SalvationInGod

Posts tonen met het label beproeving. Alle posts tonen
Posts tonen met het label beproeving. Alle posts tonen

zaterdag 19 januari 2019

Het Centrum van de preek

Wat het manuscript niet haalde

Tijdens de voorbereiding op de meest recente preek, over Psalm 66:8-12, werd ik geconfronteerd met de keuzes waar sprekers voor staan wanneer zij een boodschap mogen brengen. Wat laat ik weg? Wat noem ik wel? En vanuit welke hoek behandel ik een tekstgedeelte? Kortom: ik moest kleur bekennen. De verantwoording die ik hieronder geef, heeft het uiteindelijke manuscript niet gehaald. Toch geloof ik dat hier belangrijke punten worden benoemd en dat het zinvol is om deze dingen in gedachten te houden.

“Gemeente, wat u moet weten, is dat dit gedeelte een rijke inhoud kent. Dit gedeelte gaat diep! We kunnen als het ware drie lagen vinden in dit gedeelte:

1. De historische laag – deze laag past dit gedeelte toe op het verbondsvolk Israël in de tijd van het Oude Verbond (en dan met name ten tijde van de exodus)
2. De Nieuw Testamentische laag – deze laag betrekt dit gedeelte op de actualiteit (de gelovige van nu) en past dit toe op de Gemeente van Jezus Christus
3. De Messiaanse laag – dit is de diepste laag en deze tekent als het ware het portret van de Messias

Wat ik vanmorgen doe, is u als gemeente van Jezus Christus in Bruchem aanspreken vanuit de Messiaanse laag. Ik wil niets afdoen aan de historische laag, maar ik heb hier de vorige keer al redelijk uitvoerig bij stilgestaan. Natuurlijk is het zo dat dit gedeelte nieuwe informatie aanreikt die historisch van aard is, maar ik kan u nu alvast vertellen dat de beproeving waarover de psalmist hier schrijft, niet expliciet wordt vermeld. Wij krijgen geen informatie over welke gebeurtenis hier wordt bedoeld.
Ik heb mij tijdens de voorbereiding afgevraagd of het wel eerlijk is dat ik de historische laag er maar bekaaid vanaf laat komen. Want moet ik niet spreken over het lijden van het verbondsvolk Israël? U snapt wel dat de keuze die op zo’n moment voor mij ligt de beslissende factor is voor de invulling van de preek. Wil ik bewust inzoomen op het lijden van het Joodse volk? Dan blijft er weinig ruimte over voor de Messiaanse laag en de Nieuw Testamentische laag. Ik heb besloten om de historische laag toch wat meer naar de achtergrond te plaatsen – met het risico voor antisemiet te worden uitgemaakt en ervan te worden beschuldigd dat ik een zogenaamde vervangingstheoloog ben – en wel vanwege drie redenen:

1. Ik ben ervan overtuigd dat dit gedeelte gaat over God. Het gaat over Gods werk, Gods handelen en Gods trouw. Ik wil in mijn exegese de accenten van de tekst laten staan. Preekvoorbereiding vraagt keuzes en deze keuzes moeten worden gemaakt in het licht van de accenten die in de tekst zelf worden gelegd. Ik ontken de historische laag ook helemaal niet; ik heb voor de boodschap van deze morgen gekozen om u te voeden vanuit de Messiaanse laag
2. De tweede reden sluit hier dan ook op aan. Het principe om Christocentrisch te preken is wat mij betreft heilig en ik zal dit nooit opgeven. Ik ga hier geen discussie over voeren en ga hierover ook niet onderhandelen
3. Ik richt mij vanmorgen tot een groep Nieuw Testamentische gelovigen. Ik heb een boodschap voor u deze morgen. Misschien hebt u dit ook wel eens meegemaakt, maar het kan gebeuren dat je onder het gehoor zit van een spreker die een gedeelte uit het Oude Testament bepreekt, waarvan veertig minuten over Israël gaat en voor Israël is; dat is dan min of meer de maaltijd, of het voedsel. En de laatste tien minuten krijgt de Gemeente van Christus ook nog wat kruimels. Ik ben het fundamenteel oneens met deze benadering. Ik sta hier vanmorgen voor een groep gelovigen in Christus, en zij moeten gevoed worden! En waarmee wordt de Gemeente gevoed? Met het Levende Brood, Jezus Christus Zelf. En laat mij hier heel duidelijk zijn: ik geloof dat God Zijn trouw in rijke mate zal bewijzen aan Zijn Joodse volk. Geen twijfel daarover. Maar wat ik hier wel heel onomwonden wil zeggen, is dit: Gods beloften gaan nooit in vervulling buiten Jezus Christus om. Als ik op straat word aangesproken door een evangelist en hij zou zeggen dat God in Openbaring 21 een nieuwe hemel en een nieuwe aarde belooft, dan is het voor mijn persoonlijk behoud niet genoeg om die belofte geïsoleerd tot mij te nemen. Als ik voor Jezus Christus kom te staan en Hij zou mij vragen waarom Hij mij zou moeten binnenlaten in het Nieuwe Jeruzalem, dan kan ik wel zeggen: “Heere, ik reken erop! Ik heb ooit iemand over dat Nieuwe Jeruzalem horen spreken en ik geloofde dat het waar was. Dus sindsdien ga ik ervan uit dat ik toegelaten wordt.” Maar dan, als ik uitgesproken ben, stelt Christus mij deze vraag: “Wat heb jij met Mij gedaan?” Broeders en zusters, er komen geen mensen in het Nieuwe Jeruzalem die wel Bijbelse beloften hebben geloofd, maar die deze niet hebben toegepast vanuit Jezus Christus. Paulus schrijft in 2 Korinthe 1:20 dat al Gods beloften “ja” zijn – in Christus!

