Een onderdompeling in The Gospel According to Jesus
De laatste keer dat ik schreef over John MacArthurs boek The Gospel According to Jesus, eindigde ik met de noodzaak van evangelische genade in de verkondiging van Gods Woord. In hoofdstuk 2 gaat MacArthur in op een ernstige misvatting van het begrip “genade” in evangelische kringen. Dit hoofdstuk is van groot belang, omdat MacArthur twee belangrijke zaken aanstipt: het theologische concept van het hedendaagse genadebegrip en de historische achtergrond hiervan.
“Bekeringsritualisme” als evangelisch taboe
MacArthur begint dit hoofdstuk met de pijnlijke constatering dat iedereen die belijdt een christen te zijn, al heel snel als zodanig binnen de kerk wordt geaccepteerd en behandeld – zonder te onderzoeken of in het leven van zo iemand de vrucht van gerechtigheid zichtbaar is.
Volgens de Amerikaanse voorganger leren hedendaagse christenen te geloven dat zij hun redding nooit in twijfel hoeven te trekken, omdat zij ooit een gebed hebben uitgesproken, of omdat ze tijdens een evangelisatiebijeenkomst naar voren zijn gekomen, of vanwege een andere ervaring.
Hiermee is de evangelische beweging in dezelfde val getrapt als de Rooms-Katholieke kerk: men houdt zich vast aan zekere rituelen. De hedendaagse, belijdende kerk wordt geplaagd door “bekeringsritualisme” – mensen vertrouwen op het eenmalige ritueel dat het moment van de bekering zou markeren. Mensen leren dat ze de oprechtheid van het geloof nooit mogen bevragen, omdat ze toen een gebed hebben uitgesproken, of omdat zij toen naar voren zijn gekomen tijdens een samenkomst.
Daar waar de reformatoren fel van leer trokken tegen de Roomse rituelen, hebben de hedendaagse evangelicalen andere rituelen omarmd als afweermechanisme tegen “aanvallen op geloofszekerheid.”
Hoe “de geestelijke mens” de vleselijke mens is gaan gedogen
Hoe heeft het zover kunnen komen? MacArthur gaat uitvoerig in op de historische achtergrond van deze theologische verschuiving.
Hij neemt de lezer mee naar het jaar 1918 – zeventig jaar vóór het verschijnen van The Gospel According to Jesus. In dit jaar verscheen het werk He That Is Spiritual van Lewis Sperry Chafer. Hoewel de titel het niet doet vermoeden, verdedigt de schrijver de stelling dat de “vleselijke mens” in 1 Korinthe 2:15-3:3 eveneens een christen is, maar dat zijn structurele levenswandel overeenkomt met die van een ongelovige. Met andere woorden: een vleselijke christen is een christen, maar hij leeft als iemand die niet gered is.
Het is niet moeilijk te raden wat een dergelijke opvatting in de praktijk uitricht. Want als er – nota bene met een perikoop uit de Bijbel in de hand – onderbouwd kan worden dat zelfs christenen kunnen leven als mensen die niet gered zijn, waarom zou je dan de realiteit van iemands geloof in twijfel trekken? Waarom zou jij je zorgen maken over de echtheid van jouw geloof als je hebt gehoord dat je ook een “vleselijke christen” kan zijn? Deze opvatting wekt de suggestie dat er twee groepen christenen zijn: normale, of ondermaatse christenen, en superchristenen (de geestelijke, volwassen christenen). Het doet denken aan de theologie van Keswick, of de theologie van de “second blessing.”
Voor de meeste theologen, zo benadrukt MacArthur een aantal keer, was Chafers’ theologische opvatting een vreemd concept. Toch heeft zijn werk veel invloed gehad op de manier waarop het Evangelie heden ten dage wordt verkondigd.
Dispensationeel onderscheiden
Het blijft echter niet bij een verkeerde interpretatie van 1 Korinthe 2:15-3:3. MacArthur noemt nog een aantal theologische opvattingen die hebben bijgedragen aan een verkeerde visie op verlossing.
Al deze opvattingen zijn verankerd in de Bedelingenleer. Door dit te benoemen, valt MacArthur openlijk de theologische school aan waartoe hijzelf in beginsel behoort. Hij beschouwt zichzelf als een “traditional premillennial dispensationalist.” Zijn boek is daarom vooral binnen de kringen van deze theologische stroming omstreden en fel bestreden.
De Bedelingenleer kenmerkt zich sterk door het accent op verschillende “bedelingen” of “tijdvakken” of “perioden”. Zo leefde de Heere Jezus Zelf onder de “bedeling van de Wet”, maar luidde door Zijn dood, opstanding, hemelvaart en het uitstorten van de Heilige Geest de “bedeling van de genade” in.
Lewis Sperry Chafer beschouwde deze tijdperioden als exclusief. Dit betekent dat er in de bedeling van de Wet geen genade aanwezig was, en omgekeerd – dat de bedeling van de genade geen wet kent. Hij zag Wet en genade als strikt gescheiden van elkaar. Degenen die ná Chafer zijn gekomen, hebben deze denklijn theologisch doorgetrokken. Eén van de zure vruchten die dit heeft opgeleverd, is dat men zwart op wit begon te stellen dat de Bergrede niet voor de Kerk kan zijn, omdat deze rede van Jezus één en al Wet zou bevatten. Op deze manier wordt het onderwijs van Christus uitgespeeld tegen dat van de apostel Paulus – in het voordeel van laatstgenoemde.
De strikte scheiding tussen Wet en genade wordt door bepaalde dispensationalisten gebruikt als filter om het onderwijs van Christus te verklaren; men past het toe op een andere tijd dan de huidige.
De scheiding tussen Wet en genade is niet het enige onderscheid dat dispensationalisten maken. Zo zien ze een verschil tussen Jezus als Redder en Jezus als Heere. Wie Christus ontvangt als Redder, wordt behouden, ook al weigert diegene zich te onderwerpen aan Christus als Heere.
Een ander onderscheid is dat tussen verlossing en discipelschap. Christus’ geboden in de Evangeliën hebben geen betrekking op ongelovigen, maar alleen op volgelingen van Hem.
Hermeneutiek
Ik kan niet anders dan MacArthur complimenteren voor wijze waarop hij de historische achtergrond heeft beschreven: duidelijk en relatief beknopt. Zoals al eerder gezegd, is dit een belangrijk hoofdstuk in het boek.
Het laat zien dat we niet alleen ons exegetische huiswerk op orde moeten hebben, maar dat we ook kennis moeten hebben van de ontwikkelingen in de kerkgeschiedenis. Opnieuw zien we hier hoe belangrijk het is om Bijbelse kennis te hebben over Gods genade. In de lijn van dispensationalisten als Lewis Sperry Chafer wordt genade zeer eenzijdig en beperkt verstaan. De manier waarop Chafer en andere dispensationele theologen genade verstaan, kan het best worden omschreven als vrijspraak voor schuldige zondaren. Deze eenzijdige blik op Gods genade heeft vergaande consequenties. En MacArthur heeft absoluut een punt als hij de alarmbel luidt wanneer hij deze consequenties noemt.
Ik heb mij in het verleden uitgesproken en verzet tegen de visie op Gods genade en verlossing zoals deze in de Bedelingenleer vertolkt worden. En ik zal hier niets van terugnemen.
Oppervlakkig gezien lijkt de Bedelingenleer een probleem te hebben met de visie op verlossing en Gods genade, maar wie doordringt in het theologische systeem, zal ontdekken dat het probleem dieper ligt. De Bedelingenleer heeft een hermeneutisch probleem. Dit betekent dat de manier waarop de Bijbel in zijn geheel wordt gelezen en verstaan, fundamentele gebreken kent.
Eén fundamenteel gebrek is dat men de Bijbel leest in zogenaamde “tijdvakken” of “bedelingen”. Dit heeft grote gevolgen. Het betekent dat een Bijbelgedeelte over het leven van Mozes minder zeggenschap zou hebben dan een gedeelte uit de Nieuw Testamentische brieven. “We kunnen er natuurlijk wel van leren,” zeggen dispensationalisten dan, “maar het is niet gericht aan de Gemeente van Jezus Christus.” Om het anders te zeggen: de Bijbel is een boek dat is gericht aan ons, maar niet alles wat erin staat is voor ons. Dit heeft te maken met een ander hermeneutisch probleem binnen de Bedelingenleer: men kent hoofdzakelijk drie groepen geadresseerden in de Bijbel. Dit zijn Israël, de Gemeente en de wereld (of: de heidenen). Dit onderscheid maken dispensationalisten op grond van 1 Korinthe 10:32. Het is echter nogal wat om op grond van dit vers een hele hermeneutiek te bouwen!
Het is onverantwoord om te stellen dat bepaalde Bijbelgedeelten voor vandaag wel gelden, maar andere teksten niet. De hele Bijbel heeft vandaag de dag zeggingskracht. En hoewel we er rekening mee moeten houden dat bepaalde gebeurtenissen niet herhaald worden en uniek zijn, moeten we in elk gedeelte de onveranderlijke principes van Gods Woord ontdekken en onderzoeken hoe Gods verlossingswerk in Jezus in deze geschiedenissen zichtbaar wordt.
De genade van het Evangelie kan niet worden verdeeld
Lewis Sperry Chafer wilde Gods “pure genade” – dat betekent onvervalst of ongemengd – niet verwarren met enige inspanning van de mens. Dit is enerzijds te prijzen, omdat het verlossingswerk in een mensenleven Gods werk is. Dat is ook het slotakkoord van MacArthur in hoofdstuk 2.
Anderzijds moet in gedachten worden gehouden dat Gods genade niet enkel gaat over het vrijspreken van schuldige zondaren. En volgens MacArthur ligt de onjuiste visie op Gods genade ten grondslag aan het lordship-debat. Hierin heeft hij mijns inziens volkomen gelijk.
De cruciale vraag in het lordship-debat is of Gods genade meer doet dan de schuldige zondaar vrijspreken. En het Bijbelse antwoord is helder: ja. Gods genade spreekt niet alleen vrij van zonde, maar maakt ook vrij van zonde. En dit is de reden waarom wordt gesproken over “lordship salvation” – Lordship in dit verband wil communiceren dat een gelovige in Christus zich onderwerpt aan Zijn heerschappij, om te worden vrijgemaakt van de zonde. Niets meer en niets minder. En het is waar: als jouw begrip van genade niet verder reikt dan het vrijspreken van een schuldige zondaar, dan zal MacArthurs pleidooi op zijn minst provocerend en op zijn ergst als grove dwaling worden ontvangen.
Er komt echter wel een vraag naar boven wanneer we MacArthurs argumentatie doornemen. Want hij verwijt de traditionele dispensationalisten – en mijns inziens dus terecht – dat zij Christus en Paulus tegen elkaar uitspelen. Maar zien we dit in MacArthurs boek ook niet gebeuren? Daar waar de tegenstanders van “lordship salvation” grotendeels leunen op het onderwijs van Paulus, zit MacArthurs betoog aan de andere kant van het spectrum. Hij richt zich in zijn boek primair op de bediening van de Heere Jezus. Heeft hij, in zijn ijver critici te laten zien dat de Bijbel een bredere visie op genade en verlossing biedt, te veel accent gelegd op het onderwijs van Christus en is hij daardoor niet zelf ook eenzijdig te werk gegaan?
