SalvationInGod

Posts tonen met het label vrijheid. Alle posts tonen
Posts tonen met het label vrijheid. Alle posts tonen

zondag 24 januari 2016

Vrijheid in Christus [8] De Bron van Jezus

Ik spreek over wat Ik bij Mijn Vader gezien heb; u doet dus ook wat u bij uw vader gezien hebt. (Johannes 8:38)

In het vorige deel zagen we dat Jezus, door persoonlijk te worden en de Joden te wijzen op de hartgesteldheid, heeft blootgelegd dat zij niet écht vrij zijn. Ook degenen die zogenaamd in Jezus zijn gaan geloven (zie vers 31) zijn niet vrij. Op grond van de context moeten we vaststellen dat het hier niet gaat om wedergeboren volgelingen van Jezus. Dat is gewoon niet mogelijk, gelet op het feit dat het woord van Christus geen plaats bij hen krijgt. Mensen die niet ontvankelijk zijn voor Gods Woord, zijn niet wedergeboren. Deze waarschuwing klinkt door in Jezus’ woorden (zie vers 31, 32 en 37).
Maar als deze mensen niet echt tot geloof zijn gekomen, als zij niet werkelijk volgelingen van Jezus zijn geworden, wat zijn zij dan wel? Zoals we in de delen 4 en 5 hebben kunnen zien, zijn deze mensen zondaren. Als zij niet vrijgemaakt worden door Jezus, betekent dit dat zij niet in Gods Koninkrijk zullen worden verwelkomd, maar – zoals Jezus dat zegt in 8:21 – dat zij “in [hun] zonden zullen sterven.” De slaaf van de zonde blijft immers niet voor eeuwig, maar allen die door Jezus zijn vrijgemaakt tot het eeuwige leven, zullen het Koninkrijk van God beërven (zie Mattheüs 25:34-36; 1 Korinthe 6:9-10 en Galaten 5:21). In dit slotdeel zullen we zien dat Jezus deze tegenstelling uitwerkt met betrekking tot Hemzelf en de Joden waarmee Hij in gesprek is.

Jezus’ onderwijs: “Ik spreek…”
De Bron van Jezus’ onderwijs: “over wat Ik bij Mijn Vader gezien heb…”
De tegenstelling met de Joden: “…u doet dus ook wat u bij uw vader gezien hebt.”

De genade van onderwijs
Jezus spreekt. Als Hij spreekt geeft Hij onderwijs. En Hij heeft ons met klem geboden alleen Zijn woord, Zijn onderwijs te volgen. Het is enkel en alleen Zijn woord dat kan vrijmaken van de zonde. Alleen Gods Woord kan van dode zondaren levende kinderen van God maken. Wat een voorrecht om in het bezit te zijn van Gods eigen onderwijs! Wat een voorrecht te weten wat de Heere Jezus heeft gezegd! En wat een genade dat Zijn volgelingen Zijn onderwijs hebben vastgelegd met inkt en papier! “Ik spreek,” zegt Jezus. En zoals we hebben gezien in deel 2, gebeurt dit spreken met kracht. Jezus’ woord heeft beslissende kracht. Als Hij tegen een dode zondaar zegt: “Leef!”, dan leeft hij. Als Hij tegen een overleden persoon zegt: “Sta op!”, dan staat hij op. Als Hij zegt: “Werp uw net uit aan de andere kant van de boot,” dan zal er een geweldige vangst zijn. Als Hij tegen een verlamd persoon zegt: “Sta op en loop!”, dan staat diegene op en loopt. Dit is de kracht van Gods Zoon. Hij heeft de allesbeslissende macht om leven te schenken, ziekte te genezen, gebrokenheid te herstellen en Zijn kinderen toegang te verlenen tot Zijn eeuwigdurende Koninkrijk. Daarom heeft Hij het recht te zeggen dat Zijn woord vrijmaakt. Hij maakt vrij. Hij redt ons door de kracht van Zijn Woord. En zelfs als Hij waarschuwt, of een scherp contrast schetst tussen Hemzelf en ons – zoals Hij dit doet in vers 38 – spreekt Hij vol gezag en kracht. Hij nodigt ons uit om alleen van Zijn woorden te leven, omdat daarin werkelijk de verlossende macht ligt.

Jezus onderwijst Gods werken
Maar hoe kan het dat de verlossingskracht alleen in Jezus gevonden kan worden? Hoe is het mogelijk dat alleen Zijn woorden kunnen vrijmaken en een dode zondaar voor eeuwig kan verlossen? Hoe kan het, dat alleen Zijn woorden ervoor kunnen zorgen dat iemand het Koninkrijk van God binnen gaat? Wanneer we verder lezen in vers 38 zien we dat Jezus’ onderwijs een specifieke bron kent: “Ik spreek over wat Ik bij Mijn Vader gezien heb…” Het geheim van Jezus’ onderwijs zit in de werken van Zijn Vader. Als de Zoon van God is Hij eeuwig bij Zijn Vader geweest en heeft alles nauwkeurig gevolgd. Hij zag hoe Zijn Vader het heelal schiep; sterker nog, de evangelist Johannes vertelt dat Jezus Zelf ook heeft meegewerkt aan de schepping (Johannes 1:1-3). De Vader en de Zoon werken volmaakt samen. De Vader gaat als het ware voorop en laat al Zijn glorieuze daden zien aan Zijn Zoon. En deze glorieuze werken van God verkondigt Hij. Met kracht. Wanneer de Geest van God met kracht inwerkt op het verstand en hart van een persoon, wordt het verlicht en gaat de werkelijkheid zien zoals God dat werkt. Gods Woord verkondigt Zijn grootse daden van verlossing en oordeel.
Jezus zegt tegen deze Joden – en zo ook tot ons – dat God de Bron is van alles wat Hij onderwijst. Jezus’ waarheid is krachtig, omdat Gods werken krachtig zijn. Als wij naar Jezus luisteren, horen we God werken. En als Jezus dus spreekt over vrijheid en vrijmaking, zien wij God de Vader aan het werk als Degene Die dit alles door het woord van Jezus en door de kracht van de Heilige Geest werkt. Als Jezus spreekt over vrijheid, mogen we God zien bevrijden.
Telkens wanneer wij de Bijbel lezen, horen we God Zelf spreken over de daden die Hij doet. Wij lezen op dat moment waar Hij nu mee bezig is. Zó ontzagwekkend groot is Hij! Zelfs als wij in de Bijbel geboden lezen, waarvoor wij onze verantwoordelijkheid moeten nemen, zien we God die werken doen. Dit verklaart ook dat Paulus in Filippenzen 2:12-13 schrijft:

“Daarom, mijn geliefden, zoals u altijd gehoorzaam geweest bent, niet alleen zoals in mijn aanwezigheid, maar nu veelmeer in mijn afwezigheid, werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven, want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.”

De gelovigen krijgen de opdracht en het is God Die de opdracht door Zijn kracht vervult! Daarom spoort Paulus de gelovigen aan dit met “vrees en beven” te doen, omdat zij in feite meewerken met Gods werk in hun eigen ziel.

Het drama van de tegenstelling
Tot zover het indrukwekkende zicht op Gods soevereine werk. Jezus zet ons namelijk met beide benen terug op de grond. Hij heeft slecht nieuws voor de Joden waarmee Hij in gesprek is. Want “u doet dus ook wat u bij uw vader gezien hebt.” En wat hebben zij bij hun vader gezien? Wie is eigenlijk die vader van deze Joden? Laten we beginnen met het beantwoorden van de eerste vraag. Wat doen de Joden? Het antwoord vinden we in vers 37: “U probeert Mij te doden, omdat Mijn woord in u geen plaats krijgt.” De Joden proberen Jezus te doden. Dit is iets wat al langer speelt, zo zagen we in het vorige deel. Deze Joden maken zich dus schuldig aan twee zaken: ze laten het onderwijs van Jezus – waar God levendmakende kracht aan verbonden heeft – niet toe in hun hart en ze proberen Hem te doden. Zij verzetten zich fel tegen Christus. Dit verzet kan onmogelijk het gevolg zijn van het zien van de werken van God de Vader: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (Johannes 3:16). Als God Zijn Zoon gegeven heeft tot verlossing van ons leven, is het onmogelijk dat Hij het verzet tégen Jezus in onze harten werkt. Maar dit brengt ons bij een gevoelig thema. Gods soevereiniteit in het verlossen, maar ook het verharden van mensen.

De zonde tegen de Heilige Geest
Wat is dat, verharding? Verharding is het proces waarbij het hart van de mens steeds minder ontvankelijk wordt voor het onderwijs van Jezus Christus. Iemand hoort het Evangelie en weigert zich te bekeren. Hij hoort het vaker, maar ook dan weigert hij door Jezus te worden vrijgemaakt. De Bijbel waarschuwt heel duidelijk voor het punt waarop een mens zó ongevoelig en zó hard is geworden, zó vijandig ten aanzien van het Evangelie, dat God Zijn genade intrekt en Zelf de persoon gaat verharden. God laat het hart alleen maar harder worden. Een bekend voorbeeld in de Bijbel is de farao van Egypte, die stelselmatig weigerde het Israëlitische volk te laten gaan (Exodus 8-14). Het is aangrijpend en ontzagwekkend te zien dat God zijn hart als het ware in Zijn hand neemt en het definitief verzettelijk tegen de boodschap van Mozes maakt – en daarmee Zijn eigen boodschap. Nog voordat Mozes zijn opdracht begint, staat al vast dat farao’s hart verhard zal worden. Hij kan niet anders dan zich blijven verzetten. Hij is verloren. Hij laat het Joodse volk wel gaan, maar heeft daar snel spijt van en probeert het alsnog tegen te houden. Maar zijn plan mislukt: hij sterft.
In het Nieuwe Testament zien we dat de apostel Paulus ook spreekt van verharding door God. Ook hij neemt farao als voorbeeld voor Gods soevereine handelen in het leven van personen. In Romeinen 9:17-23 schrijft hij:

“Want de Schrift zegt tegen de farao: Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de hele aarde. Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil. U zult dan tegen mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeft Zijn wil weerstaan? Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Zal ook het maaksel tegen hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp klei het ene voorwerp tot een eervol, het andere tot een oneervol voorwerp te maken? En is het niet zo dat God, omdat Hij Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn, voor het verderf gereedgemaakt, verdragen heeft? En dat met het doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van Zijn ontferming, die Hij van tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?”

