Het hart van het christelijk geloof heeft alles te maken met het begrip gerechtigheid. De mens is moreel verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Hij moet gerechtigheid bezitten om voor God te kunnen verschijnen, zonder veroordeeld te worden. God kan geen ongerechtigheid in Zijn tegenwoordigheid toestaan; Hij is volmaakt in Zijn heilige karakter. Deze waarheid is pijnlijk, beangstigend en bedreigend voor ons allemaal. Wij bezitten namelijk geen volmaakte gerechtigheid. Als wij voor God verschijnen in de staat waarin wij zijn geboren – onvolmaakt, opstandig, liefhebbers van het kwaad – dan zal Gods rechtvaardige oordeel ons eeuwige lot zijn.
Het najagen van gerechtigheid
Op het eerste gezicht lijkt dit een troosteloze boodschap – God vraagt iets van mij dat geen mens heeft! Hij eist volmaakte gerechtigheid, en ik kan het Hem niet aanbieden; niemand kan het Hem aanbieden.
Als het hierbij bleef, zou de Bijbelse boodschap inderdaad pessimistisch zijn. Maar de boodschap eindigt hier niet. De gerechtigheid die wij nodig hebben om voor God te kunnen verschijnen – en die we in onszelf niet hebben – is verkrijgbaar. We kunnen de gerechtigheid ontvangen om rechtvaardig voor God te verschijnen.
De cruciale vraag is natuurlijk: hoe verkrijg ik deze gerechtigheid? In Romeinen 9:30-31 schetst Paulus een paradoxaal contrast:
“Wat zullen wij dan zeggen? Dit: dat de heidenen, die geen gerechtigheid hebben nagejaagd, gerechtigheid verkregen hebben, gerechtigheid echter die uit het geloof is. Maar Israël, dat de wet van de gerechtigheid najaagde, is aan de wet van de gerechtigheid niet toegekomen.”
Wat is hier zo paradoxaal aan? Dit: het Verbondsvolk Israël, dat door God uit Egypte is bevrijd en onder leiding van Mozes en Jozua naar het beloofde land is geleid – het volk dat Gods “verbonden en de wetgevingen en de eredienst en de beloften” ontvangen heeft (Romeinen 9:4) – heeft geen gerechtigheid verkregen.
En de heidenen, mensen uit de volken waar God geen bijzondere verbondsrelatie mee heeft, hebben de gerechtigheid wel verkregen.
Wat is hier misgegaan? Paulus vervolgt zijn betoog in Romeinen 9:32:
“Waarom niet [waarom heeft Israël de gerechtigheid niet verkregen]? Omdat zij die niet uit het geloof zochten, maar als uit werken van de wet. Want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, zoals geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een struikelblok. En: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.”
Paulus legt uit dat het volk Israël de wet heeft misbruikt als een ladder om op te klimmen naar Gods aanvaarding. Opvallend is dat Paulus over de heidenen schrijft dat zij de gerechtigheid niet hebben nagejaagd, maar dat Israël de wet van de gerechtigheid najaagde. Israël heeft de wet nagejaagd als middel om met de eigen verworven en onvolmaakte gerechtigheid voor God te verschijnen. De conclusie die Paulus in Romeinen 10:1-2 verbindt aan deze poging om rechtvaardig voor God te verschijnen, liegt er niet om:
“Broeders, de oprechte wens van mijn hart en mijn gebed tot God voor Israël is gericht op hun zaligheid. Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht.”
Israël is een buitengewoon bevoorrecht volk. God verkoos dit volk als eigendom voor Hemzelf. Hij heeft verbonden met hen gesloten; Hij heeft hen geleid uit het slavenhuis van Egypte. Hij is Zelf onder dit volk komen wonen als Mens – “de zaligheid is uit de Joden” (Johannes 4:22). En toch, toch hebben zij niet de gerechtigheid verkregen die nodig is om voor God te bestaan.
Geloof in Christus ontvangt de gerechtigheid van God
Paulus noemt de Israëlieten “ijverig, maar niet met het juiste inzicht.” Welk inzicht missen zij? Waarom verkrijgt een mens geen volmaakte gerechtigheid door de werken van de wet te doen? Het antwoord lezen we in Romeinen 10:3:
“Omdat zij immers de gerechtigheid van God niet kennen en een eigen gerechtigheid tot stand proberen te brengen, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen.”
Merk op dat Paulus hier de gerechtigheid van God tegenover de eigen gerechtigheid van de Israëlieten plaatst. Hij noemt de inspanning van mensen om met eigen gerechtigheid rechtvaardig voor God te kunnen verschijnen ijver zonder inzicht. Waarom? Omdat het een nutteloze poging is. Je kunt je volledig inspannen voor een totaal nutteloze zaak. Het heeft geen nut om eigen gerechtigheid te verwerven door de werken van de wet te doen. God vraagt niet om mijn gerechtigheid; Hij vraagt om Zijn gerechtigheid. Paulus schrijft dat Israël zich niet heeft onderworpen aan Gods gerechtigheid. Het is niet fout om jezelf in te spannen voor gerechtigheid, maar het is wel dodelijk als jij je hierbij niet onderwerpt aan Gods gerechtigheid. Welke gerechtigheid bedoelt Paulus hier? Lees Romeinen 10:4 maar:
“Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft.”
Jezelf onderwerpen aan Gods gerechtigheid betekent het opgeven van jouw inspanningen om met eigen gerechtigheid gerechtvaardigd te worden voor God. Je stopt met het doen van goede werken om door God aanvaard te worden. Het betekent dat je volledig vertrouwt op de gerechtigheid van God, die in Jezus Christus geopenbaard is. Christus leefde het volmaakte leven dat ik heb moeten leven en stierf de dood die ik had moeten sterven. Op het kruis van Golgotha zag God mijn zonde en mijn ongerechtigheid en legde dit alles op Zijn Zoon. Wanneer ik mij door het geloof in Christus onderwerp aan Gods gerechtigheid, ziet God de volmaakte gerechtigheid van Jezus in mij. Hier klopt het hart van het Evangelie!
Volhardend geloof: jezelf blijven onderwerpen aan de gerechtigheid van God
Het is nodig dat wij als christenen de kern van het Evangelie – Christus voor ons en niet mijn gerechtigheid, maar Zijn gerechtigheid – iedere dag voor ogen houden. Waarom? Omdat we anders net als de Israëlieten dreigen te worden – “ijverig, maar niet met het juiste inzicht.” De Bijbel is glashelder over de waarheid dat een mens niet gerechtvaardigd wordt door de werken van de wet, maar de Bijbel is net zo duidelijk over een geloof zonder goede werken – of, om in de termen van Romeinen 9:30-10:4 te blijven spreken: een geloof zonder werken van gerechtigheid – dat is dood (Jakobus 2:14-26).
Ik weet niet wat een dergelijke boodschap met jou doet, maar het kan zomaar zijn dat het je schrik aanjaagt en dat je gebukt gaat onder getob en onzekerheid over je eigen geloof: “Heb ik wel genoeg goede werken? En wanneer zijn goede werken goed? Kan ik op de Dag van het Oordeel wel met vrijmoedigheid voor Jezus Christus verschijnen? Zal ik op die Dag echt rechtvaardig bevonden worden?”
Ik ben ervan overtuigd dat het noodzakelijk is dat in de levens van Gods kinderen goede werken geopenbaard zullen worden op de Dag van Christus’ wederkomst. Ik ben echter huiverig voor de pastorale gevolgen als we de noodzakelijke aanwezigheid van goede werken gaan overbenadrukken, waardoor mensen geestelijk verkrampt raken. Dit zal waarschijnlijk leiden tot meer slechte dan goede werken.
Gods Kerk heeft deel gekregen aan de verlossing door zich te onderwerpen aan Zijn geopenbaarde gerechtigheid in Jezus Christus. En de Kerk zou haar bestaansrecht verliezen indien zij zich de gerechtigheid buiten Christus om zou gaan zoeken. Ook christenen dienen zich elke dag te onderwerpen aan de gerechtigheid van God, in Christus.
De Dag van het Oordeel openbaart het fundament
Misschien vraagt iemand nu: “Maar hoe zit het dan met de goede werken van gelovigen? We zijn toch geroepen om God te verheerlijken met goede werken?” Jazeker, dat zijn we. Het is echter van levensbelang om het principe van Gods oordeel bij Christus’ wederkomst te begrijpen. De Dag van het Oordeel zal openbaren of wij ons werkelijk hebben onderworpen aan de gerechtigheid van God. De cruciale vraag op de Dag van het Oordeel is deze: “Heb jij je onderworpen aan de gerechtigheid van God? Heb jij Christus door het geloof ontvangen als jouw volmaakte gerechtigheid?” Die vraag zal gesteld en beantwoord worden. Hoe gebeurt dit? Door te kijken naar de werken. De vraag naar het geloof zal worden beantwoord met de geopenbaarde werken. Waarom is dat? De London Baptist Confession of Faith uit 1689 plaatst de goede werken van gelovigen in het juiste perspectief. De eerste paragraaf rekent af met de “ijver zonder het juiste inzicht” waar Paulus over schrijft in Romeinen 10:2:
“Good works are only those works that God has commanded in his holy Word. Works that do not have this warrant are invented by people out of blind zeal or on a pretense of good intentions and are not truly good.”
In paragraaf 2 lezen we over het fundament van de goede werken:
“These good works, done in obedience to God’s commandments, are the fruit and evidence of a true and living faith. Through good works believers express their thankfulness, strengthen their assurance, build up their brothers and sisters, adorn the profession of the gospel, stop the mouths of opponents, and glorify God. Believers are God’s workmanship, created in Christ Jesus for good works, so that they bear fruit leading to holiness and have the outcome, eternal life.”
Goede werken komen voort uit een levend geloof. God zal op de Dag van het Oordeel openbaren of het geloof van belijdende christenen een levend geloof is geweest. Levend geloof wordt bewezen door goede werken.
De fout die we nu kunnen maken, is dat we met “ijver zonder inzicht” en op geforceerde wijze goede werken proberen te produceren. Immers, op de Oordeelsdag moeten deze goede werken te vinden zijn. Wie goede werken mee kan brengen op de Dag van het Oordeel, is safe. Toch?
Goede werken zijn als de zuivere klank van een muziekinstrument
Het beeld van goede werken als de vruchten aan een boom is een bekend beeld uit de Bijbel (Mattheüs 7:15-20). Misschien is het volgende voorbeeld verhelderend.
Als iemand jou zou vragen om een goed geluid van een akoestische gitaar te produceren, wat is daar dan voor nodig? Natuurlijk, een gitaar. Maar wat is ervoor nodig om een gitaar te maken? Hout voor de klankkast, mahonie of ceder voor de hals, snaren van nylon of metaal en stemknoppen om de snaren op de juiste spanning te brengen. Alle materialen moeten worden samengevoegd en de juiste spanning, lengte en dikte hebben om een goed gitaargeluid te kunnen produceren. Je zou kunnen zeggen: het juiste materiaal maakt de klank goed. Het fundament maakt de klank. Is het fundament onzuiver, dan is de klank onzuiver. Zo is het ook met goede werken. Als de bron van onze goede werken – denk terug aan de ijver zonder inzicht! – onzuiver is, zullen ze niet als goede werken geopenbaard worden bij Christus’ komst.
De Oordeelsdag zal openbaren of ons fundament juist is. Daarom is het belangrijk om oog te hebben voor de goede werken (want deze openbaren ons fundament), maar is het nóg belangrijker oog te hebben voor ons fundament (want zonder goed fundament geen verlossing). Als wij willen dat ons leven de zuivere en heerlijke klanken van het Evangelie laat klinken, dan dienen we onszelf te blijven onderwerpen aan de gerechtigheid van God en om ons te blijven voeden met Jezus Christus.
De Oordeelsdag: wereldwijde gerechtigheid tot eer van God
Het doel van de Oordeelsdag is dat het fundament van ons leven wordt geopenbaard. Het is een grote misvatting te denken dat de mens centraal staat op de Oordeelsdag. Nee – het Lam, Dat geslacht is, de Leeuw van Juda, Gods Zoon, de Heere Jezus Christus, zal op die Dag het stralende Middelpunt zijn. Zelfs de goede werken van Gods kinderen zullen getuigen van Christus. Daarom is de vraag op de Oordeelsdag niet: “Heb je goede werken?” De vraag is: “Op welk fundament zijn jouw werken gebouwd?”