Net zoals de Heere Jezus Zelf niet opgedeeld kan worden (Hij is niet een stukje Profeet, een stukje Priester, een stukje Koning – Hij is volmaakt één in Zijn ambten), kan ook Gods genade niet worden verdeeld. MacArthur heeft er volkomen gelijk in als hij stelt dat er geen stukje vergevende genade is, zonder ook het stukje heiligende genade en het stukje bewarende genade te ontvangen. Wie christen wordt, ontvangt al deze genade! Daarom vind ik het jammer dat MacArthur in het begin van het boek niet ingaat op het fundamentele aspect van het Evangelie: dat verloren zondaren vergeving aangeboden wordt op grond van het volmaakt heilige offer dat Jezus Christus heeft gebracht, door te sterven aan het kruis en op te staan uit de dood. In dit opzicht vind ik MacArthurs insteek in het begin te eenzijdig. En bovendien werkt het iets in de hand wat we in de Kerk niet moeten willen: krampachtige pogingen tot heiligmaking.
Ik heb de boodschap van het kruis nodig – iedere dag!
Ik schrijf dit niet, omdat ik iets te zeuren wil hebben, of omdat ik zo nodig kritisch moet zijn; ik schrijf dit uit ervaring. Probeer maar eens een dag of een week of een maand of een heel jaar te leven met de intentie God te gehoorzamen door het geloof in Christus, zonder iedere dag te beginnen bij het kruis, het open graf en de troon van Gods genade, waar de hemelse Advocaat jouw belangen behartigt. Het gaat je niet lukken. Je word er wanhopig van. Je probeert heilig te worden zonder het krachtige bloed van Jezus Christus. Wie geheiligd wil worden buiten de reinigende kracht van Christus’ bloed om, verliest geestelijke kracht. Zo iemand wordt ziek. Probeer geen belofte te ontvangen, of gebod te gehoorzamen, zonder te pleiten op het bloed van Jezus.
Waarom schrijf ik dit? Vanwege meerdere redenen:
1. Als heiliging structureel wordt losgemaakt van het bloed van Christus, worden we verwaand, denkend dat we God gehoorzaam kunnen zijn zonder de kracht die Hij ons verleent
2. Als heiliging structureel wordt losgemaakt van het bloed van Christus, worden we wanhopig, denkend aan ons eigen falen, terwijl we het verlossingswerk van God in Jezus vergeten
3. Als heiliging structureel wordt losgemaakt van het bloed van Christus, verliezen we Gods vergevende genade uit het oog – de vergevende genade die het fundament van onze verlossing is én de vergevende genade die we iedere dag nodig hebben vanwege nieuwe zonden
4. Als heiliging structureel wordt losgemaakt van het bloed van Christus, worden we “christenautonomen” – mensen die denken dat, nadat God Zijn deel in de Heere Jezus heeft gedaan, wij nu onze verantwoordelijkheid moeten nemen
Wil ik hiermee MacArthurs pleidooi ontkrachten? Nee.
Wat ik hiermee wél wil laten zien, is dat we heel goed op de hoogte moeten zijn van de context waarin voorgangers, auteurs en theologen hun visies uitdragen. MacArthurs aversie tegen de positie dat Gods genade enkel en alleen vergevend van aard zou zijn is begrijpelijk, al moet ook gezegd worden dat hij de heiligende kracht van Gods genade benadrukt en weinig verbinding legt met de vergevende genade. Dat kan bij anderen weer vragen oproepen. En die vragen zijn ook gekomen.
In het voorwoord op de tweede druk van The Gospel According to Jesus schrijft MacArthur dat hij twee nieuwe hoofdstukken heeft toegevoegd, over de rechtvaardiging door het geloof én over het verlossingswerk van Christus aan het kruis.
Het bewijst mijns inziens dat MacArthur bij de eerste uitgave van zijn boek te eenzijdig is geweest. Hij verdient echter lof voor de manier waarop hij reageert op critici; niet iedereen is bereid zijn werk op deze manier te herzien. Het geeft aan dat hij corrigeerbaar is én – verreweg het belangrijkste – dat hij het volbrachte verlossingswerk van Zijn Heere wil eren. Minder dan dit is een betrouwbare, christelijke voorganger onwaardig.
Posts tonen met het label Dispensationalisme. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Dispensationalisme. Alle posts tonen
vrijdag 30 augustus 2019
zondag 25 november 2018
De val van Babylon (4)
Geestelijke macht in het boek Openbaring
Na de vorige studie, over Openbaring 13:11-18, heb ik aangekondigd verder te zullen gaan met Openbaring 14:6-7. Oplettende lezers zullen dan zien dat ik de eerste vijf verzen van Openbaring 14 oversla. Dat klopt.
Openbaring 14 begint met een hemels tafereel. Johannes wordt in het visioen voor een ogenblik “overgezet” van de aardse realiteit – die van de twee beesten – naar de hemelse. De hemelse realiteit ziet er onbeschrijfelijk en buitengewoon schitterend uit. Johannes ziet Christus, het Lam, op de berg Sion – de berg waar God verlossing schenkt. Het Lam is niet alleen. Hij wordt omringd door 144.000 uitverkorenen, die allen de Naam van God de Vader op hun voorhoofd hebben.
Nu heb ik tijdens het bestuderen van Openbaring 13 geopperd dat het merkteken van het beest (aangebracht op de rechterhand of – jawel! – het voorhoofd) symbolisch kan worden opgevat als zijnde een aanduiding voor “bezit” of “eigendom” en “toewijding”. Openbaring 14 begint juist met het tegenbeeld: alle uitverkorenen hebben de Naam van God op hun voorhoofd. Wanneer we Openbaring 13 vergelijken met hoofdstuk 14, zien we hier tegengestelde parallellen zichtbaar worden. De beschrijving die Johannes geeft van de uitverkoren, doet vermoeden dat het merkteken van het beest niet wijst op een chip, maar op de identificatie van de mensen die het beest volgen en aanbidden.
Zekere kenmerken die Johannes ziet bij degenen die het beest aanbidden, ziet hij ook terug bij de uitverkorenen – met één cruciaal verschil: de uitverkorenen van God volgen het beest niet, maar Christus (Openbaring 14:4). Hij is het ware Lam.
Hemelse boodschap voor een antichristelijke aarde
Na dit prachtige beeld ziet Johannes drie engelen, die allen een boodschap hebben. We zullen in deze studie stilstaan bij de boodschap van de eerste engel.
Laten we goed onthouden dat we de opkomst van de twee beesten hebben gezien en dat de hele wereld – met uitzondering van de gelovigen in Christus – achter dit beest aangaat. Hoe reageert de hemel op deze ontwikkelingen? De hemel wordt gelasterd (zie Openbaring 13:6). Wat is het antwoord van de hemel op deze lastering? Wanneer we Openbaring 14:6-7 bestuderen, ontdekken we de ontzagwekkende diepte van Gods genade.
1. De eerste engel – het Evangelie voor de hele wereld (vers 6)
In Openbaring 14:6 lezen we dat Johannes een engel hoog aan de hemel ziet vliegen:
“En ik zag een andere engel, die hoog aan de hemel vloog. En hij had het eeuwige Evangelie, om dat te verkondigen aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie, stam, taal en volk.”
Een engel verkondigt het “eeuwige Evangelie.” Wat is dit precies voor een Evangelie? Is dit het Evangelie van Jezus Christus? Of is dit een Evangelie, speciaal voor de tijd dat het beest actief is?
Serieuze bezwaren tegen de dispensationele hermeneutiek
Deze vraag moet worden beantwoord, omdat er mensen zijn die beweren dat het “eeuwige Evangelie” voor een bepaalde tijd zal worden gebracht. En die tijd ligt volgens hen in de toekomst.
Dispensationalisten geloven dat het “eeuwige Evangelie” in Openbaring 14:6 niet – ik herhaal: niet – het Evangelie van Jezus Christus is. Zij menen dat de boodschap van deze engel alleen geldt in de tijd van de zogenaamde grote verdrukking. Zij menen dit op grond van de inhoud in vers 7, waar we straks naar zullen kijken.
Er zijn dispensationalisten die stellen dat in de Bijbel drie verschillende Evangeliën te vinden zijn: het Evangelie van het Koninkrijk (de boodschap die de Heere Jezus verkondigde), het Evangelie van Gods genade (de boodschap die de apostel Paulus aan de gemeenten verkondigde) en het eeuwige Evangelie, dat we hier – in Openbaring 14 – vinden. Er kleven ernstige bezwaren aan deze opvatting.
Ten eerste wordt er gesproken over een eeuwig Evangelie. Waarom zou de Bijbel een boodschap eeuwig noemen, als het in werkelijkheid maar een duur van zeven jaar heeft? Het feit dat de Bijbel een boodschap “het eeuwige Evangelie” noemt – en overigens is dit ook de enige plaats in de gehele Schrift – wekt toch minstens de suggestie dat het hier gaat om een openbaring of boodschap van Gods oorspronkelijke plan. Het heeft ongetwijfeld te maken met Gods plan vóórdat Hij de schepping tot stand bracht.
Als tweede wordt er in deze visie nauwelijks rekening gehouden met de context van het gedeelte. We moeten kijken waarom Johannes deze dingen op dit moment beschrijft. Waarom heeft hij deze dingen niet eerder gezien? Of later? Er zit duidelijk een lijn in de visioenen.
Ten derde heeft de dispensationele visie een probleem met de verhouding ontwikkeling en tijd. Volgens de dispensationele visie bedraagt de tijd die in Openbaring 6-19 wordt beschreven exact zeven jaar. Deze visie is té veel gefocust op de tijd, zodat de ontwikkeling van het boek uit het oog verloren wordt. Volgens deze visie moeten de visioenen worden vervuld in de volgorde waarop zij staan beschreven. Maar dat wordt lastig, aangezien we de volgende keer zullen zien dat het oordeel over Babylon wordt uitgesproken in vers 8, terwijl Babylon tot dat moment niet is genoemd in Openbaring!
De meest veilige opvatting met betrekking tot het Bijbelboek Openbaring is dat het altijd relevant is voor de Kerk van Jezus Christus. We mogen een Bijbelboek nooit van zijn kracht en relevantie beroven, door te stellen dat na een bepaald hoofdstuk de Kerk niet meer op aarde is en dat we ons daarom niet druk moeten maken over de inhoud daarvan. God geeft ons geen openbaring waar wij als Kerk maar ten dele iets mee kunnen.
Ik probeer – en heb dat al geprobeerd – door middel van deze serie aan te geven dat Openbaring een boodschap bevat, juist voor de Gemeente. Wie hier niet aan wil, loopt serieuze risico’s, omdat de verwachting met betrekking tot de vervulling van deze visioenen en profetieën ernstig buiten het spoor van het Bijbelse kader loopt. En dit heeft altijd praktische consequenties.