Dit zijn geen waarheden om grappen over te maken of om persoonlijk uit te proberen. In de brief aan de Hebreeën komen we drie indringende waarschuwingen tegen over de verharding van het hart door de zonde, dat – indien dit niet aangepakt wordt – uiteindelijk zal leiden tot geloofsafval en verderf (zie Hebreeën 6:4-8; 10:19-39; 12:15-17).
Daarom is Jezus ook zo direct en serieus tegen deze Joden. Ze zijn heel dicht bij wat de Bijbel de zonde tegen de Heilige Geest noemt: structurele afwijzing van Gods aanbod van verlossing en vrijheid in Jezus Christus.

De vader van het goddeloze verzet
Dan nu de tweede vraag: wie is volgens Jezus de vader van de Joden? Van wie hebben zij geleerd om te doden? Van wie hebben zij geleerd zich te verzetten tegen de boodschap van Jezus? Jezus Zelf geeft het antwoord in vers 44: “U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid.” Dat is pijnlijk! In vers 37 typeert Jezus deze Joden op exact dezelfde wijze als de duivel! Dat moet uiterst pijnlijk zijn geweest voor hen. Zij worden hier neergezet als het evenbeeld van satan. Ze worden niet alleen zo neergezet, Jezus bewijst dat zij het ook zijn. Als er stelselmatig, vastbesloten wordt vastgehouden aan zonde, ben je uit jouw vader, de duivel. Je lijkt op hem in je doen en laten. Alleen een kind van satan zou de Zoon van God willen doden. Wie in de macht van satan is, verzet zich actief tegen Gods Woord en Gods wil, al lijken sommigen van hen aan de buitenkant nog zo tolerant. Immers: “Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; wie met Mij niet verzamelt, die drijft uiteen,” zei Jezus (Lucas 11:23). Je bent óf voor Hem, óf tegen Hem. Er is geen grijs gebied op dit punt.

De scheiding
Zo komen zijn we aangekomen bij het slot van dit Bijbelgedeelte. We sluiten af met vers 38, waar Jezus de scheiding aanbrengt tussen allen die God gehoorzaam zijn en allen die onderworpen zijn aan de macht van satan. De vraag is: waar sta jij? Ben jij een kind van God of van de duivel? Gehoorzaam jij het Woord van God of verzet jij jezelf ertegen? Leef jij in de zonde? Ben je bezig jouw hart te verharden, zodat het Evangelie er nauwelijks ingang heeft? Dit zijn de vragen die het antwoord geven op de vraag aan welke kant je staat.
Jezus maakt hier duidelijk dat jij je niet kunt verschuilen achter satan. Dat is enerzijds het mooie van dit Bijbelgedeelte: willen we roemen in een goede voorvader (zoals Abraham), dan wijst Jezus dat af. Maar willen we ons verschuilen achter het karakter van de slechte vader (satan), ook dan wijst Jezus het af. Wij zijn volledig verantwoordelijk voor ons eigen gedrag. Wij zijn verantwoordelijk voor onze eigen zonde. We kunnen niet naar anderen wijzen als de bron van ons probleem.
Daarom luidt de slotoproep van deze serie: onderneem de stappen die nodig zijn om dit probleem op te lossen, als je dat nog niet gedaan hebt: ga naar Jezus Christus en laat je door Hem vrijmaken. Bekeer je van je zonden en geloof in Hem als Degene Die jouw zonde op Zich heeft genomen aan het kruis van Golgotha. Verzet je niet langer tegen Hem, maar ervaar echte vrijheid. Ga naar Hem om de genezing te ontvangen die alleen bij Hem te verkrijgen is: genezing van een zinloze, zondige levenswandel.

vrijdag 15 januari 2016

Vrijheid in Christus [7] De dreiging tegen Jezus

Ik weet dat u Abrahams nageslacht bent, maar u probeert Mij te doden, omdat Mijn woord in u geen plaats krijgt. (Johannes 8:37)

In het vorige deel hebben we gezien hoe radicaal Jezus mensen vrijzet. Hij maakt slaven tot zonen; door Hem veranderen wij in slaven van de zonde in kinderen van God. Voorwaarde is dan wel dat Jezus ons werkelijk vrijmaakt.
In dit deel stappen we over van de kerndefinitie van het woord “vrijheid” en gaan we zien hoe Jezus deze definitie gebruikt in Zijn gesprek met de aanwezige Joden.

Het gedeeltelijke gelijk dat Jezus deze Joden geeft: “Ik weet dat u Abrahams nageslacht bent…”
De correctie die Jezus aanbrengt: “…maar u probeert Mij te doden…”
Het bewijs van de onvrijheid van deze Joden: “…omdat Mijn woord in u geen plaats krijgt.”

Jezus’ erkenning
Het opmerkelijke aan Jezus’ woorden in vers 37 is dat Hij met instemming reageert op wat de Joden hebben gezegd in vers 33. Daar zeiden de Joden tegen Jezus: “Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit slaaf van iemand geweest. Hoe kunt U dan zeggen: ‘U zult vrij worden’?” We hebben in het derde deel stilgestaan bij deze woorden en kwamen tot de conclusie dat hier vooral hoogmoed en slechte zelfkennis zichtbaar worden, die vervolgens leiden tot een verkeerde conclusie. Toch reageert Jezus niet geheel afkeurend. “Ik weet dat u Abrahams nageslacht bent…” Jezus ontkent dus niet direct de stelling die de Joden op tafel hebben gelegd. Historisch gezien is er inderdaad geen enkele reden om te twijfelen over de claim van het Joodse volk als het nageslacht van Abraham. Een belangrijk principe dat we hieruit kunnen herleiden is het belang van recht doen aan de ander. Als iemand iets zegt wat waar is, hoeven we dat nog helemaal niet te ontkennen. Dat zou ons juist ongeloofwaardig maken. Jezus is het – zoals we in deel vier hebben gezien – niet eens met de conclusie die de Joden eraan verbinden, maar het feit dat zij nageslacht van Abraham zijn, laat Hij wel staan. Hij twijfelt er niet over. Hij ziet ook dat het terecht is dat deze Joden dat zeggen. Wat we echter ook gezien hebben, is dat Jezus het “nageslacht van Abraham zijn” niet automatisch behandelt als een nageslacht dat leeft in vrijheid. En zoals we in het derde deel gezien hebben, is de bewering dat zij “nooit iemands slaaf zijn geweest” per definitie onjuist. Nee, voor de vrijheid die Jezus hier bedoelt, is iets anders nodig: Zijn vrijmakende waarheid. Met onze fysieke geboorte hebben wij de zondenatuur meegekregen, die van nature onderdrukt en ons onderwerpt aan de wet van de zonde (Romeinen 7:13-20). Hier legt Christus de vinger op de zere plek: dít probleem moet worden weggenomen, willen we kunnen spreken van vrijheid. Zeggen dat je nageslacht van Abraham bent, helpt je dus geen enkele stap verder.

Jezus’ correctie
Hoewel Jezus dus wel degelijk erkent dat de Joden nageslacht van Abraham zijn, weigert Hij echter mee te gaan in de conclusie, die zij op grond van dat historische gegeven trekken. Het historische gegeven is volgens Jezus de enige waarheid die de betreffende Joden daar gesproken hebben; de rest van hun tegenwerping corrigeert Hij. En het is boeiend om te zien hoe Hij dat doet.
Hij brengt correctie aan door hen te wijzen op de staat van hun hart. Hij wijst hen op de praktijk van dat moment. Hij zegt: “Ik weet dat u nageslacht bent van Abraham, maar…” Het woord “maar” geeft hier een tegenstelling aan. Een tegenstelling die nodig is om het juiste zicht op de werkelijkheid te verkrijgen. Wat zegt Hij? “Maar u probeert Mij te doden.” Hij wijst hier op het echte probleem dat zij hebben. Hij wijst hier op hun zondige houding. Merk op dat Hij hier niet zegt dat zij een specifieke zonde gedaan hebben, maar dat zij op dit moment een zondige houding aan hebben genomen, die recht uit het hart komt.
Nu komen we weer terug op de inhoud van deel 4, waar we hebben gezien dat Jezus Zijn definitie van “vrijheid” geeft aan de hand van de macht die de zonde in iemands leven heeft. Zo laat Hij in dit vers zien dat Hij twee dingen weet: Hij kent ons voorgeslacht, Hij weet wie wij zijn – alles met betrekking tot onze persoon weet Hij. Maar Hij weet ook wat er in ons hart leeft. En als de zogenaamde “eer” op grond van het voorgeslacht niet overeenkomt met de houding van het hart, hebben we een probleem. Jezus verklaart dit als een groot conflict, waarbij vrijheid essentieel is. Zijn boodschap aan deze Joden is onmiskenbaar: “Jullie zijn slaven van de zonde, want jullie willen Mij doden – en doden is zonde.” Vrijheid wordt zichtbaar in de overleggingen van het hart, in de daden die het voortbrengt en in de woorden die het de mond laat spreken.

Het onderscheid tussen “incidentele” zonden en “structurele” zonde
Iemand kan nu in verwarring raken, omdat in het vorige deel juist is benadrukt dat vrijheid niet betekent dat mensen helemaal niet meer zondigen. Is het terecht om deze Joden als “slaaf van de zonde” te bestempelen? Het antwoord is: ja. Niet alleen omdat we Jezus in vers 37 een tegenstelling zien maken, maar ook omdat de zonde die Hij hier aanwijst, niet uit de lucht komt vallen. Blader maar eens terug in het Johannesevangelie en je zult ontdekken dat de eerste plannen, wensen of verlangens om Jezus te doden al te vinden zijn in 5:16-18. Dat is drie hoofdstukken vóór deze discussie. Hoe kun je nu zien dat deze Joden slaven van de zonde zijn? Ik zou zeggen: als je in drie hoofdstukken niet in staat bent moordzuchtige verlangens af te zweren of te doden (zoals Paulus dat stelt in Romeinen 8:13), moet er meer aan de hand zijn dan incidenteel in zonde vallen. Dit is zo’n hardnekkige, structurele, aanhoudende zonde die steeds dieper in het hart wortelt, dat hier geen sprake meer is van een incident.

