaststellen, wordt zij op deze manier voorgesteld. Er wordt net gedaan alsof wij door de werken van de Wet rechtvaardig voor God kunnen worden.
Ik geef het toe, op het eerste gezicht lijkt deze uitleg vergezocht, omdat Paulus in de directe verzen eromheen spreekt over belofte, vervulling en erfenis. Maar er is een tekstgedeelte in een andere brief van de apostel die een dergelijke interpretatie rechtvaardigt. In Kolossenzen 2:20 komen we deze term ook tegen. Omdat ik dit bewuste tekstgedeelte al eens behandeld heb, ga ik dat hier niet nog een keer doen. Wel is er een opvallende parallel zichtbaar tussen een wettische benadering en de term “grondbeginselen van de wereld”. Met andere woorden: de grondbeginselen van de wereld zijn dichterbij huis dan menig gelovige denkt!
Teruggaan naar de tijd onder de Wet (wel de belofte, maar nog geen vervulling) is levensgevaarlijk, omdat met het accepteren van de Wet ook de vloek ervan wordt binnengehaald.

3. Verlossing is een statuswisseling
Volgens Paulus is het volkomen duidelijk: er is een radicale verandering gekomen met de komst van de Messias, zoals we kunnen lezen in vers 4 en 5:

“Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen.”

Christus is geopenbaard. Hij is verschenen en heeft verlossing gebracht door te sterven aan het kruis en op te staan uit dood. Dát moment heeft een totale verandering teweeg gebracht. Niet langer is het uitzien naar de vervulling van de belofte, maar zien op de Belofte Zelf, in Wie alle volken van de aarde gezegend zullen worden! En dit zien noemt de Bijbel geloof. Als Paulus schrijft dat wij niet meer onder Wet zijn, bedoelt hij niet – let goed op! – dat wij niets meer te maken hebben met Gods regels. Dat zegt hij niet! Paulus gooit het belang van geloofsgehoorzaamheid niet in de prullenbak. Hij zegt hier wel mee, dat gelovigen niet meer onder de Wet zijn in de zin dat zij nog moeten wachten op de vervulling van de belofte. Die is al gekomen. Of beter gezegd: Hij is al gekomen. Wij wachten daarom niet meer als slaven op de openbaring van Gods Belofte – Christus – maar zijn nu door het geloof in Hem Zijn kinderen geworden. Dit hebben we de vorige keer gezien.
Er heeft door het verlossingswerk van Jezus Christus en het ontvangen van Hem als Gods Belofte een statuswisseling plaatsgevonden. We zijn Zijn kinderen, en niet langer slaven, die worden vastgehouden door zonde de Wet.

4. God schenkt met Christus ook Zijn Geest
Het Evangelie, waarin God Zijn Zoon schenkt als Plaatsvervanger, om de vloek van de Wet over ons leven te dragen, zodat wij bekleed kunnen worden met de gerechtigheid van Hem, is natuurlijk al een geweldig rijke boodschap! Maar in vers 6 en 7 voegt Paulus een nieuw element toe:

“Nu, omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader! Dus nu bent u geen slaaf meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus.”

God heeft niet alleen Zijn Zoon gegeven, maar ook de Geest van Zijn Zoon. Het verlossingswerk van Jezus Christus is dus niet alleen een zaak van iets buiten ons, maar heeft ook gevolgen voor het persoonlijk leven in ons. Gods Geest is in onze harten uitgezonden. Het is Deze Geest Die in ons tot God als Vader roept. Door Christus de Zoon en Christus de Geest kunnen wij rechtmatig tot God als Vader naderen. De status van “slaaf” is ingewisseld voor die van “zoon”. Het Evangelie is Gods Goede Nieuws van onze statuswisseling ten opzichte van Hem door Zijn geliefde Zoon. Wat een rijkdom! Niet langer een slaaf, niet langer proberen rechtvaardig voor God te worden door de werken van de Wet. Wat een armetierige boodschap is Christusloze moraliteit toch! Je doet je best om netjes te leven. Toch mis je alle zegeningen, omdat je het verkeerde middel aangrijpt om die zegeningen te verkrijgen. Door het geloof in Christus krijgen we een nieuwe status voor God én ontvangen we de Geest van God. Wat een heerlijk bevrijdende boodschap!

Read & Apply #39 Een Evangelie dat één maakt

Galaten 3:23-29


We hebben de vorige keer gezien dat de Wet nooit is gegeven om Gods belofte aan Abraham op te heffen. Sterker nog, de Wet wijst juist op de noodzaak van de belofte. De urgentie van Gods belofte, die in Christus is vervuld, wordt daarmee niet minder, maar juist groter! In Galaten 3:23-29 gaat Paulus verder met waar hij in vers 22 eindigde, namelijk het geloof in Jezus Christus. Het geloof in Christus als het ontvangen van Hem als Belofte, zet alles in een ander perspectief!

1. De Wet heeft zijn functie vervuld
De vorige keer hebben we al gezien dat Gods Wet de belofte niet opgeheven heeft. In vers 23-24 gaat Paulus nog een stap verder:

“Voordat het geloof echter kwam, werden wij door de wet bewaakt, als gevangenen opgesloten, totdat het geloof geopenbaard zou worden.”

Merk op dat Paulus hier niet zegt dat mensen onder het Oude Verbond – het Verbond dat God met het volk Israël sloot met Mozes als middelaar – gerechtvaardigd werden door de Wet, maar dat zij werden bewaakt door de Wet. De Wet heeft een pedagogische functie, met het oog op de belofte. Hoe dan? Hier volgt een stukje herhaling van vers 19, waar Paulus ook al heeft gesproken over de functie van de Wet. God heeft de Wet gegeven als instrument om zonde bloot te leggen. De Wet maakt duidelijk wat zonde is. Voor die tijd stond dat niet helder op schrift, maar door de verbondssluiting van God met Israël via Mozes, zijn de zaken anders komen te liggen. De Wet was een zondeblootlegger, maar geen verlossingsschenker; zo is het nooit bedoeld. Opnieuw zien we Paulus hier duidelijk zeggen dat óók de Wet vooruitwijst naar de Belofte, want in vers 24 schrijft hij dit:

“Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden. Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester.”