Wanneer we denken aan de Dag van het Oordeel, moet ons hart sneller gaan kloppen vanwege gerechtigheid van God in Christus. Christenen mogen de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen nooit uit het oog verliezen. Ze moeten het blijven koesteren. Ze moeten het blijven verkondigen – ook aan zichzelf. Wie zichzelf niet wil onderwerpen aan de gerechtigheid van God, gaat voorbij aan Christus. Een miljoen goede werken buiten Christus om kunnen het verwerpen van de volmaakte gerechtigheid van Gods Zoon nooit compenseren. Wie dat doet, verwerpt Gods verlossende genade. Zo iemand kan nog zo ijverig zijn, maar doet dit zonder inzicht.
Woordverkondiging Lucas 17:20-37, Christengemeente Bruchem op 20 oktober 2019
Inleiding: Vanmorgen klinkt een aansporing naar aanleiding van een gedeelte uit de Schrift dat spreekt over de verwachting van de komst van Gods Koninkrijk. En als wij het hebben over de komst van Gods Koninkrijk, dan moeten wij ons realiseren dat alle christelijke geloofsbelijdenissen, op grond van de Bijbel, altijd hebben gesproken in termen van verlossing en oordeel. Als het gaat over de wederkomst van Christus, is de Bijbel zwart-wit. Er wordt een scheiding aangebracht die voor de mens confronterend is. Enerzijds is daar de belofte van eeuwige vreugde, eeuwige heerlijkheid en voor eeuwig in de tegenwoordigheid van Christus mogen zijn. Anderzijds is daar die dreigende waarschuwing: als je geen deel hebt aan deze beloften door het geloof in de Heere Jezus Christus, zul je voor eeuwig onderworpen zijn aan de toorn van God, die Hij in Zijn rechtvaardigheid over jou zal doen komen – niet alleen omdat je gezondigd hebt, maar ook omdat je hebt geweigerd Christus te ontvangen als Verzoening voor de zonde. Met andere woorden: Wie Christus afwijst, zondigt in het kwadraat.
Ik wil met u lezen uit Lucas 17:20-37:
“En toen Hem door de Farizeeën gevraagd werd, wanneer het Koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun en zei: Het Koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze. En men zal niet zeggen: Zie hier of zie daar, want, zie, het Koninkrijk van God is binnen in u. En Hij zei tegen de discipelen: Er zullen dagen komen dat u ernaar verlangen zult één van de dagen van de Zoon des mensen te zien, en u zult die niet zien. En zij zullen tegen u zeggen: Ziehier of ziedaar is Hij. Ga er niet heen en ga er niet achteraan. Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag. Eerst moet Hij echter veel lijden en verworpen worden door dit mensengeslacht. En zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen. Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk en zij werden ten huwelijk gegeven tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de zondvloed kwam en hen allen om deed komen. Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om. Evenzo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden. Wie op die dag op het dak zal zijn, met zijn huisraad in huis, moet niet naar beneden gaan om het mee te nemen. En wie op de akker is, moet evenmin terugkeren naar wat hij achterliet. Denk aan de vrouw van Lot. Wie zijn leven zal proberen te behouden, zal het verliezen. En wie het zal verliezen, zal het behouden. Ik zeg u: In die nacht zullen er twee op één bed zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.
Twee vrouwen zullen samen malen. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. Twee zullen er op de akker zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. En zij antwoordden en zeiden tegen Hem: Waar, Heere? En Hij zei tegen hen: Waar het lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.”
Zoals gezegd, gaan we het vanmorgen hebben over de verwachting van de komst van Gods Koninkrijk. Ik wil met u kijken naar vijf aspecten die in dit gedeelte naar voren komen:
1. Verwacht géén tekenen (vers 20-21)
2. Verwacht misleiding (vers 22-24)
3. Verwacht de gekruisigde Christus (vers 25)
4. Verwacht het oordeel (vers 26-30)
5. Verwacht de eeuwigheid (vers 31-37)
1. Verwachte géén tekenen (vers 20-21)
Zoals u kunt horen, mogen en moeten we als christenen – op grond van Lucas 17:20-37 – vier dingen verwachten. En als u goed naar mij geluisterd hebt, dan hebt u ook gehoord dat we iets ook niet moeten verwachten. En daar wil ik mee beginnen.
Het is namelijk zo dat de vraag die Jezus krijgt, met betrekking tot de komst van Gods Koninkrijk, wordt gesteld door Farizeeën. Kijk maar naar het begin van vers 20:
“En toen Hem door de Farizeeën gevraagd werd, wanneer het Koninkrijk van God zou komen…”
Voor de context is het van belang dat ik laat zien waar deze vraag vandaan komt. Kortgezegd komt het hier op neer: Christus begon Zijn bediening toen een Romeinse vazalkoning over Galilea regeerde, Romeinse stadhouders heersten over Judea en het Judaïsme – de Joodse godsdienst – vermengd was met het hellenisme. Het is in deze context, dat de Farizeeën de vraag over de komst van Gods Koninkrijk stellen. Deze vraag leefde echt. Er werd door rabbi’s gediscussieerd over de vraag of Gods Koninkrijk onverwachts en krachtig zou doorbreken, of dat het Koninkrijk van God zou komen wanneer de Joden zich zouden bekeren. Als we de politieke context van het Israël in die tijd in gedachten houden, is deze vraag niet zo gek.
En toch is de vraag ook wél gek. Ik zal u laten zien waarom. Bladert u voor een ogenblik naar Lucas 11. In Lucas 11:14-23 lezen we dat Christus een demon uitdrijft. De reactie van de mensen is verschillend; de één is niet overtuigd en vraagt om een teken uit de hemel en een ander beweert dat Jezus de demon kan uitdrijven door de macht van satan. In de reactie die Jezus vervolgens geeft, in vers 17-20, laat hij zien hoe absurd deze laatste reactie is:
“Ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en een huis dat tegen zichzelf verdeeld is, valt. Als nu ook de satan tegen zichzelf verdeeld is, hoe kan zijn rijk dan standhouden? Want u zegt dat Ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf. Als Ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf, door wie drijven uw zonen hen dan uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn. Maar als Ik door de vinger van God de demonen uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God bij u gekomen.”
Lucas 17:20 is in het licht van dit gedeelte – uit Lucas 11:14-23 – ronduit schokkend. Vergeet niet dat de beschuldiging aan het adres van Jezus, dat Hij demonen uitdrijft door satan zelf, in Mattheüs 12 wordt gelijkgesteld met de zonde tegen de Heilige Geest.
De omstanders – en geloof mij: daar zitten óók Farizeeën en Schriftgeleerden tussen – krijgen het hier in de schoot geworpen! Christus zegt: “Als Ik door de vinger van God de demonen uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God bij u gekomen.”
En nu, zes hoofdstukken verder, klinkt deze vraag: “Kunt u ons vertellen wanneer Gods Koninkrijk komt?” Toepassing: Als u wilt weten hoe u de Heere Jezus tot zwijgen moet brengen, dan moet u de leerschool van de Farizeeën volgen. Er zijn mensen die stellen dat “Jezus niet tegen hen spreekt.” Jezus “zegt niks.” Jezus “geeft geen teken.” Christus spreekt wel, maar zij luisteren niet. Dat is het hele punt hier. Christus spreek! Hij heeft gesproken; Hij spreekt 1930 bladzijden als u dit boek leest. En u beweert dat Hij niks zegt? Laat mij u dit zeggen: als u beweert dat u de Bijbel leest en dat Christus is gestopt met spreken, dan kampt u met hetzelfde probleem als de Farizeeën. De woorden van Christus worden spaarzaam als er niet naar Hem geluisterd wordt. De Farizeeën hebben te horen gekregen wat ze hadden kunnen weten. Verder doet Christus er het zwijgen toe. De zwijgzaamheid van Christus is het oordeel over ongeloof. Onthoud dit: Christus is niet gestopt met spreken, u bent gestopt met luisteren. En geef Christus eens ongelijk – u moet Hem sowieso nooit ongelijk geven! – wanneer Hij meer zwijgt dan spreekt vanwege uw slechte luistergedrag. Als u koppig vasthoudt aan uw eigen gelijk en als u uw opvattingen en plannen en gedachten niet wilt toetsen aan de Schrift, wat heeft Hij u dan nog te zeggen?
Dan iets anders. Christus stelt dat het Koninkrijk niet op waarneembare wijze komt. Er gaan geen tekenen aan vooraf. We kunnen geen grip krijgen op de komst van Gods Koninkrijk door een draaiboek met allerlei “eindtijdgebeurtenissen” te maken. In plaats daarvan zegt Christus in vers 21:
“En men zal niet zeggen: Zie hier of zie daar, want, zie, het Koninkrijk van God is binnen in u.”
Hier moet ik een opmerking maken over de vertaling: Christus kan nooit bedoelen dat Gods Koninkrijk in de Farizeeën aanwezig is. Dat is onmogelijk. Het Koninkrijk van God is niet aanwezig in mensen die Jezus niet erkennen als de Gezalfde van God. Christus kan dus onmogelijk bedoelen dat Gods Koninkrijk aanwezig is in Farizeeën die Hem niet erkenden als Gods Messias. In plaats daarvan moeten we zeggen: “Het Koninkrijk van God is binnen uw bereik.” Toen kon dat in letterlijke zin worden begrepen, omdat de Heere Jezus fysiek bij hen aanwezig was.
Dit maakt duidelijk dat Gods Koninkrijk Christus-gecentreerd is. Het Koninkrijk is Christocentrisch. Het feit dat Jezus de titel Zoon des Mensen op Zichzelf betrekt – een term uit Daniël 7:13-14 – wijst op Zijn identiteit als Messias. Overigens is het ook zo dat de term Zoon des Mensen politiek gezien minder beladen was dan een titel als “Messias” of “Zoon van David.” Dit is de boodschap die keer op keer in het Nieuwe Testament klinkt: Wie Gods Koninkrijk binnen wil gaan, kan niet om de Heere Jezus heen. De boodschap van Jezus aan de Farizeeën is hier: “Stop met het zoeken naar tekenen! Ga niet af op de wonderen en tekenen, kom naar Mij!” Toepassing: En op grond van Gods Woord kan ik dat ook deze morgen zeggen: als u of jij niet in de Heere Jezus gelooft, speur dan niet naar wonderen en tekenen, maar ga naar Hém!
Ik denk dat het een reëel gevaar voor christenen is, dat we afdrijven van het Centrum van Gods Koninkrijk – en dat is de Drie-enige God Zelf – en ons gaan richten op de vruchten van dat Koninkrijk. Vruchten horen erbij, absoluut. Maar ze zijn niet het fundament van Gods Koninkrijk. Ik kom zo nog verder te spreken over dit fundament.
2. Verwacht misleiding (vers 22-24)
Als Christus de Farizeeën heeft toegesproken, wendt Hij Zich tegen Zijn discipelen. Dat lezen we in vers 22-24:
“En Hij zei tegen de discipelen: Er zullen dagen komen dat u ernaar verlangen zult één van de dagen van de Zoon des mensen te zien, en u zult die niet zien.
En zij zullen tegen u zeggen: Ziehier of ziedaar is Hij. Ga er niet heen en ga er niet achteraan.
Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag.”
Net hebben we gezien wat we niet moeten verwachten, namelijk waarneembare tekenen. Tegen zijn discipelen zegt Christus nu dat zij iets wel moeten verwachten, namelijk misleiding.
En ik vond de combinatie tussen vers 22 en 23 eerst best vreemd. Vers 23 spreekt over het verlangen van de discipelen:
“En Hij zei tegen de discipelen: Er zullen dagen komen dat u ernaar verlangen zult één van de dagen van de Zoon des mensen te zien, en u zult die niet zien.”
En in vers 23 klinkt ineens de waarschuwing:
“En zij zullen tegen u zeggen: Ziehier of ziedaar is Hij. Ga er niet heen en ga er niet achteraan.”
En dan kijk ik naar zo’n tekst en dan vraag ik mij af: “Wat is het verband tussen het verlangen van Christus’ discipelen en de waarschuwing die Jezus geeft?” Het verband tussen vers 23 en 24 is dat we ervoor moeten oppassen dat een verlangen niet zó sterk wordt, dat we daardoor genoegen gaan nemen met dat wat niet echt is, dat wat nep is.