Jezus’ aanklacht
Jezus noemt echter nóg een reden waarom deze Joden niet moeten roemen in de zogenaamde vrijheid. In het laatste gedeelte van vers 37 lezen we dat Hij zegt: “…maar u probeert Mij te doden, omdat Mijn woord in u geen plaats krijgt.”
Niet alleen zijn deze Joden structureel van plan om Jezus te doden, maar het probleem dat hieraan voorafgaat is dat Zijn woord niet wordt erkend. Dit is het fundamentele, onderliggende probleem. Ze luisteren niet naar Hem. Ze kunnen alleen reageren met boe-geroep en protestgeluiden. Bestudeer de gesprekken tussen Jezus en Zijn Joodse volksgenoten maar eens, dan kom je erachter dat wát Hij ook zegt, zij altijd een tegenwerping of afkeurend geluid hebben. Volgens hen schort er altijd wel iets aan wat Jezus zegt. Zo wordt zichtbaar dat Zijn woord geen enkele plaats krijgt in hun leven. Gelukkig zijn er ook uitzonderingen uit het Nieuwe Testament, waarvan we kunnen lezen dat zondaars zich met blijdschap bekeren en volledig op Hem vertrouwen.

Jezus wijst erop dat het niet erkennen, het niet ontvangen, het niet willen luisteren naar Zijn onderwijs, tot gevolg zal hebben dat mensen in hun zonde blijven leven en op deze manier nooit de vrijheid zullen ervaren waar Hij in dit gedeelte over spreekt. Hij bewijst hier juist de onvrijheid door de diepgewortelde zonde aan te wijzen. De constatering dat Zijn woord geen plaats in hun leven krijgt, laat ook zien dat de bevrijdende kracht ervan tot op dat moment niet zichtbaar is geworden en dat het daartoe ook niet eens de kans heeft gekregen, omdat het direct aangevallen wordt. Zo wordt de onvrijheid van deze Joden bewezen. Maar wat gebeurt er als Jezus op dit moment bij jou aan tafel zou aanschuiven? Wat zou Hij dan zeggen? Zou Hij hetzelfde zeggen? Of juist iets heel anders? Kan Hij bij jou sporen van vrijheid aanwijzen? Kan Hij met blijdschap verkondigen dat Zijn woord in jouw leven plaats krijgt? En dat Zijn woord echt bevrijdend werkt? Of moet Hij met jouw in gesprek – door Zijn Woord – over de macht van de zonde in jouw leven?

Als Jezus persoonlijk wordt
Dit is het punt waar Jezus bewust op aanstuurt. Hij wil persoonlijk met ons in gesprek. Hij wil mét ons óver ons leven praten en Zijn Woord met kracht laten werken, zodat we vrijheid mogen ervaren. Hij wil je vertellen wat Hij bij je ziet. Goede dingen, maar ook de foute dingen, die ernstig correctie nodig hebben. Het komt hier aan op jouw persoonlijke reactie en omgang met Hem. Wat zeg je tegen Hem? Als je Hem vertelt dat je vrijgemaakt bent, zou Hij daar dan mee instemmen? Of zou Hij aan de hand van jouw leven aan kunnen tonen dat dit helemaal niet het geval is? Ga jij je, net als deze Joden, verdedigen met argumenten die geen stand kunnen houden? Ga je Hem bedreigen? Wil je Hem, als het mogelijk was, doden? De Bijbel waarschuwt dat dit geestelijk gezien mogelijk is. Het is mogelijk Christus te verwerpen en zodoende voor jezelf “de Zoon van God opnieuw [te] kruisigen en openlijk te schande maken” (Hebreeën 6:6; 10:26-27).
Wanneer we persoonlijk bij Jezus komen, kunnen we ons masker niet ophouden. De waarheid zal aan het licht komen, al was het alleen al omdat Hijzelf de Waarheid is (Johannes 14:6). Ben je bang om persoonlijk te zijn bij Jezus Christus? Ben je bang voor wat Hij over je zal zeggen? Die angst is niet nodig: Hij nodigt je juist uit om persoonlijk te worden. Hij zal degenen oordelen die niet persoonlijk met Hem zullen worden, mensen die Hem op afstand houden. Hij wil je er juist toe brengen om persoonlijk te worden, omdat alleen in het komen tot Hem – met jouw hele leven, zoals het is – ware vrijheid te vinden is. Wanneer je persoonlijk wordt met Hem, zal Hij de kracht van Zijn Woord bewijzen. Daarom wil Hij persoonlijk worden met jou, omdat Hij de ware vrijheid wil schenken. In het volgende, afsluitende deel, zullen we nadenken over de Bron van Jezus’ woord.

zondag 10 januari 2016

Vrijheid in Christus [6] Zekere, definitieve vrijheid

Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult u werkelijk vrij zijn. (Johannes 8:36)

We zijn aangekomen bij vers 36. Jezus keert in dit vers terug bij wat Hij zei in vers 31 en 32. Daar sprak Hij over Zijn Woord, dat de waarheid is. Die waarheid maakt ons werkelijk vrij, wanneer wij dát gehoorzamen. Als wij Jezus in geloof volgen en gehoorzamen wat Hij zegt, zullen wij vrij zijn. Dat is de belofte die Hij daar geeft. In vers 36 zien we dat Hij dit herhaalt: “Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult u werkelijk vrij zijn.” We kunnen daarom vers 31 en 32 naast vers 36 leggen en ongeveer dezelfde uitleg geven aan wat Christus hier te zeggen heeft. Toch zijn er andere elementen die in vers 36 nadrukkelijker naar voren komen en dat is de reden dat ik bij die zaken stil wil staan. Het zijn immers grootse woorden, wanneer iemand zegt dat er “werkelijk” vrijheid is. We zullen moeten nadenken over de gevolgen van deze woorden en welke valkuilen we moeten vermijden met betrekking tot de interpretatie van dit gedeelte. In feite is de behandeling van vers 36 de beantwoording van de vraag die in deel 2 van deze serie werd gesteld, namelijk: hoe kan het dat de vrijheid die Jezus Christus ons aanbiedt zowel “definitief” als “in uitvoering” is? Hoe kan iets definitief zijn, en toch nog in uitvoering? Hoe moeten wij deze vrijheid verstaan?

De voorwaarde voor de vrijheid: “Als…”
De persoon die vrijmaakt: “Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft…”
Het beslissende karakter van de vrijheid: “…zult u werkelijk vrij zijn.”

De voorwaarde: “Als…”
Opnieuw stelt Jezus uitdrukkelijk dat vrijheid niet vanzelfsprekend is. Er moet iets voor gebeuren. “Als … de Zoon u dan vrijgemaakt heeft, zult u werkelijk vrij zijn.” Niemand is van nature vrij. We hebben in deel 4 gezien dat we allemaal zondaars zijn en daarom niet de vrijheid kennen die God voor ogen had toen Hij ons schiep; het is de vrijheid die Hij nog altijd voor ogen heeft. Het feit dat Jezus opnieuw het woord “als” gebruikt, toont aan dat dit in iemands leven echt een keer moet gebeuren, anders – zo zagen we in het vorige deel van deze serie – worden we als slaven van de zonde niet toegelaten tot het eeuwige Koninkrijk van God en Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus. Een woord als “als” stelt ons dus voor de radicale taak om werk te maken van het onderwijs dat erop volgt. Óf ik blijf bewust in mijn zonde leven, óf ik kom tot Jezus en laat mij door Hem, Zijn waarheid, vrijmaken. Vanaf dat moment ben ik een kind van God en behoor ik tot Zijn huisgezin, dat zal bestaan tot in eeuwigheid (vers 35). De uitnodiging ligt er.

Jezus maakt ons definitief vrij
Laten we de lijn nu eens doortrekken. Stel dat degene die dit leest, zegt: “Ik ben een kind van God. Jezus heeft mij echt vrijgemaakt van mijn zondige levensstijl.” Wat houdt die vrijheid dan in? Wordt het leven van Gods kinderen totaal anders? Stijgen zij onmiddellijk met vijf niveaus tegelijk in rang? Krijgen zij een perfect, volmaakt leven? Zondigen zij niet meer? Zijn ze niet meer bezorgd? Maken zij geen erge dingen meer mee? Het antwoord is dubbel: ja én nee. Ja, wanneer iemand Gods kind wordt, is het leven niet meer zoals het daarvoor was. Maar nee, er vindt geen radicale verheerlijking plaats; het is geleidelijk (vgl. 2 Korinthe 3:18). Wanneer wij spreken over Bijbels vrijheid, zullen we moeten volgen in het spoor dat Gods Woord – en hier dus Jezus – aangeeft.
Dit is uitermate belangrijk voor een gezond verstaan van het christelijke leven. Hier ligt de sleutel om te kunnen begrijpen waarom de vrijheid van een christen zowel definitief als in uitvoering is. Jezus geeft de volgende definitie: “Iedereen die de zonde doet, is een slaaf van de zonde […] Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft [van de verslavende macht van de zonde], zult u werkelijk vrij zijn.” Vrijheid in de Bijbelse zin heeft dus alles te maken met de rol van de zonde in mijn leven. Ben ik een slaaf van de zonde, of niet? Dit is hét criterium voor Bijbelse vrijheid. Zonde is de scherprechter; daar wordt het bepaald. Heerst de zonde over mij? Of heeft Jezus mij vrijgemaakt om te leven voor de gerechtigheid? Heb ik het verlangen Hem te dienen? Wil ik Hem gehoorzamen, hoe moeilijk ik dit ook vind? Wil ik Hem de eer geven in alles, hoe gebrekkig ik het misschien ook doe? Dit zijn de vragen die de doorslag geven voor het erkennen of ontkennen van Bijbelse vrijheid.