En wat wens ik voor jullie als gemeente dat alle beloften die God in Zijn Woord heeft gedaan, met “Ja!” en “Amen!” ontvangen zullen worden door het geloof in Jezus Christus. Meer nog, ik wens vurig dat u deze morgen in dit gedeelte het lijden van uw Messias zult zien en dat er kracht zal uitgaan van het Woord om in de beproeving trouw te blijven aan Hem.”

zondag 31 december 2017

Verbondstrouw (6)

De boodschap van Maleachi

De vorige keer hebben we gezien dat God Zijn Heere, Zijn Messias belooft. Hij komt Zelf in de Persoon van Jezus Christus gerechtigheid brengen. En de functie van Christus’ verlossingswerk in het brengen van gerechtigheid is in feite dubbel. Hij heeft gerechtigheid geschonken aan Zijn volk, doordat Hij Zichzelf als volmaakt Offerlam gegeven heeft. Iedereen die Christus als Gods Belofte van en tot gerechtigheid ontvangt, wordt rechtvaardig verklaard voor God én ontvangt ook de reinigende, heiligende genade die nodig is voor praktische gehoorzaamheid. Dit is de gerechtigheid die Christus aanbiedt als Hogepriester.
Er is echter ook een andere kant aan Christus’ werk voor het brengen van gerechtigheid en dat zal voltrokken worden op de Dag dat Hij komt om te oordelen als hemelse Koning. Beide kanten van Gods belofte in Christus zijn belangrijk om in gedachten te houden, zeker wanneer we naar Maleachi 3:6-15 gaan kijken. Opnieuw staat hier een aanklacht van Gods verbondsvolk centraal. We zullen stilstaan bij zeven essentiële zaken.

1. Gods trouw ten opzichte van Israël (vers 6)
Om te beginnen herinnert God Zijn volk aan Zijn trouw:

“Want Ík, de HEERE, ben niet veranderd, ú, kinderen van Jakob, bent daarom niet omgekomen.”

Het volk is in haar arrogantie vergeten dat God haar allang had kunnen uitroeien en met een ander volk verder had kunnen gaan. Zeker ook tegen de achtergrond van de woorden in vers 5 is dit geen onbelangrijk feit. Gods oordeel zal komen, maar daarbij geeft God ook direct aan dat het alleen Zijn trouw, Zijn goedheid en Zijn genade is dat het niet over en uit is met Zijn verbondsvolk. Op welk punt het verbondsvolk van God zich op dit moment ook bevind, hoe groot het geestelijk verval ook is, hoezeer de belijdende kerk van Jezus Christus ook tekortschiet en de verkeerde wegen bewandelt, God zal altijd Zijn trouw betonen aan dat deel van die Kerk die trouw is ten opzichte van Hem; Hij verlaat Zijn volk niet. We leven, we hebben Gods Woord tot onze beschikking, we kennen het Evangelie van Jezus Christus en in dit alles hebben we een onschatbaar bezit waar we dankbaar voor mogen zijn. In het geven van Zijn belofte en in het aankondigen van Zijn oordeel blijft God trouw aan Zichzelf, Zijn Woord en Zijn verloste volk!