Toepassing: Broeders en zusters, het is een belangrijke les die de Heere Zijn discipelen – en via Lucas ook ons – leert: een sterk verlangen belemmert het onderscheidingsvermogen. Als een verlangen zó sterk wordt, dat het uw leven gaat beheersen, bent u sneller vatbaar voor misleiding. Want u zult dan elk signaal en elk teken en elk bericht willen geloven dat wijst op een naderende vervulling van deze verlangens. Dat is met betrekking tot de wederkomst van Jezus ook zo. Er zijn in de geschiedenis verschillende mensen geweest die beweerden de Messias te zijn. Onlangs was de zogenaamde Kerk van de Almachtige God in het nieuws. Dit is een Chinese sekte, die beweert dat de wederkomst van Jezus al heeft plaatsgevonden. Wees waakzaam, broeders en zusters! Toets uw verlangens, en breng ze in overeenstemming met het Woord van God. Als een bepaald verlangen ongezond sterk wordt, kan er twee dingen gebeuren: óf u volgt misleiders die inspelen op dat verlangen, óf u gaat de Bijbel lezen en interpreteren vanuit dat verlangen. Beiden zijn gevaarlijk. Óf de Bijbel heerst over uw verlangens, óf uw verlangens heersen over de Bijbel.
Christus waarschuwt Zijn discipelen dat Zijn komst in heerlijkheid in geografisch opzicht niet gefaseerd is. De wederkomst van Christus is een kosmisch gebeuren – de hele wereld zal het zien. Denk hier eens over na – de hele wereld! Als de Heere Jezus terugkomt, zal iedereen Hem zien. Iedereen! “Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag.” Van oost tot west en van noord tot zuid: iedereen zal Christus zien verschijnen. Christus komt niet zoals Hij de eerste keer op aarde kwam: de eerste keer moest een ster aan de hemel de weg wijzen naar de plek waar het Koningskind was geboren. De eerste keer moesten Zijn ouders met Hem op de vlucht voor Herodes. Dat is bij Zijn wederkomst heel anders! Niemand hoeft Hem te zoeken, want iedereen zal Hem zien. En Hij zal niet vluchten voor Zijn vijanden; het is juist andersom – Zijn vijanden proberen zich te verbergen voor Hem. Toepassing: Dus, nogmaals: wees waakzaam. Geloof niemand die beweert dat de Messias is teruggekomen en dat je Hem eerst moet zoeken voordat je Hem kunt vinden. Toets alles op grond van de Bijbel. Luister naar het Woord van Christus. Wees bereid om te zwijgen, zodat Hij kan spreken. U bent geroepen om Christus te volgen. John Flavel schrijft: “De besten onder de mensen zijn op zijn best ook maar mensen; zij hebben hun fouten en gebreken, die zij ruiterlijk zullen erkennen. En waar zij verschillen van Christus, is het onze plicht te verschillen van hen.” U moet met een vaste blik gericht zijn op Jezus. Staar uzelf niet blind op andere mensen, maar houd het oog gericht op Jezus, de “Leidsman en Voleinder van het geloof” (Hebreeën 12:2).
3. Verwacht de gekruisigde Christus (vers 25)
Dit brengt ons bij vers 25. Vers 25 lijkt in eerste instantie een vreemd vers. Want terwijl Christus Zijn discipelen onderwijst over de komst van Gods Koninkrijk, zegt Hij:
“Eerst moet Hij echter veel lijden en verworpen worden door dit mensengeslacht.”
Terwijl Christus eerst een geweldig perspectief schildert voor de discipelen – de wederkomst in heerlijkheid, waar de hele wereld getuige van zal zijn en waar de discipelen naar verlangen – zegt Hij, ogenschijnlijk uit het niets dat de Zoon des Mensen “eerst veel moet lijden en verworpen worden door dit mensengeslacht.” Waarom zegt Hij dat hier? Is dit niet een hele vreemde opmerking?
Nee.
Let op het woord moet. Christus moet veel lijden. Christus moet verworpen worden. Er is geen andere weg. En dan volgt de onvermijdelijke vraag: “Waarom moet dat?”
Laat mij deze vraag beantwoorden met de woorden van Paulus uit Kolossenzen 1:12-14:
“Daarbij danken wij de Vader, Die ons bekwaam heeft gemaakt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht. Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van zonden.”
In deze tekst legt Paulus op schitterende wijze uit wat er is gebeurd toen Christus leed en stierf. U vraagt: “Wat is de relatie tussen het kruis van Christus en het Koninkrijk van God?” Paulus geeft het antwoord: het kruis van Christus is de toegangspoort van Gods Koninkrijk. Het kruis van Christus is niet alleen de poort van Gods Koninkrijk; het is het fundament. De poort van Gods Koninkrijk zou nooit geopend kunnen worden zonder kruis, want het kruis is de toegangspoort! En wanneer u zich vastklampt aan dit kruis, dan treedt u Gods Koninkrijk binnen. En volgens Paulus betekent dat drie dingen:
(1) Wie het Koninkrijk van God is binnengegaan, heeft vergeving van zonden ontvangen (Kolossenzen 1:14). De schuld van de zonde is weggedaan; de zonden zijn vergeven.
(2) Wie het Koninkrijk van God is binnengegaan, is getrokken uit de macht van de duisternis (Kolossenzen 1:13). De macht van de zonde is gebroken.
(3) Wie het Koninkrijk van God is binnengegaan, heeft deel aan de erfenis van de heiligen in het licht (Kolossenzen 1:12). De christen zal ooit worden bevrijd van de aanwezigheid van de zonde.
Toepassing: Broeders en zusters, hier komen we bij de kern van het leven in Gods Koninkrijk. Als wij door het geloof in de Heere Jezus Christus één zijn geworden met Hem, als wij door het kruis Gods Koninkrijk zijn binnengegaan, dan zijn al deze drie dingen ons deel. In Christus zijn al deze zegeningen voor u en voor mij.
Wat betekent dit alles voor het leven in Gods Koninkrijk? Leven in Gods Koninkrijk betekent dat wij in eenheid met Christus leven onder Zijn heerschappij. Het leven in Gods Koninkrijk wordt in feite gekenmerkt door twee woorden: eenheid en afhankelijkheid. Door één te zijn met Christus ontvang ik vergeving van al mijn zonden – en dat niet alleen: ik ontvang ook de volmaakte gerechtigheid van Hém.
Door één te zijn met Christus deel ik in de overwinning die Hij heeft behaald over de zonde en satan. Dit betekent dat de zonde in mijn leven progressief verslagen zal worden. De zonde woont nog wel in mij, maar heeft dankzij de eenheid met Christus geen macht meer over mij. Elke dag leren we om in de voetsporen van Christus te gaan en leren we te vertrouwen op Zijn Woord en leren we gehoorzaam te zijn aan Hem.
Door één te zijn met Christus deel ik in de overwinning die Hij heeft behaald over de dood. Als ik sterf, leef ik – voor eeuwig met Hém. En hoe! Volmaakt, zonder zonde.
Vergeet dit nooit, broeders en zusters – en als u werkelijk kinderen en discipelen van Christus bent, dan zult u dit nooit vergeten: Geen Koninkrijk zonder kruis.
Ik hoop dat u de ernst van deze woorden begrijpt. Ik hoop dat uw begrip en het verstaan van het kruis van Christus – voor zover dit te doorgronden is – diep gaan. Ik hoop dat u het kruis ziet in verhouding tot Gods Koninkrijk. Ik hoop dat u ziet dat het kruis van Christus een werkelijk, historisch monument is – een monument, opgericht van deze machtige verlossingsdaad. Het kruis is het monument van goddelijk oordeel en goddelijke vrijspraak: Hij voor ons. Christus voor ons. Het kruis, broeders en zusters, is geen plek waar wij ons op de borst kunnen kloppen. Het kruis is het monument waar wij geconfronteerd worden met onze zonde, en onze onwaardigheid. En tegelijkertijd worden we herinnerd aan de onbegrijpelijke liefde, barmhartigheid en genade van God.
4. Verwacht het oordeel (vers 26-39)
En hoe vreemd het oog mag klinken: het kruis van Christus, Gods monument voor het machtige verlossingswerk van Zijn Zoon, is enerzijds de plek waar de plek waar het oordeel door Hem gedragen is. Anderzijds is het kruis ook de heenwijzing naar het definitieve oordeel bij Christus’ wederkomst. We lezen in vers 26-30:
“En zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen.
Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk en zij werden ten huwelijk gegeven tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de zondvloed kwam en hen allen om deed komen.
Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden.
Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om.
Evenzo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.”
De Heere Jezus noemt hier twee momenten waarop God Zijn oordeel heeft voltrokken: de zondvloed en het vernietigen van Sodom en Gomorra. Christus zegt hier als het ware: Kijk goed naar de omstandigheden waarin Gods oordeel werd voltrokken. Zó zal het ook zijn op de Dag dat de Zoon des Mensen geopenbaard zal worden.”
En wat lezen we over die omstandigheden? De omstandigheden zijn opvallend normaal. Kijk maar eens naar de kenmerken die Jezus noemt:
• Mensen eten en drinken (vers 27a, 28a)
• Mensen trouwen (vers 27b)
• Mensen drijven handel en werken (vers 28b)
Dit waren de omstandigheden toen de zondvloed kwam en toen God een einde maakte aan Sodom en Gomorra. Wat heeft dit ons te zeggen? Boven alles één ding: Gods oordeel komt over deze wereld op een moment dat de wereld het niet verwacht. Gods oordeel zal de wereld overvallen. Het hoeft ons in dit opzicht niet te verbazen dat de Heere Jezus even verderop in het Lucasevangelie de vraag stelt: “Maar zal de Zoon des Mensen, als Hij komt, wel het geloof op de aarde vinden?” (Lucas 18:8)
In het normale, in het alledaagse breekt God in. De hemel scheurt open, Gods Zoon verschijnt in ontzagwekkende heerlijkheid, en de legers van de hemel volgen Hem. Toepassing: Broeders en zusters, verwacht u Gods oordeel over deze wereld? Verwacht u het moment dat ik zojuist verwoord heb? Leg uw levens eens naast de normale omstandigheden die Christus in vers 27 en 28 noemt. U hebt genoeg te eten en te drinken, u wordt eens in de zoveel tijd uitgenodigd voor een feestje. U bent misschien getrouwd. En ik hoop van harte dat u ook gelukkig getrouwd bent! U houdt van uw man of vrouw en brengt veel tijd door samen. En op het gebied van werk of een hobby bent u ook druk bezig. Niks mis mee. Dit zijn allemaal zegeningen die God u heeft geschonken; geniet ervan met ongeremde dankbaarheid! En tegelijkertijd wil ik u deze vraag stellen: beseft u met al deze zegeningen in de hand dat Christus zal verschijnen? Zorg ervoor dat al deze normale zaken van het leven het zicht op Christus’ komst niet verduisteren. Als dat gebeurt, deelt u in hetzelfde lot als degenen die zich buiten de ark en binnen de poorten van Sodom en Gomorra bevonden. Toepassing: Ik wil u nog een waarschuwing meegeven, broeders en zusters. We leven in een tijd waarin mensen zich steeds vijandiger en agressiever keren tegen het Evangelie van Jezus Christus en tegen de Kerk van Christus. Dat zien we om ons heen gebeuren. Ik ben ervan overtuigd dat dit alleen maar erger zal worden. Realiseer u goed dat de momenten waarop de zonde zich het hevigst manifesteerde het moment was waarop God heeft ingegrepen en Zijn rechtvaardige oordeel heeft voltrokken. Het zou zomaar kunnen zijn dat er een parallel getrokken moet worden tussen het lijden van Christus en het lijden van Zijn Kerk. Wat was de meest heftige vorm van verwerping van Christus? Toen Hij werd gedood. Toen Hij werd gekruisigd. De kruisiging van Christus is het dieptepunt van vijandschap tegen Hem. Maar wat zien we dan gebeuren? God wekt Hem op uit de doden! Als alles voorbij lijkt, als de zonde overwonnen lijkt te hebben, grijpt God in. Zijn oordeel keert álles om. Ik denk dat we er sterk rekening mee moeten houden dat dit ook voor de Kerk geldt. Het verzet tegen haar groeit. De vijandigheid neemt toe. Het kan zomaar zijn dat de Kerk ogenschijnlijk verworpen en verslagen lijkt door de geest van demonische vijandigheid. Maar juist als je denkt dat dát het geval is, grijpt God in. Zoals Christus de wereld overwonnen heeft, zo overwint de Kerk ook de wereld. Niet in zichzelf, maar in Hem – in Christus alleen.