Om terug te komen bij de vraag over het eeuwige Evangelie: is dit het Evangelie van Jezus Christus? Ja. Laten we naar vers 7 kijken om te zien waarom dat zo is.
2. De eerste engel – de oproep tot aanbidding van de Schepper van deze wereld (vers 7)
Vers 7 lijkt in beginsel totaal niet te spreken over het Lam Dat geslacht is. Er wordt niet gesproken over de dood, opstanding en verheerlijking van Jezus Christus. Alles wat de engel zegt, is dit:
Dit lijkt in eerste instantie niet over het verlossingswerk van Jezus Christus te gaan. Geen woord over verzoening. Geen woord over het offer. Geen woord over vergeving. Waarom denk ik dat dit dan tóch over het Evangelie van Jezus Christus gaat? Het woord “eeuwig” in vers 6 is beslissend.
Het is een grote misvatting te denken dat God het Evangelie heeft ontworpen na de zondeval. Dit beeld klopt niet. Het Evangelie is ontworpen vóór de schepping van de wereld (zie Efeze 1:4, 9-10 en 1 Petrus 1:20). Het Evangelie van Jezus Christus is het Evangelie dat vóór de schepping al klaarlag om te worden vervuld. Je kunt het met je beperkte, menselijke verstand niet bevatten, maar het is wel wat de Bijbel zegt.
Een andere misvatting wordt in Openbaring 14:7 ook weggenomen. En deze misvatting is niet alleen op grotere schaal verkondigd, ze is ook gevaarlijk.
De engel die het eeuwige Evangelie verkondigt, roept namelijk op tot aanbidding. Dit betekent dat de boodschap van het Evangelie niet moet stoppen bij geloof. Het Evangelie bewijst zijn kracht juist als mensen zich onderwerpen aan God, door Jezus Christus. Het Evangelie stopt niet bij geloven; het wil mensen oproepen tot verandering met betrekking tot aanbidding.
De timing van deze boodschap wordt nu ook logisch. In Openbaring 13 hebben we namelijk gezien hoe de wereld achter het beest aangaat; de wereld aanbidt het beest. De wereld gelooft niet alleen het beest, de wereld aanbidt het beest! En nu, op dit moment, klinkt de hemelse boodschap van verzoening met God door Jezus Christus. Met welk doel? Dat de dwaze aanbidding van het beest stopt en mag veranderen in de aanbidding van de Ene en levende God.
Eén van de belangrijkste kernwoorden in het hele boek Openbaring is aanbidding. De vraag die het boek jou en mij als lezer steeds weer stelt, is deze: “In het licht van deze ontwikkelingen in de wereld, en in de wetenschap dat het Lam regeert over de wereldgeschiedenis en ieder mensenleven – wie aanbid jij?”
In ieder hoofdstuk van Openbaring komt deze vraag weer terug. Niet letterlijk, maar de inhoud dwingt ons ertoe deze vraag voortdurend te stellen.
Is verlossing mogelijk tijdens de dictatoriale macht van het beest?
Nu komt ik bij een andere, foutieve conclusie die voortkomt uit de dispensationele hermeneutiek. Er zijn mensen die stellen dat wie het merkteken van het beest eenmaal heeft ontvangen, niet meer behouden kan worden en voor altijd verloren is. Is het een probleem dit zo zwart-wit te stellen? De Bijbel zegt het toch (zie Openbaring 14:9-11)? Er staat inderdaad dat iedereen die het merkteken van het beest ontvangt, voor eeuwig Gods toorn zal ondervinden. Daar kunnen we niet omheen.
Het probleem is echter dat we de deur van Gods Koninkrijk sluiten voor mensen, daar waar God Zelf de deur nog steeds open heeft staan. Laat mij uitleggen wat ik bedoel.
Er zijn op dit moment mensen die leven onder een dictatoriale macht. Zij leven niet alleen onder deze dictatoriale macht, maar zij dienen ook deze dictatoriale macht. Zij aanbidden de leider, de dictator. Betekent dit nu dat zo iemand op dit moment definitief niet meer in aanmerking komt voor het eeuwige leven? Ik durf dat te weerspreken. Waarom zou de apostel Johannes deze engel, met het eeuwige Evangelie, zien – uitgerekend ná de verschijning van de twee afschuwelijke beesten in Openbaring 13?
Hoeveel mensen hebben een dictator gediend en zijn uiteindelijk tot geloof gekomen? Hoeveel mensen hebben in blinde liefde een dictator vereerd en hebben hiermee gebroken? Hoeveel mensen hebben eerst een dictator aanbeden en hebben daarna gehoor gegeven aan de boodschap van het Evangelie? We kunnen toch onmogelijk beweren dat deze mensen, ondanks dat zij in de Heere Jezus geloven en Hem van harte liefhebben, niet gered zijn?
Omdat ik de ernstige waarschuwingen met betrekking tot het merkteken van het beest niet lichtvaardig wil opvatten, plaats ik ook een kanttekening bij deze opmerkingen. Het is namelijk waar dat iedereen die een menselijke leider aanbidt, verloren gaat. Ik ga niet roepen dat degenen die afgoderij plegen, behouden zullen worden. Dat is niet waar. Dus de waarschuwing blijft staan: iedereen die Jezus Christus niet aanbidt als de Schepper en Heere van het leven, toont geen kenmerken van het eeuwige leven en is verloren. Echter, het feit dat het Evangelie van Gods verzoenende genade in Jezus Christus nog steeds wordt verkondigd, betekent dat de poort van Gods Koninkrijk openstaat voor iedereen die zich van de afgoden bekeert, om God te dienen en Christus te verwachten (1 Thessalonicenzen 1:9-10).
Wat we duidelijk in vers 7 kunnen zien is dat de tijd voor bekering dringt: Gods oordeel staat spoedig voor de deur. Dit vers geeft daarom niet zozeer het motief voor aanbidding weer, maar de korte tijd die er nog is om tot bekering te komen. God verwacht dat mensen zich met hun hele hart tot Hem bekeren. Oprechte, schuldbewuste zondaars wil Hij rechtvaardigen. Maar mensen die enkel uit angst voor het oordeel tot God naderen in de hoop niet in de hel geworpen te worden, moeten hun motief nog eens goed overwegen. Angst voor Gods oordeel zorgt er namelijk nog niet voor dat je Hem ook oprecht gaat bewonderen en aanbidden. En dat is wel het punt waarop je moet komen!
De grootheid van Gods genade
Wat wij in Openbaring 14:6-7 lezen, is één grote blijk van Gods grote genade. Is het niet een geweldig diep wonder dat de Schepper van hemel en aarde nog steeds verzoening aanbiedt? Ondanks dat de wereld achter valse christussen en intimiderende dictators aanloopt, predikt Gods Geest – door middel van Zijn Kerk – het goede nieuws dat Jezus Christus kan en wil verlossen! Is dit niet onbegrijpelijk? Hoe is het mogelijk dat God, Die ziet hoe de wereld in vijandschap tegen Hem tekeer gaat, Zijn verzoenende hand blijft uitsteken? Het antwoord kan niet meer dan zes letters tellen: G-E-N-A-D-E.
We mogen nooit te klein denken over Gods genade. We mogen ook nooit te klein denken van de verkondiging van het Evangelie. Laten we de hoop en moed niet opgeven, zolang God Zijn verzoening in Christus aanbiedt.
Ondanks de corrupte en misplaatste aanbidding van het beest door de wereld, mag de Kerk van Jezus Christus weten: dictators brengen het Evangelie niet tot zwijgen; ze bewijzen juist de noodzaak van het Evangelie. De Kerk mag niet stoppen met spreken. Juist als de satanische machten de overhand (lijken te) krijgen, moet de bazuin van het Evangelie luid schallen. Zo schittert Gods genade. Tot lof en eer van Zijn heilige Naam.
Na de vorige studie, over Openbaring 13:11-18, heb ik aangekondigd verder te zullen gaan met Openbaring 14:6-7. Oplettende lezers zullen dan zien dat ik de eerste vijf verzen van Openbaring 14 oversla. Dat klopt.
Openbaring 14 begint met een hemels tafereel. Johannes wordt in het visioen voor een ogenblik “overgezet” van de aardse realiteit – die van de twee beesten – naar de hemelse. De hemelse realiteit ziet er onbeschrijfelijk en buitengewoon schitterend uit. Johannes ziet Christus, het Lam, op de berg Sion – de berg waar God verlossing schenkt. Het Lam is niet alleen. Hij wordt omringd door 144.000 uitverkorenen, die allen de Naam van God de Vader op hun voorhoofd hebben.
Nu heb ik tijdens het bestuderen van Openbaring 13 geopperd dat het merkteken van het beest (aangebracht op de rechterhand of – jawel! – het voorhoofd) symbolisch kan worden opgevat als zijnde een aanduiding voor “bezit” of “eigendom” en “toewijding”. Openbaring 14 begint juist met het tegenbeeld: alle uitverkorenen hebben de Naam van God op hun voorhoofd. Wanneer we Openbaring 13 vergelijken met hoofdstuk 14, zien we hier tegengestelde parallellen zichtbaar worden. De beschrijving die Johannes geeft van de uitverkoren, doet vermoeden dat het merkteken van het beest niet wijst op een chip, maar op de identificatie van de mensen die het beest volgen en aanbidden.
Zekere kenmerken die Johannes ziet bij degenen die het beest aanbidden, ziet hij ook terug bij de uitverkorenen – met één cruciaal verschil: de uitverkorenen van God volgen het beest niet, maar Christus (Openbaring 14:4). Hij is het ware Lam.
Hemelse boodschap voor een antichristelijke aarde
Na dit prachtige beeld ziet Johannes drie engelen, die allen een boodschap hebben. We zullen in deze studie stilstaan bij de boodschap van de eerste engel.
Laten we goed onthouden dat we de opkomst van de twee beesten hebben gezien en dat de hele wereld – met uitzondering van de gelovigen in Christus – achter dit beest aangaat. Hoe reageert de hemel op deze ontwikkelingen? De hemel wordt gelasterd (zie Openbaring 13:6). Wat is het antwoord van de hemel op deze lastering? Wanneer we Openbaring 14:6-7 bestuderen, ontdekken we de ontzagwekkende diepte van Gods genade.
1. De eerste engel – het Evangelie voor de hele wereld (vers 6)
In Openbaring 14:6 lezen we dat Johannes een engel hoog aan de hemel ziet vliegen:
“En ik zag een andere engel, die hoog aan de hemel vloog. En hij had het eeuwige Evangelie, om dat te verkondigen aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie, stam, taal en volk.”
Een engel verkondigt het “eeuwige Evangelie.” Wat is dit precies voor een Evangelie? Is dit het Evangelie van Jezus Christus? Of is dit een Evangelie, speciaal voor de tijd dat het beest actief is?
Serieuze bezwaren tegen de dispensationele hermeneutiek
Deze vraag moet worden beantwoord, omdat er mensen zijn die beweren dat het “eeuwige Evangelie” voor een bepaalde tijd zal worden gebracht. En die tijd ligt volgens hen in de toekomst.