De Wet maakt zonde bekend. De Wet legt zonde bloot. Maar wat kun je daar nu concreet mee? Zondekennis alléén is niet genoeg; het drijft een mens tot wanhoop! Als jij onder de last van zondeschuld gebukt gaat en je hebt geen enkel uitzicht op vergeving, reiniging en verlossing, dan maakt dit alles het leven ondraaglijk. Er is geen oplossing voor die enorme schuld die je voor God hebt. Daarmee heeft God ook in de Wet duidelijk gemaakt: “Je moet voor de oplossing niet bij die Wet blijven, maar goed kijken naar de belofte die Ik aan Abraham heb gedaan. Zijn Nageslacht, Mijn Zoon, zal de zegen voor jou verkrijgen door de vloek van deze Wet te dragen, zodat jij vergeving, reiniging en verlossing kunt ontvangen.” Volgens Paulus leert de Wet ons wat zonde is; niet meer en niet minder. Maar nu Jezus Christus is gekomen en Zijn verlossingswerk volbracht heeft, kunnen wij met deze zondeschuld naar Hem toe en gerechtvaardigd worden.
Op deze manier kunnen we met Paulus over de Wet schrijven in de verleden tijd: haar functie is vervuld. Ze wijst naar de vervulling van de Belofte. Christus is gekomen, en daarmee is ook de belofte vervuld. Je zou kunnen zeggen: het doorverwijzen van de Wet zit erop. We hebben nu het Evangelie, de vervulling van de belofte, ontvangen!

2. Iemand wordt een kind van God door het geloof in Christus
We kunnen alleen door het geloof in Christus de zegen van Gods belofte aan Abraham ontvangen. We kunnen alleen door het geloof in Christus gerechtvaardigd worden voor God, omdat Hij de vloek van de Wet over ons leven heeft weggenomen en deze Zelf gedragen heeft. In vers 26 zien we dat Paulus niet alleen in juridische zin over rechtvaardiging of vrijspraak spreekt over het verlossingswerk van Christus, maar ook over een vader-zoonrelatie:

“Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed.”

Door het geloof in Christus zijn wij door God aangenomen; niet alleen in de zin dat wij vrijspraak ontvangen, maar ook dat wij nu officieel tot Zijn huisgezin behoren. We treden toe tot Zijn familie, door het geloof. Christus is de vervulling van de belofte en daarmee liggen al Gods zegeningen in Hem opgeborgen. Door het geloof krijgen wij als wettelijke kinderen, of erfgenamen, deel aan die zegeningen! Dat drukken de termen “gedoopt” en “bekleed” ook uit. Het geeft woorden aan het ontvangen van Christus als Belofte door het geloof. Vanaf dát moment krijgen wij deel aan Christus en worden wij bekleed met Zijn gerechtigheid. Het moment dat wij tot geloof in Jezus komen – of zijn gekomen – is een duidelijke markering. Het is een bijzonder kostbaar moment, een moment van levensbelang. Ik draag niet meer mijn eigen ongerechtigheid, maar ben in de gerechtigheid van Jezus Christus geborgen. Ik hoor bij Hem, Hij is mijn grote Broer! En daarmee is God mijn Vader geworden.
Dit is belangrijk om te blijven zeggen (of schrijven), want er bestaan verkeerde en levensgevaarlijke opvattingen over het zogenaamde “vaderschap” van God. In vrijzinnige kringen kunnen ze niet met deze tekst uit de voeten, omdat volgens hen “God de Vader van iedereen” is, ongeacht of iemand in Jezus gelooft of niet. Dit maakt de boodschap van het Evangelie uiterst exclusief: je ontvangt maar op één manier vrijspraak en eeuwig leven bij God, en niet op verschillende manieren. Paulus is op dit punt volkomen duidelijk.

3. In Christus vallen alle verschillen tussen mensen weg
Nu wij als gelovigen in Christus delen in Zijn zegeningen en dezelfde erfenis, en nu wij door het geloof deel zijn geworden van Gods huisgezin, heeft dit ook grote gevolgen voor de relaties tussen mensen:

“Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus. En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.”

Paulus zegt hier nogal wat: de gelovige, trotse minister van infrastructuur is gelijkwaardig ten opzichte van de gelovige putjesschepper! Het geloof in Jezus Christus zet de maatschappelijke, sociale en economische waarden totaal op zijn kop. Iedereen is gelijkwaardig. Allen delen in dezelfde erfenis, allen zijn kinderen van één Vader, allen zijn bekleed met de gerechtigheid van één Verlosser en Heere. Etnische afkomst, geslacht en beroep doen totaal niet ter zake binnen de gemeente van Jezus Christus. In Gods huisgezin wordt de schilder net zo behandeld als de architect. Tenminste, zo zou het moeten zijn...
Toch is de waarheid ook dat wij als mensen enorm vasthouden aan de kernwaarden van onze afkomst. Denk aan de ontzettend lange discussies over welke liederen gezongen mogen worden, uit welke bundel dit moet gebeuren en welke instrumenten hiervoor gebruikt mogen worden. Je bent niet één avond zoet, maar hele generaties – helaas! En in het licht van deze woorden moeten wij als kerk ons achter de oren krabben en afvragen: is dit nou de bedoeling?
De kerk moet weer ontdekken dat ze een gezamenlijke erfenis heeft. We bouwen zelf weer vrolijk – of verhit – de scheidsmuren die Christus met Zijn verlossingswerk heeft afgebroken.
Ik heb één wens, één verlangen, één gebed als het aankomt op dit punt: dat deze scheidsmuren wegvallen en dat wij elkaar als gezinsleden in Christus zullen leren kennen. Dat Jezus Christus de kern van ons geloof is, blijft en dat reformatorisch aan tafel kan zitten met evangelisch. Hoe? Door samen de Bijbel te bestuderen en niet onze eigen theologisch systeem te verdedigen. Het kan! Bij Veritas College Nederland ervaren we echt deze eenheid door het Evangelie. En geloof mij, de verschillen onderling zijn er wel degelijk, maar allen hebben we één ding gemeen: een hartelijk geloof in Jezus Christus als onze Verlosser en het delen in dezelfde erfenis. Deze eenheid is mogelijk wanneer gelovigen in Jezus samenkomen, de Bijbel openen en vers voor vers de tekst doorlopen, om de schatten van Christus en de gezamenlijke erfenis te ontdekken. Op deze manier hoop ik ook dat Read & Apply tot zegen zal zijn voor ieder die het leest.

dinsdag 3 januari 2017

Read & Apply #38 Een Evangelie van Gods trouw

Galaten 3:15-22


Na de kernachtige beschrijving van het verlossingswerk van Christus aan het kruis, vervolgt Paulus zijn betoog over de Wet en de belofte aan Abraham. We lezen in 3:15-22 de reden voor het geven van de Wet en wat voor gevolgen dit heeft voor de belofte. Wat blijkt? Alles blijkt heen te wijzen op Jezus Christus!

1. Afspraak is afspraak bij God
Paulus begint in vers 15 met de stelling dat zélfs een gesloten verbond tussen mensen geen verandering ondergaat:

“Broeders, ik spreek op menselijk wijze: Zelfs een verbond van mensen dat rechtsgeldig is geworden, stelt niemand terzijde of voegt daar iets aan toe.”