2. Israëls ontrouw ten opzichte van God (vers 7)
Gods trouw schittert tegen de donkere, duistere achtergrond van Israëls ontrouw. Het is niet niets wat God Zijn volk verwijt. De fout moet niet bij Hem gezocht worden, maar bij hen:

“Sinds de dagen van uw vaderen bent u afgeweken van Mijn verordeningen, en hebt u ze niet in acht genomen.”

Niet God heeft het verbond met Zijn volk verwaarloosd, maar het volk heeft het verbond met God verwaarloosd. En zoals we eerder gezien hebben, heeft dit geresulteerd in afgodendienst, huwelijkse ontrouw en allerlei zonden op sociaal vlak, met alle gevolgen van dien. Het is een waarschuwing die gegeven moet blijven worden: een volk dat God verlaat, kan nooit rekenen op maatschappelijke en sociale stabiliteit. Dat lijkt misschien wel zo, maar op den duur is de situatie onhoudbaar en veroorzaakt het enkel chaos. Dr. Seldenrijk, die tot 2014 directeur was van de Nederlandse Patiënten Vereniging, trekt in zijn boek Duurzame en integrale Geneeskunst de vergelijking tussen de Westerse cultuur en het Romeinse Rijk. Die gelijkenis is angstvallig groot. En wat het enge eraan is, betreft het grote geestelijke en morele verval. Het Romeinse Rijk ging namelijk niet ten onder door oorlogen en belegeringen, maar door het morele verval en decadentie van binnenuit. En zijn conclusie is dan ook, dat wij “met defecte remmen op een ravijn aanstormen.” Het woord decadent betekent ook letterlijk instorten. Het Westen stort in. Waarom? Omdat de invloed van het christendom, de invloed van het Evangelie, de invloed van de Bijbel is teruggedrongen tot de marge en bijna over de rand van deze maatschappij geworpen is. In feite leven wij in cultureel opzicht in een hernieuwd Romeinse Rijk.
Maar wat heeft Gods verbondsvolk hiermee te maken? Wat heeft de Kerk hiermee te maken? Zij is in dit gebeuren een cruciale factor. Hier komt haar ontrouw aan het licht. De belijdende kerk van Jezus Christus is er klaarblijkelijk niet in geslaagd met haar zout en licht die invloed in de maatschappij te hebben, die dit morele verval kan terugdringen. En ook het verbondsvolk Israël in de dagen van Maleachi is niet geslaagd in haar opdracht om te leven tot eer van God.
De parallel is ontluisterend. En ik besef dat het een utopie is om de hele wereld christelijk te maken. De Bijbel is zelf heel eerlijk en duidelijk: er zal vanuit de wereld en vanuit het koninkrijk van satan verzet komen. We hoeven niet te verwachten dat de wereld christelijk wordt. Maar dat neemt de verantwoordelijkheid van de Kerk niet weg om haar invloed in de maatschappij te laten gelden. En het lastige is nu dat de ware Kerk en de belijdende kerk twee verschillende werelden zijn, maar dat die door ons menselijke oog als één geheel wordt beschouwd. Faalt de belijdende kerk? Dan faalt volgens de wereld de ware Kerk. En wie wil daar nu iets mee te maken hebben?
Dit is de parallel die we vanuit dit gedeelte kunnen zien. De ware Kerk moet opstaan, weglopen uit de hoek “waar altijd weer de klappen vallen”, uit de slachtofferrol en de boodschap van de Profeten opnieuw laten klinken. Alleen zó zal het verschil met de belijdende kerk zichtbaar worden. Christenen moeten zich niet alleen onderscheiden ten opzichte van de wereld, maar ook ten opzichte van neppe christenen. Dit is steeds weer de noodzakelijke boodschap van Gods profeten. Het hoeft ons daarom ook niet te verwonderen dat die profeten zelfs binnen de belijdende kerk niet welkom zijn! De boodschap is te hard, te confronterend, te zwaar. Durven wij als kerken onder ogen te zien dat het fiasco van onze Westerse samenleving niet geheel en al te wijten is aan de onbekeerde wereld, maar dat wij hier zelf ook een bijdrage aan hebben geleverd door te zwijgen? Durven wij Gods aanklacht aan Zijn verbondsvolk eerlijk onder ogen te zien en zijn wij bereid veranderingen aan te brengen waar dit nodig is?