Dispensationalisten geloven dat het “eeuwige Evangelie” in Openbaring 14:6 niet – ik herhaal: niet – het Evangelie van Jezus Christus is. Zij menen dat de boodschap van deze engel alleen geldt in de tijd van de zogenaamde grote verdrukking. Zij menen dit op grond van de inhoud in vers 7, waar we straks naar zullen kijken.
Er zijn dispensationalisten die stellen dat in de Bijbel drie verschillende Evangeliën te vinden zijn: het Evangelie van het Koninkrijk (de boodschap die de Heere Jezus verkondigde), het Evangelie van Gods genade (de boodschap die de apostel Paulus aan de gemeenten verkondigde) en het eeuwige Evangelie, dat we hier – in Openbaring 14 – vinden. Er kleven ernstige bezwaren aan deze opvatting.
Ten eerste wordt er gesproken over een eeuwig Evangelie. Waarom zou de Bijbel een boodschap eeuwig noemen, als het in werkelijkheid maar een duur van zeven jaar heeft? Het feit dat de Bijbel een boodschap “het eeuwige Evangelie” noemt – en overigens is dit ook de enige plaats in de gehele Schrift – wekt toch minstens de suggestie dat het hier gaat om een openbaring of boodschap van Gods oorspronkelijke plan. Het heeft ongetwijfeld te maken met Gods plan vóórdat Hij de schepping tot stand bracht.
Als tweede wordt er in deze visie nauwelijks rekening gehouden met de context van het gedeelte. We moeten kijken waarom Johannes deze dingen op dit moment beschrijft. Waarom heeft hij deze dingen niet eerder gezien? Of later? Er zit duidelijk een lijn in de visioenen.
Ten derde heeft de dispensationele visie een probleem met de verhouding ontwikkeling en tijd. Volgens de dispensationele visie bedraagt de tijd die in Openbaring 6-19 wordt beschreven exact zeven jaar. Deze visie is té veel gefocust op de tijd, zodat de ontwikkeling van het boek uit het oog verloren wordt. Volgens deze visie moeten de visioenen worden vervuld in de volgorde waarop zij staan beschreven. Maar dat wordt lastig, aangezien we de volgende keer zullen zien dat het oordeel over Babylon wordt uitgesproken in vers 8, terwijl Babylon tot dat moment niet is genoemd in Openbaring!
De meest veilige opvatting met betrekking tot het Bijbelboek Openbaring is dat het altijd relevant is voor de Kerk van Jezus Christus. We mogen een Bijbelboek nooit van zijn kracht en relevantie beroven, door te stellen dat na een bepaald hoofdstuk de Kerk niet meer op aarde is en dat we ons daarom niet druk moeten maken over de inhoud daarvan. God geeft ons geen openbaring waar wij als Kerk maar ten dele iets mee kunnen.
Ik probeer – en heb dat al geprobeerd – door middel van deze serie aan te geven dat Openbaring een boodschap bevat, juist voor de Gemeente. Wie hier niet aan wil, loopt serieuze risico’s, omdat de verwachting met betrekking tot de vervulling van deze visioenen en profetieën ernstig buiten het spoor van het Bijbelse kader loopt. En dit heeft altijd praktische consequenties.
Om terug te komen bij de vraag over het eeuwige Evangelie: is dit het Evangelie van Jezus Christus? Ja. Laten we naar vers 7 kijken om te zien waarom dat zo is.
2. De eerste engel – de oproep tot aanbidding van de Schepper van deze wereld (vers 7)
Vers 7 lijkt in beginsel totaal niet te spreken over het Lam Dat geslacht is. Er wordt niet gesproken over de dood, opstanding en verheerlijking van Jezus Christus. Alles wat de engel zegt, is dit:
“En hij zei met een luide stem: Vrees God en geef Hem eer, want het uur van Zijn oordeel is gekomen. En aanbid Hem Die de hemel, de aarde, de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.”
Dit lijkt in eerste instantie niet over het verlossingswerk van Jezus Christus te gaan. Geen woord over verzoening. Geen woord over het offer. Geen woord over vergeving. Waarom denk ik dat dit dan tóch over het Evangelie van Jezus Christus gaat? Het woord “eeuwig” in vers 6 is beslissend.
Het is een grote misvatting te denken dat God het Evangelie heeft ontworpen na de zondeval. Dit beeld klopt niet. Het Evangelie is ontworpen vóór de schepping van de wereld (zie Efeze 1:4, 9-10 en 1 Petrus 1:20). Het Evangelie van Jezus Christus is het Evangelie dat vóór de schepping al klaarlag om te worden vervuld. Je kunt het met je beperkte, menselijke verstand niet bevatten, maar het is wel wat de Bijbel zegt.
Een andere misvatting wordt in Openbaring 14:7 ook weggenomen. En deze misvatting is niet alleen op grotere schaal verkondigd, ze is ook gevaarlijk.
De engel die het eeuwige Evangelie verkondigt, roept namelijk op tot aanbidding. Dit betekent dat de boodschap van het Evangelie niet moet stoppen bij geloof. Het Evangelie bewijst zijn kracht juist als mensen zich onderwerpen aan God, door Jezus Christus. Het Evangelie stopt niet bij geloven; het wil mensen oproepen tot verandering met betrekking tot aanbidding.
De timing van deze boodschap wordt nu ook logisch. In Openbaring 13 hebben we namelijk gezien hoe de wereld achter het beest aangaat; de wereld aanbidt het beest. De wereld gelooft niet alleen het beest, de wereld aanbidt het beest! En nu, op dit moment, klinkt de hemelse boodschap van verzoening met God door Jezus Christus. Met welk doel? Dat de dwaze aanbidding van het beest stopt en mag veranderen in de aanbidding van de Ene en levende God.
Eén van de belangrijkste kernwoorden in het hele boek Openbaring is aanbidding. De vraag die het boek jou en mij als lezer steeds weer stelt, is deze: “In het licht van deze ontwikkelingen in de wereld, en in de wetenschap dat het Lam regeert over de wereldgeschiedenis en ieder mensenleven – wie aanbid jij?”
In ieder hoofdstuk van Openbaring komt deze vraag weer terug. Niet letterlijk, maar de inhoud dwingt ons ertoe deze vraag voortdurend te stellen.
Is verlossing mogelijk tijdens de dictatoriale macht van het beest?
Nu komt ik bij een andere, foutieve conclusie die voortkomt uit de dispensationele hermeneutiek. Er zijn mensen die stellen dat wie het merkteken van het beest eenmaal heeft ontvangen, niet meer behouden kan worden en voor altijd verloren is. Is het een probleem dit zo zwart-wit te stellen? De Bijbel zegt het toch (zie Openbaring 14:9-11)? Er staat inderdaad dat iedereen die het merkteken van het beest ontvangt, voor eeuwig Gods toorn zal ondervinden. Daar kunnen we niet omheen.
Het probleem is echter dat we de deur van Gods Koninkrijk sluiten voor mensen, daar waar God Zelf de deur nog steeds open heeft staan. Laat mij uitleggen wat ik bedoel.
Er zijn op dit moment mensen die leven onder een dictatoriale macht. Zij leven niet alleen onder deze dictatoriale macht, maar zij dienen ook deze dictatoriale macht. Zij aanbidden de leider, de dictator. Betekent dit nu dat zo iemand op dit moment definitief niet meer in aanmerking komt voor het eeuwige leven? Ik durf dat te weerspreken. Waarom zou de apostel Johannes deze engel, met het eeuwige Evangelie, zien – uitgerekend ná de verschijning van de twee afschuwelijke beesten in Openbaring 13?
Hoeveel mensen hebben een dictator gediend en zijn uiteindelijk tot geloof gekomen? Hoeveel mensen hebben in blinde liefde een dictator vereerd en hebben hiermee gebroken? Hoeveel mensen hebben eerst een dictator aanbeden en hebben daarna gehoor gegeven aan de boodschap van het Evangelie? We kunnen toch onmogelijk beweren dat deze mensen, ondanks dat zij in de Heere Jezus geloven en Hem van harte liefhebben, niet gered zijn?
Omdat ik de ernstige waarschuwingen met betrekking tot het merkteken van het beest niet lichtvaardig wil opvatten, plaats ik ook een kanttekening bij deze opmerkingen. Het is namelijk waar dat iedereen die een menselijke leider aanbidt, verloren gaat. Ik ga niet roepen dat degenen die afgoderij plegen, behouden zullen worden. Dat is niet waar. Dus de waarschuwing blijft staan: iedereen die Jezus Christus niet aanbidt als de Schepper en Heere van het leven, toont geen kenmerken van het eeuwige leven en is verloren. Echter, het feit dat het Evangelie van Gods verzoenende genade in Jezus Christus nog steeds wordt verkondigd, betekent dat de poort van Gods Koninkrijk openstaat voor iedereen die zich van de afgoden bekeert, om God te dienen en Christus te verwachten (1 Thessalonicenzen 1:9-10).
Wat we duidelijk in vers 7 kunnen zien is dat de tijd voor bekering dringt: Gods oordeel staat spoedig voor de deur. Dit vers geeft daarom niet zozeer het motief voor aanbidding weer, maar de korte tijd die er nog is om tot bekering te komen. God verwacht dat mensen zich met hun hele hart tot Hem bekeren. Oprechte, schuldbewuste zondaars wil Hij rechtvaardigen. Maar mensen die enkel uit angst voor het oordeel tot God naderen in de hoop niet in de hel geworpen te worden, moeten hun motief nog eens goed overwegen. Angst voor Gods oordeel zorgt er namelijk nog niet voor dat je Hem ook oprecht gaat bewonderen en aanbidden. En dat is wel het punt waarop je moet komen!
De grootheid van Gods genade
Wat wij in Openbaring 14:6-7 lezen, is één grote blijk van Gods grote genade. Is het niet een geweldig diep wonder dat de Schepper van hemel en aarde nog steeds verzoening aanbiedt? Ondanks dat de wereld achter valse christussen en intimiderende dictators aanloopt, predikt Gods Geest – door middel van Zijn Kerk – het goede nieuws dat Jezus Christus kan en wil verlossen! Is dit niet onbegrijpelijk? Hoe is het mogelijk dat God, Die ziet hoe de wereld in vijandschap tegen Hem tekeer gaat, Zijn verzoenende hand blijft uitsteken? Het antwoord kan niet meer dan zes letters tellen: G-E-N-A-D-E.
We mogen nooit te klein denken over Gods genade. We mogen ook nooit te klein denken van de verkondiging van het Evangelie. Laten we de hoop en moed niet opgeven, zolang God Zijn verzoening in Christus aanbiedt.
Ondanks de corrupte en misplaatste aanbidding van het beest door de wereld, mag de Kerk van Jezus Christus weten: dictators brengen het Evangelie niet tot zwijgen; ze bewijzen juist de noodzaak van het Evangelie. De Kerk mag niet stoppen met spreken. Juist als de satanische machten de overhand (lijken te) krijgen, moet de bazuin van het Evangelie luid schallen. Zo schittert Gods genade. Tot lof en eer van Zijn heilige Naam.
zondag 8 juli 2018
Hedendaagse gnostiek?