Met andere woorden: een verbond blijft een verbond. De afspraken blijven gelden. Afspraak is afspraak. God houdt Zich aan Zijn afspraken aan Abraham. Hij verandert tussentijds niet onverwachts Zijn regels en afspraken. Hier zien we een glimp van Gods trouw, Die heel bewust een verbond aangaat met Zijn dienstknecht. Geen enkele handeling van God is een willekeurige. Hij maakt geen fouten, Hij overziet alles en doet alles welbewust. Hij hoeft geen afspraken toe te voegen aan een verbond en hoeft het ook niet uit teleurstelling op te heffen.

2. Gods belofte aan Abraham wijst op Christus
Door in vers 15 het voorbeeld van verbondsluiting te noemen, keert hij weer terug naar de belofte van God aan Abraham. Deze belofte bezegelde Hij met het sluiten van een eenzijdig verbond:

“Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: En aan zijn nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus.”

We zien hier dat Paulus een nieuwe dimensie toevoegt aan Gods belofte aan Abraham: hij past hier het woord “nageslacht” toe op Christus Zelf. Wat voor dimensie krijgt Gods belofte aan Abraham dan?
Zoals Paulus deze belofte omschrijft, zegt God niet alleen tegen Abraham dat in hem “alle volken gezegend zullen worden”, maar Hij belooft dat volgens dit gedeelte ook aan Zijn Zoon, Jezus Christus. Met andere woorden: In Christus zullen alle volken gezegend worden. En dat laat exact de kern van het Evangelie zien! Jezus is Zelf de Belofte. We zien hier dat Paulus het nageslacht van Abraham niet specifiek betrekt op Israël, maar op Eén Persoon, het beloofde Nageslacht. We kunnen hieruit de conclusie trekken dat de Oud Testamentische heiligen al verwachtingsvol naar dit Nageslacht hebben uitgekeken. Tevens hebben verschillende heiligen in het Oude Testament al onder inspiratie van de Heilige Geest, geprofeteerd over dit beloofde Nageslacht.

3. De Wet heeft de belofte nooit vervangen
Nu Paulus duidelijk en onomwonden heeft gesteld dat Jezus Christus het beloofde Nageslacht is, gaat hij in op de functie van de Wet. Waarom is die er gekomen? Waarom heeft God die Wet gegeven aan Zijn volk Israel? Heeft de Wet de belofte soms verdrongen of opgeheven? Zoals we in vers 15 al hebben kunnen lezen, is het laatste geenszins het geval. En ook in vers 17 en 18 ontkent Paulus dat God de belofte krachteloos heeft gemaakt door de Wet te geven:

“Dit nu zeg ik: Het verbond, dat eertijds door God rechtsgeldig was gemaakt met het oog op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderddertig jaar gekomen is, niet krachteloos gemaakt om de belofte teniet te doen. Want als de erfenis uit de wet is, is zij niet meer uit de belofte; maar aan Abraham heeft God die door de belofte genadig geschonken.”

Kortom: de Wet heeft de belofte nooit vervangen. De Wet is nooit gegeven als plaatsvervanger van Gods belofte aan Abraham. God heeft nooit gezegd: “Ik heb aan Abraham ooit iets beloofd, maar ga het nu over een totaal andere boeg gooien; Ik ga het eens met inzettingen en geboden proberen.” Nooit! God heeft Zijn belofte nooit vervangen. Het is niet een kwestie van kiezen voor óf de belofte, óf de Wet. De belofte geldt nog steeds, en de komst van de Wet heeft die rechtsgeldigheid niet opgeheven. Dat is het punt dat Paulus hier wil maken. Sterker nog, zegt Paulus, als God de Wet wel in plaats van de belofte zou hebben gegeven, dán zou de erfenis – het eeuwige leven, de rechtvaardiging voor God – wel op grond van de werken geschonken worden. Maar de erfenis is helemaal niet uit de werken van de wet; het is alles geschonken uit genade, omdat God het beloofd heeft, niet omdat Abraham ervoor gewerkt heeft.

4. De Wet openbaart zonde en duwt ons in de richting de belofte
Dan blijft de vraag nu: waarom heeft God dan tóch de Wet gegeven? Ook deze vraag wordt door Paulus beantwoordt, in vers 19 en 20:

“Waartoe dient dan de wet? Zij is eraan toegevoegd omwille van de overtredingen, totdat het Nageslacht zou gekomen zijn aan Wie het beloofd was; en zij is door engelen in de hand van de middelaar beschikt. En de middelaar is niet middelaar van één partij, maar God is één.”

De Wet is gekomen om onze zonde en ongerechtigheid bloot te leggen, maar is – nogmaals, om het voor eens en voor altijd helder voor ogen te hebben – nooit gegeven als middel om gerechtvaardigd te worden.
Gods geboden en Gods Wet duwen ons juist naar de belofte die God aan Abraham – en dus ook aan Christus – heeft gedaan! Waarom? Omdat de Wet onze zonde blootlegt en aanwijst en wij in die wetenschap dus ook zullen moeten erkennen dat er geen gerechtigheid in ons zelf te vinden is! De Wet pleit juist tegen alle gerechtigheid van onszelf! Het is daarom de grootste vorm van dwaasheid om van dit middel juist de grond voor onze rechtvaardiging te maken. De Wet zegt: je kunt niet zonder Christus, je kunt niet zonder de Belofte. Ook de Wet wijst dus vooruit, naar de komst van de Verlosser. Hier zit een belangrijke les in: alles wat God geeft, moet op de juiste manier gebruikt worden. Als de Wet gegeven wordt om de noodzakelijkheid van de belofte te verduidelijken, gebruik de Wet dan op die manier. Maar ga het niet gebruiken op manieren die God nooit in Zijn Woord heeft voorgesteld.

5. Er is een radicaal onderscheid tussen de functie van de Wet en de belofte
Ook de verzen 21-22 ondersteunen de gedachte dat de Wet ons naar de belofte duwt:

“Is dan de wet in strijd met de beloften van God? Volstrekt niet! Want als er een wet gegeven was die in staat was levend te maken, dan zou de gerechtigheid werkelijk uit de wet zijn. Maar de Schrift heeft alles onder de zonde opgesloten, opdat de belofte aan de gelovigen gegeven zou worden door het geloof in Jezus Christus.”