Als Jezus iemand vrijmaakt, is het voor eens en voor altijd
Bijbelse vrijheid moet zo Bijbels mogelijk worden gedefinieerd. We zullen definities van woorden moeten vormen aan de hand van de context. Jezus gebruikt hier vrijheid in de context van de zonde. En als Hij deze definitie geeft, moeten wij erbij blijven. We moeten de definitie van “vrijheid” op geen enkele manier versmallen of verruimen. Dan ontstaan er grote, pastorale problemen. Is het mogelijk dat een christen niet vrij is? Als je Jezus hier hoort spreken, is het antwoord ronduit: nee, dat is niet mogelijk. Maar dan kom je bij een ander probleem. Want ook christenen zondigen. Ook christenen hebben een wel eens een off-day. Ook christenen handelen op bepaalde momenten vanuit het vlees en niet door de Geest (zie Galaten 5:16-26). Moeten we dan zeggen dat zij niet vrij zijn? Het antwoord is: nee, dat moeten we niet zeggen. Als we dit doen, brengen we onderscheid aan in het onderwijs van Jezus, dat wij niet terug kunnen vinden in de context. We maken het dan alleen maar ingewikkelder. Daarom is het aanhouden van de juiste definitie van Bijbelse woorden binnen de context van het allergrootste belang! Als wij denken dat een christen pas vrij is wanneer hij alle zondige begeerten onder controle heeft, verruimen we de definitie die Jezus hier geeft. Ook al zondigt een christen, hij is vrij. Die vrijheid is definitief. De christen is bevrijd van een slaafs, zondig leven, dat in het teken stond van ongerechtigheid. Die vrijheid is er. Maar wat betekent het dat een christen zondigt? Wat moeten we zeggen van christenen die worstelen met specifieke zonden?
Allereerst dit: het is van cruciaal belang te kijken naar de Persoon Die deze vrijheid schenkt: het is Jezus Christus Zelf. Hij is de Almachtige, Soevereine, Genadige, Barmhartige, Getrouwe. Als Hij iemand vrijmaakt, doet Hij het in één keer beslissend en goddelijk goed. Hij is Degene Die met Zijn bloed mijn ziel heeft gekocht aan het kruis van Golgotha en zo de genezende vrijheid geschonken heeft, die ik nodig heb om voor eeuwig bij God te kunnen en mogen zijn (1 Petrus 2:24-25). Hij “kan [ook] volkomen zalig maken wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten” (Hebreeën 7:25). Volkomen verlossing! Definitieve verlossing! Ondanks mijn zwakheden, ondanks mijn zonden, ondanks mijn tekortkomingen – ook ná mijn bekering – is Hij bezig en in staat om die definitief geschonken vrijheid uit te werken in een levenspatroon van dagelijkse vernieuwing.
Wanneer mijn geestelijk leven wordt verfrist en vernieuwd, van dag tot dag, mag ik weten dat Jezus mij werkelijk heeft vrijgemaakt en hoef ik niet te vrezen wanneer ik in zonde val. Hij bewaart mij; Hij bidt voor mij; Hij pleit voor mij; Hij werkt de geschonken vrijheid door genade uit.

Vrijheid en gebrokenheid
De definitie die Jezus in dit gedeelte geeft van vrijheid, sluit gebrokenheid in. Het is mogelijk om door Hem vrijgemaakt te zijn en tegelijkertijd de gebrokenheid van het leven aan den lijve te ondervinden. Deze definitie van Jezus laat zien dat het mogelijk is om vrij te zijn én in zonde te vallen. We moeten de spanning tussen vrijheid en gebrokenheid laten staan op de manier zoals de Bijbel dit laat zien. Er zijn een aantal opmerkelijke voorbeelden in het Nieuwe Testament van mensen die door Jezus zijn vrijgemaakt, terwijl wij dit wellicht anders zouden zien! Wat te denken van deze voorbeelden?

• De Korintiërs, die onderling niet bepaald eensgezind zijn, en toch noemt Paulus hen “gewassen, gerechtvaardigd en geheiligd in de Naam van Jezus Christus en door de Geest van God” (1 Korinthe 6:11).
• De Galaten, die bedreigd werden door het wetticisme, werden desondanks als vrijgemaakte gelovigen beschouwt wanneer Paulus zegt: “Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten” (Galaten 5:1).
• De Efeziërs, die problemen hadden met het accepteren van gelovigen met een andere etnische afkomst, en toch worden zij door Paulus “heiligen” genoemd, “die trouw zijn in Christus Jezus” (Efeze 1:1, Engelse vertaling; in de Herziene Statenvertaling staat het woord “trouw” niet vermeld).
• De Kolossenzen, die te maken hadden met dwaalleraars in hun midden, worden toch door Paulus bestempeld als mensen die “liefde door de Heilige Geest” bezitten (Kolossenzen 1:8).
• De Hebreeën, die dreigen af te vallen van het geloof in Christus, worden door de schrijvers toch als wedergeboren gelovigen beschouwd wanneer zij stellen dat “wij wat u betreft echter overtuigd zijn van betere dingen, die met de zaligheid samenhangen” (Hebreeën 6:9).
• De ontvangers van de brief van Judas worden gewaarschuwd voor de spotters die een goddeloze puinhoop en verdeeldheid veroorzaken in die specifieke gemeenschap, en toch noemt Judas de echte gelovigen daar “geliefden” (Judas 1:20).

Maar wat nu? Moeten we dan maar de conclusie trekken dat de Kerk van Jezus Christus een grote puinhoop mag zijn, omdat erkend wordt dat zich binnen die gemeenschap vrijgemaakte gelovigen bevinden? Absoluut niet! Daarom werden hoofdzakelijk ook de brieven geschreven. Om aan te moedigen wat er al was – namelijk geloof en vrijheid – en te waarschuwen voor allerlei zaken die dit geloof en de vrijheid in Christus bedreigen. De schrijvers van de brieven in het Nieuwe Testament balanceren voortdurend op de spanning die er is tussen de vrijheid in Christus en de gebrokenheid in dit leven, die tot uiting komt in tal van zaken. Het geeft aan dat de Bijbel spreekt over een specifieke vrijheid zonder volmaaktheid. Dit is voor het begrijpen van Jezus’ woorden van fundamenteel belang. Het enige gevaar voor de Bijbelse vrijheid komt dáár op, waar het buiten Jezus Christus Zelf wordt gezocht. Wanneer wij teruggaan naar wetten, eigen gerechtigheid, eigen werken, eigen prestaties, eigen filosofieën en ideeën, lopen wij gevaar. Maar als wij tot Jezus gaan voor deze ware, beslissende vrijheid, zullen we – ondanks alle gebrokenheid van dit korte leven – ontdekken dat Hij volkomen kan redden wie door Hem tot God gaan. Schroom daarom niet naar Hem te gaan met al je zorgen, al je twijfels, al je zonden. Hij is de Barmhartige en Getrouwe; Hij is de Hogepriester Die met Zijn bloed de volmaakte verlossing tot stand heeft gebracht. Laat je door Hem vrijmaken, steeds weer. En laat je definitie van het woord “vrijheid” door Hem bepalen, door Hem alleen. De volgende keer hopen we zien hoe Jezus deze definitie verder uitwerkt wanneer Hij verder spreekt tot de groep Joden.

woensdag 6 januari 2016

Vrijheid in Christus [5] Eeuwige vrijheid bij God Zelf

En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis; de zoon blijft er eeuwig. (Johannes 8:35)

De vorige keer hebben we gezien dat Jezus vrijheid een negatieve definitie geeft. Wij, die de zonde doen, zijn slaven van de zonde. Dat is geen vrijheid. Vrijheid betekent vrij zijn van dienst aan de zonde. In vers 35 lezen we hoe Jezus de overgang maakt van de onvrije persoon naar de vrijgemaakte persoon. Hij zet de zaak op scherp, zeker wanneer we de tijdsbepaling overdenken: het gaat hier om de eeuwigheid. Een toekomst die nooit meer teruggedraaid kan worden.

De eindigheid van de zondaar: “En de slaaf blijft niet eeuwig…”
De plaats waar de zondaar niet komt: “…in het huis…”
De eeuwige toekomst van erfgenamen: “…de zoon blijft er eeuwig.”

De zondaar is eindig
Jezus begint met het beschrijven van het toekomstige perspectief. Het gaat om de eeuwige toekomst! Hij zet twee soorten mensen naast elkaar en begint bij de zondaar. De zondaar is de onvrije persoon. Hij is degene die willens en wetens tegen Gods Woord in handelt en wandelt. Hij veracht God, dankt Hem niet, geeft Hem niet de eer die Hem toekomt. Hij gaat zijn eigen gang en leeft zoals de zondige impulsen het hem ingeven. Hij is een slaaf van de zonde. Maar Jezus maakt duidelijk dat zo iemand geen lang leven beschoren is. Er komt een einde aan. Hij zal – zoals Psalm 37 dat verwoordt – worden uitgeroeid (vers 34) en er niet meer zijn en niet meer gevonden worden (vers 35). Dit is niet bepaald mals. Het zijn de waarheden waar we liever aan voorbij gaan. Maar willen we iets zinnigs kunnen zeggen over de eeuwigheid en eeuwige vrijheid, dan ontkomen we er niet aan hier ook aandacht aan te besteden.
Het leven is eindig. Tenminste, het leven hier in deze wereld. Maar daarna gaat ons leven over in een andere vorm. Wanneer lichaam en geest van elkaar gescheiden worden, sterft het lichaam, maar de geest blijft voortbestaan. De stervende mens gaat niet op in het oneindige niets, maar – zoals de Hebreeënschrijver het verwoordt – het is voor hem beschikt dat hij “eenmaal moet[en] sterven en dat daarna het oordeel volgt” (Hebreeën 9:27). De vraag is nu, bij het lezen van Jezus’ woorden in vers 35, wat hier wordt bedoeld met de slaaf die niet eeuwig in het huis verblijft. We lijken hier te stuiten op een tegenstrijdigheid. De ziel van de mens blijft voor eeuwig, maar de slaaf niet. Is dit een aanwijzing voor wat sommigen de leer van annihilatie noemen? Dat zondaren op een bepaald moment écht ophouden te bestaan? Is dít het oordeel waar de Bijbel over spreekt? Is dit de leer die Jezus hier onderwijst?