3. Gods eerste oproep: “Keer terug tot Mij!” (vers 8a)
Want die verandering is uit eindelijk waartoe God Zijn verbondsvolk oproept:

“Keer terug naar Mij, en Ik zal naar u terugkeren, zegt de HEERE van de legermachten.”

Moreel verval los je niet op met wetten en regels alleen. Moreel verval ga je te lijf met de heilige aanwezigheid van God Zelf. En dat is de oproep hier. God wil dat Zijn volk bij Hem terugkomt. Weg bij de afgoden. Weg bij de afgodendienaars. Keer terug tot God en Hij zal terugkeren tot jou. Wie God terugdringt, houdt Zijn zegeningen buiten de deur. Ook dat heeft Israël geweten. Steeds opnieuw klinkt weer die oproep tot bekering. Niet allereerste de bekering van de wereld, maar de bekering van Gods eigen volk. En die constatering is bijzonder pijnlijk. Zelfs Gods eigen volk moet bij de les gehouden worden. Als God niet voortdurend op Zijn volk betrokken zou zijn, zou het zichzelf te gronde richten. Daarom is de oproep tot bekering een blijk van Gods trouw en genade.

4. Gods eerste aanklacht: “Jullie bestelen Mij” (vers 8b-9)
In vers 8b en 9 zien we dat God een tot dusver niet benoemde zonde van het volk aanwijst. Deze wordt direct gekoppeld aan de oproep tot bekering:

“Maar u zegt: In welk opzicht moeten wij terugkeren? Zou een mens God beroven? Werkelijk, u berooft Mij! En dan zegt u: Waarvan beroven wij U? Van de tienden en het hefoffer! U bent door de vloek getroffen, omdat u Mij berooft, als volk in zijn geheel.”

Met verbazing lezen we de reactie van Israël: “In welk opzicht moeten wij terugkeren?” Is dit een grap? Is dit onwetendheid? Is het huichelarij? Weet Israël werkelijk niet waar het mee bezig is? Ze staat sprakeloos en weerloos tegenover haar God, Die haar ter verantwoording roept.
De zonde die God hier benoemt is het beste te verwoorden met “hebzucht”. Het tiende deel van het inkomen of bezit moest worden afgestaan en worden geheiligd voor de Heere. Zo werd het volk er bewust bij bepaald om met ontzag voor God te leven. Maar wat wij tot nu toe in Maleachi hebben gelezen, getuigt van een ernstig gebrek aan het ontzag voor God. En ook wanneer het om geld en bezit gaat, laten de Israëlieten het behoorlijk afweten. De opdracht om een tiende deel van het inkomen en bezit aan de Heere te offeren, wordt niet opgevolgd.
En God noemt dit diefstal. En dit stelen gaat verder dan alleen maar het niet schenken en heiligen van bezit. Het gaat ten diepste om het eren van God Zelf. Hij wordt van Zijn eer beroofd. Niet letterlijk, want God is en blijft volmaakt, heilig, verheven en glorieus in Zijn karakter, ongeacht wat wij doen. Maar Hij wordt wel beroofd in de zin dat Zijn volk in het gedrag niet de eer en de waardering toekent aan Gods majesteit, die Hij behoort te krijgen. Dat is net zo goed diefstal. En ten diepste is dit de kern van alle diefstal. God niet de eer geven die Hem toekomt, is de kern van de zonde (zie Romeinen 1:21). En dat uit zich op vele manieren, ook financieel.
Israël is door de vloek getroffen. En eigenlijk kunnen we zeggen: ze is dubbel door de vloek getroffen. Hebzucht is al een vloek op zich, maar ze is volgens dit gedeelte ook nog eens gestraft door een mislukte oogst (zie vers 11). Er is sprake van een “kaalvreter” – een woord dat verwijst naar de sprinkhaan. Hebzucht is een vloek en hebzucht leidt tot een vloek. Gebrek, schaarste en grote sociale tegenstellingen. Het is ieder voor zich geworden. En dat laat zien dat het ontzag voor God niet aanwezig is. Waar werkelijk geloof in en ontzag voor God is, zullen mensen hun bezit delen met hen die het moeilijk hebben (zie ook Jakobus 2:14-17; 1 Johannes 4:7-21).