De boodschap van 1 Johannes
Een oproep aan dispensationalisten
Theologische opvattingen worden deels gekleurd door onze ervaringen. De opvatting op zichzelf wordt niet geboren door ervaring, maar de manier waarop wij ermee omgaan wel. Theologische opvattingen moeten altijd worden gevormd op grond van de Bijbel. De manier waarop iemand met deze opvattingen omgaat, laat echter iets van zijn eigen context zien. Waarom spreekt iemand bijvoorbeeld vaak over één onderwerp? Of waarom spreekt iemand vaak op één manier over een onderwerp? Wat zit hierachter? Waarom doet iemand dat? Wil diegene hiermee iets propageren of is hij juist bezig met ageren? Wil iemand voortdurend iets goeds en moois laten zien? Of wil iemand steeds het gevaar en de slechtheid van iets bewijzen?
Een persoonlijk verhaal
In mijn eigen leven is dit niet anders. Toen ik een jaar of zestien, zeventien was, las ik de Bergrede in de toen net uitgegeven Nieuwe Bijbelvertaling. Toen ik de woorden van Christus in Mattheüs 7:21-23 las, schrok ik:
Jezus Christus als Heere belijden betekent volgens Hemzelf dus helemaal niets. Wat heeft dan wel betekenis? Dat wij handelen naar de wil van Zijn hemelse Vader.
Je zou kunnen zeggen dat dit tekstgedeelte het zaadje is geweest dat God op dat moment – op die jeugdige leeftijd – heeft gezaaid en dat de vrucht ervan tot op de dag van vandaag zichtbaar is. Dit hele thema heeft mij nooit losgelaten. Sterker nog, uitgerekend een theologische discussie met bovenstaande tekst als sleutelgedeelte, heeft uiteindelijk meegewerkt aan mijn verlossing.
Ik weet wat het is om als antinomiaan te zondigen. Een antinomiaan is iemand die stelt dat gehoorzaamheid aan Gods geboden totaal niet noodzakelijk is, omdat Christus perfect geleefd heeft, onze zonden op zich genomen heeft en wij delen in Zijn volmaakte gerechtigheid. Gehoorzaamheid is niet belangrijk.
Ik wil niet weten wat er zou zijn gebeurd als deze tekst mij nooit had opgeschrikt. Ik denk dat ik wel weet wat er gebeurd zou zijn, maar erg prettige gedachten zijn dat niet.
Juist in de periode dat ik totaal weg dreigde te zakken in het moeras van de zonde – en met totaal bedoel ik dat de verharding van mijn hart zich gevoelsmatig in een vergevorderd stadium bevond – heeft de discussie met betrekking tot “lordship salvation” een belangrijke rol gespeeld. Voor mijn gevoel was God mij meer en meer aan het loslaten. Ik had al weinig tot geen kracht om op een boezemzonde te overwinnen, en ik kreeg het idee dat zelfs de vonkjes van bewaring verdwenen waren. Het gevecht was te groot, de kracht van de zonde te groot en daarmee werd het verlangen om ermee te breken steeds minder.
Hoe de “lordship salvation” controverse bijdroeg aan mijn verlossing
Eén ding ben ik echter nooit – ook toen niet – kwijtgeraakt vanuit Christus’ waarschuwing in Mattheüs 7:21: Hem belijden doe je nooit vanuit een pragmatisch standpunt. Het heeft helemaal geen nut om Hem even snel “Heere” te noemen, omdat je daarmee en plek in de hemel veiligstelt. Dat werkt toch niet. Het gaat er niet om wat je zegt, maar om wat je doet. Wat mij altijd is bijgebleven, is dit: óf je gaat voor “the real deal”, óf je doet het niet. Maar er is geen middenweg. Je kunt niet blijven bakkeleien en blijven modderen in de zonde, terwijl je op hetzelfde moment vrolijk belijdt Jezus als persoonlijke Verlosser en Heere te kennen.
Een groot deel van wat ik zeg of schrijf, ik dan ook sterk gekleurd vanuit deze achtergrond. Mijn indruk is dat ik verreweg het meeste heb geschreven, gesproken of nagedacht over het verlossende geloof in Jezus Christus – al puzzelend en worstelend met argumenten en Bijbelteksten. De “lordship salvation” controverse is er namelijk eentje die om de zoveel tijd in de kerkgeschiedenis opduikt en waarbij ook felle woorden worden gebruikt – juist omdat het om de kern van het Evangelie gaat.
Juist door mijn verleden weet ik hoe gevaarlijk het kan zijn om als een antinomiaan door het leven te gaan. Daarbij wil ik altijd weer de aandacht vestigen op Gods eer en de pastorale gevolgen. Ik denk dat het terecht is om te stellen dat juist degenen die de realiteit van alledag kennen, het beste mee kunnen praten over de theorie – en dus ook over de theologie. De praktijk van alledag leert ons eenzijdige denken af. Begrijp mij niet verkeerd: ik stel niet dat iemand goede theologie leert door levenservaringen te analyseren. Ik bedoel te zeggen dat levenservaringen kunnen bijdragen aan de juiste accenten en het realistischer interpreteren van de Bijbel.
Gevaarlijke eenzijdigheid
Nu wil ik iets doen, wat mogelijk voor opschudding zorgt. Maar ik kan eigenlijk niet anders dan een noodklok luiden. Er moet een pijnlijke vraag worden gesteld: Zien wij vandaag de dag zekere elementen van de gnostiek terug in het dispensationalisme? Loopt de Bedelingenleer als theologie het gevaar eenzijdig te worden in de benadering van verlossing? En als iemand vraagt: “Waarom haal je nou wéér die Bedelingenleer erbij?” dan is mijn antwoord: geen enkele theologische school is zó fel in zijn kritiek op “lordship salvation” dan het dispensationalisme. Dit is in mijn ogen veelzeggend.
We hebben de vorige keer gezien dat de apostel Johannes de praktijk van het geloofsleven en de houding van de gelovige ten aanzien van de zonde belangrijke kenmerken van het eeuwige leven noemt. Zeggen dat God licht is, betekent nog niet dat je ook werkelijk in het licht wandelt. Zeggen dat je geen zonde hebt, wil nog niet zeggen dat je ook echt geen zonde hebt gedaan.
In de gnostiek meende men dat dit los van elkaar kan bestaan. Men maakte een radicaal onderscheid tussen het fysieke en geestelijk leven. Hoe je leefde maakt eigenlijk niet uit, zolang je maar geestelijk verheven en verborgen kennis hebt die leidt tot verlossing. Het belang van het ene overschaduwde de realiteit van het andere. De zogenaamde werkelijkheid van het ene legde de realiteit van het andere als het ware het zwijgen op. We hebben de vorige keer gezien hoe Johannes hiermee omgaat.
Is het niet zo dat wij vandaag de dag worden geconfronteerd met een nieuwe vorm van gnostiek, waarbij de realiteit van het ene een grote schaduw legt over de werkelijkheid van het andere? Ik heb een zestal voorbeelden waarbij ik deze vraag wil stellen.
1. Er wordt één kant van Christus benoemd
In de Bedelingenleer wordt Christus veelal voorgesteld als Verlosser. Sommige dispensationalisten beweren zelfs dat het noemen van Christus als Heere tijdens evangelisatiediensten vermeden dient te worden, omdat dit voor ongelovigen onaantrekkelijk is. Welk belang wordt hiermee gediend? Wordt Christus hier in theologische zin niet in twee stukken verdeeld?
2. Er wordt één kant van de rechtvaardiging benoemd
Als gevolg van het feit dat Christus enkel als Verlosser wordt voorgesteld, wordt zichtbaar dat ook de verlossing door deze lens wordt verklaard. Dispensationalisten verdedigen – terecht! – de leer van de rechtvaardiging door het geloof in Christus alleen. Het credo “Niet uit werken, enkel uit genade!” wordt serieus genomen.
Wat echter opvalt, is dat men veelal de rechtvaardiging van de voorkant beschrijft en niet van de achterkant. Wat ik hiermee bedoel, is dat de rechtvaardiging aan de voorkant betekent dat wij door het geloof in Jezus Christus alleen, en alleen omwille van Zijn verzoenend lijden en sterven aan het kruis bij God kunnen worden aangenomen als rechtvaardigen. Geen enkel menselijk werk komt hier aan te pas.
De achterkant van de rechtvaardiging laat echter goede werken zien. We zijn niet gered of gerechtvaardigd door goede werken, maar wel voor goede werken. Men blijft echter voortdurend hameren op de voorkant van rechtvaardiging en sommigen beweren zelfs dat goede werken op geen enkele manier kan worden beschouwd als vrucht van de rechtvaardiging. Is dit niet de meest directe weg naar het antinomianisme? Wordt het leven van een christen hier niet geheel vrijblijvend voorgesteld, alsof God niet tot Zijn doel kan komen in en met de levens van Zijn kinderen?
3. Er wordt één kant van de zonde benoemd
Als gevolg van deze ogenschijnlijke vrijblijvendheid wordt de behandeling van de zonde ook anders. Er wordt veelal op gewezen dat de zonden vergeven zijn. Er is echter weinig aandacht voor het feit dat de macht van de zonde gebroken is. Vergeving van zonden is in de kern waar het om draait. Veelal wordt verkondigd dat Christus de Verlosser is die redt van de hel, terwijl we in Mattheüs 1:21 lezen:
Vergeving is het speerpunt van de verlossing. Wil je verlost worden, dan moet je vergeven worden. Bevrijd worden van de zonde zelf hoeft echter niet. Wordt hiermee niet het grotere probleem van de zonde genegeerd, namelijk dat het een sterke macht is die gebroken moet worden? Wordt de zonde niet teveel als administratieve schuld gezien, die weg is dankzij het kruis van Christus op Golgotha?
4. Er wordt één kant van Gods genade benoemd
Door vergeving en bevrijding van zonden van elkaar los te koppelen, ontstaat er een eenzijdig beeld van Gods genade: genade vergeeft, maar hoeft niet noodzakelijkerwijs te bevrijden van zonde. Als dit waar is, dan heeft Paulus beslist te hoog ingezet toen hij schreef:
Paulus is hier heel duidelijk: wat sommigen ooit waren, zijn zij niet meer! Hij noemt reiniging, heiliging en rechtvaardiging hier in één zin, in één adem.
Toch beweren sommigen dat Gods genade enkel het wegnemen van de zondeschuld is. Opnieuw dringt zich hier de onvermijdelijke vraag op: Is dit niet de meest directe weg naar het antinomiaanse levenspad? Wordt de zonde hier niet vrij spel gegeven?
5. Er wordt één kant van geloofszekerheid benoemd
Het is onvermijdelijk dat de visie of opvatting van het ene onderwerp gevolgen heeft voor het verstaan van het andere onderwerp. Komen we bij het onderwerp geloofszekerheid, dan zien we hetzelfde gebeuren. Alleen de vergeving van zonden garandeert mij van eeuwig leven en verlossing. Ik ben voor eeuwig gered, omdat God belooft dat Hij mijn zonde in Christus verzoend – en dus vergeven – heeft. Er is volgens een bepaalde groep dispensationalisten geen andere grond voor geloofszekerheid. Alleen zeggen (denk even terug aan Mattheüs 7:21) dat Christus jouw persoonlijke Verlosser is, geeft de garantie dat je naar de hemel gaat.