De zondaar toegang ontzegd
Voor de beantwoording van deze vraag moeten we kijken welke aanwijzingen de context geeft. Jezus zegt: “En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis…” Allereerst moeten we vaststellen dat Jezus hier een metafoor gebruikt. De slaaf is een beeld en het huis is een beeld. De slaaf staat voor de zondaar. Maar dat huis, waar staat dat voor? Het moet duiden op de plek waar echte vrijheid is. Het moet een plek zijn waar geen zonde meer zal bestaan. Er blijft maar één antwoord over: de plek die door Jezus hier “huis” wordt genoemd, moet de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zijn. Gods volmaakte Koninkrijk in de eeuwigheid. Dan past ook het woord “eeuwig” precies in dit plaatje. Hiermee is echter niet gezegd dat de zondaar in het geheel ophoudt te bestaan, maar dat hij Gods Koninkrijk niet binnen zal gaan. Hij zal buiten blijven. En voor dit toekomstbeeld vinden we genoeg aanwijzingen in de Bijbel (Psalm 2:7-12; 110:5-6; Mattheüs 7:21-23; Mattheüs 25; 1 Korinthe 6:9-10; Galaten 5:19-21; Openbaring 20:11-15). Met deze metafoor worden we daarom meteen bepaald bij de ernst van het onderwerp “vrijheid”. Het is onmogelijk om Gods Koninkrijk binnen te gaan wanneer wij niet vrijgemaakt zijn door het woord van Jezus. Het is zwart-wit, en voor de postmoderne mens van deze tijd té zwart-wit, maar wanneer we de woorden van Jezus nauwkeurig bestuderen is dit de enige juiste conclusie die we kunnen trekken. De zondaar is geen leven lang beschoren in die zin, dat hij misschien wel met gemak en luxe en succes leeft in deze wereld, maar wanneer Christus terugkomt, krijgt hij te horen: “Voorwaar, Ik zeg u: Ik ken u niet” (Mattheüs 25:12). Christus verwelkomt alleen de mensen in het Koninkrijk die door Hemzelf zijn vrijgemaakt. Mensen die hun hele leven hebben geleefd in dienst van de zonde, kent Hij niet. En wie Hij zó niet kent, zal Hij ook geen toegang verlenen.

Van slaaf tot erfgenaam
Het zou een sombere boodschap zijn, wanneer we moeten blijven stilstaan bij de eeuwige verlorenheid van de onbekeerde zondaar. Vers 35 gaat echter verder: “…de zoon blijft er eeuwig.” Voor de slaaf is er dus geen plaats in Gods Koninkrijk, maar voor de zoon wel. Het is dus mogelijk om voor eeuwig bij God te zijn. Hier komen we bij het hart van het Evangelie. Het is werkelijk mogelijk om van een slaaf te veranderen in een zoon. God biedt in Zijn genade een vrij aanbod van statuswisseling. En niet alleen van statuswisseling, maar ook – zoals we de vorige keer hebben gezien – een nieuw leven van een andere categorie! Wat moet daarvoor gebeuren? De metafoor die Jezus hier gebruikt, verwoordt het als volgt: God ziet ons als slaven van de zonde. Wij dienen de zonde. Ons leven staat in het teken van de zonde. De slaaf blijft niet eeuwig. Hij komt niet in Gods eeuwige heerlijkheid. Het Evangelie is het goede nieuws dat God in Zijn genade Jezus Christus heeft geschonken; Hij kan ons vrijmaken van de zonde en daardoor de status van “slaaf van de zonde” wegnemen en veranderen in “zoon” van God. Wanneer wij door Christus worden vrijgemaakt, behoren wij tot Gods huisgezin en hebben wij voor eeuwig deel aan de heerlijkheid van God, waarop wij hopen (Romeinen 5:2). Het is een geheel nieuw leven. Het is de wedergeboorte. Het is de vrijmaking waar Jezus in dit gedeelte over spreekt. Wanneer wij in geloof vertrouwen op Degene Die deze woorden spreekt, en wanneer wij in geloof aanvaarden wat Hij zegt, doet en gedaan heeft, zullen wij de vrijmakende kracht van Christus ervaren. Hoe definitief deze vrijmaking is, en hoe wij dit exact moeten opvatten, hopen we de volgende keer te bekijken.

zondag 3 januari 2016

Vrijheid in Christus [4] De kern van ons probleem

Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde. (Johannes 8:34)

We zijn toegekomen aan de concrete definitie van het woord vrijheid. In vers 34 zien we dat Jezus deze vrijheid op een negatieve wijze duidt, dus wat vrijheid juist niet is. Het is een direct antwoord op de tegenwerping van de Joden waarmee in gesprek is. In dit deel zullen we uitsluitend stilstaan bij Jezus’ negatieve definitie van vrijheid. De volgende keer gaan we kijken wat Zijn positieve omschrijving van vrijheid. Dan zullen we ook kijken naar de gevolgen die dit heeft voor de praktijk van het alledaagse leven.

De zekere waarheid van Jezus’ antwoord: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u…”
De categorie mensen waar Jezus over spreekt: “Ieder die de zonde doet…”
De status van de mensen waar Jezus over spreekt: “…een slaaf van de zonde.”

Op herhaling: de zekere waarheid van Jezus’ woorden
De manier waarop Jezus Zijn antwoord formuleert, ligt in lijn met de woorden van de verzen 31 en 32. Daar maakt Hij duidelijk dat alleen degenen die in Zijn woord blijven, echte volgelingen van Hem zijn; zij zullen de waarheid kennen en de waarheid zal hen vrijmaken. We zijn nu op het punt gekomen te kunnen benoemen wat die vrijheid precies inhoudt. De woorden “voorwaar, voorwaar” willen benadrukken dat wat Jezus nu gaat zeggen – net als alle andere dingen die Hij heeft gesproken – echt waar is. We kunnen ervan op aan. Trekken we de lijn door vanuit vers 32, dan is dat wat Hij nu gaat zeggen medebepalend voor onze vrijheid.

Categorisering: “Een ieder die de zonde doet…”
De wijze waarop Jezus inhoudelijk ingaat op die vrijheid is echter niet positief, maar juist negatief. Dat komt door de reactie van de Joden in vers 33. Zij beriepen zich op de vrijheid die zij in Abraham zouden bezitten. Naar eigen zeggen waren zij nog nooit iemands slaaf geweest. Hij benoemt de on-vrijheid van mensen. Daarbij neemt Hij een groep mensen en schaart hen allen onder dezelfde noemer; niet door hen direct een identiteitssticker op te plakken, maar door te benoemen waaraan zij te herkennen zijn. Hij zegt: “Een ieder die de zonde doet…” Vrijheid of on-vrijheid komt tot uiting in dat wat wij doen of juist niet doen. Daarbij richt Jezus de pijlen specifiek op de zonde. En als we op deze manier naar het onderwerp “vrijheid” kijken, dan zien we dat de zonde een deel van ons allemaal is. Iedereen kent het in zijn leven. Jezus draait het perspectief van deze Joden om: niet langer Abraham in het vizier voor de vrijheid, maar onderzoeken hoe mijn eigen leven eruit ziet. En dan is daar heel specifiek de zonde. Dat zou ons stil moeten maken. Geen roemen meer in kerkverband of kerkgang, doop of belijdenis, voorbede van anderen, goede werken, gemaakte keuzes of geestelijke gaven. We zijn allemaal in één categorie te plaatsen, namelijk als mensen die de zonde doen.
Zonde is de kern van dat wat mis is met deze wereld, wat mis is met ons en wat er mis is tussen God en ons. Zonde is “ongehoorzaamheid” (Romeinen 5:19), “wetteloosheid” (1 Johannes 3:4), “overtredingen” en “misdaden” (Efeze 2:1-2; Kolossenzen 2:13). Wij zijn dus allemaal ongehoorzaam, misdadigers, wetteloze mensen, omdat we Gods Woord niet gehoorzaam zijn. Dat wij ons vervolgens gaan beroepen op tradities, is voor de morele kant van het verhaal een schrale troost, maar vanuit God bezien lost dat het probleem helemaal niet op. Sterker nog, zoals we dat de vorige keer hebben gezien, staat het onze vrijheid alleen maar in de weg! Zonde is een persoonlijk probleem en daarom moet het persoonlijk met ons worden opgelost. Wijzen naar derden of tradities buiten ons om heeft daarom geen enkele zin.

Status: “…die is een slaaf van de zonde.”
Jezus plaatst ons niet alleen in een categorie, Hij benoemt deze ook. En dat doet Hij dus negatief. Als je de zonde doet, ben je een slaaf van de zonde. Je staat in dienst van de zonde. Zoals een werknemer in dienst staat van zijn werkgever, zo zijn wij dienstknechten van de zonde. Een macht die ons overstijgt heeft het in ons leven voor het zeggen. De werkgever kan alles eisen. De werknemer moet luisteren. Hij heeft ook geen keuze, anders wordt hij ontslagen. Waar het Jezus echter om te doen is, dat wij wél ontslagen worden van de zonde. De zonde zit zo in ons, dat wij van nature geneigd zijn die te volgen. Daarom worden we allemaal geboren als mensen die niets van God moeten hebben. Dit is de on-vrijheid die Jezus ons hier voorhoudt. Je wilt niets weten van God, je zoekt Hem niet, prijst Hem niet, looft Hem niet en dankt Hem niet voor alles wat Hij heeft gedaan en bovenal voor Wie Hij is. Dat is zonde. Je leeft een ont-God leven. Je houdt alleen maar rekening met jezelf, dient jezelf, werkt zelf je eigen plannen uit en alles en iedereen moet daarvoor wijken. Dit is onze gevangenschap.
We delen allemaal in deze gevangenschap. Niemand kan zich verontschuldigen. Niemand kan zich voor vrijheid beroepen op een ander – zoals de Joden dat doen in vers 33 – en niemand kan zich voor on-vrijheid evenmin beroepen op een ander. Ik kan niemand de schuld geven van mijn zonde. Het is volledig mijn eigen verantwoordelijkheid. Het is waar dat we voortdurend blootstaan aan prikkels van buitenaf én van binnenuit die ons willen misleiden en verleiden tot zonde, maar wanneer ik daaraan gehoor geef, ben ik verantwoordelijk voor het gehoor geven aan die misleiding. Jezus waarschuwt uitdrukkelijk om geen struikelblok te vormen en mensen tot zonde te verleiden (zie Mattheüs 18), maar dan nog blijft de verantwoordelijkheid van de gelovige staan. Het is ons persoonlijke probleem en het is zaak dat het met mij en door mij persoonlijk wordt opgelost. En zoals we in het tweede deel van deze serie hebben gezien, is Jezus Christus in Zijn barmhartigheid en genade bereid het probleem op te lossen. Hij wil ons vrijmaken van dienst aan de zonde. In het volgende deel zullen we hier uitgebreider bij stilstaan.

dinsdag 29 december 2015

Vrijheid in Christus [3] Bedreiging of uitnodiging?