5. Gods tweede oproep: “Stel Mij op de proef!” (vers 10-11)
Na deze aanklacht zien we hoe God Zijn volk oproept tot geloofsgehoorzaamheid. De praktijk van het geven van de tienden moet hersteld worden:

“Breng al de tienden naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is. Beproef Mij toch hierin, zegt de HEERE van de legermachten, of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen, en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn. Ik zal ter wille van u de kaalvreter bestraffen, zodat hij de vrucht van de aardbodem bij u niet te gronde richt, en de wijnstok op het veld bij u niet zonder vrucht zal blijven, zegt de HEERE van de legermachten.”

God daagt hier als het ware Zijn volk uit: “Test Mij maar! Stel Mij maar op de proef!” Waarom? Niet om te bewijzen dat Hij God is. Dat hoeft Hij niet te bewijzen. Maar Hij wil dat Zijn volk weer gaat vertrouwen op Zijn goedheid en trouw. Daar begon dit gedeelte immers mee. Je merkt in het boek Maleachi een sterk wantrouwen van het volk Israël naar God toe. En dat wantrouwen uit zich in daden van ongehoorzaamheid. Er is maar één manier om dit wantrouwen te overwinnen, en dat is door in geloof God te gehoorzamen. En dat is exact de oproep die Hij hier doet.
God roept Zijn volk op om Hem op eerbiedige wijze te testen, door in geloof te gehoorzamen. En dat betekent dat Gods volk – tegen de werkelijkheid van omstandigheden in – blijft pleiten en hopen op Gods trouw. Een christen mag in het gebed pleiten op Gods trouw. De vervulling van Gods beloften komen niet automatisch aanwaaien. Het is ook een zaak van het gebed. Soms moeten we vaker naar de troon van barmhartigheid en genade om in dezelfde situatie te pleiten op Gods trouw en vragen om de vervulling van Zijn belofte. Soms moeten we zo vaak terugkomen, dat van hoop inmiddels weinig over is. En toch vraagt God om Hem heilig te testen.
Hij wil hiermee ook aangeven dat vertrouwen en gehoorzamen loont. Het is zinvol. Het heeft nut. God wil Zijn trouw graag bewijzen. En Hij wil bewijzen dat Hij gehoorzaamheid zegent. De oogst zal een overvloedige hoeveelheid opleveren, de sprinkhanen zullen niets opeten. Er zal overvloedige vrucht zijn. Er zal weer genoeg zijn voor iedereen. “Wil je het testen?” vraagt God hier. “Als je het wilt testen, herstel dan weer de praktijk van het verzamelen van de tienden.”

6. Gods belofte: “Jullie zullen gezegend zijn” (vers 12)
Dat geloofsgehoorzaamheid gezegend wordt, zal niet alleen voor Gods verbondsvolk Israël duidelijk worden. Ook andere volken zullen het opmerken:

“Alle heidenvolken zullen u gelukkig prijzen, want u zult een aangenaam land zijn, zegt de HEERE van de legermachten.”

Wie gezegend is, zal ook kenmerken van zegen vertonen. Hier wordt de zegen uitgedrukt in een overvloedige oogst. Geen gebrek. Geen honger. Geen dorst.
Wanneer wij dit betrekken op het Nieuwe Testament, zien we dat het accent van materiële zegen verschuift naar geestelijke zegen (zie bijvoorbeeld Efeze 1:3-14). En ook hier zien we gelijkenissen met de verhouding tussen gehoorzaamheid en zegen. De christen is in Christus gezegend met alle geestelijke zegeningen (zie Efeze 1:3) en dat ga je merken. Dat is te zien, dat is te horen. Hoe dan? Bekijk de opsomming in Mattheüs 5:2-12 maar eens. Dit zijn allemaal zichtbare kenmerken van geestelijke zegeningen. En een ander gedeelte die we hierop kunnen toepassen is Galaten 5:22-23, waar Paulus schrijft over de vrucht van de Heilige Geest. Wie gehoor heeft gegeven aan Gods oproep in Christus om zich te bekeren en toe te vertrouwen aan de Heere Jezus, gaat geestelijke zegeningen en vruchten zien.
Als ongelovige volken Israël gelukkig prijzen, omdat zij de zegeningen op geloofsgehoorzaamheid zien, waarom zou dit dan bij christenen anders zijn? De belijdende kerk heeft de leugen binnengehaald en verdedigd, dat iedereen die zegt gezegend te zijn, ook werkelijk gezegend is. Maar dit hoeft niet noodzakelijkerwijs zo te zijn. Wij gaan teveel af op het gepraat van mensen. Iemand die zegt “in Jezus te geloven” wordt onmiddellijk als broeder in de Heere ontvangen en zonder ook maar één kritische vraag of grondig onderzoek naar de bekeringsgeschiedenis als wedergeboren christen geaccepteerd. En als er geen geestelijke vruchten in zijn leven zichtbaar zijn, proberen we het op drie manieren goed te praten: “Oordeel niet” is de eerste, “het is een onvolwassen, vleselijke christen” is de tweede en de laatste luidt: “Ja, maar hij zegt te geloven…” Je kunt op grond van de Bijbel zonder schroom de stelling verdedigen: Wie zich niet zalig gedraagt, is niet zalig gemaakt. Israël gedroeg zich in de tijd van Maleachi bepaald niet zalig en dat hebben ze geweten. Je kunt aan een land en aan een individu wel degelijk zien of er werkelijk ontzag voor God is of niet. Hij zal Zijn zegen niet onthouden aan degenen die in alles op Hem blijven hopen en vertrouwen. Die dwars tegen de omstandigheden in Hem blijven gehoorzamen en dienen.