5. Verwacht de eeuwigheid (vers 31-37)
We moeten voorbereid zijn op de Dag dat Jezus Christus Zijn lijdende Kerk op aarde zal verlossen. En Hij geeft Zijn discipelen, en dus ook ons, de volgende opdracht mee:
“Wie op die dag op het dak zal zijn, met zijn huisraad in huis, moet niet naar beneden gaan om het mee te nemen. En wie op de akker is, moet evenmin terugkeren naar wat hij achterliet. Denk aan de vrouw van Lot. Wie zijn leven zal proberen te behouden, zal het verliezen. En wie het zal verliezen, zal het behouden. Ik zeg u: In die nacht zullen er twee op één bed zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. Twee vrouwen zullen samen malen. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. Twee zullen er op de akker zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. En zij antwoordden en zeiden tegen Hem: Waar, Heere? En Hij zei tegen hen: Waar het lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.”
Dit gedeelte spreekt van twee soorten mensen: mensen die wel voorbereid zijn op Jezus’ wederkomst en mensen die niet voorbereid zijn op Zijn wederkomst.Als Jezus Christus terugkomt, is uw eeuwige bestemming bezegeld. En daar is dan geen ontsnappen meer aan. We moeten leren van de vrouw van Lot. Ze keek om naar Sodom en Gomorra. U weet wat er met haar gebeurde: ze werd een zoutpilaar. Christus noemt haar hier als waarschuwing om te allen tijde voorbereid te zijn op Zijn komst. Als u niet weet wat er gebeurt op het moment dat Christus terugkomt, bent u verloren. Christus heeft het hier over iemand die zich bevindt op het dak van zijn huis. Nu is het zo dat de huizen in die tijd een buitentrap hadden – een trap langs het huis – waarmee je snel op en van het dak kon komen. Het voordeel hiervan was dat je dan niet door je huis hoefde te gaan. Dit beeld illustreert dat iemand die wil vluchten bereid is een omweg te nemen om zijn bezittingen in veiligheid te brengen. Toepassing: Als u probeert uw bezittingen in veiligheid te brengen en mee te nemen op uw vlucht, dan gaat u het niet redden.
Laat het mij eens anders zeggen: Als Christus terugkomt, als u Hem ziet verschijnen en de afstand tussen u en Hem wordt niet kleiner maar groter, dan verraad u uzelf en bent u te laat.
Uw lot wordt in vers 37 op een weerzinwekkende manier beschreven:
“Waar het lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.”
Dit beeld komen we ook tegen in Ezechiël 32:4-6, 39:17-20 en Openbaring 19:17-18. Het is een afschrikwekkend beeld van Gods oordeel over de goddelozen.
Maar als u werkelijk een kind van God bent, dan zult u Hem zien, en dan zult u Hem tegemoet gaan in de lucht. Als Christus uw leven is, dan zult u bij Zijn wederkomst alles uit uw handen laten vallen om in Zijn tegenwoordigheid te kunnen zijn. Als Christus uw leven is, dan maakt u zich geen zorgen over uw bezittingen op het moment dat Hij terugkomt. Als u werkelijk van Christus bent, dan verlangt u ernaar om bij Hem te zijn, en het liefst zo snel mogelijk!
En naar de belofte van dit gedeelte, zal Hij u aannemen. Ja, u bent nu al juridisch aangenomen als kind van God, omdat u door het geloof in Christus één met Hem bent. Maar dan zult u publiekelijk aangenomen worden. Als Christus terugkomt, zult u publiekelijk Zijn Koninkrijk binnengaan. Net zoals Zijn wederkomst niet ongezien voorbij zal gaan, zal het ook niet onopgemerkt blijven dat u toegang krijgt tot Zijn Koninkrijk. Toepassing: We mogen leven in deze verwachting, broeders en zusters! Als u denkt aan de Dag van het oordeel, als u denkt aan de Dag dat Christus terugkomt, bedenk dan dat die Dag publiekelijk zal openbaren wat u in deze tijd door het geloof hebt ontvangen.
U hebt in deze tijd door het geloof vergeving van zonden ontvangen – bij de wederkomst van Christus zal dit publiekelijk verklaard worden.
U hebt in deze tijd progressieve overwinning over de zonde mogen vieren – bij de wederkomst van Christus zal dit publiekelijk bewezen worden.
U hebt in deze tijd uitgezien naar het moment dat u in de tegenwoordigheid van Christus zou zijn, volmaakt en zonder zonde – bij de wederkomst van Christus zal dit verlangen en deze hoop in vervulling gaan.
De vorige keer hebben we in Openbaring 14:6-7 gezien dat vanuit de hemel het eeuwige Evangelie tot de aarde komt. Ook ná de opkomst van de twee beesten in Openbaring reikt God in Jezus Christus Zijn verzoenende hand aan. Hij wil door Zijn Zoon de wereld verlossen en met Zichzelf verzoenen. We hebben toen gezien hoe ontzagwekkend – en tegelijkertijd indrukwekkend – groot Gods genade en geduld is. Zélfs op het punt dat de wereld zich zo anti-God en anti-Christus opstelt, klinkt daar het Evangelie.
We hebben de vorige keer ook gezien dat de oproep in vers 7, om God te aanbidden, sterk wordt verbonden met het naderende oordeel. En dat oordeel lezen we in het vervolg. We zullen zien dat het oordeel een universele kant heeft, maar ook een persoonlijke. En als ik schrijf over de universele kant, dan bedoel ik het oordeel over de machten en krachten in deze wereld en in de hemelsferen. In dit deel van onze studie zullen we ingaan op het universele niveau.
Tegelijkertijd wil ik ook laten zien hoe belangrijk het is te beseffen dat Gods oordeel ons persoonlijk aangaat.
Een nieuwe macht verschijnt op het toneel
In Openbaring 14:8 worden we geconfronteerd met een nieuwe macht. Het is een macht die nog niet als zodanig is genoemd, maar waar de hoofdstukken 17-19 gedetailleerd over spreken. Deze macht heeft een naam die we uit Oud Testamentische geschriften kennen: Babylon.
Wat is Babylon precies? Het is belangrijk te weten wat de Bijbel bedoelt met Babylon, omdat het ook beter licht geeft over de apocalyptische visioenen die Johannes beschrijft.
Even een korte inleiding van het Oude Testament: Babylon is de Griekse benaming voor de hoofdstad van het Babylonische rijk. Het akkadische bab-ilani betekent poort van de goden. Twee bekende koningen die hebben geheerst over het Babylonische rijk zijn Hammurabi en Nebukadnessar II. Van Nebukadnessar is bekend dat hij zich inspande om de stad Babel groter en mooier te maken. Hij veroverde Jeruzalem en verwoestte daar de tempel van God. Het is deze Nebukadnessar die wordt genoemd in Daniël 4:30. Opvallend is dat de regering van zowel deze Nebukadnessar als Hammurabi werd gekenmerkt door zelfverheerlijking. Beide heren hadden het dus buitengewoon goed met zichzelf getroffen en zo gedroegen zij zich ook.
Wat heeft dan het Babylon uit Openbaring met dit Babylonische rijk te maken?
Alles. We hebben immers gezien hoe in Openbaring 13 de antichristelijke machten opkomen en de God van de Bijbel wordt gelasterd. De Schepper van hemel en aarde, en de Verlosser van deze wereld, Jezus Christus, worden door de wereld doodgezwegen. De wereld heeft zijn eigen god. En in Openbaring 14:8 wordt heel concreet verwezen naar Babylon. Alles wat God uit het centrum van het leven wil verdrijven, is toe te schrijven aan de macht van Babylon. Ze wordt omschreven als tempelverwoestend en trots. Babylon kan dus worden omschreven als de macht van de trotse verwoester van alles wat voor God heilig is. En dan komen we ook in de buurt van wat Paulus in 2 Tessalonicenzen 2:3 de wetteloze mens noemt.
1. Het oordeel over Babylon (vers 8a)
Merkwaardig genoeg lezen we als eerste over Babylon dat zij aan haar einde komt. In vers 8 lezen we dat de apostel Johannes een tweede engel ziet:
“En een andere engel volgde, die zei: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, de grote stad…”
De engel begint over het oordeel dat God over Babylon heeft voltrokken. Ook dat is iets merkwaardigs. Nog voordat we in het boek Openbaring inhoudelijk weten wat dit Babylon is, heeft God al het oordeel over haar voltrokken. Is hier een reden voor?
Vanuit de context is het begrijpelijk dat het oordeel over Babylon wordt uitgesproken. Het gebeurt nadat het eeuwige Evangelie verkondigd is. God wil geen twijfel laten bestaan over de urgentie van de oproep tot bekering. Hij wil dat iedereen die het Evangelie van Jezus Christus hoort, in geloof gehoorzaamt. We zagen al in vers 7 dat de tijd dringt. Gods oordeel is aanstaande.
En dan, een vers later, is dat oordeel voltrokken. Ieder moment telt, zou je kunnen zeggen. Er is maar weinig tijd om orde te maken. Je weet niet wanneer de mogelijkheid tot verzoening weg is. Óf Christus komt terug, óf jij verschijnt voor Hem als je sterft. En wat op dát moment jouw status is, dat zal worden bevestigd en uitgesproken bij het oordeel.
Openbaring 14:8 is een geweldig lichtpunt voor deze wereld, na de opkomst van de antichristelijke machten in Openbaring 13. God laat niet met Zich spotten. Hij laat de antichristelijke machten een korte tijd roeren, maar Hij rekent er gegarandeerd mee af.
2. De wijdverspreide invloed van Babylon (8b)
Doordat ik over de “antichristelijke machten in de wereld” schrijf, kun je opmaken dat ik denk dat het hier gaat om Gods volledige en universele oordeel. Babylon in wordt compleet verslagen en geoordeeld. Dat moet ook wel, want in vers 8b lezen we dit:
“…omdat zij alle volken van de wijn van de toorn van haar hoererij heeft laten drinken.”
Babylon is niet geografisch aan te wijzen. Babylon is in geestelijk opzicht overal aanwezig. Johannes heeft het immers over “alle volken” die van de wijn van de toorn van haar hoererij hebben gedronken. Overigens is dit woord “toorn” in de Herziene Statenvertaling ongelukkig. Het kan inderdaad “toorn” betekenen (net als in Openbaring 14:10). In dit geval betekent het eerder “intens verlangen” naar hoererij. Dat is een typering die meer houd snijdt in de context. Babylon is verzot op hoererij. Zij verkoopt zichzelf maar al te graag.
Nu denk ik niet dat het woord “hoererij” alleen slaat op kenmerken van seksuele uitspattingen in de samenleving. Het kan en zal zeker ook wel die betekenis in zich hebben, maar het is breder. Babylon is een verleidende macht. Ze is een meester in het verleiden tot genot en plezier. De leus “Laat ons eten en drinken, want morgen sterven we!” is haar op het lijf geschreven.
Het gevaar van Babylon moet niet onderschat worden. Haar macht bestaat uit het voorhouden dat het leven vooral een feest van genot en plezier moet zijn. Plezier en genot zonder God, welteverstaan.
Kan een mens dan niet leven met God en tegelijkertijd een vreugdevol leven leiden? Moeten christenen maar als klagende, armetierige en zwaarmoedige mensen door het leven gaan? Absoluut niet!
Satan gebruikt doorgaans twee leugens om God en vreugde van elkaar te scheiden. De eerste leugen wil ons doen geloven dat God en vreugde simpelweg niet samen kunnen gaan: “Je moet kiezen: óf God, óf geluk.” Het is, zoals men in het Engels zegt, kiezen tussen holiness en happiness.
De tweede leugen wil ons doen geloven dat God en geluk niet zo strikt van elkaar te scheiden zijn, maar dat we echt veel gelukkiger zouden zijn als we afscheid nemen van God en onze eigen wegen gaan. De duivel gebruikt dus twee leugens: God geeft volgens satan geen enkele vreugde, óf Hij geeft gelimiteerde vreugde en houdt een dosis geluk voor ons achter.
Deze twee leugens gaan schuil achter het bestaan van Babylon. Ze misleidt mensen door het genot en plezier te propageren dat buiten de grenzen van Gods morele kader ligt. En ze verslaat haar slachtoffers met duizenden.
Waarom iedere christen zich zorgen moet maken over Babylon
Wat betekent dit nu voor christenen? Gaat dit hele oordeel over Babylon langs hen heen? Merken zij hier iets van? Of staat de Kerk van Jezus Christus buiten dit alles? Het antwoord is dubbel, en wellicht ook een beetje flauw: ja en nee.