Zij antwoordden Hem: “Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit slaaf van iemand geweest; hoe kunt U dan zeggen: ‘U zult vrij worden’?” (Johannes 8:33)

We hebben gezien dat de Heere Jezus in vers 31 en 32 spreekt tot Joden die in Hem geloven. Hij spreekt over het kenmerk van échte leerlingen (“Blijf in Mijn Woord”), de betrouwbaarheid van Zijn onderwijs (“U zult de waarheid kennen”) en de kracht van dat onderwijs (“De waarheid zal u vrijmaken”).
In vers 33 lezen we de reactie van de Joden die in Jezus geloven. Hoe reageren zij op Jezus’ onderwijs vol waarheid, kracht en vrijheid?

Het traditionalisme van deze Joden: “Wij zijn Abrahams nageslacht.”
De slechte zelfkennis van deze Joden: “Wij zijn nooit slaaf van iemand geweest.”
De hoogmoed van deze Joden: “Hoe kunt U zeggen: ‘U zult vrij worden’?”

Traditionalisme: het vertrekpunt van deze Joden
Wanneer we het Nieuwe Testament lezen, komen we herhaaldelijk gesprekken tegen tussen Jezus en Zijn Joodse volksgenoten, waarbij de Joden zich beroepen op twee grote personages uit het Oude Testament: Abraham en Mozes. Ook hier is dit het geval: “Wij zijn nageslacht van Abraham…!”
De Joden stribbelen tegen. Deze Jezus, Zijn Woord, Zijn waarheid, maakt vrij? Wij zijn toch het nageslacht van Abraham? Wat zij hier doen, is in feite een beroep op de traditie. Wij zijn Joden, wij zijn nageslacht van Abraham, wij zitten veilig. Wanneer zij Jezus horen spreken over de waarheid en vrijheid, nemen zij dit woord niet tot zichzelf, maar bepalen de staat van hun geestelijke leven aan de hand van hun eigen geschiedenis en de geslachtslijn. Traditionalisme. Geen mens wordt verlost door traditie. Praten over Bijbelse verlossing is paradoxaal: enerzijds moeten wij voor verlossing zien op iets buiten onszelf, anderzijds zal de verlossing effect hebben in ons eigen leven. Wat de Joden hier dus doen is alleen maar wijzen op Abraham. Dat is het enige waarin zij kunnen roemen. Ze roemen in de geslachtslijn. Gelukkig zijn zij kinderen van Abraham, zij menen een streepje voor te hebben. Ze hebben een hele geschiedenis als volk. In deze afstamming zien zij hun eigen vrijheid. Wie geboren is in de lijn van Abraham, binnen het Joodse verbondsvolk, wordt klaarblijkelijk automatisch beschouwd als vrij persoon.

Slechte zelfkennis: misplaatste trots van deze Joden
Als we zien dat de Joden een isgelijkteken plaatsen tussen vrijheid en de identiteit als Gods verbondsvolk, kunnen we ook beter begrijpen waarom ze moeilijk doen op het moment dat Jezus spreekt over vrijmaking door de kracht van Zijn waarheid. Eerst beroepen zij zich op Abraham, en voegen daaraan toe dat zij nooit een slaaf van iemand zijn geweest. Maar is dat wel zo? Hebben zij hun verleden wel goed op een rijtje? Kennen zij hun eigen geschiedenis nog wel? Wat lezen we in Exodus 1:8-14?

Toen trad er in Egypte een nieuwe koning aan, die Jozef niet gekend had. Hij zei tegen zijn volk: Zie, het volk van de Israëlieten is talrijker en machtiger dan wij. Kom, laten wij er verstandig tegen optreden, anders zal het talrijk worden en, mocht het zijn dat er een oorlog uitbreekt, dan zal het zich ook bij onze vijanden aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken. En zij stelden daarom opzichters van herendiensten over het volk aan om het door zijn dwangarbeid te onderdrukken. Het bouwde voor de farao voorraadssteden: Pitom en Raämses. Hoe meer zij echter onderdrukten, hoe talrijker het werd en hoe meer het zich uitbreidde, zodat zij in angst verkeerden vanwege de Israëlieten. De Egyptenaren lieten de Israëlieten met harde hand voor zich werken. Zij maakten het leven bitter voor hen door hen zwaar werk te laten verrichten met leem en bakstenen, en door allerlei werk op het veld: al hun werk, waarmee zij hen moesten dienen, met harde hand.

Het Joodse volk verkeerde in Egypte en werd door de angst van farao onderdrukt. Ze moesten slavenarbeid verrichten. Waarom zeggen de Joden tegen Jezus dat zij nooit van iemand slaaf zijn geweest? Is dit niet het ene aspect van het verleden wél aanvaarden en het andere niet? Is dit niet selectieve religie? Hoe kunnen zij dit serieus beweren?
En dan hebben we hier nog maar één voorbeeld van de Joodse geschiedenis. Het Oude Testament vertelt ons dat de weg van het Joodse volk ook ná de uittocht uit Egypte niet bepaald vrij en gemakkelijk was. En toen Christus op aarde leefde, hadden de Romeinen het voor het zeggen in het beloofde land. Dus zo vrij als zij beweren te zijn, zijn ze in werkelijkheid niet. Blijkbaar zien zij vrijheid als een soort “familie-identiteit”, waarbij het van belang is wiens nageslacht of familie je bent. De Bijbel schetst echter nooit een beeld van verlossing en vrijheid op grond van geslachtslijnen, zonder dat mensen persoonlijk die vrijheid ondervinden. Roemen in vrijheid is nog niet hetzelfde als het leven in vrijheid.

Hoogmoed: de verkeerde conclusie en vraag van deze Joden
Verontwaardigd over de woorden van Jezus keren de Joden de zaak om. Volgens hen heeft Jezus Zelf wat uit te leggen. Hoe kan Hij zeggen dat zij vrijgemaakt zullen worden? Ze nemen het onderwijs van Jezus helemaal niet ter harte, maar doen het af als Jezus’ eigen probleem. Zij zijn vrij, en er is niemand die dat in twijfel hoeft te trekken; ook Jezus niet. En zo houden zij het aanbod van vrijheid van zich af. Ze voelen zich beledigd, bedreigd. Het fundament van hun overtuigingen wordt hevig aan wankelen gebracht. Hier dreigt een traditie doorbroken te worden, die koste wat het kost in stand moet worden gehouden. Het is voornamelijk een kwestie van eer. Niemand hoort graag niet vrij te zijn. Iedereen wil een optimistisch beeld over zichzelf koesteren. We willen respect, acceptatie, complimenten en applaus. Wanneer Jezus ons vertelt dat we niet vrij zijn, raakt dit vooral ons gevoel van eigenwaarde. We willen niet erkennen dat we gevangen zitten; de Bijbelse waarheid dat wij vanaf onze geboorte dood zijn door onze zonden en overtredingen, komt confronterend dichtbij. We sputteren tegen: “Zo erg is het niet! Ik heb nooit één misdaad gepleegd! Ik ben niet bekend bij de politie!” We beoordelen onszelf beter dan we in werkelijkheid zijn. Het is een hoogmoedige houding die weigert naar onszelf te kijken zoals we echt zijn. Wanneer wij dit doen, reageren we op dezelfde manier als deze Joden.
Iedereen die ook maar iets aan te merken heeft op ons, moet het ontgelden. Persoonlijk. We vinden dat de ander het probleem bij zichzelf moet zoeken. “Hoe kun jij nou zeggen dat…?” We verliezen ons gevoel van redelijkheid en gaan het op de persoon spelen. De discussie verplaatst zich van het inhoudelijke naar het persoonlijke vlak. Hoe kan Christus zeggen dat deze Joden vrijgemaakt moeten worden? Omdat ze nog een slaaf van iets of iemand zijn. Hun reactie is slechts een camouflage, een deken ter bescherming van de huichelarij. Ze willen niet horen en accepteren dat er iets radicaals in hun leven moet gebeuren. Uit zelfbescherming beschadigen ze de ander.

En wij? Wat doen wij? Opnieuw: het gaat er niet om wat andere mensen zeggen. Als je de mening of visie van honderd mensen gaat peilen, kan het gaan duizelen. Je snapt het niet meer. Het is een doolhof aan opvattingen, waar je zelf nog maar moeilijk uitkomt. Iedereen lijkt iets redelijks te zeggen en te midden van al die geluiden moet jij je standpunt zien te bepalen. Wat ga jij doen? Houd altijd twee gedachten als fundament vast:

#1 Bedenk Wie vrijheid aanbiedt
Sta er telkens weer bij stil dat het de Heere Jezus Zelf is Die vrijheid aanbiedt. Hij is de Zoon van God, de Eeuwige, onze Schepper, onze Onderhouder, onze Verlosser. Hij weet exact hoe het met ons gaat. Welk masker wij ook op willen zetten voor de buitenwereld, Hij kent ons zonder dat masker. Wanneer Hij in ons leven komt en zegt dat we vrijgemaakt zullen worden door Zijn Woord, aanvaard dat dan als het genadige aanbod van redding. Iets beters heeft God niet te bieden; Christus is het beste.
Je kunt Hem niet wegsturen met drogredeneringen. Je kerkgang, de doop, je plichtsgetrouwe gehoorzaamheid aan Zijn geboden of het vervullen van een taak binnen de kerk gaat je op geen enkele manier vrijheid brengen. Zijn Woord, en Zijn soevereine machtswoord alleen zal je leiden in de waarheid en alleen dan zal je de kracht ervan ondervinden. Zie Jezus’ woorden als een grootse, ongekende, unieke uitnodiging tot behoud en vrijheid. Hij wil iets prachtigs van je maken: jij met Zijn Beeld.