In feite lezen we hier de samenvatting van Galaten 3:15-22. We zien hier Gods trouw in het beloven en schenken van de erfenis door middel van het verbond met Abraham. Deze belofte staat, en blijft staan. God gooit dit niet weg. Ook vandaag is het nog van kracht en kunnen wij delen in die erfenis als wij geloven in de Heere Jezus Christus, Die de Belofte Zelf is. Abraham verkeeg de zegen van het verbond door het geloof en ook wij verkrijgen de zegen door het geloof.
Zonde maakt geen einde aan Gods belofte, maar maakt de belofte juist noodzakelijk en heerlijk! God geeft ons leven en gerechtigheid op Zijn manier. En Hij heeft bepaald dat beide verkregen worden door het geloof in Zijn Zoon, de Beloofde Verlosser. De uitnodiging is er – van de Jood Abraham tot de heiden van nu. God is trouw. Wie nu gelooft in Christus, zal eeuwig leven – net zoals Abraham gerechtvaardigd werd, vierhonderddertig jaar voordat de Wet kwam. God is onveranderlijk en de zonde die in ons leven wordt blootgelegd door de Wet kan hier geen verandering in brengen; het is juist een aanmoediging naar de Belofte Zelf te gaan, naar Jezus Christus.

maandag 2 januari 2017

Read & Apply #37 Een verlossend Evangelie

Galaten 3:10-14


Nadat we in het vorige deel hebben gekeken naar Gods belofte aan Abraham, die in Christus ook is vervuld voor de heidenen, komen we in Galaten 3:10-14 bij een schitterende en kernachtige verwoording van het Evangelie.

1. De Wet kan ons niet verlossen
Paulus keert van Gods belofte aan Abraham terug naar de Wet, zoals we in vers 10 kunnen lezen:

“Want allen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen.”

Met deze woorden keren we als het ware terug naar 2:15-21. Ook daar heeft Paulus duidelijk gemaakt dat geen mens rechtvaardig verklaard kan worden voor God door de Wet te gehoorzamen.
In dit gedeelte voegt Paulus echter een nieuw element toe: de vloek van de Wet. Alle mensen die gerechtigheid willen verkrijgen door de Wet te gehoorzamen, zijn onder de vloek, stelt Paulus hier. In de Herziene Statenvertaling komt dit minder duidelijk naar voren, maar Paulus bedoelt in vers 10 mensen die vertrouwen, steunen en hopen op de eigen gehoorzaamheid aan de Wet. Als je daarop vertrouwt, wil Paulus ons op het hart binden, ligt jouw leven onder de vloek van die Wet. Maar wat is die vloek precies? Dat lezen we in vers 12: straf voor ongehoorzaamheid. Als je de Wet niet volmaakt naleeft, komt de vloek van de Wet over jouw leven. Met andere woorden: één misstap en het is gedaan met je; hier komt het op neer.
Het opvallende is dat Paulus in het tegenover elkaar plaatsen van werken en geloof toch het element van vertrouwen overeind houdt. Wat het ook is, je moet ergens op vertrouwen. En de vraag is nu: vertrouw jij op je eigen gehoorzaamheid aan de Wet die eist dat je alles tot in de details vervult, of vertrouw jij op iets anders?

2. Leven door het geloof heeft betrekking op positionele, toegerekende gerechtigheid
In vers 11 en 12 geeft Paulus opnieuw duidelijk aan dat verlossing zoeken in de Wet een ijdele bezigheid is:

“En dat door de wet niemand gerechtvaardigd wordt voor God, is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. Maar voor de wet is het niet: uit geloof, maar: De mens die deze dingen doet, zal daardoor leven.”

Wanneer we hier lezen dat de rechtvaardige zal leven uit het geloof, moeten we bedenken dat Paulus hier de rechtvaardiging op het oog heeft, de verlossing door het geloof. Hij heeft het hier niet over praktische heiligmaking; als dat zo was, zou hij in dit gedeelte een onlogisch betoog houden. Het is het geloof dat ons levend maakt; het is het geloof dat ons rechtvaardigt voor God. Het is van groot belang om de exacte betekenis van woorden in een Bijbelgedeelte helder te krijgen, omdat dit gevolgen kan hebben voor de geloofsleer. Een heiligingsuitleg van de zin “de rechtvaardige zal uit het geloof leven” komt niet overeen met de verdere context. Iemand die een preek wil houden over praktische heiligmaking op grond van Galaten 3:12 zal op zoek moeten gaan naar een ander tekstgedeelte; Paulus spreekt hier over de rechtvaardiging; hij moet wel, want de Galaten zijn het zicht op het Evangelie kwijtgeraakt, dus hij begint eigenlijk weer helemaal van voor af aan met de verkondiging ervan.

3. Het verlossingswerk van Jezus Christus is plaatsvervanging
Het is inmiddels duidelijk dat niemand wordt gerechtvaardigd door gehoorzaamheid aan de Wet, maar door het geloof. Maar nu komen we bij de volgende, belangrijke vraag: wat is dat geloof? Hoe ziet dat eruit? Paulus geeft het antwoord in vers 13 en 14:

“Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt, opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de heidenen zou komen, en opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof.”

Wij zijn allemaal ongehoorzaam geweest aan Gods Wet. Niemand heeft tot in alle details Zijn Wet gehoorzaamd. Dit betekent dat de vloek van die wet over ons leven ligt. Wij liggen door onze ongehoorzaamheid onder de vloek die de Wet met zich meebrengt. En hoe kom je daar nu vanaf? Door juist beter je best te doen? Door ongehoorzame daden weg te strepen en te compenseren met daden van gehoorzaamheid?
Nee. Gods oplossing is anders. Jezus Christus is naar deze wereld gekomen en heeft in onze plaats de vloek van de Wet gedragen, dat wil zeggen: Gods toorn over de zonde. Het oordeel dat God rechtsgeldig over ons had mogen voltrekken is hiermee op Zijn Zoon gekomen. Niet per ongeluk, maar heel bewust. Christus kwam om ons te bevrijden van deze vloek, van Gods toorn over onze ongehoorzaamheid.
In de christelijke theologie wordt dit ook wel het plaatsvervangend lijden en sterven van de Heere Jezus genoemd. Hij is bewust in onze plaats gaan staan; mijn vloek is op Hem gekomen en Zijn gerechtigheid wordt aan mij geschonken. Dat is het Evangelie, het Goede Nieuws!
Maar wat is nu precies de rol van het geloof? Want zoals Paulus het verlossingswerk van Christus hier omschrijft, lijkt het alsof wij hier maar wat passief naar staan te kijken. Dat is echter totaal niet het geval!
Het geloof ziet Jezus Christus aan het kruis van Golgotha als de Plaatsvervanger voor de zondaar – dus in plaats van de persoon die daar aan het hout vervloekt had moeten zijn. In dit besef ziet het geloof dat de ongehoorzaamheid en veroordeling niet op de zondaar terechtkomt, maar dat Christus dat voor de zondaar gedragen heeft. Niet alleen dat, maar bovendien wordt Christus’ gerechtigheid aan de zondaar toegerekend, die Christus’ plaatsvervangende werk voor zichzelf toepast, of toeeigent. Het is deze plaatsvervanging door Christus die ons de gerechtigheid schenkt, en niet de werken door de wet. Zo is het geloof het instrument waarmee de zondaar Christus’ verlossingswerk op zichzelf toepast en de ware gerechtigheid ontvangt. Door dit geloof komen alle geestelijke zegeningen in Christus tot ons.