Allereerst moeten we duidelijk stellen dat dit oordeel over Babylon de Gemeente van Christus bij de wederkomst van de Heere Jezus niet treft. Dat wil zeggen: allen die door het geloof in de Heere Jezus zijn verzoend met God en Hem aanbidden als Schepper, Onderhouder, Verlosser en Heere van het leven, zullen niet door dit oordeel getroffen worden. Als Christus terugkomt, zal Hij met Babylon afrekenen. Hij zal het vernietigen. Babylon zal nooit meer terugkomen. Tegelijkertijd kun je ook zeggen: de Gemeente van Christus is al getroffen door het oordeel over Babylon. Hoe kan dat?
Dat kan, omdat God de macht van Babylon in het leven christenen – en dus ook in de Kerk – gebroken heeft. Babylon heeft geen macht in de Kerk. Hier kom ik zo nog op terug, maar ik durf vanuit de Bijbel te stellen dat de macht van Babylon niet heerst in de Gemeente van Jezus Christus. Dat komt, omdat God de macht van Babylon heeft gebroken op het moment dat Hij mensen tot Zijn Zoon brengt, door de kracht van Zijn Heilige Geest. We noemen dit moment ook wel de wedergeboorte. Het moment van wedergeboorte is Gods oordeel over Babylon in het leven van een christen voltrokken.
“Nou, leuk,” zou je denken. “Wat moeten wij hier nu dan nog mee? Babylon is verleden tijd! Laten we dat achter ons laten.” En daar begint nou nét de schoen te wringen.
Christenen leven met een groot conflict. Want de macht van Babylon mag dan in het leven Christus’ volgelingen gebroken zijn, de aanwezigheid en invloed van Babylon zijn nog altijd aanwezig in de wereld. Als je dit niet begrijpt, kun je ook het conflict en dilemma van christenen in deze wereld niet goed begrijpen. Christenen hebben te strijden tegen de geest van Babylon. Daarom moeten gelovigen in Christus niet gemakzuchtig denken over de invloed die Babylon in hun eigen leven wil uitoefenen. Ze jaagt op alles en iedereen, ook christenen. En misschien moet ik wel zeggen: ze jaagt juist op christenen.
De kerk die zwicht voor Babylon is geen Kerk
Ik schreef net heel stellig dat Babylon geen macht heeft in de Kerk van Jezus Christus. Maar nu wordt het wat ingewikkelder. Want ik geloof ook dat er belijdende kerken zijn, die zich laten leiden door de geest van Babylon. “Heb je voorbeelden dan?”
Jazeker. Ik hoef alleen maar te refereren aan een brief van een groep predikanten binnen de Protestantse Kerk in Nederland, die stellen dat “alle relaties voor ons gelijk zijn” en dat “het homohuwelijk voor ons geen enkel probleem is.”
Dit is geen genadig woord van Christus, maar Babylon dat haar wil dicteert. Babylon beukt tegen de muren en poorten van de Gemeente van Jezus Christus. Gelukkig mogen gelovigen weten dat Christus heeft gezegd dat “de poorten van de hel de Kerk niet zullen overweldigen.”
Het is uiterst zorgwekkend dat juist een groep predikanten – zij die Gods Woord moeten kennen en kunnen uitleggen aan gemeenteleden – zich hebben laten verblinden door de tijdgeest, en daarmee ook door de geest van Babylon.
Ik ben benieuwd of bovenstaande woorden over tien jaar nog ongestraft gepubliceerd kunnen worden. Misschien word ik ooit voor de rechter gedaagd en wordt er gedreigd met gevangenisstraf als ik weiger mijn standpunt over het huwelijk – een verbond dat uitsluitend geldt voor één man en één vrouw – te herzien. Then so be it.
Heb in dat geval geen medelijden met mij. Heb medelijden met degenen die claimden Jezus Christus te kennen en zich lieten verleiden door de geest van Babylon. Gevangenschap in deze wereld is van korte duur, maar het oordeel over Babylon is eeuwig. Waar het op aankomt? “Hier is de volharding en het geloof van de heiligen” (Openbaring 13:10).
We zijn aangekomen bij het laatste gedeelte van het Bijbelboek Maleachi. God heeft de aanklachten en het geklaag van Israël beantwoord op drie manieren: Hij heeft de ongerechtigheid van Israël zelf aangewezen, Hij heeft het oordeel aangezegd aan allen die leven in ongerechtigheid én Hij heeft de belofte van herstel gegeven. Dit herstel zal plaatsvinden door Gods eigen Heere, Zijn eigen Messias, de Heere Jezus Christus.
We zijn toegekomen aan een conclusie, een afronding van dit Bijbelboek. Wat zijn de laatste woorden van “Gods boodschapper” aan Zijn verbondsvolk?
We vinden deze laatste woorden in Maleachi 4:1-6; sommige vertalingen geven deze verzen weer als 3:19-24. We kunnen vanuit dit gedeelte minstens een viertal zaken voor het voetlicht brengen.
1. Gods aankondiging: definitief oordeel over de goddelozen (vers 1)
We ontkomen er niet aan om vanuit dit gedeelte stil te staan bij de afschrikwekkende realiteit van de hel. Het leerstuk over de hel is in onze tijd ernstig onder druk komen te staan en niet in de laatste plaats door toedoen van invloedrijke voorgangers en theologen die de realiteit ervan betwijfelen of het ronduit ontkennen. In Maleachi 4:1 worden we meteen met onze neus op de feiten gedrukt en uit de droom geholpen:
“Want zie, die dag komt, brandend als een oven. Dan zullen alle hoogmoedigen en allen die goddeloosheid doen, stoppels worden. En de dag die komt, zal ze in vlam zetten, zegt de HEERE van de legermachten, Die van hen wortel noch tak zal overlaten.”
God heeft duidelijk gesproken: er zal niets overblijven van degenen die Zijn Naam ontheiligen en Zijn wetten overtreden. Mensen die zich verheffen tegen God en geen verzoening met Hem willen zoeken, zullen door het vuur van Gods toorn verdelgd worden. Het staat er. We kunnen de uitleg van dit gedeelte niet gemakkelijker maken. Zelfs al zou het beeldspraak zijn, dan nog betekent dit een ingrijpend en definitief oordeel.
De hypocrisie van de wereld en de gerechtigheid van God
We moeten hier dieper op ingaan. Gods Woord kent kostbare beloften, maar ook ontzagwekkende en huiveringwekkende aankondigingen van oordeel. De wereld kan hier niet mee omgaan. Zeker in onze tijd, waarin de morele waarden tot een steeds bedenkelijker niveau afglijden, wordt dit zichtbaar. De wereld is ronduit hypocriet. Ze schreeuwt om gerechtigheid, maar durft tegelijkertijd niet in eigen vlees te snijden. De schreeuw om gerechtigheid die uit de wereld komt, houdt altijd in dat de wereld zelf het slachtoffer is en dat de schreeuw om gerechtigheid per definitie altijd is gericht op de straf en ondergang van haar vijanden. De wereld zal echter nooit zeggen dat zijzelf onderdeel van het probleem is. Los van alle goed bedoelde pogingen om deze wereld “tot een betere plek te maken”, moeten we tot de conclusie komen dat zij niet bereid is werkelijke offers te brengen voor ware gerechtigheid. En dat wordt in één aspect direct zichtbaar: de verwerping van Gods verlossingsplan in Jezus Christus.
God krijgt de schuld, God had moeten ingrijpen en Hij deed niets. Het komt dichtbij de verwijten van Gods eigen verbondsvolk Israël (Maleachi 1:2; 3:14-15).
Het meest duidelijk wordt de hypocrisie van de wereld op het moment dat Christus zal terugkomen om de wereld te oordelen. Mensen zullen de bergen en rotsen aanroepen, om te kunnen ontsnappen aan de toorn van Gods Zoon (Lucas 23:30; Openbaring 6:16). Zo wordt de huichelachtigheid van de wereld zichtbaar: de schreeuwt altijd om gerechtigheid en ze verwijt God dat Hij er niets aan doet, maar op het moment dat Hij het wél gaat doen, dan vindt de wereld Zijn oordeel “buitenproportioneel” – te zwaar, te hard, te onredelijk. Maar als er één ding uit al Gods profetieën duidelijk naar voren komt, dan is het wel één ding: de wereld heeft het er zelf naar gemaakt. Zij heeft dit alles zelf over zich afgeroepen.
Met huiveringwekkend realisme moeten we tot de conclusie komen dat Gods toorn over deze wereld komen zal, om alle zonde en zondaars te verdelgen. Hij laat niets van hen over. Als wij niet begrijpen wat zonde betekent en als wij niet leren zien hoe schitterend Gods heerlijkheid is, zullen nooit de ernst van de hel onderkennen. De hel is de plaats waar Gods toorn wordt uitgegoten over allen die Zijn glorieuze Naam veracht hebben en nooit op het punt zijn gekomen in ontzag en aanbidding voor Hem te buigen. Vandaag de dag hebben nog maar schrikbarend weinig mensen een toekomstvisie die verder reikt dan de horizon van deze wereld. We leven hier en nu en dat is het. Dat klinkt gemakkelijk. Doe wat je wil, geniet van het leven, sterf wanneer je wilt en leg geen verantwoording af van wat je hebt gedaan. Het is schokkend dat deze wereld, die grote dictators veroordeeld wil zien worden, een wereldbeeld heeft omarmd waarin totaal geen uitzicht is op genoegdoening en gerechtigheid.
2. Gods eerste belofte: genezing voor Zijn volk (vers 2-3)
Gerechtigheid zal komen. Er zal rechtgedaan worden. Daar lezen we over in vers 2:
“Maar voor u die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan en onder Zijn vleugels zal genezing zijn; en u zult naar buiten gaan en dartelen als kalveren uit de stal. U zult de goddelozen vertrappen. Voorzeker, stof zullen zij worden onder uw voetzolen op die dag die Ik bereiden zal, zegt de HEERE van de legermachten.”
Tegenover het huiveringwekkende oordeel over de goddelozen staat Gods troostrijke belofte van genezing voor Zijn volk. En hier zien we het karakter van Gods genade in Christus. Daar waar de goddelozen zelf het oordeel moeten ondergaan, belooft God Zijn volk genezing door een Ander. Gods volk kan onmogelijk genezen worden door iets van of uit haarzelf. Geen mens kan zichzelf oplappen en geestelijk levend maken. Geen mens is in staat zelf een geestelijk geneesmiddel uit te vinden en toe te passen om God met een oprecht hart te dienen. Als Jezus Christus zal komen om de goddelozen te straffen met het eeuwige oordeel, zal Hij Zijn volk ten volle genezing brengen; zij zullen naar buiten gaan als dartelende kalveren uit een stal – vrolijk de vrijheid binnengaan.
Ik zeg dat Christus bij Zijn wederkomst Zijn volk ten volle genezing zal schenken. Ik geloof namelijk dat er een dubbele laag in deze belofte zit. Ik geloof – juist ook vanwege de context van Maleachi – dat het herstel nu al ingezet is. Met dit herstel bedoel ik de heiligmaking. Het Nieuwe Testament getuigt ervan dat gelovigen Zijn gestorven met Christus (Romeinen 6:1-4; Galaten 2:17-21) en daarmee ook aan het oude leven in ongerechtigheid (1 Petrus 2:24-25). Wie Jezus Christus heeft ontvangen als Gods Belofte voor het verkrijgen van Gods gerechtigheid, wordt op dit moment genezen. Hoe? Door te groeien in heiligmaking en door steeds meer te leren wandelen in waarheid en gerechtigheid. We hebben dit al gezien in Maleachi 3:1-5.
Hier zien we een voor toen verborgen schittering van het Evangelie. Wij mogen in Christus zien op de vervulling. Is het geen geweldige hoop en troost dat God niet van ons vraagt dat wij onszelf moeten genezen, maar dat wij – schuilend onder de genadevleugels van Christus, veilig beschermd tegen Gods toorn – door Hem genezen worden? Dat Hij Degene is, Die door Zijn Geest ons reinigt en heiligt? Het is Zijn werk voor ons en in ons. Hier zien we het als een belofte, en in het Nieuwe Testament is het de uitnodigende oproep: “Laat u genezen door Christus!” Bij Hem is genezing, bij Hem is herstel, bij Hem zijn Gods geneesmiddelen tegen de zonde. Bij Hem is vergeving, bij Hem is genade, bij Hem is barmhartigheid en Zijn Geest mogen wij door het geloof ontvangen.
Dan zullen wij gaandeweg leren wat het is om met blijdschap in vrijheid te leven. Want vrijheid, dat is doen wat God wil. En niet alleen dat – het is met blijdschap doen wat God wil. Het is de slogan van het christelijk hedonisme: “God is wordt het meest in ons verheerlijkt, wanneer wij onze diepste vreugde in Hem vinden.”