De vorige keer hebben we gezien dat de apostel Johannes zo niet denkt. Johannes denkt niet alleen in geestelijke waarheid, maar ook in praktische waarheid. Hij vraagt zich af of hij de beloften van God vervuld ziet worden in het leven van Zijn kinderen. Bepaalde voorgangers stellen echter dat het voldoende is “te zeggen dat je in Jezus gelooft” – immers, wie gelooft heeft eeuwig leven. De vraag is hier: Worden de beloften van God met betrekking tot de verlossing niet té geestelijk gemaakt en de verbinding met het leven van alledag niet opgeheven? Is dit niet opnieuw een gemakkelijke deur naar het antinomianisme?
6. Er wordt één kant van het eeuwige leven benoemd
De verzekering dat iemand behouden is kleurt ook de voorstelling van het eeuwige leven. Dat lijkt in beginsel een vreemde gedachte, maar de gevolgen worden duidelijk als we de geloofszekerheid betrekken op het eeuwige leven. Stel dat ik alleen vergeving van zonden ontvang, zonder dat de macht van de zonde in mijn leven wordt gebroken. Wat zegt dit over het eeuwige leven? Zegt het niet dat de zonde ook kan heersen in iemand die Gods Heilige Geest ontvangen heeft en in zich heeft wonen? Nog directer gesteld: zegt het niet dat de zonde over de kracht van de Heilige Geest heerst? Dat iemand – hoewel de Heilige Geest ontvangen te hebben – in dit leven nooit toekomt aan heiligmaking en de gelijkvormigheid aan het Beeld van Christus?
Zegt dit niet dat het eeuwige leven vooral het wegdoen van de schuld is, zonder het beeld van een persoon te veranderen? De vraag is: Wordt hier niet vooral de duur van het eeuwige leven (eeuwig) uitgespeeld tegen de kwaliteit ervan (gelijkvormigheid aan Christus)? Wordt de plaats van het eeuwige leven (de hemel, waar vrede, rust en gezondheid is) niet uitgespeeld tegen het doel ervan (met Christus zijn en Hem weerspiegelen)?
Word wakker! – en schud de eenzijdigheid van je af
Mijn oproep wordt vooraf gegaan door twee vragen: ten eerste wil ik de vraag stellen of je de “antinomiaan” in jezelf herkent. Als je de bovengenoemde zes punten hebt gelezen, kom je dan tot de ontdekking dat dit (al dan niet in zijn geheel) jouw persoonlijke overtuigingen zijn? Herken jij je in sommige punten?
Het tweede dat ik je wil voorleggen is dit: ben je het ermee eens dat de bovengenoemde zes punten ongeoorloofde onderscheidingen weergeven? Deze onderscheidingen sturen sterk één kant op, namelijk de kant van gemakkelijke vergeving, gemakkelijke verlossing. Het is de kant waarvan Jezus Christus Zelf heeft gezegd dat je die juist niet op moet gaan. Want niet iedereen die van Hem zegt dat Hij de Heere en Verlosser is, zal Gods Koninkrijk binnengaan, maar alleen degenen die deze belijdenis waarmaken in hun leven – door de kracht van de Heilige Geest.
Mijn oproep en gebed is dat mensen mogen breken met deze valse onderscheidingen. Dat er afscheid wordt genomen van theologische eenzijdigheden. Wellicht zijn er mensen, die denken: “Je hebt een karikatuur geschetst, zo erg als dat jij het schrijft, is het in werkelijkheid niet.” Als jij zo iemand bent, dan wil ik je vragen om deze video in zijn geheel te bekijken. En ik geef graag toe dat er binnen het dispensationalisme verschillend over deze dingen wordt gedacht. Maar zolang er stemmen zijn, die dit geluid laten horen, moeten we erkennen dát ze bestaan en moeten we de beestjes bij hun naam (blijven) noemen. Het enige dat ik kan zeggen, is dit:
Ga voor het echte leven, niet voor het gemakkelijke.
Ga voor “the real deal”, niet voor een masker.
Het grote wonder van verlossing is niet alleen dat God de zonde kan en wil vergeven, maar dat Hij geestelijk harde en versteende harten kan doen smelten door de kracht van Zijn genade.
Dat Hij dit in jouw leven mag doen.
Een oproep aan dispensationalisten
Theologische opvattingen worden deels gekleurd door onze ervaringen. De opvatting op zichzelf wordt niet geboren door ervaring, maar de manier waarop wij ermee omgaan wel. Theologische opvattingen moeten altijd worden gevormd op grond van de Bijbel. De manier waarop iemand met deze opvattingen omgaat, laat echter iets van zijn eigen context zien. Waarom spreekt iemand bijvoorbeeld vaak over één onderwerp? Of waarom spreekt iemand vaak op één manier over een onderwerp? Wat zit hierachter? Waarom doet iemand dat? Wil diegene hiermee iets propageren of is hij juist bezig met ageren? Wil iemand voortdurend iets goeds en moois laten zien? Of wil iemand steeds het gevaar en de slechtheid van iets bewijzen?
Een persoonlijk verhaal
In mijn eigen leven is dit niet anders. Toen ik een jaar of zestien, zeventien was, las ik de Bergrede in de toen net uitgegeven Nieuwe Bijbelvertaling. Toen ik de woorden van Christus in Mattheüs 7:21-23 las, schrok ik:
“Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen Mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van Mijn hemelse Vader. Op die dag zullen velen tegen mij zeggen: “Heer, Heer, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, hebben wij niet in Uw Naam demonen uitgedreven, en hebben wij niet vele wonderen verricht in Uw Naam?” En dan zal Ik hun rechtuit zeggen: “Ik heb jullie nooit gekend. Weg met jullie, wetsverkrachters!”
Jezus Christus als Heere belijden betekent volgens Hemzelf dus helemaal niets. Wat heeft dan wel betekenis? Dat wij handelen naar de wil van Zijn hemelse Vader.
Je zou kunnen zeggen dat dit tekstgedeelte het zaadje is geweest dat God op dat moment – op die jeugdige leeftijd – heeft gezaaid en dat de vrucht ervan tot op de dag van vandaag zichtbaar is. Dit hele thema heeft mij nooit losgelaten. Sterker nog, uitgerekend een theologische discussie met bovenstaande tekst als sleutelgedeelte, heeft uiteindelijk meegewerkt aan mijn verlossing.
Ik weet wat het is om als antinomiaan te zondigen. Een antinomiaan is iemand die stelt dat gehoorzaamheid aan Gods geboden totaal niet noodzakelijk is, omdat Christus perfect geleefd heeft, onze zonden op zich genomen heeft en wij delen in Zijn volmaakte gerechtigheid. Gehoorzaamheid is niet belangrijk.
Ik wil niet weten wat er zou zijn gebeurd als deze tekst mij nooit had opgeschrikt. Ik denk dat ik wel weet wat er gebeurd zou zijn, maar erg prettige gedachten zijn dat niet.
Juist in de periode dat ik totaal weg dreigde te zakken in het moeras van de zonde – en met totaal bedoel ik dat de verharding van mijn hart zich gevoelsmatig in een vergevorderd stadium bevond – heeft de discussie met betrekking tot “lordship salvation” een belangrijke rol gespeeld. Voor mijn gevoel was God mij meer en meer aan het loslaten. Ik had al weinig tot geen kracht om op een boezemzonde te overwinnen, en ik kreeg het idee dat zelfs de vonkjes van bewaring verdwenen waren. Het gevecht was te groot, de kracht van de zonde te groot en daarmee werd het verlangen om ermee te breken steeds minder.
Hoe de “lordship salvation” controverse bijdroeg aan mijn verlossing
Eén ding ben ik echter nooit – ook toen niet – kwijtgeraakt vanuit Christus’ waarschuwing in Mattheüs 7:21: Hem belijden doe je nooit vanuit een pragmatisch standpunt. Het heeft helemaal geen nut om Hem even snel “Heere” te noemen, omdat je daarmee en plek in de hemel veiligstelt. Dat werkt toch niet. Het gaat er niet om wat je zegt, maar om wat je doet. Wat mij altijd is bijgebleven, is dit: óf je gaat voor “the real deal”, óf je doet het niet. Maar er is geen middenweg. Je kunt niet blijven bakkeleien en blijven modderen in de zonde, terwijl je op hetzelfde moment vrolijk belijdt Jezus als persoonlijke Verlosser en Heere te kennen.
Een groot deel van wat ik zeg of schrijf, ik dan ook sterk gekleurd vanuit deze achtergrond. Mijn indruk is dat ik verreweg het meeste heb geschreven, gesproken of nagedacht over het verlossende geloof in Jezus Christus – al puzzelend en worstelend met argumenten en Bijbelteksten. De “lordship salvation” controverse is er namelijk eentje die om de zoveel tijd in de kerkgeschiedenis opduikt en waarbij ook felle woorden worden gebruikt – juist omdat het om de kern van het Evangelie gaat.
Juist door mijn verleden weet ik hoe gevaarlijk het kan zijn om als een antinomiaan door het leven te gaan. Daarbij wil ik altijd weer de aandacht vestigen op Gods eer en de pastorale gevolgen. Ik denk dat het terecht is om te stellen dat juist degenen die de realiteit van alledag kennen, het beste mee kunnen praten over de theorie – en dus ook over de theologie. De praktijk van alledag leert ons eenzijdige denken af. Begrijp mij niet verkeerd: ik stel niet dat iemand goede theologie leert door levenservaringen te analyseren. Ik bedoel te zeggen dat levenservaringen kunnen bijdragen aan de juiste accenten en het realistischer interpreteren van de Bijbel.
Gevaarlijke eenzijdigheid
Nu wil ik iets doen, wat mogelijk voor opschudding zorgt. Maar ik kan eigenlijk niet anders dan een noodklok luiden. Er moet een pijnlijke vraag worden gesteld: Zien wij vandaag de dag zekere elementen van de gnostiek terug in het dispensationalisme? Loopt de Bedelingenleer als theologie het gevaar eenzijdig te worden in de benadering van verlossing? En als iemand vraagt: “Waarom haal je nou wéér die Bedelingenleer erbij?” dan is mijn antwoord: geen enkele theologische school is zó fel in zijn kritiek op “lordship salvation” dan het dispensationalisme. Dit is in mijn ogen veelzeggend.
We hebben de vorige keer gezien dat de apostel Johannes de praktijk van het geloofsleven en de houding van de gelovige ten aanzien van de zonde belangrijke kenmerken van het eeuwige leven noemt. Zeggen dat God licht is, betekent nog niet dat je ook werkelijk in het licht wandelt. Zeggen dat je geen zonde hebt, wil nog niet zeggen dat je ook echt geen zonde hebt gedaan.