#2 Bedenk wat Hij aanbiedt
Als Jezus Christus nu door Zijn Woord tot jou komt om vrijheid aan te bieden, wat heb je dan te verliezen? Hij heeft vrijheid te bieden! Vrijheid van zonde, schuld, duisternis. Hij heeft door Zijn dood de machten van het kwaad overwonnen; Hij heeft de macht van satan over de dood vernietigd. Hij heeft ons verlost van angst voor de dood, door verzoening te brengen voor onze zonden. Hij stierf aan het kruis en stond op uit de dood. Het nieuwe leven is gekomen, de dood is begraven. Dit is de vrijheid die Hij te bieden heeft.
Als er nog ergens in je leven traditionalisme is, breng het bij Christus. Niet jouw levenspatroon schenkt vrijheid, maar Hij alleen.
Probeer jij jezelf beter voor te doen dan je in werkelijkheid bent of overschat jij jezelf, breng het dan bij Christus. Een masker is het symbool voor schijnwerkelijkheid. En schijnwerkelijkheid is geen vrijheid.
Ben je hoogmoedig? Denk jij het nog beter te weten dan Christus, Die gezegd heeft dat Hij de Weg, de Waarheid en het Leven is? Ga dan juist tot Hem! Want Hij die zegt dat mensen niet vrij zijn, wil hen juist vrijheid schenken.
Over welke vrijheid Jezus concreet spreekt, hopen we de volgende keer te zullen zien.

zaterdag 26 december 2015

Vrijheid in Christus [2] Christus' krachtige waarheid

“…en u zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken.” (Johannes 8:32)

We hebben gezien dat de Heere Jezus in Johannes 8:31 stelt dat wij bij Zijn onderwijs moeten blijven. Alleen wie zich houdt aan het onderwijs van Jezus, is werkelijk Zijn volgeling. We gaan nu kijken waarom Zijn Woord zo belangrijk is. Waarom wil Jezus dat wij uitsluitend in Zijn Woord blijven?
Zoals we kunnen lezen, is de zin van vers 31 nog niet afgerond. Jezus gaat verder. In vers 32 werkt Hij uit waarom Zijn onderwijs zo van belang is.

Vervolg: “…en…” Er is iets met het Woord van Christus dat verder wordt uitgewerkt
De inhoud van Christus’ Woord: “en u zult de waarheid kennen…”
De kracht van Christus’ Woord: “en de waarheid zal u vrijmaken.”

Het vervolg op Christus’ Woord – letterlijk en figuurlijk
Het is maar een klein woordje. Het bestaat slechts uit twee letters. Toch is het een belangrijk woord, met een verbindend karakter. Het vormt de brug tussen twee zaken die categorisch bij elkaar horen: en. E – N.
De vorige keer hebben we gezien hoe belangrijk het is om in het Woord van Christus te blijven. Om alleen Hem te volgen, alleen van Hem te leren. Hij is het Hoofd van de Gemeente, de Kerk. Hij heeft het beslissende gezag over ons leven. Voor gelovigen betekent dit dat zij zich om die reden onderwerpen aan het onderwijs dat Hij brengt. Dat kleine woordje (E – N) gebruikt de Heere Jezus hier om verder in te gaan op Zijn onderwijs. Er is iets met Zijn Woord. Hij wil er meer over zeggen. Wat dan? Nou, “en…”

De inhoud van Christus’ Woord
Als eerste noemt Jezus Zijn Woord de waarheid. Zijn Woord is de Waarheid. Niet zomaar een filosofisch lesje of pedagogisch uitprobeersel. Zijn Woord is het gezaghebbende, scheppende, onderhoudende, soevereine machtswoord van God. De Vader en de Zoon zijn immers één (Johannes 10:30). Jezus communiceerde door te spreken. Vandaag de dag onderwijst Hij ons door de Bijbel, door geschreven woorden, geschreven tekst. De Heilige Geest helpt ons te begrijpen, geloven en toepassen wat Christus zegt. Jezus stelt hier dat Zijn Woord gecommuniceerde waarheid is. Vervolgens moeten wij met deze waarheid aan de slag. We moeten lezen. Begrijpend lezen. Onze ogen moeten de letters opnemen en vervolgens komt het onze gedachten binnen. Ons verstand gaat aan de slag met de waarheid die God communiceert. We zullen de waarheid op geen enkele andere manier kunnen ontdekken; Gods Woord alleen, Christus’ onderwijs alleen, is het kanaal waardoor Zijn waarheid stroomt. Het feit dat Jezus zegt dat wij, door in Zijn Woord te blijven, de waarheid zullen kennen, wil niets anders zeggen dan dat dit dé manier is, waarop God Zijn Woord op succesvolle wijze tot ons brengt. Christus’ onderwijs is dus onderdeel van Gods geopenbaarde waarheid. En Jezus wil deze boodschap overbrengen: dit is het Woord waardoor je de waarheid zult kennen. Hier is het! Hoor het! Lees het! Eet het! Herkauw het! Het is waarheid! En wanneer je werkelijk in Zijn Woord blijft – met andere woorden: wanneer jij je onderwerpt aan dit Woord – zal je zal je ontdekken dat het de waarheid is. Maar hoe werkt dat dan?

De kracht van Christus’ Woord
Opnieuw komen we het dat kleine woordje tegen: “…en de waarheid zal u vrijmaken.” Volgens Jezus is het kennen van de waarheid alleen niet genoeg. Bijbelkennis alleen is niet genoeg. Bijbellezen alleen is niet genoeg. Er volgt iets: vrijmaking. Het kennen van Gods Woord heeft tot doel dat wij vrijgemaakt zullen worden. Blijkbaar zijn wij niet vrij. Maar Christus geeft hier de bemoedigende boodschap dat het niet altijd zo hoeft te blijven, omdat Hij Zijn waarheid – Zijn bevrijdende waarheid – aan de wereld geschonken heeft. Waar de wereld de Bijbel afwijst vanwege haar vermeende “betuttelende” karakter, reikt Jezus juist door diezelfde Bijbel de hand naar échte vrijheid.

Onze verantwoordelijkheid en Gods soevereine kracht
Als je goed leest, zie je dat er in dit vers iets bijzonders aan de hand is. Je wordt gewezen op het feit dat wij als mens maar tot op zekere hoogte iets kunnen bereiken… maar niet alles! Jezus legt de volle verantwoordelijkheid bij ons neer waar het gaat om de aanvaarding en gehoorzaamheid van Zijn Woord. Hij wil dat we dit toegewijd en oprecht zullen doen. Maar hier houdt onze rol op. Want Hij zegt: “...en de waarheid zal u vrijmaken.” Ik maak mijzelf niet vrij. Jij maakt jezelf niet vrij. Geen mens maakt zichzelf vrij! God maakt mensen vrij. Elke keer wanneer iemand tot geloof in de Heere Jezus komt, is dit een wonder en uiting van Gods soevereine kracht. Ten diepste kiest niemand voor Jezus. Niemand kiest voor de vrijheid, zoals de Bijbel het omschrijft. Je kiest het niet zelf, je wordt er vóór en dóór vrijgemaakt. Het is God Die nieuw leven schenkt. Het is God Die van dood levend maakt. Het is God Die van een zondaar een heilige maakt. En dat allemaal door Zijn soevereine kracht, en door Zijn waarheid.
Ik ben ervoor verantwoordelijk dat ik Gods Woord serieus en oprecht bestudeer, maar vervolgens is het Zijn Woord, door de kracht van de Heilige Geest, die het effect van Zijn Woord – door het begrijpend, studerend lezen heen – uitwerkt en omzet in vrijheid.

Voor eeuwig Christus’ Woord, waarheid en vrijheid
Wanneer we vers 31 nog een keer lezen, zien we dat Jezus ons opdraagt in Zijn Woord te blijven. Hieruit maak ik op dat, net zoals in Zijn Woord blijven een voortdurend, progressief proces is, dit ook geldt voor de vrijmaking van een persoon. Je wordt voortdurend vrijgemaakt door het Woord van Jezus Christus. De vrijmaking is definitief en toch ook in uitvoering. Deze kennis dient tot nuchterheid. We hoeven niet meteen in paniek te raken wanneer we steeds met dezelfde zonde worstelen, of als we merken dat er bepaalde gebieden in ons leven nog meer gelijkvormig gemaakt moeten worden naar het beeld van Christus. Vrijheid is een voortdurend proces. Daarom: als jij de Bijbel opent en leest, en als God de genade geeft, met verlichting door Zijn Heilige Geest, weet dat jouw Bijbellezen Gods werk is. Jouw Bijbellezen is Zijn middel tot vrijmaking. Wil je vrijgemaakt worden? Heb dan God en Zijn Woord lief boven alles (Psalm 119:97). Dan zal je Zijn soevereine, vrijmakende kracht in jouw leven ervaren. Maar hoe kan het dan dat deze vrijheid zowel “definitief” als “in uitvoering” is? Het antwoord op deze vraag hopen we later te vinden.

maandag 14 december 2015

Vrijheid in Christus [1] Van wie ben jij een leerling?

Jezus dan zei tegen de Joden die in Hem geloofden: Als u in Mijn woord blijft, bent u werkelijk Mijn discipelen… (Johannes 8:31)

In Johannes 8:31-38 lezen we een kort fragment van een discussie tussen Jezus en de Joden. We zullen vers voor vers gaan kijken wat er gebeurt, wat er wordt gezegd, welke tegenwerpingen er zijn en wat de kernboodschap van het gedeelte is.

In dit eerste deel zullen we kijken naar vers 31 en nadenken over de volgende zaken:

De aanleiding: veel Joden geloven in Jezus.
Jezus’ voorwaarde: “Blijf in Mijn woord.”
Jezus’ conclusie: “Dan bent u werkelijk Mijn discipelen.”

Aanleiding: veel Joden geloven in Jezus
Allereerst de aanleiding voor wat Jezus zegt in vers 31. Johannes maakt er melding van dat verschillende Joden in Hem geloven. Hier is dus sprake van een groep mensen met potentiële volgelingen van Jezus.
Dit vormt de aanleiding voor het onderwijs dat Jezus geeft in de verzen 31-38. We moeten dit goed in de gaten houden.