4. De hamvraag: in welke Jezus geloof je?
Tijdens het bestuderen van dit gedeelte, moest ik als toepassing denken aan de vele thema’s in het geloofsleven. Deze vraag kwam boven:

In welke Jezus geloof je?

Het voornaamste, of belangrijkste in het geloof is het plaatsvervangend lijden en sterven van de Heere Jezus, in plaats van de zondaar. Hier kunnen we ook van lezen in 1 Korinthe 15:1-11.
Ik stel deze vraag, omdat we in het vorige deel hebben gezien dat we heel gemakkelijk van het geloof in Jezus kunnen vervallen in een nieuw wetssysteem, waardoor wij onszelf (onbewust) opnieuw onder de vloek van de wet plaatsen! Het is werkelijk levensgevaarlijk om terug te keren naar welke wet dan ook die buiten Christus het leven zoekt. Levensgevaarlijk! Wij hebben nog te vaak de neiging om Nieuw Testamentische geboden los te maken van het kruis; dan worden deze geboden weer een wet op zich. In welke Jezus geloven wij? Geloven wij in de Jezus Die plaatsvervangend leed en stierf voor ons? Of geloven we in de Jezus Die eist zonder genade?
In dit kader moet ook het werk van de Heilige Geest niet geïsoleerd worden. Ook daar hebben we al iets van kunnen lezen, in 3:1-9. De Heilige Geest is het kanaal tussen het kruis (waar Christus plaatsvervangend leed, stierf, en de zegen voor ons verwierf) en de gelovige! We mogen daarom nooit, nooit, absoluut nooit het werk van de Heilige Geest loskoppelen van het kruis. Doen we dit wel, dan komen er gegarandeerd geestelijke ongelukken. Voor mij was dit een geweldige eye-opener, omdat ik sterk geneigd ben te denken:

Geloof zonder gehoorzaamheid = N I K S

Maar het volgende is even waar:

Gehoorzaamheid zonder geloof = N I K S

Beide ‘formules’ houden het Evangelie in balans; de eerste beschermt tegen losbandigheid, de ander tegen wetticisme. Het is duidelijk dat Paulus in zijn brief aan de Galaten korte metten wil maken met de laatste.

Read & Apply #36 Een Evangelie als vervulling van Gods belofte

Galaten 3:1-9


We zijn inmiddels aangekomen bij hoofdstuk 3 van de Galatenbrief. We hebben in het vorige deel gezien hoe Paulus erop wijst dat alleen het geloof in Jezus levend maakt en de gerechtigheid kan ontvangen waarmee God tevreden is. Nadat hij hen dit op duidelijke wijze heeft duidelijk gemaakt, gaat hij begin hoofdstuk 3 in op de dwaasheid van het afwijken van dit geloof.

1. Het gevaar af te wijken van het Evangelie is reëel
Daar waar Paulus in hoofdstuk 2 een oordeel velt over Petrus, doet hij dat aan het begin van hoofdstuk 3 over de Galaten. Hij noemt hen dwaas, onverstandig:

“O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd om de waarheid niet te gehoorzamen; u voor wie Jezus Christus eerder voor ogen is geschilderd alsof Hij onder u gekruisgd was?”

Hij stelt dat Jezus aan hen verkondigd is op een onmiskenbare wijze: als gekruisigd. Met andere woorden: de Galaten hebben het Evangelie gehoord als de boodschap van Gods verlossingswerk in Jezus Christus; iedereen die in Jezus gelooft, wordt door God rechtvaardig verklaard. Zij hebben het zó indringend gehoord, dat het leek alsof zij – door Paulus’ verkondiging – bij het kruis van Christus hebben gestaan.
Volgens Paulus hebben de Galaten zich afgekeerd van deze boodschap. Het is niet langer de gekruisigde Christus, maar er zijn nieuwe elementen bijgekomen. Paulus noemt dit toevoegen van elementen een “betovering” – alsof de Galaten als door een bijzondere formule Christus niet meer zien, maar zich in een trance volledig blindstaren op iets anders.

2. Het Evangelie kent meerdere facetten die met elkaar verbonden zijn
In vers 2-5 zien we dat Paulus zijn blik van de boodschap van het Evangelie toespitst op de vrucht ervan:

“Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof? Bent u zo dwaas? U die met de Geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees? Hebt u tevergeefs zoveel geleden? Als het toch eens tevergeefs was! Hij dan Die u de Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?”

Wat we hier zien gebeuren, is een belangrijke les: Paulus brengt nu meerdere elementen van de Evangelieboodschap in: de werking van de Heilige Geest en het lijden. Het mag als een geweldige open deur klinken, maar de Evangelieboodschap bevat meerdere elementen. En wat Paulus hier nu wil laten zien, aan de hand van retorische vraagstelling, is dat de ontkenning of bevestiging van het één gevolgen heeft voor het ander. Met andere woorden: de manier waarop het Evangelie spreekt over de rechtvaardiging door het geloof, heeft gevolgen voor het spreken over de Heilige Geest. Zo heeft ook de boodschap van het Evangelie gevolgen voor het lijden als christen. Paulus zegt hier als het ware: “Als jullie niet door het geloof alleen gerechtvaardigd zijn, hoe hebben jullie dan de Heilige Geest ontvangen? En als jullie niet door het geloof alleen gerechtvaardigd zijn, wat voor nut had het lijden dan, dat jullie juist vanwege die boodschap hebben ondervonden?” Nadenken over het Evangelie en het geloofsleven is een grote verantwoordelijkheid en zeker geen taak die lichtvaardig opgepakt kan worden. Met een uitspraak over het één, geef je ook een boodschap af met betrekking tot een ander onderwerp. Het is belangrijk ervan doordrongen te zijn dat het Evangelie één boodschap is met verschillende facetten en dat God het zó ontworpen heeft, dat al die facetten perfect passen in die boodschap. Laten wij daarom ook oog hebben voor dat bijzondere ontwerp en hier serieus mee omgaan!

3. Leven door het geloof kan alleen door de Heilige Geest
Een andere boodschap die Paulus in de verzen 3 afgeeft, is dat het geloof enkel en alleen geleefd kan worden door werking van de Heilige Geest: “Beginnen met de Geest en eindigen met het vlees” laat zien dat dit een doodlopende weg is. Dit lijkt een simpele waarheid, maar hoe vaak laten ook wij ons niet ertoe verleiden om vanuit het vlees allerlei goede inspanningen te leveren? En dat dit een gevaar is, blijkt wel uit het feit dat deze Galaten erin trappen! We kunnen ons ergens wel inleven in deze mensen. Iemand komt tot geloof in Christus, ontvangt de Heilige Geest, maar keert zich vervolgens af van Christus en de werking van de Heilige Geest, om zich vervolgens kapot te zwoegen. Iemand kan dit doen met gedachte: “Ik ben nu tot geloof gekomen, nu gaat ik het eens radicaal aanpakken...” Dat kan allemaal wel zo zijn, maar op deze manier is Christus slechts een moreel middel om jou een beter leven te laten leiden. De kracht van de Heilige Geest zit hier niet in. De Geest wil boven alles Christus verheerlijken en ons geloof is niet allereerst gericht op gedragsverbetering of het bewaren van een traditie, maar op Christus!