7. Gods tweede aanklacht: “Jullie woorden over Mij zijn onterecht” (vers 13-15)
In vers 13-15 lezen we nóg een reden waarom God Zijn volk oproept tot geloofsgehoorzaamheid:

“Uw woorden tegen Mij waren te hard, zegt de HEERE. Maar u zegt: Wat hebben wij onder elkaar tegen U gesproken? U zegt: God dienen is nutteloos! Wat voor nut heeft het dat wij onze taak ten behoeve van Hem vervullen en dat wij in het zwart gaan voor het aangezicht van de HEERE van de legermachten? Welnu, wij prijzen de hoogmoedigen gelukkig: niet alleen worden zij die goddeloosheid doen, opgebouwd, zelfs als zij God beproeven, ontkomen zijn.”

Geloofsgehoorzaamheid is in dit gedeelte noodzakelijk, omdat men het ontzag voor God is kwijtgeraakt en daarom de tienden niet meer gaf. Maar in deze verzen lezen we een wantrouwen, een sarcasme, die de noodzaak van geloofsgehoorzaamheid nog groter maken. God Zelf wordt hier nu gewantrouwd. Het heeft toch geen zin om Hem te dienen. Waarom zou het volk zich nog inspannen voor iets waar toch geen zegen op komt? Geen beloning, geen vrucht? En bleef het maar bij deze woorden, maar het wordt nog erger. De goddelozen worden geprezen en zalig gesproken! En dat terwijl zij zich bewust van God hebben afgekeerd. De teleurstelling van het volk neemt hier een dramatische toon aan. En ook God heeft Zijn teleurstelling over Zijn volk andermaal verwoordt.
Niemand is vrij van deze gevoelde teleurstellingen. Iedereen kan in zijn leven vervallen tot dit wantrouwen of sarcasme: ‘God dienen en niets dan dorens en distels vinden. Waar blijft de vrucht? Je kunt beter stoppen met geloven…’ Deze gedachten kunnen zomaar in je opkomen, wanneer het leven zwaar is en je voortdurend op de proef gesteld wordt. Het lijkt redelijk, het lijkt logisch om zo te denken. Maar toch verraden dergelijke gedachten een ik-gerichte gezindheid. Het kijkt puur naar de winst voor het ik: ‘Als ik gezegend word, ben ik best bereid dat offer te brengen. Blijft de zegen uit, dan stop ik er zelf ook mee. Ik ga mijn tijd en energie niet verspillen aan iets waar ik geen voordeel bij heb…’ Slechte omstandigheden en beproevingen zijn de ultieme geloofstest. Blijven wij God trouw, ook al merken wij niet veel van Zijn trouw?
God stelt ons op de proef met de opdracht Hemzelf op de proef te stellen door gehoorzaam te zijn aan Zijn Woord. Dit is niet het “op de proef stellen” zoals de zondaars dit doen. Zij tarten God. Ze overtreden bewust Zijn geboden, zijn bewust ongehoorzaam aan Zijn Woord. Dat is geen heilig op de proef stellen, dat is tarten, uitdagen. Dat vraagt God niet. God vraagt van ons in alles trouw te blijven aan Hem. Niet dat deze trouw altijd direct beloond wordt, maar God belooft dat wie in vertrouwen Hem blijft gehoorzamen, nooit iets tevergeefs zal doen.