In de gnostiek meende men dat dit los van elkaar kan bestaan. Men maakte een radicaal onderscheid tussen het fysieke en geestelijk leven. Hoe je leefde maakt eigenlijk niet uit, zolang je maar geestelijk verheven en verborgen kennis hebt die leidt tot verlossing. Het belang van het ene overschaduwde de realiteit van het andere. De zogenaamde werkelijkheid van het ene legde de realiteit van het andere als het ware het zwijgen op. We hebben de vorige keer gezien hoe Johannes hiermee omgaat.
Is het niet zo dat wij vandaag de dag worden geconfronteerd met een nieuwe vorm van gnostiek, waarbij de realiteit van het ene een grote schaduw legt over de werkelijkheid van het andere? Ik heb een zestal voorbeelden waarbij ik deze vraag wil stellen.
1. Er wordt één kant van Christus benoemd
In de Bedelingenleer wordt Christus veelal voorgesteld als Verlosser. Sommige dispensationalisten beweren zelfs dat het noemen van Christus als Heere tijdens evangelisatiediensten vermeden dient te worden, omdat dit voor ongelovigen onaantrekkelijk is. Welk belang wordt hiermee gediend? Wordt Christus hier in theologische zin niet in twee stukken verdeeld?
2. Er wordt één kant van de rechtvaardiging benoemd
Als gevolg van het feit dat Christus enkel als Verlosser wordt voorgesteld, wordt zichtbaar dat ook de verlossing door deze lens wordt verklaard. Dispensationalisten verdedigen – terecht! – de leer van de rechtvaardiging door het geloof in Christus alleen. Het credo “Niet uit werken, enkel uit genade!” wordt serieus genomen.
Wat echter opvalt, is dat men veelal de rechtvaardiging van de voorkant beschrijft en niet van de achterkant. Wat ik hiermee bedoel, is dat de rechtvaardiging aan de voorkant betekent dat wij door het geloof in Jezus Christus alleen, en alleen omwille van Zijn verzoenend lijden en sterven aan het kruis bij God kunnen worden aangenomen als rechtvaardigen. Geen enkel menselijk werk komt hier aan te pas.
De achterkant van de rechtvaardiging laat echter goede werken zien. We zijn niet gered of gerechtvaardigd door goede werken, maar wel voor goede werken. Men blijft echter voortdurend hameren op de voorkant van rechtvaardiging en sommigen beweren zelfs dat goede werken op geen enkele manier kan worden beschouwd als vrucht van de rechtvaardiging. Is dit niet de meest directe weg naar het antinomianisme? Wordt het leven van een christen hier niet geheel vrijblijvend voorgesteld, alsof God niet tot Zijn doel kan komen in en met de levens van Zijn kinderen?
3. Er wordt één kant van de zonde benoemd
Als gevolg van deze ogenschijnlijke vrijblijvendheid wordt de behandeling van de zonde ook anders. Er wordt veelal op gewezen dat de zonden vergeven zijn. Er is echter weinig aandacht voor het feit dat de macht van de zonde gebroken is. Vergeving van zonden is in de kern waar het om draait. Veelal wordt verkondigd dat Christus de Verlosser is die redt van de hel, terwijl we in Mattheüs 1:21 lezen:
“Ze zal een Zoon baren. Geef Hem de naam Jezus, want Hij zal Zijn volk bevrijden van hun zonden.”
(Nieuwe Bijbelvertaling, cursivering door mij)
Vergeving is het speerpunt van de verlossing. Wil je verlost worden, dan moet je vergeven worden. Bevrijd worden van de zonde zelf hoeft echter niet. Wordt hiermee niet het grotere probleem van de zonde genegeerd, namelijk dat het een sterke macht is die gebroken moet worden? Wordt de zonde niet teveel als administratieve schuld gezien, die weg is dankzij het kruis van Christus op Golgotha?
4. Er wordt één kant van Gods genade benoemd
Door vergeving en bevrijding van zonden van elkaar los te koppelen, ontstaat er een eenzijdig beeld van Gods genade: genade vergeeft, maar hoeft niet noodzakelijkerwijs te bevrijden van zonde. Als dit waar is, dan heeft Paulus beslist te hoog ingezet toen hij schreef:
“Weet u niet dat wie onrecht doet geen deel zal hebben aan het koninkrijk van God? Vergis u niet. Ontuchtplegers noch afgodendienaars, overspeligen, schandknapen noch knapenschenders, dieven noch geldwolven, dronkaards, lasteraars noch uitbuiters zullen deel hebben aan het koninkrijk van God. Sommigen van u zijn dat ooit geweest, maar u bent gereinigd, u bent geheiligd, u bent rechtvaardig verklaard in de Naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God.”
(1 Korinthe 6:9-11, Nieuwe Bijbelvertaling)
Paulus is hier heel duidelijk: wat sommigen ooit waren, zijn zij niet meer! Hij noemt reiniging, heiliging en rechtvaardiging hier in één zin, in één adem.
Toch beweren sommigen dat Gods genade enkel het wegnemen van de zondeschuld is. Opnieuw dringt zich hier de onvermijdelijke vraag op: Is dit niet de meest directe weg naar het antinomiaanse levenspad? Wordt de zonde hier niet vrij spel gegeven?
5. Er wordt één kant van geloofszekerheid benoemd
Het is onvermijdelijk dat de visie of opvatting van het ene onderwerp gevolgen heeft voor het verstaan van het andere onderwerp. Komen we bij het onderwerp geloofszekerheid, dan zien we hetzelfde gebeuren. Alleen de vergeving van zonden garandeert mij van eeuwig leven en verlossing. Ik ben voor eeuwig gered, omdat God belooft dat Hij mijn zonde in Christus verzoend – en dus vergeven – heeft. Er is volgens een bepaalde groep dispensationalisten geen andere grond voor geloofszekerheid. Alleen zeggen (denk even terug aan Mattheüs 7:21) dat Christus jouw persoonlijke Verlosser is, geeft de garantie dat je naar de hemel gaat.
De vorige keer hebben we gezien dat de apostel Johannes zo niet denkt. Johannes denkt niet alleen in geestelijke waarheid, maar ook in praktische waarheid. Hij vraagt zich af of hij de beloften van God vervuld ziet worden in het leven van Zijn kinderen. Bepaalde voorgangers stellen echter dat het voldoende is “te zeggen dat je in Jezus gelooft” – immers, wie gelooft heeft eeuwig leven. De vraag is hier: Worden de beloften van God met betrekking tot de verlossing niet té geestelijk gemaakt en de verbinding met het leven van alledag niet opgeheven? Is dit niet opnieuw een gemakkelijke deur naar het antinomianisme?
6. Er wordt één kant van het eeuwige leven benoemd
De verzekering dat iemand behouden is kleurt ook de voorstelling van het eeuwige leven. Dat lijkt in beginsel een vreemde gedachte, maar de gevolgen worden duidelijk als we de geloofszekerheid betrekken op het eeuwige leven. Stel dat ik alleen vergeving van zonden ontvang, zonder dat de macht van de zonde in mijn leven wordt gebroken. Wat zegt dit over het eeuwige leven? Zegt het niet dat de zonde ook kan heersen in iemand die Gods Heilige Geest ontvangen heeft en in zich heeft wonen? Nog directer gesteld: zegt het niet dat de zonde over de kracht van de Heilige Geest heerst? Dat iemand – hoewel de Heilige Geest ontvangen te hebben – in dit leven nooit toekomt aan heiligmaking en de gelijkvormigheid aan het Beeld van Christus?
Zegt dit niet dat het eeuwige leven vooral het wegdoen van de schuld is, zonder het beeld van een persoon te veranderen? De vraag is: Wordt hier niet vooral de duur van het eeuwige leven (eeuwig) uitgespeeld tegen de kwaliteit ervan (gelijkvormigheid aan Christus)? Wordt de plaats van het eeuwige leven (de hemel, waar vrede, rust en gezondheid is) niet uitgespeeld tegen het doel ervan (met Christus zijn en Hem weerspiegelen)?
Word wakker! – en schud de eenzijdigheid van je af
Mijn oproep wordt vooraf gegaan door twee vragen: ten eerste wil ik de vraag stellen of je de “antinomiaan” in jezelf herkent. Als je de bovengenoemde zes punten hebt gelezen, kom je dan tot de ontdekking dat dit (al dan niet in zijn geheel) jouw persoonlijke overtuigingen zijn? Herken jij je in sommige punten?
Het tweede dat ik je wil voorleggen is dit: ben je het ermee eens dat de bovengenoemde zes punten ongeoorloofde onderscheidingen weergeven? Deze onderscheidingen sturen sterk één kant op, namelijk de kant van gemakkelijke vergeving, gemakkelijke verlossing. Het is de kant waarvan Jezus Christus Zelf heeft gezegd dat je die juist niet op moet gaan. Want niet iedereen die van Hem zegt dat Hij de Heere en Verlosser is, zal Gods Koninkrijk binnengaan, maar alleen degenen die deze belijdenis waarmaken in hun leven – door de kracht van de Heilige Geest.
Mijn oproep en gebed is dat mensen mogen breken met deze valse onderscheidingen. Dat er afscheid wordt genomen van theologische eenzijdigheden. Wellicht zijn er mensen, die denken: “Je hebt een karikatuur geschetst, zo erg als dat jij het schrijft, is het in werkelijkheid niet.” Als jij zo iemand bent, dan wil ik je vragen om deze video in zijn geheel te bekijken. En ik geef graag toe dat er binnen het dispensationalisme verschillend over deze dingen wordt gedacht. Maar zolang er stemmen zijn, die dit geluid laten horen, moeten we erkennen dát ze bestaan en moeten we de beestjes bij hun naam (blijven) noemen. Het enige dat ik kan zeggen, is dit:
Ga voor het echte leven, niet voor het gemakkelijke.
Ga voor “the real deal”, niet voor een masker.
Het grote wonder van verlossing is niet alleen dat God de zonde kan en wil vergeven, maar dat Hij geestelijk harde en versteende harten kan doen smelten door de kracht van Zijn genade.
Dat Hij dit in jouw leven mag doen.
vrijdag 29 december 2017
Verbondstrouw (5)
De boodschap van Maleachi
De afgelopen keren zijn we als lezer vooral getuige geweest van Gods rechtszaak tegen Israël. Hij klaagt Zijn verbondsvolk aan, zij antwoordt steevast met “Hoe dan?” In Maleachi 2:17-3:5 zien we echter een wisseling van perspectief. God doet een concrete belofte, die, zoals we zullen zien, een Messiaans karakter heeft en die daarom vanuit het Nieuwe Testament verklaard kan worden. De lessen die wij hieruit kunnen leren, zijn van groot belang. Zij bepalen voor een belangrijk deel hoe wij het Oude Testament interpreteren en uitleggen.