4. Gelovigen uit de heidenen hebben een Joodse aartsvader als voorbeeld
In Read & Apply #33 hebben we al stilgestaan bij de centrale boodschap van het Evangelie voor zowel Jood als heiden, maar ook hier zien we dat Paulus het Evangelie voorstelt als een samenbindende factor. Dezelfde boodschap is gericht aan de Joden en heidenen. In vers 7 en 8 laat Paulus dit zien door Abraham als voorbeeld te gebruiken:

“Zoals Abraham God geloofde en het hem tot gerechtigheid werd gerekend. Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden.”

Hier gebeurt iets bijzonders. Een Jood wordt als voorbeeld genoemd voor heidengelovigen. En niet alleen dat, volgens Paulus ontmoeten Jood en heiden elkaar door het geloof in het Evangelie. Abraham geloofde Gods belofte en dat geloof werd hem als gerechtigheid gerekend. Hier zien we dat met het Evangelie en het geloof in Jezus Christus geen nieuwe boodschap of belofte is gekomen, maar dat in Christus de belofte aan Abraham vervuld is. Door het geloof is hij gerechtvaardigd, en deze boodschap is ook gericht aan de heidenen. Met andere woorden: God voegt de gelovige Joden en heidenen samen en vormt hen tot één volk in Christus. In Jezus is Gods openbaring tot zijn climax gekomen. Abraham kende het Evangelie al, maar dan in bedekte termen. God sprak echter van hetzelfde Evangelie, waarin Christus is geopenbaard. Met andere woorden: de hele Bijbel is gericht op het Evangelie, gericht op de openbaring van Jezus Christus. De Joden hebben het voorrecht gekregen om als eerste met deze belofte van zegen te leven – door het geloof. In de openbaring van Jezus Christus is de belofte vervuld en is deze boodschap – die eerst tot de Joden kwam – uitgegaan naar de heidenen. Maar in Christus vinden deze twee groepen zich en worden zij één.

5. Buiten het geloof in Christus is er geen verlossende zegen
God heeft volgens vers 8 aan Abraham beloofd dat alle volken in hem gezegend zullen worden. Veel mensen zien hier dat God Israël als volk zegent en dat vanuit dit volk de zegen naar de rest van de wereld gaat. Gezien de omschrijving onder punt 4 zit hier wel iets in, maar vanuit de context blijkt duidelijk dat Paulus het geloof van Abraham voor ogen heeft. Abraham is immers, zoals we net zagen, tot voorbeeld gesteld vanwege zijn geloof. Paulus hamert in dit gedeelte van zijn brief op de belangrijke plaats van het geloof voor het verkrijgen van gerechtigheid, in tegenstelling tot de werken van de wet. Hij licht als het ware het geloof van Abraham eruit en past dit toe op de belofte die God aan hem heeft gedaan.
Het geloof is volgens Paulus dan ook de ware zegen. Geloof jij in Christus? Dan ben je gezegend! Abraham geloofde de belofte van God en dat was zijn zegen! God zegent mensen uitsluitend door het geloof en niet door de werken van de wet. Nog preciezer verwoord: Er is geen enkele verlossende zegening verkrijgbaar buiten het geloof om. Hiermee worden de Galaten als het ware weer bepaald bij de woorden van vers 2-5, waar Paulus vraagt hoe zij nu eigenlijk de Heilige Geest ontvangen hebben en waar het lijden omwille van Jezus’ Naam goed voor was. Het antwoord op die vraag wordt nogmaals bevestigd: dit komt allemaal voort uit het geloof. Niemand verkrijgt de Heilige Geest door eigen gerechtigheid, en het lijden omwille van Jezus vindt ook enkel en alleen plaats door het geloof.

6. De Kerk omvat allen die vertrouwen op Gods belofte in het Evangelie
In vers 9 onderstreept Paulus deze waarheid nog eens, door te schrijven:

“Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.”

In het schenken van de zegen door het geloof maakt God geen onderscheid. Wie de belofte van het Evangelie gelooft, zoals Abraham, krijgt deel aan dezelfde zegen. Alle gelovigen in Jezus Christus zijn familie van Abraham, omdat hij ons tot voorbeeld is door zijn geloof. Ik begrijp daarom niet goed waarom er niet gezegd zou mogen worden dat de geloofshelden uit het Oude Testament géén deel van de Kerk uitmaken. Het zijn gelovigen in Gods belofte, in Gods Evangelie. Het is waar dat het woord “Kerk” nog niet in het Oude Testament genoemd wordt en het is ook waar dat deze heiligen minder van het Evangelie hebben gezien dan wij. Desondanks hebben zij toch geloofd in die belofte en zijn hiermee deel geworden van Gods huisgezin, zoals wij dat nu ook zijn door het geloof in de openbaring van Christus.
Ik heb het hier niet over vervangingstheologie, maar volg enkel wat Paulus hier zegt over de verhouding tussen Jood en heiden door het geloof. En dan blijkt dat het onderscheid tussen Jood en heiden door het geloof in Christus wegvalt. Het is er niet meer. Daarom geloof ik ook dat alle heiligen – of zij nu vóór de verschijning van Jezus Christus hebben geleefd, of erna – mogen pleiten op de beloften die God in Zijn gehele Woord doet. De Bijbel is Gods belofteboek voor heiligen!



vrijdag 30 december 2016

Read & Apply #35 Een Evangelie dat rechtvaardigt

Galaten 2:15-21


Nadat Paulus heeft verteld over de problemen die voorstanders van de besnijdenis zelfs onder de apostelen hebben veroorzaakt (vers 11-14), zien we dat hij vanaf vers 15 zijn blik richt op het geloof en de rechtvaardiging. Vanaf dit moment zet Paulus heel scherp het verschil tussen de Wet en het geloof neer.

1. Er is maar één manier om te worden gerechtvaardigd voor en door God
In vers 15-16 zien we al meteen deze scherpte, waar Paulus zijn lezers als het ware twee mogelijkheden tot rechtvaardiging laat zien, waarvan er in werkelijkheid maar één geldig is:

“Wij, die van nature Joden zijn, en geen zondaars uit de heidenen, weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en niet uit werken van de wet. Immers, uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd.”