Voorwaarde: “Als…”
Jezus heeft op dit moment dus geen woord voor ongelovigen, maar juist voor gelovigen. Zijn antwoord begint met een voorwaardelijk verband: Als u in Mijn woord blijft. Blijkbaar neemt Jezus het geloof van deze Joden niet zomaar voor zoete koek aan. Sterker nog: Hij weet exact wie werkelijk gelooft en wie de meelopers in de stoet zijn. Daarom begint Hij met dit voorwaardelijke woord. Waarom?

1. Om het verschil ook voor mensen zichtbaar te maken
Alleen Jezus weet wie echt geloven, maar door genade heeft God in Zijn Woord toetsstenen gegeven waarmee wij, als gebrekkige en beperkte mensen, kunnen onderzoeken of het geclaimde geloof van anderen ook echt is. Zo kunnen ook wij weten of mensen echt uit God geboren zijn of dat zij ons bedriegen. De eerste brief van de apostel Johannes gaat helemaal over deze materie.

2. Om te laten zien wat geloven in Hem werkelijk inhoudt
Ten tweede wil Jezus duidelijk maken wat het precies betekent wanneer mensen in Hem geloven. Zoals we net gezien hebben, horen er bepaalde kenmerken bij. Welke kenmerken komen er zoal bij kijken? Eén ervan komen we tegen in dit vers en later in de verzen die volgen.

3. Om een waarschuwing te geven
Naast de kenmerken van het geloof en toetsstenen voor medechristenen draagt het woord “als” ook een toon van waarschuwing. Er zit een oorzakelijk verband in. Als A op een bepaalde manier werkt, zal B gebeuren. Dat is hier net zo. Een waarschuwing wil mensen altijd behoeden voor gevaar en roept ons op om de zaken niet lichtzinnig aan te pakken.

Jezus’ antwoord: “Blijf in Mijn woord.”
Nu de inhoud van de voorwaarde. Jezus zegt: “Als jullie in Mijn woord blijven…” Dat is het eerste deel. Het blijven in het woord van Christus. Dat betekent: blijf bij wat Hij leert. Blijf bij wat Hij onderwijst. Blijf bij wat Hij van jou vraagt. Onze enige autoriteit in het leven is het gezaghebbende woord van Jezus Christus. Het is het Woord van God, de Bijbel. Dit is een gevoelig en verraderlijk punt voor ons. De christelijke wereld vandaag de dag bestaat uit ontelbare boeken, video’s, studiegidsen, cursussen, bekende voorgangers en conferentiedagen. We praten met elkaar en prijzen elkaar boeken of specifiek onderwijs aan. Maar… is dat het onderwijs van Jezus? Welk woord bewaren wij werkelijk? Dwaalleer kent zijn wegen. En hier is een belangrijk kenmerk hoe je het kan ontmaskeren: wanneer iemand een punt wil maken, krijg je als “onderbouwing” slechts één – of een half – vers gepresenteerd. Een bekend voorbeeld is 1 Petrus 2:24b, een vers dat welvaartsevangelisten graag proclameren voor genezing van ziekten. Lees vers 22 en 23 ook en de hele bewering wordt van tafel geveegd. Is dít het woord van Jezus? Nee, maar het maakt wel gebruik van het Woord van God. Als dwaalleer zo listig tot ons komt, hoe moeten we hier dan mee omgaan?

Jij en boeken: niet alles weggooien, maar toetsen
Ik pleit er niet voor dat we andere boeken onmiddellijk moeten weggooien. Als boekenliefhebber vind ik het prachtig om boeken te lezen en God kan ook beslist door werken van Zijn dienstknechten geweldige inzichten en verrijking van het geestelijke leven geven. Maar het is nog wat anders om jouw favoriete boeken bóven de Bijbel te plaatsen. En stiekem gebeurt dat heel veel. Want we hebben allemaal wat gelezen wat tot opbouw van ons geloof is geweest en we zijn van het boek gaan houden. En van de schrijver. Maar je zult naast de Bijbel nooit een volmaakt boek tegenkomen, ook al is het geschreven door de meest gerespecteerde christen die ooit heeft geleefd. Jezus vraagt niet of ik kan vertellen hoe een hoogleraar Theologie over een zaak denkt, of wat een bekende voorganger heeft onderwezen, maar Hij vraagt dat ik mijn leven inricht en keuzes maak op grond van Zijn Woord. En er komen momenten dat je een streep moet trekken: dít is aanvaardbaar en dát niet. Toets de inhoud en argumentatielijnen zorgvuldig aan de Bijbel. Jezus vraagt het van ons.

Jij en adviezen: niet alles opvolgen, maar laat Christus beslissen
Hetzelfde kan worden gezegd met betrekking tot adviezen die je krijgt. “Je moet dit boek eens lezen!” Of: “Je moet eens met broeder X praten.” Sorry, als Jezus het mij niet leert in Zijn Woord, ga ik er niet in mee. Dan kan ik wel boeken lezen en gesprekken voeren, maar uiteindelijk is Jezus Christus Degene Die het beslissende antwoord geeft. Natuurlijk is het raadzaam om met anderen van gedachten te wisselen, maar wanneer zij andere boeken sterker en vaker aanprijzen dan de Bijbel, gaat er iets mis. Laat je nooit wegsturen met het citaat van een Bijbelvers alleen. Onderzoek de context. Onderzoek wat God in dat gedeelte te zeggen heeft. En neem uiteindelijk dát Woord over.

Jij en omstandigheden: waarom we het woord van Christus moeten bewaren
We zijn gebroken mensen in een gebroken schepping. Dagelijks komen er ontzettend veel prikkels op ons af. We worden aan alle kanten omgeven door beelden, letters, geluiden en gebeurtenissen. Jezus weet dat wij snel geneigd zijn om in die omstandigheden te wisselen van stemming. Onverwachtse tegenvallers maken ons nerveus; een goed woord hernieuwt de moed; het afscheid van een dierbare zorgt voor verdriet; het verliezen van materiële of immateriële zaken maakt ons boos. Er gebeurt van alles op een doordeweekse dag en te midden van het tumult hebben we een vast kompas nodig om met dit alles om te gaan. Daarom vraagt Jezus van ons dat wij niet eenmaal in Zijn Woord zitten, maar er in blijven. Hij weet dat prikkels van buitenaf – “stemmen” die een andere boodschap afgeven dan Zijn Woord – ons gedachteleven zullen beïnvloeden en onze reactie oproepen in woord en daad. In een wereld van voortdurende prikkels en allerlei situaties die ons in verzoeking kunnen brengen, hebben we Zijn Woord nodig. Het is onmisbaar. We moeten van Hem blijven leren.

Jezus’ conclusie: “Dan bent u werkelijk Mijn discipelen.”
Hier wordt de andere kant van de voorwaarde belicht. Wie bij het onderwijs van Jezus alléén blijft, is écht een discipel van Hem. Wanneer Hij deze kant van de voorwaarde benoemt, is het zowel een kenmerk van trouwe volgelingen als een waarschuwing. Je kunt geen volgeling van Jezus zijn, wanneer je ander onderwijs of andere personen navolgt die in tegenspraak zijn met wat Jezus jou heeft willen leren. De apostel Johannes verwoordt dit ook in zijn brief:

“Laat wat u vanaf het begin gehoord hebt, in u blijven. Als in u blijft wat u vanaf het begin gehoord hebt, dan zult u ook in de Zoon en in de Vader blijven. En dit is de belofte die Hij ons heeft beloofd: het eeuwige leven. Deze dingen heb ik u geschreven met betrekking tot hen die u misleiden. En wat u betreft, de zalving die u van Hem heeft ontvangen, blijft in u, en u hebt het niet nodig dat iemand u onderwijst; maar zoals deze zalving u onderwijst met betrekking tot alle dingen – en die zalving is waar en geen leugen – en zoals ze u heeft onderwezen, zo moet u in Hem blijven. En nu, lieve kinderen, blijf in Hem, opdat wij vrijmoedigheid hebben, wanneer Hij geopenbaard zal worden, en niet door Hem beschaamd gemaakt worden bij Zijn komst. Als u weet dat Hij rechtvaardig is, dan weet u dat ieder die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is.”
(1 Johannes 2:24-29)

Het onderwijs van Jezus is genoeg. We hoeven niet méér te ontvangen en met minder kunnen wij niet. We kunnen uit dit gedeelte opmaken dat de apostel Johannes de woorden van Jezus in Johannes 8:31 goed in zijn hart heeft opgeborgen. Hij is hier het duidelijke praktijkvoorbeeld van wat Jezus wilde communiceren. En zo moeten ook wij omgaan met Gods Woord in ons leven. Grondige studie, nauwkeurige exegese, in afhankelijkheid van God Zelf door het gebed, zijn onmisbare elementen die gegarandeerd zullen bijdragen aan een evenwichtige behandeling van Christus’ onderwijs.

Wil de echte volgeling van Jezus opstaan en volgen?
Een leerling van Jezus ben je voor de rest van je leven. Je gaat de weg achter Hem aan. Je volgt. Je hoort Hem spreken. En ja, je hoort ook andere stemmen spreken. Welke stem volg jij? Achter wie ga jij aan? Het is elke dag weer beginnen bij Gods Woord. Verder bouwen op het fundament dat Christus aan het kruis heeft gelegd. De genezing van de ziel is daar geschonken, veiliggesteld. We mogen en kunnen leren wat Hij wil. We kunnen gaan leven wat Hij van ons vraagt. Zijn Woord is onze bescherming in een onrustige en duistere wereld. Voor welke keuze je ook staat, welke stemmen er ook klinken: laat Christus het laatste en beslissende woord hebben. Hij vraagt het van jou en mij. In de volgende delen zullen we zien waarom Hij dit uitdrukkelijk van ons vraagt.


Lees de hele serie verder:
Christus' krachtige waarheid
Bedreiging of uitnodiging?
De kern van ons probleem
Eeuwige vrijheid bij God Zelf
Zekere, definitieve vrijheid
De dreiging tegen Jezus
De Bron van Jezus

Blogarchief