Gods genade schittert in de Persoon en het werk van de Heere Jezus. Hij is de Middelaar tussen God en Zijn volk. Gods volk beschermt zichzelf niet, zij wordt beschermd.
De goddelozen worden niet beschermd tegen Gods oordeel. Op de Dag dat Christus terugkomt, hebben zij de genade en hoop op verzoening met God definitief aan zich voorbij laten gaan en zullen zij zelf het oordeel moeten ondergaan.
Alle roem voor Gods volk is uitgesloten. Zij wordt nederig gemaakt in het besef dat zij zichzelf niet verlost of beschermd, maar dat Christus haar Verlosser en Beschermer is. Christus zet Zich ook vandaag in voor de bescherming, reiniging en verlossing van Zijn volk. Hij is de Zon der gerechtigheid. Door de toegerekende gerechtigheid van Zijn volmaakte leven zijn wij beschermd tegen Gods toorn over onze ongerechtigheid en onder Zijn genezende vleugels is onze heiligmaking gegarandeerd.
3. Gods opdracht: “Gedenk de Wet die Ik aan Mozes heb gegeven” (vers 4)
Juist het belang van deze praktische heiligmaking wordt zichtbaar in vers 4:
“Denk aan de wet van Mozes, Mijn dienaar, die Ik hem geboden heb op de Horeb voor heel Israël, aan de verordeningen en bepalingen.”
Deze oproep van God vindt oppervlakkig gezien misschien op een onlogisch moment plaats. Maar bij nader inzien sluit deze juist naadloos aan op de aankondiging van Gods oordeel en de belofte van genezing in Christus. Willen wij werkelijk aan Gods oordeel ontsnappen, willen wij werkelijk beschermd zijn tegen Zijn toorn als Hij verschijnt bij de openbaring van Jezus Christus, dan zullen wij ons met Hem verzoend moeten hebben. Wij zullen ons moeten laten genezen met het doel om in de gerechtigheid te wandelen. En op welke manier leren wij de weg van gerechtigheid kennen? Door Gods openbaring in de Wet, die Hij aan Mozes heeft gegeven.
Laat mij hier direct duidelijk stellen dat ik de gedachte verwerp dat een christen onder de Wet is in Oud Testamentische zin. Dat is hij niet. Wij moeten als christenen niet zijn gericht op de Wet, maar op Christus.
Daarentegen is het wel van belang in te zien dat God Zijn karakter, en hieraan gekoppeld Zijn morele waarden, heeft laten zien in de wetgeving. En als wij erkennen dat Christus ons geneest door ons van de weg van zonde en ongerechtigheid te bevrijden, dan moeten wij ook erkennen dat wij op de weg van gerechtigheid zullen wandelen, die gekend kan worden door de Wet.
De vraag of de Wet heeft afgedaan, beantwoord ik daarom met ja en nee. Ja in de zin dat gehoorzaamheid eraan niet zal leiden tot verlossing, en nee in de zin dat wanneer wij Christus als Geneesheer ontvangen hebben, wij de Wet door Zijn Heilige Geest zullen vervullen (zie Galaten 5:23).
Het mag voor christenen misschien vreemd overkomen dat wij Gods inzettingen en bepalingen serieus moeten nemen met het oog op de wederkomst van Christus, omdat wij juist door Christus zijn verlost en gestorven aan de Wet. Maar de schrijvers van het Nieuwe Testament laten er geen twijfel over bestaan dat de wederkomstverwachting onlosmakelijk verbonden is met het onderhouden van Gods geboden. Neem bijvoorbeeld de woorden van de apostel Johannes:
“En hierdoor weten wij dat wij Hem kennen, namelijk als wij Zijn geboden in acht nemen. Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet in acht neemt, is een leugenaar en in hem is de waarheid niet. Maar ieder die Zijn woord in acht neemt, in hem is werkelijk de liefde van God volmaakt geworden. Hierdoor weten wij dat wij in Hem zijn. Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft.”
(1 Johannes 2:3-6)
Christenen zouden moeten overstromen van het verlangen meer en meer te gaan lijken op Degene Die hen verlost: Jezus Christus. Dit is de essentie van heiligmaking. Juist de wederkomstverwachting zou tot vastberadenheid en goede moed moeten leiden in het christenleven. Gehoorzaamheid en toekomstverwachting gaan hand in hand. Gebruik je talenten, je gaven, handel verstandig, want spoedig komt de hemelse Koning!
4. Gods tweede belofte: genade vóór het oordeel (vers 5-6)
Net zagen we Gods belofte met betrekking tot Christus als de “Zon der gerechtigheid”. In vers 5-6 lezen we van Gods belofte met betrekking tot Elia. Hiermee worden we opnieuw bepaald bij Gods belofte in 3:1-5, waar de wegbereider van de Messias en de Messias Zelf worden aangekondigd:
“Zie, Ik zend tot u de profeet Elia, voordat de dag van de HEERE komt, die grote en ontzagwekkende dag. Hij zal het hart van de vaders tot de kinderen terugbrengen, en het hart van de kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet zal komen en de aarde met de ban zal slaan.”
Er is veel discussie over de vraag wie deze Elia precies is. Sommigen geloven dat de Oud Testamentische profeet Elia opnieuw zal komen, met andere woorden: hij zal uit de dood opstaan en opnieuw optreden.
Vanuit het Nieuwe Testament weten we dat deze Elia betrokken wordt op de persoon en bediening van Johannes de Doper. De Heere Jezus zegt in Mattheüs 11:14 over Johannes:
“En als u het wilt aannemen: hij is Elia, die komen zou.”
Het is onwaarschijnlijk dat Maleachi de Oud Testamentische profeet Elia bedoelt. Want in Mattheüs 17:10-12 lezen we:
“En Zijn discipelen vroegen Hem: Waarom zeggen de schriftgeleerden dan dat Elia eerst moet komen? Jezus antwoordde en zei tegen hen: Elia zal wel eerst komen en alles herstellen. Ik zeg u echter dat Elia al gekomen is, en ze hebben hem niet erkend, maar ze hebben met hem gedaan alles wat ze wilden; zo zal ook de Zoon des mensen door hen lijden.”
Elia is volgens Christus dus al gekomen en door Zijn getuigenis weten wij dat dit over Johannes de Doper moet gaan. Omdat de Joodse religieuze leiders hem niet als zodanig erkend en geaccepteerd hebben, leeft tot op de dag van vandaag nog steeds de verwachting dat de Oud Testamentische profeet Elia in de toekomst zal verschijnen. Wanneer wij als christenen deze opvatting huldigen en ermee instemmen, ondermijnen we dus het getuigenis dat Gods Woord zelf geeft met betrekking tot Johannes.
Oordeel, wederkomstverwachting en bekering
Wat was het doel van Johannes’ bediening? We lezen in Maleachi 4:6 dat hij “het hart van de vaders tot de kinderen zal terugbrengen en het hart van de kinderen tot hun vaders.” Het Nieuw Testamentische verslag laat zien dat Johannes bekering preekte, met het oog op de naderende Oordeelsdag (zie Mattheüs 3:1-12 en Lucas 3:1-17). Ook hier zien we nauw de relatie is tussen de aankondiging van de Oordeelsdag, de wederkomstverwachting en de oproep tot bekering. Wie één van deze elementen weglaat uit de verkondiging van het Evangelie, brengt geen Bijbelse boodschap.
De uitdrukking dat “het hart van de vaders teruggebracht zal worden tot de kinderen en het hart van de kinderen tot de vaders” klinkt in dit opzicht niet logisch. Wanneer we echter kijken naar de vrucht van bekering – en dat is wat Johannes predikte – dan is verzoening van generaties een onderdeel ervan. Houd in gedachten dat Gods verbondsvolk ten tijde van Maleachi niet alleen ontrouw was naar God toe, maar ook naar elkaar. Mensen pleegden overspel en scheidden van elkaar. De belofte van Maleachi 4:6 is een heenwijzing naar het herstel dat zal plaatsvinden wanneer het trouwe overblijfsel van Gods verbondsvolk zich zal bekeren en het verbond met God zal onderhouden. En hiermee ook het huwelijksverbond. Natuurlijk blijft de betekenis hiervan niet beperkt tot het huwelijk en het gezin, maar het is onmiskenbaar dat het volk Israël ten tijde van Maleachi sociale problemen kende.
Ook zien we in de laatste vers van dit Bijbelboek Gods genade schitteren. Hij zal het oordeel niet voltrekken voordat Johannes de Doper en Zijn Heere, Zijn Messias, Zijn Christus zijn verschenen. Als Christus nooit gekomen zou zijn, was de hele wereld verloren en kon niemand gered worden. De hele wereld zou verdelgd worden en iedereen zou voor eeuwig Gods toorn moeten ervaren in de hel.
Maar God zij geloofd – Christus is verschenen! Het oordeel zal voltrokken worden, maar God heeft in Zijn wijsheid en barmhartigheid besloten dit niet te zullen doen voordat Zijn genade in Jezus Christus is geopenbaard (zie Titus 2:11-14).
Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de bespreking over de boodschap van de profeet Maleachi. Indringende vragen moeten beantwoord worden. Hoe staat het ervoor met ons? Wat is onze toekomstverwachting? Waarvan moeten wij ons bekeren? Hoe leven wij toe naar de Oordeelsdag? Hebben wij bescherming en genezing gezocht en gevonden bij Jezus Christus?
De boodschap van Maleachi is ontzagwekkend, huiveringwekkend en tegelijkertijd een actuele oproep waarin wij de woorden van Paulus horen doorklinken:
“God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd. Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen.”
(2 Korinthe 5:19-20)
Maleachi is het laatste Bijbelboek in het Oude Testament zoals wij dat kennen. Het boek is rond halverwege de vijfde eeuw voor Christus geschreven. Deze datering wordt onderbouwd door het gegeven dat de tempel in Jeruzalem is hersteld. Het boek beschrijft dus een situatie na de Babylonische ballingschap. Een ander kenmerk dat deze datering ondersteunt is het gebruik van het woord “landvoogd” in bijvoorbeeld 1:8, dat in de tijd van de zogenaamde “Perzische periode” (539-332 voor Christus) veelal verwees naar regionale officieren.
Het belangrijkste argument is wellicht het gegeven dat het boek Maleachi problematiek aan de kaak stelt, die wij ook kunnen terugvinden in de boeken Ezra en Nehemia. We moeten dus in gedachten houden dat wanneer Maleachi zijn bediening van God ontvangt, Israël is teruggekeerd uit ballingschap.
Maleachi doet wat alle profeten doen: niet de wereldproblematiek benoemen, niet andere volken de schuld geven, maar Gods eigen volk terugfluiten en oproepen tot bekering. Zoals ik ook al in de introductie schreef, moeten we niet uitsluitend apocalyptische taal verwachten. Denk niet dat Maleachi uitsluitend profeteert over het laatste oordeel, het machtig ingrijpen van God bij Zijn komst naar deze wereld of spreekt over schokkende gebeurtenissen in de eindtijd. Maleachi beschrijft schokkende dingen, maar die hebben in de kern stuk voor stuk te maken met de verwaarlozing van de aanbidding van God door Zijn eigen volk. Dit maakt de profeten tot ongewenste boodschappers, die men liever zag gaan dan komen. In dit opzicht is ook de behandeling van Christus door de religieuze leiders in Zijn dagen geen verrassing. Christus’ profetische woorden wekten ergernis en de vraag tijdens Zijn bediening was niet zozeer of de bom zou barsten, maar wanneer. Schriftgeleerden en Farizeeën hebben overduidelijk niets geleerd van de waarschuwingen van Oud Testamentische profeten. Laten we daarom als gelovigen en volgelingen van de gekruisigde en verworpen Messias goed beseffen dat wij door het bestuderen van een profeet als Maleachi een risicovol pad opgaan. We maken het onszelf niet gemakkelijk. Maar dit is de enige manier om te ontsnappen aan het slappe, slaperige geestelijke klimaat waarin de Westerse kerk zich momenteel bevindt. Ik wil daarom de lezer niet alleen aanmoedigen de profetische boodschap individueel te bestuderen, maar om erover in gesprek te gaan met een goede vertrouweling. Als het om de toepassing van deze literatuur aankomt, heb je anderen nodig die met je meekijken en je aanmoedigen. Blijf niet op jezelf.