Waarom is rechtvaardiging zo belangrijk? Wat betekent dit? Rechtvaardiging betekent dat God ons kan aannemen als kinderen. Het is een juridische term, die niets met praktische gerechtigheid te maken heeft, maar alles met verklaarde of toegerekende gerechtigheid. In de rechtvaardiging gaat het er niet om dat ik mijzelf als rechtvaardige kan presenteren door mijn werken, maar dat God mij rechtvaardig kan verklaren. En hiermee komen we direct tot de kern van deze verzen. Want Paulus benadrukt exact deze waarheid. Er is géén gerechtigheid door de werken van de Wet te doen. Ware gerechtigheid is alleen te ontvangen door het geloof in Jezus Christus. God heeft ons maar één weg tot gerechtigheid gewezen en dat heeft Hij gedaan in Zijn Zoon, de Heere Jezus.

2.Bij de rechtvaardiging is er géén onderscheid tussen Jood en heiden
Bij het bestuderen van Paulus’ beschrijving van de rechtvaardiging, is het vreemd dat hij benadrukt een Jood te zijn en geen zondaar uit de heidenen. Hij zegt niet dat hij een zondaar uit de Joden is. Toch laat hij direct doorschemeren dat afkomst totaal geen rol speelt bij de rechtvaardiging. Het gaat om het geloof in Jezus Christus, en niet dat je een Jood of heiden bent. God heeft voor alle mensen, alle bevolkingsgroepen één Middelaar, één Verlosser, één Heere gegeven, één Weg tot rechtvaardiging en ware gerechtigheid. Opnieuw wordt hier bevestigd dat de boodschap van het Evangelie één en dezelfde is voor de Jood én voor de heiden (zie ook Read & Apply #33). Iedereen wordt opgeroepen tot geloof in Christus te komen!

3. Zonde betekent Gods middel tot rechtvaardiging verwerpen
In vers 17 en 18 komt Paulus met een tegenwerping. Deze tegenwerping komt voort uit zijn afkomst: hij is een Jood. Wat zegt hij dan?

“Maar als wij, die in Christus verlangen gerechtvaardigd te worden, ook zelf zondaars blijken te zijn, is Christus dan een dienaar van de zonde? Volstrekt niet! Want als ik dat wat ik afgebroken heb, weer opbouw, dan bewijs ik daarmee dat ik zelf een overtreder ben.”

De tegenwerping is hier: “Paulus, jij bent een Jood en jij verlangt er ook naar gerechtvaardigd te worden door het geloof in Christus! Maak je zo dan van Christus geen Persoon die de zonde juist aanmoedigt?”
Zijn reactie is stellig: Christus staat helemaal niet in dienst van de zonde. Juist het verwerpen van Christus is dienstbetoon aan de zonde!
Ik heb zitten worstelen en puzzelen met dit vers, omdat zijn tegenwerping als een donderslag bij heldere hemel lijkt te komen. Ergens kan ik de tegenwerping ook niet goed plaatsen. De oplossing voor het verstaan van vers 17 ligt wat mij betreft in de woorden van vers 18. Hij heeft het daar over het opnieuw opbouwen van wat hij juist heeft afgebroken. Waar doelt hij dan op?
Hij verwijst hier naar het proberen rechtvaardig te worden door de werken van de Wet. Dát is een Joodse gedachte, in ieder geval de gedachte van hen die eisen dat ook gelovigen in Jezus zich laten besnijden. Maar Paulus zegt hier: het kan voor een Jood misschien wel lijken alsof wij onszelf door het geloof in Christus overgeven aan de zonde door voorbij te gaan aan de Wet, maar de échte zonde is om voorbij te gaan aan Christus en bij die Wet te blijven! Vergis je niet: Paulus had vóór zijn bekering een wettische achtergrond. Die achtergrond is door Gods genade volledig afgebroken, zegt hij hier. Door terug te keren naar dat wettische leven zou hij hier weer opnieuw aan beginnen. Maar dat is absoluut niet de bedoeling!

4. Gelovigen zoeken de rechtvaardiging niet meer in de Wet
Waarom is het de bedoeling dat wij onze rechtvaardiging niet meer in dat wettische leven, in de werken van de Wet zoeken? Paulus’ antwoord komt in vers 19:

“Want ik ben door de wet voor de wet gestorven, opdat ik voor God zou leven.”

Heel radicaal gezegd: Paulus is dood voor de Wet. Dood! Met andere woorden: hij zoekt zijn rechtvaardiging niet meer in de Wet, want hij weet dat hij het daar niet vinden zal! De Wet maakt zelf duidelijk – en in het licht hiervan is het schokkend hoe weinig dit begrepen wordt – dat er geen rechtvaardiging uit te halen valt. Er zit geen levendmakende kracht in de Wet. Nou, zegt Paulus, als ik dat weet, waarom zou ik op die plek naar de rechtvaardiging zoeken? Er is maar één plek waar rechtvaardiging te vinden is: in Jezus Christus! Die Wet, als middel om gerechtvaardigd te worden, als middel om levend gemaakt te worden voor God, is hartstikke dood. En op deze manier ben ik dood voor die Wet: ik zoek mijn gerechtigheid niet langer daar.

5. Leven in geloof betekent gerechtvaardigd voor God
Met dit besef moet ook vers 20-21 worden verstaan:

“Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven. Ik doe de genade van God niet teniet; want als er gerechtigheid door de wet zou zijn, dan was Christus tevergeefs gestorven.”

Wanneer we dit vers uit de context halen, kunnen we al snel het idee hebben dat de woorden Christus leeft in mij over de praktische heiligmaking gaan. Maar wanneer we dit gedeelte in zijn context lezen, begrijpen we dat Paulus met dit leven de rechtvaardiging bedoelt. Het geloof in Jezus maakt ons één met Hem, waardoor wij ook deel krijgen aan Zijn gerechtigheid.
Minstens zo opvallend is het dat Paulus niet alleen schrijft over leven uit het geloof (dus het geloof als instrument waardoor wij tot leven komen), maar ook over het leven door geloof. Met andere woorden: we geloven niet eenmalig om daarna terug te keren naar de werken van de Wet. We geloven in de Heere Jezus en blijven in Hem geloven als de Enige Bron voor gerechtigheid. Zo omschrijft Paulus ook zijn geloof hier: het geloof “in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft gegeven.” Het geloof blijft bij Christus en blijft op Christus vertrouwen als Enige Hoop!

donderdag 29 december 2016

Read & Apply #34 Een confronterend Evangelie

Galaten 2:11-14


Paulus heeft aan het begin van hoofdstuk 2 beschreven hoe zijn boodschap is bevestigd door de andere apostelen. Vanaf vers 11 beschrijft hij echter een voorval waarbij één van de andere apostelen een struikelblok vormt voor de geloofwaardigheid van het Evangelie. Ook voor ons dient dit voorval als een spiegel.