donderdag 30 juni 2016

Standvastig in Christus [2] Opbouw door afbraak

…want u weet dat de beproeving van uw geloof volharding teweegbrengt. (Jakobus 1:3)

We hebben in het vorige deel een begin gemaakt met Jakobus 1:2-6 en hebben gezien dat God ons oproept een rekensom te maken die bij Hem perfect uitkomt. Vreugde en beproeving zijn twee zaken waar wij maar moeilijk verbinding tussen zien. En toch ziet God hier wel degelijk een prachtige harmonie in. Maar waarom? Waarom moeten wij nadenken over alle moeilijke, zware, pijnlijke momenten en ervaringen in ons leven en tot de slotsom komen dat het een zaak van vreugde is?

Het allerbelangrijkste voor God is het meest noodzakelijk voor ons
Jakobus gaat in vers 3 verder met de inhoud van de som. Zoals we in het vorige deel zagen, test God Zijn kinderen. Hij voert als het ware een positief experiment met hen uit. Ik schrijf bewust een positief experiment, omdat Gods werk niet kan falen; de uitkomst zal goed zijn.
Iemand als Job had exact dezelfde ervaring; het is daarom geen toeval dat Jakobus uitgerekend deze Job als voorbeeld noemt in hoofdstuk 5, vers 11. Ook hij moest volharden en blijven vertrouwen op God in zijn lijden, Die hem uiteindelijk herstel schonk.
Maar waarom voert God een positief experiment met Zijn kinderen uit? Waarom test Hij hen? Waarom stelt Hij hen op de proef? Jakobus geeft dit antwoord: het gaat bij God om het geloof van Zijn kinderen. Het is het geloof van Gods kinderen dat wordt getest. Voor God telt er maar één ding: de verheerlijking van Zijn Naam door het geloof van Zijn kinderen.
Maar hoe ziet dit geloof er dan uit? Het geloof van Gods kinderen richt zich op Jezus Christus; Hij is het Voorwerp van geloof. In Hem zijn zij gerechtvaardigd, worden zij geheiligd en worden zij veilig in de tegenwoordigheid bij God de Vader gebracht. Voor God telt het geloof van Zijn kinderen in Zijn eniggeboren Zoon, de Heere Jezus. Alleen door dát geloof worden mensen gered en alleen door dát geloof wordt Zijn verlossingswerk verheerlijkt. Alleen dát geloof brengt werkelijk de eer aan Gods genade, barmhartigheid en gerechtigheid.

Gods paradoxale werkwijze
En nu vertelt Jakobus ons dat er iets bijzonders is met dit geloof: het wordt beproefd. Waarom doet God dat? Het antwoord luidt: God test het geloof van Zijn kinderen om het sterker te maken. Dit is een voor ons mysterieuze manier van handelen; dit is Gods rekensom. Wat de Bijbel in feite zegt, is dat God het geloof van Zijn kinderen sterker maakt, door er op bepaalde momenten – met eerbied gesproken – tegenaan te stoten. Dit is wat de rekensom zo pittig maakt. Wij zouden bedenken dat iets sneller kapot gaat wanneer er tegenaan gestoten wordt, maar wanneer het over Gods werkzaamheid in het geloof gaat, gebeurt dus exact het tegenovergestelde!
Normaal gesproken gaan wij zuinig en voorzichtig om met dat wat wij willen bewaren; is God dan niet zo zuinig op ons geloof? O, dat is Hij zeker wel! Maar waarom stoot Hij er dan wel eens tegenaan? Waarom test Hij ons geloof door pijn en moeiten heen?
Hij doet dat, omdat Hij het geloof alleen maar sterker wil maken. Hij wil dat wij standvastig zullen zijn.

Sterker geloof betekent steeds meer vastklampen aan Christus
Hier moeten we oppassen. We kunnen namelijk de verkeerde uitleg geven aan geloof. Echt geloof betekent niet dat ik Bijbelteksten proclameer. Echt geloof betekent niet dat ik in een soort geestvervoering Gods beloften uitspreek. Echt geloof betekent niet dat ik diep ademhaal en met al mijn krachten probeer stand te houden. Echt geloof zegt: “Heere Jezus, ik heb Uw gerechtigheid nodig. Als U niet voor mij gestorven en opgewekt bent, heb ik helemaal niets!” Met Asaf stellen wij de vraag: “Wie heb ik behalve U in de hemel? Naast U vind ik nergens vreugde op de aarde. Bezwijkt mijn lichaam en mijn hart, dan is God de rots van mijn hart en voor eeuwig mijn deel” (Psalm 73:25-26). Te weten dat Jezus Christus mijn Plaatsvervanger is, mijn Gerechtigheid, mijn Borg, mijn Sterven en Opstanding, is genoeg.
Wat God dus doet met Zijn test, is zien of ik in de zware en moeilijke omstandigheden blijf zien op Zijn Zoon, Zijn gerechtigheid, Zijn offer, Zijn sterven, Zijn opstanding en Zijn hogepriesterlijke taak.