We staan in dit eerste deel stil bij Maleachi 1:1-5. Het is het begin van het Bijbelboek, waarin kort Gods boodschapper wordt benoemd en de profetische boodschap wordt ingeleid. We zullen stilstaan bij vijf eigenschappen van deze boodschap.
1. Gods boodschapper voor Zijn verbondsvolk (vers 1)
We lezen in vers 1 een zeer beknopte beschrijving van Maleachi:
“Een last, het woord van de HEERE tot Israël, door de dienst van Maleachi.”
Hij is Gods boodschapper die Zijn volk moet informeren en confronteren met Gods heilige ongenoegen over de huidige gang van zaken. En zoals ik in de introductie geschreven heb, geloof ik niet dat deze boodschap uitsluitend voor het Joodse verbondsvolk is. Als jij na het lezen van Maleachi 1:1-5 totaal niet het idee hebt dat jij je ook schuldig kunt maken aan dezelfde fouten als Israël, dan mag je eens goed achter je oren krabben.
Profeten zijn altijd mannen die optraden met het gezag dat God hen heeft gegeven; zij staan niet op uit eigen beweging, omdat ze het nu eenmaal een leuke taak vinden. Sterker nog, het is helemaal geen leuke taak. Een groot deel van het volk zit niet op je te wachten en de boodschap wordt verworpen. Niet door iedereen, maar wel door een groot deel.
Het feit dat de profeten van het Oude Testament veelal met een moeilijk en confronterende boodschap kwamen, moet ons ook aan het denken zetten als het gaat om hedendaagse profeten in charismatische –en pinksterkringen. Daar lijkt het – in zijn algemeenheid genomen – andersom te zijn: profeten zijn boodschappers die juist niet confronterend zijn. Het zijn mensen met prachtige beloften en succesverhalen, die vooral beweren dat God grootse en geweldige plannen van zegen en voorspoed heeft. Ze weten je te vertellen dat God herstel en genezing wil geven, dat je nu de hemel op aarde moet verwachten en dat er hier eigenlijk maar twee vijanden van zijn: satan en jouw ongeloof. Zo’n boodschap is te goed, zeker wanneer je dit naast het Bijbelse getuigenis legt. Het element van gebrokenheid en bekering ontbreekt.
2. Gods onbeantwoorde liefde voor Zijn verbondsvolk (vers 2a)
Maleachi komt meteen ter zake. Israël heeft God aangeklaagd:
“Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE, maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad?”
Om het maar heel direct te noteren: Israël twijfelt aan de liefde die God voor Zijn volk heeft: “Wij zien het niet! We merken er niets van!” Dit mag voor ons wellicht als een verrassing komen, maar vergeet niet dat het volk uit ballingschap is teruggekeerd. En ballingschap betekende voor Israël oordeel.
Ze zijn nu weer teruggekeerd naar het land dat God heeft beloofd, ze hebben hun intrek in Jeruzalem weer genomen en hebben ook de ceremoniële diensten volgens de Mozaïsche Wet hervat. Toch is er onder het volk een diepe en belangrijke twijfel in de geest opgekomen: “Waar is God nu mee bezig? Als wij Zijn volk zijn, waaruit blijkt Zijn liefde dan voor ons? Kijk eens naar de weg die we afgelegd hebben!”
Vandaag de dag is het niet anders. Gelovigen worden bevangen door twijfel en vrees met betrekking tot Gods liefde, omdat zij er niets van menen te zien. Ze ervaren het niet. Anderen wel – uiteraard – maar zij niet. Er is werkelijk niets nieuws onder de zon. Israël klaagt God aan, en hedendaagse gelovigen ook. Stel jij die vraag ook wel eens: “Heere, als U mij liefhebt, waarom dan…?” Als dat zo is, dan wil de Heere je leren hiermee om te gaan.
3. Gods bewezen liefde voor Zijn verbondsvolk (vers 2b-3)
Zijn antwoord volgt direct. God verantwoordt Zich. Niet helemaal, zoals we zullen zien. Hij verklaart in ieder geval wél hoe Hij Israël Zijn liefde heeft bewezen. En de manier waarop Hij dit doet, is even indrukwekkend als opvallend:
“Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad en Ezau heb Ik gehaat. Ik heb zijn bergen gemaakt tot een woestenij, en zijn erfelijk bezit prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn.”
We moeten goed opletten wat God hier doet. Hij beschrijft Zijn liefde voor Israël (de nakomelingen van Jakob) door uitgebreid in te gaan op Zijn handelen met Edom (de nakomelingen van Ezau). Dit vers is cruciaal voor het begrijpen van Gods antwoord aan én Zijn liefde voor Israël.
Hij zegt hier, dat Hij Jakob heeft liefgehad en Ezau heeft gehaat, terwijl het broers van elkaar zijn. Hoe kan dat? Allereerst moeten we begrijpen dat de woorden “liefhebben” en “haten” hier niet letterlijk slaan op “liefde koesteren voor” en “een gruwelijke afkeer hebben van”. Deze woorden moeten worden verstaan in het licht van Zijn uitverkiezende genade. Jakob en Ezau: broers. En toch besluit God de één wel te verkiezen als volk voor Hemzelf, en de ander niet (zie Genesis 25:23; 27:1-40). Waarom? Juist hierover verantwoordt God Zich niet. En dat hoeft ook niet. Dat vinden wij wel eens moeilijk. God kan dingen in ons leven doen die wij niet begrijpen en die wij niet eerlijk vinden, maar Hij is soeverein en vrij om te handelen zoals Hij wil. Hij hoeft niet bij alles tekst en uitleg te geven.
Maar God verantwoordt hier wel het betonen van Zijn liefde voor Israël. Het geheim zit hem juist in die woorden die het cruciale verschil tussen Jakob en Ezau duidelijk maken. Het gaat hier over Gods uitverkiezende liefde. En wanneer we de geschiedenissen van Jakob en Ezau bestuderen, komen we erachter dat Israël in de tijd van Maleachi een wel hele brutale mond heeft tegen God. Ezau was een keurige en oprechte jongen; zijn broer Jakob daarentegen was een geslepen hielenlichter. Zodra hij ook maar iets kon bemachtigen, zocht hij naar manieren om het in zijn bezit te krijgen. Met of zonder bedrog, dat maakte hem niet uit. Zo heeft hij Ezau het eerstgeboorterecht afgenomen. Jakob was – op zijn zachtst gezegd – voor niemand bang. Hij was de brutaalste jongen van de klas. En toch zegt God over deze man: “Ik heb hem liefgehad en Ezau gehaat.” Wie snapt dit? Wie begrijpt Gods handelen hier? Degenen die wij zouden kiezen, verwerpt God en degene die wij zouden verwerpen, kiest Hij! Wat is hier logisch aan? Ogenschijnlijk niets. Maar hier zit juist het antwoord dat God aan Israël geeft. Want Hij zegt hier dat Hij Zijn liefde heeft bewezen door Israël te verlossen, voor haar te zorgen, haar te beschermen en voor haar op te komen. Hebben zij dat verdiend? Niet bepaald. Toch doet Hij dit alles. God wil Israël laten zien dat zij totaal geen recht heeft op welke vorm en welke hoeveelheid genade en barmhartigheid dan ook. Het was veel logischer geweest als God Jakob – en dus Israël – zou hebben verworpen. Maar dat deed Hij niet en dit is juist het bewijs van Zijn liefde. Jakob uitverkoren, Ezau verworpen. God bemoeit Zich nadrukkelijk met Israël, maar laat Edom aan zijn eigen lot over.
Wat God hier tegen Zijn verbondsvolk zegt, is heel belangrijk voor de gezondheid van ons geloofsleven. Hij doet hier iets heel wezenlijks. Israël wordt op haar voorgeschiedenis gewezen. Ze krijgt opnieuw te horen waar ze vandaan komt. En met dat zij dit hoort, moet ook het besef gaan landen dat dit niet vanzelfsprekend is. Gods liefde komt tot uiting in de uitverkiezing. Geen christen kan zeggen: “God heeft toch maar heel verstandig gehandeld door mij op te nemen in Zijn verbondsvolk!” Het is juist andersom: God heeft onbegrijpelijk gehandeld door mij te verlossen en op te nemen in Zijn volk. Begrijp jij waarom God jou wel verlost heeft en andere mensen niet? Waarom Hij jou heeft gegrepen, jou aan Zijn Zoon heeft gegeven en voorbijgaat aan zoveel anderen? Er is vanuit ons bezien geen verklaring voor. De enige verklaring die God geeft is liefde.
4. Gods aankondiging van het oordeel over Edom (vers 4)
Daartegen over staat de verwerping van Ezau en zijn nakomelingen, Edom:
“Hoewel Edom zegt: Als wij verwoest worden, bouwen wij de puinhopen weer op, zegt de HEERE van de legermachten dit: Zullen zíj bouwen, dan zal Ík afbreken, en men zal hen noemen: Goddeloos gebied, en: Het volk waarop de HEERE tot in eeuwigheid toornig is.”
Gods antwoord op de aanklacht van Zijn eigen verbondsvolk wordt in vers 4 vervolgd door de aankondiging van het oordeel over Edom. Dit volk wordt omschreven als rebellerend, opstandig, onverbeterlijk, trots en arrogant – niet bepaald eigenschappen om blij van te worden. Ze verzetten zich actief tegen God, zelfs wanneer Hij hen berooid achterlaat (zie vers 3). Ze blijven proberen Gods oordeel te trotseren. Ze blijven gewoon doen waar ze mee bezig waren. In vers 4 kun je drie stadia van Gods oordeel ontdekken:
1. Onverwoestbare arrogantie
2. Hernieuwde vernedering
3. Totale overlevering
Deze drie stadia kunnen we ook vandaag de dag nog goed zien in de levens van mensen. Het begint met koppigheid, halsstarrigheid. Mensen verharden zich en gaan bewust tegen Gods Woord in. Zij weigeren te geloven in de Heere Jezus en zij weigeren om te buigen voor Zijn Koninklijke heerschappij. Hoe sterker dit verzet wordt, hoe ernstiger de oproep tot bekering luidt. Dit kan gebeuren door radicale, dramatische omstandigheden in iemand leven. God breekt af wat de mens opgebouwd heeft, om hem stil te zetten en na te denken over dit leven en de eeuwigheid. Wanneer iemand echter zó verhard is en zich dusdanig tegen God verzet dat deze oproep tot bekering wederom wordt genegeerd, wordt de grens van genade overschreden. Wanneer deze lijn gepasseerd is, is iemand zó verhardt dat – al zou hij het met ernst willen, zoals Ezau volgens Hebreeën 12: 12-17 – hij zich niet meer kan bekeren. God heeft hem aan zichzelf overgegeven. Dit is de dure, eeuwige rekening die mensen moeten betalen wanneer zij hun hele leven bezig zijn met het trotseren van God en Zijn genade. Edom is hiervan een tragisch voorbeeld.
5. Gods eer als verkondiging onder Zijn verbondsvolk (vers 5)
En juist dit tragische voorbeeld gebruikt God om Zijn liefde voor Israël mee te onderstrepen. Want hoezeer Israël ook van God is afgedwaald, ze is niet uitgeroeid. God heeft haar niet vernietigd. God heeft haar niet aan het oordeel overgegeven. Had Hij redenen om Israël te veroordelen? Zeker weten! Heeft Hij het gedaan? Nee. Dat is nu Zijn uitverkiezende genade. Ook hier moet Israël maar eens goed over nadenken, luidt de boodschap van Maleachi. Israël zal de ondergang van Edom meemaken:
“Uw eigen ogen zullen het zien, en u zult zelf zeggen: Groot is de HEERE, tot over de grenzen van Israël!”
Dit is naar alle waarschijnlijkheid stap voor stap gebeurd tussen 550-400 voor Christus, toen de Edomieten door een groep Arabieren zijn verdreven en zich hebben gevestigd in een regio die later Idumea is gaan heten. Hier zien we het verschil tussen Israël en Edom: Israël getuchtigd en hersteld na ongehoorzaamheid, Edom verdreven zonder herstel.