1. Groepsdruk vormt een bedreiging voor het Evangelie
De eerste les die we kunnen leren van dit gedeelte, is dat groepsdruk een groot probleem, zelfs een bedreiging voor het Evangelie is. Lees maar eens hoe Paulus zijn betoog vervolgt in vers 11-12:

“Maar toen Petrus naar Antiochië gekomen was, ging ik openlijk tegen hem in, omdat hij te veroordelen was. Want voordat er enkelen uit de kring van Jakobus gekomen waren, at hij samen met de heidenen; maar toen zij kwamen, trok hij zich terug en zonderde zich af uit vrees voor hen die van de besnijdenis waren.”

Dit zijn nou niet bepaald zachtzinnige woorden, die Paulus hier over zijn mede-arbeider Petrus schrijft. Petrus had duidelijk last van wat wij nu groepsdruk zouden noemen. Iets van toen? Denk dat maar niet! Loop voor de aardigheid maar eens een dag of week mee met en jongere van een jaar of 14 en je komt er al snel achter dat de jeugdcultuur bestaat uit een aanzienlijke hoeveelheid groepsdruk.
De druk die Petrus hier ervaart, raakt de kern van het Evangelie. Moet hij nu in zijn gedrag laten zien dat er nog steeds een scheiding bestaat tussen Jood en heiden, of heeft hij de moed ervoor uit te komen dat in Christus die scheiding is weggenomen?
Hij besluit het eerste te doen, tot groot ongenoegen van Paulus. Op die manier geeft Petrus namelijk een vinger aan degenen die pleiten voor de besnijdenis, waardoor ze nu zijn hele hand kunnen grijpen. Eigenlijk stemt Petrus in met de eis dat een gelovige in Christus ook besneden zou moeten worden.

2. Het Evangelie kent een vorm van veroordeling
De consequentie van Petrus’ houding maakt ook de felheid van Paulus begrijpelijk. Hij schrijft in vers 11 zelfs dat Petrus “te veroordelen was.” Nu staan we toch wel even met onze ogen te knipperen. De ene apostel die de andere veroordeelt. Sowieso is dat hele woord “veroordelen” de kerk al bijna uitgekieperd. “Ik veroordeel je niet, hoor,” zeggen we bijna excuserend. Wat het ook is, we willen elkaar vooral niet veroordelen. Ik denk dat Paulus alleen al de niet-veroordeel-houding zou veroordelen... We zijn bang geworden dat een ander heel hard “au!” roept en door het lint gaat wanneer we met een woord als “veroordeling” aankomen. Nu moeten we ook niet bij elke willekeurige uitglijder direct veroordelen, maar de softe houding die vandaag de dag in kerken heerst, maakt dat ze aan gezag heeft ingeleverd.
Paulus toont hier duidelijk zijn apostolische gezag ten opzichte van Petrus. Hij is niet bepaald vriendelijk voor hem. En waarom niet? Omdat de kern van het Evangelie hier op het spel staat. Petrus is hier de scheidsmuur weer aan het metselen, die Christus door Zijn dood en opstanding juist heeft afgebroken.
Het Evangelie is geen egostrelende boodschap; het heeft zijn scherpe kanten. Veroordeling heeft zijn plaats, ook binnen de boodschap van het Evangelie.

3. Wij worden beïnvloed, maar zelf beïnvloeden wij ook
Petrus’ handelen heeft gevolgen voor het gebeuren in de zaal. Zoals gezegd, de personen die de besnijdenis van gelovigen eisen, grijpen dankbaar de vinger van Petrus en pakken zijn hele hand. Ook andere mensen raken in verwarring en worden door Petrus’ houding misleid (vers 13):
“En ook de andere Joden huichelden met hem mee, zodat zelfs Barnabas zich door hun huichelarij liet meeslepen.”

“Zelfs Barnabas,” zegt Paulus. Zélfs. Dat wil zeggen: Barnabas was toch echt geen domme jongen, kende zijn klassiekers (oftewel: het Evangelie) en zélfs hij trapt erin! Of wij het nu fijn vinden of niet, onze handelingen hebben invloed op anderen. Wij zijn voorbeelden, positief of negatief. We kunnen anderen de goede kant op wijzen, maar we kunnen anderen ook gruwelijk misleiden. Ook wanneer jij je hier niet bewust van bent, doe je dit. Het bepaalt ons bij de vraag door wie wij ons laten beïnvloeden en hoe de invloed van anderen doorwerkt in onze houding naar anderen toe.

4. Ook de meest gerespecteerde christen kan misleid worden
De woorden “zelfs Barnabas” betekenen ook dat we heel goed moeten oppassen dat we niet zomaar iemands woorden overnemen omdat een gerespecteerd persoon het zegt. Paulus zegt hier niet: “Ach, het is Petrus die bezwijkt onder de groepsdruk, dan kan het geen kwaad.” Nee – Petrus of geen Petrus, water bij de wijn van het Evangelie doen mag door niemand getolereerd worden! Er is bij God geen aanzien des persoons; Hij leest geen naambordjes om iemand goed te keuren. Hij toetst de houding ten opzichte van de Heere Jezus en het Evangelie.

5. Het Evangelie trotseert etnische superioriteit
Niet alleen doet de status van een persoon er niet toe, ook de etnische afkomst en gebruiken mogen geen breekpunt worden in de verkondiging van het Evangelie. Paulus wijst Petrus terecht met deze woorden (vers 14):

“Maar toen ik zag dat zij niet juist wandelden, overeenkomstig de waarheid van het Evangelie, zei ik Petrus in het bijzijn van allen: Als u die een Jood bent, naar heidens gebruik leeft en niet naar Joods gebruik, waarom dwingt u dan de heidenen op een Joodse manier te leven?”

Traditie, etnische afkomst, gebruiken en rituelen mogen op geen enkele wijze een scheiding suggereren tussen gelovigen in Jezus. Er is vandaag de dag een geweldige interesse in Joodse feesten, gebruiken en rituelen; sommigen gaan zover door te stellen dat christenen geen Kerst of Pasen zouden moeten vieren, maar over moeten gaan op het vieren van uitsluitend Joodse feesten. Vanuit dit gedeelte blijkt echter dat dit helemaal niet hoeft. Het moet niet. Als iemand uit eigen beweging de meerwaarde ziet van het vieren van Joodse feesten: prima en amen. Maar deze houding opleggen aan anderen gaat voor Paulus echt een brug te ver.
Dit gevaar ligt voor ons allemaal op de loer. Elke kerk heeft zo zijn eigen “cultuurtje”. De één loopt weg met het vieren van Joodse feesten, de ander is helemaal vol van de eindtijd en profetie. Ook hier ligt clubjesvorming op de loer. We gaan, net als Petrus, liever bij een bepaalde groep zitten, omdat we denken anders buiten de boot te vallen. We willen gerespecteerd worden in onze traditie. Het Evangelie haalt hier een flinke, dikke vette streep doorheen: geen respect volgens de traditie, maar leven in overeenstemming met het Evangelie.

Blogarchief