Wat beproeving over geloof zegt
Dit is geen onbelangrijke zaak. Onze verlossing hangt er mee samen. Vergis je niet: mensen die op de proef worden gesteld door pijn, lijden of andere zware omstandigheden, kunnen bij zichzelf gaan denken: “Waar ben ik eigenlijk mee bezig? Waarom zou ik nog in Jezus of God geloven? Het geloof maakt mijn leven niet bepaald gemakkelijker. Ik kan net zo goed atheïst worden; mijn buurman is dat ook en hij heeft totaal geen moeilijkheden. En ik? Ik belijd mijn zonden, ik ga trouw naar de kerk, ik geloof in Christus als mijn Heere en Redder, en ik moet dit alles doorstaan. Als het zó moet…”
Beproeving legt dus bloot in welke mate wij werkelijk op Jezus Christus vertrouwen. Beproeving kan een ernstige bedreiging vormen voor ons geloof. Het raakt de kern van ons zicht op Jezus.

Wat geloof over beproeving zegt
Op dit punt komt de rol van het geloof in beeld. Blijft het kijken naar de gerechtigheid in Jezus Christus? Blijft het tevreden met Zijn gerechtigheid? Blijft de persoon zich vastklampen aan Christus?
Waar wij niet aan voorbij moeten gaan, is dat God niet van ons verwacht dat wij heldhaftig de stoere man of vrouw uit gaan hangen. We moeten niet doen alsof de pijn wel meevalt. Pijn voel je. Je hebt werkelijk het idee dat er iets essentieels uit jouw leven genomen wordt. Daar kun je stil van worden. Sprakeloos. Ontredderd. Je kunt zelfs op het punt komen dat je de vraag stelt waarom je ter wereld bent gekomen en jij jouw eigen geboortedag zelfs vervloekt, zoals Job (Job 3:1). Als dat soort gevoelens en gedachten naar boven komen, geef die dan ook prijs. Deel het. Spreek het uit. Krop het niet op. God weet wat voor hevige reacties Zijn handelen in jouw leven kunnen oproepen. Uit die gevoelens dan ook maar.

Tegelijkertijd leert God ook iets wat ontzettend adembenemend is. Als jij een hele zware periode achter de rug hebt, en je hebt je steeds meer vastgeklampt aan Jezus Christus, dan is jouw geloof in Hem sterker dan vóór de beproeving. En dat is Gods werkwijze. Dit is exact wat Hij op het oog had toen Hij in Zijn voorzienigheid de pijn in jouw leven bracht en toeliet. En als jij werkelijk een kind van Hem bent, dan zal het op deze wijze gaan. Hij zál je steeds meer en steeds dichter bij Jezus Christus brengen. Niet positioneel, maar wel bevindelijk. In feite kun je in geloof zeggen: “Als God mij dichter bij Christus brengt door deze zware omstandigheden en deze pijn, zullen er steeds minder mogelijkheden zijn om mij van Christus af te houden!”
En dit is precies Gods doel met beproevingen. Hij wil ons dichtbij Zijn Zoon hebben en houden – nee, Hij wil ons steeds dichter bij Zijn Zoon brengen. Heb jij het idee dat er dierbare zaken in jouw leven worden weggenomen? Weet dan dat God in Zijn voorzienigheid Christus dichterbij brengt dan ooit tevoren – dwars door de pijn en dwars door de tranen heen.
Dan gaan we iets begrijpen van Gods rekenmethode. Hoe meer mijn geloof getest wordt, hoe dierbaarder Christus voor mij wordt. Is dát geen blijdschap? “Ja,” zegt Jakobus, “acht dit tot blijdschap!” Zie beproeving daarom niet als iets slechts, maar als Gods werk om jou dichterbij Christus te brengen. Want bij Hem alleen is échte vreugde te vinden.

Blogarchief