Soms kun je Gods liefde, genade en barmhartigheid zien in de verwerping van anderen. Israël kan Gods liefde aflezen aan Zijn manier van handelen met Edom. Ook deze waarheid – zoals velen in de Bijbel – is niet goedkoop. Als wij ons niet bewust zijn van het voorrecht om tot de Kerk van Jezus Christus te behoren, zijn we verwaand geworden. We zijn begonnen met klagen – net als Israël – omdat wij niet meer begrijpen hoe God Zijn liefde laat zien. Alleen al de eerste vijf verzen vormen een hoop stof tot nadenken en verwondering. En dat is precies waar God ons wil hebben: op het punt dat wij weer met verwondering en ontzag uitroepen dat Hij groot is, omdat Hij in Zijn liefde ons heeft uitverkoren tot verlossing in Jezus Christus. Onverdiend. Onverklaarbaar. Onlogisch. Deze drie woorden zijn cruciaal in ons christenleven. Wanneer wij deze woorden niet meer in onze gedachten hebben, worden wij als Israël. Iemand die zich bewust is van onverdiende genade zal God nooit ter verantwoording roepen vanwege Zijn handelen. Nooit. Omdat hij weet dat het onverantwoord onverdiend en onverklaarbaar en onlogisch is dat juist hij door God verlost is, door het bloed en de voorspraak van Jezus Christus. En niet alleen hij, maar allen die de Naam van de Heere aanroepen (Romeinen 10:9-10). Zo mag er een dankbare lof in het hart gevormd worden, die met recht luidt:
Groot is de HEERE, tot over de grenzen van Israël!
Het verband tussen Christus’ kruis en de Koninklijke wet
Jakobus 2:8-13 is confronterend, net als 2:14-26. In dit hoofdstuk keert Jakobus terug naar het onderwerp van 1:19-27, het belang van gehoorzaamheid aan Gods Woord. Dit hoofdstuk doet pijn. Het maakt ons echt ongemakkelijk en onzeker. En gezien de context is hier ook alle reden toe. We hebben de vorige keer gezien hoe schandalig de rijken in die gemeente omgaan met de armen; dan is een scherp woord niet overbodig.
Misschien is de belangrijkste reden voor onze gevoelde ongemakkelijkheid wel de boodschap dat God meer van ons vraagt dan alleen de erkenning van Zijn genade. Wanneer ik dit schrijf, weet ik dat ik bepaalde problemen over mijzelf afroep; lang niet iedereen neemt dit mij in dank af. Dat is niet meer nieuw voor mij. Het is juist logisch, omdat dit gedeelte ongemakkelijk is en mensen reageren fel vanuit dit ongemak. Aan het eind zeg ik hier wat over.
Wat ik bedoel met “God vraagt meer van ons dan alleen de erkenning van Zijn genade” is dat – en hier komt het pijnpunt – genade en werken samengaan. Dit druist regelrecht in tegen onze opvatting van “verlossing door genade en geloof in Jezus.” We zullen ontdekken hoe Jakobus hiermee omgaat.
Wet en zondebesef
Allereerst zien we – verrassend genoeg – dat Jakobus de Wet nu ter sprake brengt, de Tien Geboden (of de “Tien Woorden”). Hij spreekt hier nog steeds over het onwettige onderscheid dat in de gemeente wordt gemaakt tussen arm en rijk (2:8-11):
“Als u echter de koninklijke wet volbrengt, volgens de Schrift: U zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan handelt u goed. Maar als u met aanzien des persoons behandelt, begaat u een zonde en wordt u door de wet ontmaskerd als overtreders. Want wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden. Immers, Hij Die gezegd heeft: U zult geen overspel plegen, heeft ook gezegd: U zult niet doodslaan. Als u dan geen overspel bedrijft, maar wel doodslaat, bent u toch een wetsovertreder geworden.”
We zien hier iets opvallends gebeuren. Het lijkt erop dat er in die gemeente op meerdere vlakken onderscheid werd gemaakt. Met andere woorden: Jakobus moet niet alleen de verdeelde gemeente weer samenbrengen, maar ook het verdeelde Woord van God. Het heeft er alle schijn van dat men de leuke dingen van het christelijke geloof eruit plukte en ook daar onderscheid in aanbracht.
Maar Jakobus trekt deze foutieve gedachte – als die al bestond – recht. Hoe doet hij dat? Door terug te gaan naar de Bron van de Wet, de Wetgever. En dat is God. En als God een Wet van tien geboden geeft, dan kun je er wel heel vroom negen gehoorzamen, maar wanneer je die ene andere overtreedt, overtreedt je de hele wet, omdat die hele wet door Eén Persoon, Eén Autoriteit gegeven is.
In dit kader is het opvallend dat Jakobus hier met de Wet van Mozes aan komt zetten. In Evangelische kringen weet men waarschijnlijk haast niet wat men hier leest: “Jakobus, wat doe je nu?! We zijn niet meer onder de wet! Ga een studie Paulinische theologie volgen! We zijn rechtvaardig door het bloed van Christus en ja, we zondigen natuurlijk nog wel, maar dat is maar een bijzaak. Wij zijn volmaakt in Christus!”
Ik vrees dat we vandaag de dag niet meer Paulinische theologie nodig hebben, maar een gezonde balans tussen Paulus en Jakobus. De reactie die ik net beschreef, heeft iemand als Luther ertoe bewogen te zeggen dat de Jakobus-brief maar uit de Bijbel gescheurd moet worden, omdat hij Paulus lijkt tegen te spreken.
We zijn niet meer zo gewend aan het hanteren van de Wet binnen de gemeente. En we zeggen al helemáál niet meer tegen elkaar dat iemand een wetsovertreder is, wanneer ontdekt wordt dat iemand in zonde leeft. Welnee, dat ligt allemaal achter ons. Helaas, helaas.
De Koninklijke Wet en het kruis van Christus: de “missing link”
Het zou geen verkeerde zaak zijn wanneer we als kerk weer de balans weten te vinden tussen Wet en Evangelie. En dat is niet alleen nodig omdat ik hier zie dat Jakobus de Wet ter sprake brengt, maar ook omdat we met een ongebalanceerde visie op de verlossing serieus in de problemen komen bij het lezen van de verzen 12-13:
“Spreek zó en handel zó als mensen die geoordeeld worden door de wet van de vrijheid. Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem die geen barmhartigheid heeft bewezen. En de barmhartigheid triomfeert over het oordeel.”
Ai, ai. Hier lijkt onze geweldige evangelische theologie te sneuvelen. De behoudenis is toch door genade? Of is de behoudenis door barmhartigheid? We worden niet geoordeeld volgens – wat de Puriteinen noemen – de “Wet der werken” maar door de wet van de vrijheid? Welke weg slaat Jakobus hier toch in?
Er zijn christenen die ongemakkelijk worden van zulke teksten. Ze reageren ronduit verontwaardigd. Ze kunnen het – net als Luther – niet rijmen met de rest van de Bijbelse boodschap.
Wij zijn gewend om te praten over het kruis. Veel praten over het kruis. Heel veel praten over het kruis. We doen bijna niet anders dan praten over het kruis. En dat is enerzijds terecht. Aan het kruis kocht Christus met Zijn bloed onze verlossing.
Maar je moet eens opletten hoe wij tegenwoordig praten over dat kruis. Negen van de tien keer gaat het over het kruis van Christus, dat mijn schuld wegneemt. Dat doet het ook. Het is een glorieuze waarheid. Maar Jakobus ziet nog een andere glorieuze waarheid in het kruis (ook al noemt hij dit niet expliciet hier), en die blijft vaak onderbelicht. Toen ik dit gedeelte las en ging overdenken wat de “Koninklijke Wet” is, realiseerde ik mij dat deze wet de “missing link” is. Het is cruciaal voor het kunnen begrijpen van 1) de verlossing uit genade, door het geloof en 2) de noodzaak van goede werken. Tegenwoordig staan wij al snel te roepen: “Wij kunnen God toch niet gehoorzamen, wij zijn zwak.” Ik hoor geen enkel woord in Jakobus’ betoog dat in deze richting wijst. Echt niet. Hij spreekt juist over het vervullen van de Koninklijke Wet (vers 8)! Dit is dus mogelijk en daarom ook een vereiste.
Wat het kruis van Jezus Christus werkelijk doet
Sommigen (en misschien wel velen) vragen zich af hoe dit kan. Veel christenen worden verheugd bij de gedachten aan het kruis, want men vindt daarin troost en hoop op de vergeving van zonden. Maar Jakobus wijst hier een evenredig spoor aan. Het kruis van Jezus Christus is de kracht in het christelijke leven om de Koninklijke Wet te vervullen. Het kruis is onze enige hoop op vergeving, maar het is ook onze enige hoop op het vervullen van de koninklijke wet! En het kruis verleent zijn kracht aan ons, om dit mogelijk te maken. Nu kunnen we de woorden van Jakobus in de verzen 12 en 13 beter plaatsen. Omdat God Zijn barmhartigheid heeft getoond in het kruis van Jezus Christus, ontvangen allen die in Hem geloven vergeving van hun zonden. Maar door datzelfde kruis maakt God in allen die geloven een nieuwe schepping, die deze barmhartigheid zal uitleven. Nu snappen we waarom hij in vers 13 kan zeggen: “Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem die geen barmhartigheid heeft bewezen. En de barmhartigheid triomfeert over het oordeel.” Jakobus maakt de werken hier niet los van het kruis, maar verenigt deze twee. En als wij dit niet begrijpen, komt dit doordat wij deze zaken juist wel van elkaar hebben losgekoppeld. De waarschuwing van Jakobus is hier niet mals! In feite zegt hij dit: “Jij beweert dat het kruis van Christus jou vergeving gebracht heeft? Als ik niet zie dat het kruis jou een barmhartige houding geeft, ben ik er absoluut niet zeker van dat jij die vergeving werkelijk ontvangen hebt.”
Au! Dit doet pijn. We roemen zo vaak in het kruis dat vergeving schenkt, maar zo weinig in het kruis dat ons Christusgelijkvormig maakt. Maar we moeten deze twee bij elkaar houden. En de reden dat de kerk in het Westen vandaag de dag zo lauw, zo zwak en zo weinig effectief lijkt te zijn, heeft alles te maken met het loskoppelen van deze twee essentiële kenmerken van het kruis: “Vertel mij liever over Gods barmhartigheid voor mij! Maar kom alsjeblieft niet aanzetten met teksten die mijn zaligheid in twijfel trekken of die mij vertellen dat ik mij aan een koninklijke wet te houden heb.” Sorry, ik heb geen andere boodschap. Herstel: Jakobus heeft geen andere boodschap.
Gewaagd spreken, schrijven en de rechtvaardiging hiervan
En hier kom ik terug op het begin, waar ik schreef dat sommigen niet in dank zullen afnemen wat ik schrijf. Het zij zo. Het verwondert mij ook niet dat dit gebeurt in een tijd waarin de kerk de gemakkelijke kanten van het kruis uitkiest en de rest bij het grofvuil lijkt te hebben gezet: als je het weer naar binnen haalt, begint de zaak te stinken. Zo ook hier. Voor sommige christenen (of moet ik zeggen: “christenen”?) stinkt deze materie. En zaken die stinken willen we het liefst verre van ons houden. Maar opnieuw: sorry, ik heb geen andere boodschap.
Ik heb in het verleden gewaagde dingen geschreven en gewaagde dingen gezegd. Dat is mij niet altijd in dank afgenomen en soms heb ik mijzelf ook wel afgevraagd in hoeverre ik het bij het juiste eind had. Maar Jakobus bevestigt hier de gewaagde toon die ik wel eens heb gehanteerd. En die zal ik blijven gebruiken, voor zoverre dat gerechtvaardigd is. Als ik gewaagd klink, dan hoop ik dat dit komt, omdat de Bijbel gewaagd spreekt. Jakobus spreekt hier gewaagd, dat beamen we allemaal. Wij, die van harte de leer onderschrijven dat “wij gerechtvaardigd zijn door het geloof in Christus alleen”, vinden dat Jakobus hier een risico neemt door deze dingen te schrijven. Dan kun je twee dingen doen: óf je scheurt zijn brief uit de Bijbel, óf je gaat door met puzzelen, totdat je de stukjes op de juiste plek hebt liggen en die een geweldig theologisch beeld van de verlossing vormen. Wat Jezus zegt, klopt; wat Paulus zegt, klopt en wat Jakobus zegt, klopt. Alle drie brengen ze dezelfde boodschap en het is aan ons de taak om alle stukjes zó neer te leggen, dat ze een glorieus verlossingsplan –en weg van God vormen.
Dus ja, laten we doorgaan met veel spreken over het kruis van Jezus Christus. Maar laten we afrekenen met het selectief spreken hierover. En laat het zo zijn dat op de Dag van Christus’ wederkomst God Zelf kan zeggen: “Het kruis van Mijn Zoon gaf jou de kracht om barmhartig te zijn voor anderen. Wat geweldig! Deze barmhartigheid overwint het oordeel.” Ik weet het, het is gewaagd. Maar het staat wel in de Bijbel.