1. Gods aanklacht: vermoeiende woorden (2:17)
Aan het einde van hoofdstuk 2 lezen we een nieuwe aanklacht van God tegen Zijn verbondsvolk Israël:
God wordt spreekwoordelijk moe van het gezeur van Zijn volk. Zijn volk twijfelt openlijk aan haar God. En dat niet alleen, die twijfel heeft geleid tot een theologisch belabberde uitspraak: “Iedereen die kwaad doet, is in de ogen van de HEERE goed, Híj is hun genegen.” Er zit zoveel beleving in deze woorden! Dat moet niet als compliment gezien worden, maar als verwijt. De beleving van Israël is dat God Zich verheugt in de zondaar en Zich niet meer bekommert om gerechtigheid. Het is een vraag die vandaag de dag ook veelvuldig klinkt: “Als God bestaat, waarom laat Hij dan al dat lijden toe?” We zullen straks vanuit dit gedeelte zien dat God hier een verrassend antwoord op heeft. Het is belangrijk deze aanklacht, de woorden van vers 17 goed in gedachten te houden, omdat de rest van het gedeelte, het begin van hoofdstuk 3, hier een reactie op is.
2. Gods eerste aankondiging: “Ik zend Mijn boodschapper en Mijn Heere” (3:1)
Hoofdstuk 3, en Gods eerste reactie op de vraag naar gerechtigheid, begint met een aankondiging. Specifieker: een belofte. God doet een concrete belofte aan Zijn volk:
God doet één belofte met betrekking tot de komst van twee personen. De ene bereidt de weg voor de Ander. Hier zien we een voluit Messiaanse belofte, die ook door de Heere Jezus Zelf als zodanig is onderwezen. We lezen in Mattheüs 10:10 dat Christus over Johannes de Doper zegt:
Hij haalt hier de profetie en belofte van Maleachi 3:1 aan en past deze toe op Johannes de Doper. En vanuit de Evangeliebeschrijving door de apostel Johannes lezen we dat Johannes de Doper de wegbereider van Christus is geweest (zie Johannes 1:23):
Vanuit het Nieuwe Testament kunnen we goed onderbouwen dat God hier de komst van Johannes de Doper en Jezus Christus aankondigt. En als we goed lezen, kunnen we zelfs de incarnatie uit de tekst halen:
Voor Mij – voor God Zelf! Niet voor een machtig mens, maar het vleesgeworden Woord, de God-Mens Jezus Christus. God belooft hier Zelf te komen. En let goed op het verband waarin dit staat. Het volk vraagt niet: “Waar is het oordeel over de ongerechtigheid?” Het volk vraagt: “Waar is de God van het oordeel?” Zij vragen om God Zelf, en hoofdstuk 3 begint met Gods belofte, waarmee Hij wil communiceren: “Jullie vragen waar Ik ben? Ik zal Zelf komen.” Hij zal Zelf komen. In de Persoon van Jezus Christus.
3. Gods ontzagwekkende verschijning: heiligend en reinigend (vers 2-3)
God belooft Zijn eigen komst. Zijn Heere zal komen. Zijn Heere is gekomen. Maar wat is het doel van Zijn komst? Wat is Christus komen doen toen Hij Zijn hemelse heerlijkheid verliet en als Mens naar deze wereld is gekomen? Het antwoord op die vraag vinden we in de verzen 2-3:
Het beeld dat hier van de Messias wordt geschetst, is niet bepaald romantisch. Het is niet iemand waarmee je zomaar even de spot kunt drijven. Juist de beginvraag (“Wie zal bij Zijn verschijning standhouden?”) bewijst dat Zijn verschijning ontzagwekkend zal zijn. Je hebt eerder de neiging weg te duiken en jezelf te verstoppen, dan dat je op Hem af wilt lopen om Hem beter te bekijken. Toch vinden we in deze woorden de sleutel tot het verstaan van Christus’ bediening op aarde: Hij is gekomen om te reinigen en heiligen. Hij is Gods Antwoord op de vraag: “Waar is de God van het oordeel?”
Christus reinigt Zijn volk door als Plaatsvervanger van dat volk Gods oordeel over de zonde te dragen. Christus heeft Zichzelf als volmaakt Offerlam gegeven, zodat dit offer een heiligend en reinigend effect heeft in het leven van allen die oprecht in Hem geloven. Hij heeft Zichzelf gegeven als verzoening voor Zijn volk, in dienst van Gods gerechtigheid. Want Gods toorn over de zonde van Zijn volk is weggenomen in het plaatsvervangende oordeel dat Christus vrijwillig onderging. Tevens heeft Zijn offer de weg vrijgemaakt voor praktische gerechtigheid, waardoor gelovigen werkelijk rechtvaardige werken kunnen doen. Christus’ offer reinigt niet alleen positioneel, maar ook praktisch. Dat is in dit gedeelte een niet te missen waarheid: “Dan zullen zij de HEERE een graanoffer brengen in gerechtigheid.” Christus heiligt, reinigt en maakt schoon.
4. Gods behagen: oprechte, geheiligde offers van Zijn volk (vers 4)
Christus’ offer heeft dus effect voor het leven van allen die in Hem geloven en hun leven onderwerpen aan Zijn heerschappij. En God is hier oprecht blij mee. Het doet God oprecht genoegen te zien hoe Zijn volk vrucht draagt en werken van gerechtigheid doet. Lees maar wat Hij zegt in vers 4:
Het graanoffer van Juda en Jeruzalem zal voor de HEERE aangenaam zijn. Met een vers als dit komen onze hermeneutische principes bloot te liggen. Hier moeten wij kleur bekennen. Hoe lezen wij zo’n tekst? Dispensationalisten stellen dat waar Israël staat (zoals hier “Juda” en “Jeruzalem”), je ook echt het etnische en fysieke Israël moet lezen. Maar dat gaat hier niet werken. Het heeft zelfs verstrekkende gevolgen als we hier volhouden dat het om etnisch Israël gaat. Dispensationalisten houden in hun theologie een absolute scheiding aan tussen het etnische Israël en de Nieuw Testamentische Kerk. Beloften voor Israël in de Oude Testament mogen niet worden betrokken op de Kerk, omdat de profeten de bedeling van genade (en dus de bedeling van de Kerk) nooit voorzien hebben, en omdat voor de Nieuw Testamentische Kerk specifieke beloften gegeven zijn, die primair in de brieven van Paulus te lezen zijn.
Het bestuderen van een gedeelte als Maleachi 3:1-4 laat echter zien dat een dergelijke uitleg niet juist kan zijn. Volg de belofte van God en beeld je voor jezelf in dat dit uitsluitend voor Israël is. Dan krijg je het volgende:
A. God belooft Zijn Heere, Zijn Messias
B. Gods Messias zuivert en reinigt Zijn verbondsvolk, het etnische Israël
C. Gods verbondsvolk, het etnische Israël, zal offers brengen in gerechtigheid
D. Conclusie: Gods verbondsvolk, het etnische Israël, is het enige volk dat door Gods Messias gereinigd en geheiligd wordt én in staat wordt gesteld offers van gerechtigheid te brengen
Mijn grootste bezwaar tegen de dispensationele benadering voor wat betreft de scheiding tussen Israël en de Kerk, is dat in dit gedeelte de belofte van reiniging, heiliging en gerechtigheid exclusief voor het etnische Israël zou gelden, terwijl we vanuit het Nieuwe Testament duidelijk weten dat het offer van Christus effect heeft voor mensen uit alle volken! Als Maleachi 3:1-4 niet ook voor mij geldt, ben ik verloren. Punt. Er is geen hoop, geen verlossing, geen verwachting voor praktische gerechtigheid. Daarom staat er in dit soort theologische discussies veel meer op het spel dan mensen doorgaans beseffen. Het is niet enkel een gesteggel en geruzie over de plaats van Israël, maar het gaat ten diepste om het verstaan van Gods beloften en profetieën, die hun vervulling vinden in Jezus Christus. Het is een trieste constatering, maar mensen kunnen vanuit hun liefde voor het etnische Israël en de dispensationele hermeneutiek het verlossingswerk van Jezus Christus ernstig onderwaarderen.
Lees Romeinen 6 en je zult ontdekken dat Paulus’ betoog niets anders is dan een bevestiging van Gods belofte in Maleachi 3:1-4. Er is nu werkelijk een volk dat werken van gerechtigheid kan doen en zal doen, en dat volk heet de Kerk.
God heeft Zijn belofte in Christus vervuld, en is op dit moment bezig die belofte uit te werken. Iedere dag is de gerechtigheid van gelovigen in Christus het bewijs dat God Zijn Woord heeft bewezen en bewaard.
5. Gods tweede aankondiging: “Ik kom om te oordelen” (vers 5)
De komst van Christus is – vanuit dit gedeelte bezien – Gods Antwoord op het vraag van Zijn verbondsvolk: “Waar is de God van het oordeel?” Christus droeg het oordeel over de zonde van Zijn volk aan het kruis. Maar dat is niet alles. Dit oordeel heeft twee kanten. Enerzijds de verlossende en heiligende kant en anderzijds de vergeldende kant. Want in vers 5 lezen we het volgende:
Aan het begin schreef ik dat God een opvallend antwoord geeft op de vraag: “Als Hij bestaat, waarom laat Hij dan al dat lijden toe?” Hier is een deel dat opvallende antwoord. God doet twee dingen met de vraag van Israël: “Waar is de God van het oordeel?” Als eerste belooft Hij Zelf te komen om Zijn volk te heiligen en zuiveren, zodat het zelf werken van gerechtigheid zal doen. En als tweede legt Hij de huichelachtigheid bloot bij mensen die zelf roepen om de gerechtigheid, maar deze zelf niet praktiseren. Aan iedereen zal gerechtigheid bewezen worden. Daar hoeven wij ons geen zorgen over te maken. De vraag is alleen hoe God ons gerechtigheid zal bewijzen: dit is het verschil tussen hemel en hel. Ziet Hij de gerechtigheid van Zijn Messias, Jezus Christus, in ons? Of moet Hij ons voor eeuwig in de poel van vuur en zwavel werpen?
We worden hier onvermijdelijk geconfronteerd met de dag en het moment dat wij voor Christus Zelf zullen verschijnen. En ik stel het mij zo voor – voor zover dat in ons voorstellingsvermogen mogelijk is – dat het zo zal zijn, dat de vraag naar gerechtigheid de grootste vraag op die Dag zal zijn. Veel mensen denken dat het op de Dag van het oordeel gaat om geloof en dat is waar. Maar vanuit dit gedeelte leren we iets essentieels. Op de Dag van het oordeel gaat het om het geloof tot gerechtigheid. En dan zal het verschil tussen de verloste christen en de verloren zondaar duidelijk worden – er zal zelfs bewezen worden dat zich in de belijdende kerk huichelaars hebben bevonden. Hoe zal dat dan duidelijk worden? Kijk eens goed naar de opsomming in vers 5:
De “gelovige” in Jezus die als zodanig te boek staat en door het leven gaat, is een huichelaar. Hij is geen gelovige. Waarom niet? Omdat, als het offer van Christus werkelijk effect in zijn of haar leven zou hebben gehad, deze zonden geen rode draad zouden vormen in de praktijk van alledag.
Als jij God ter verantwoording wilt roepen en eist dat Hij gerechtigheid brengt, terwijl je zelf niet eens het ontzag voor Hem en Zijn gerechtigheid hebt, houd dan je mond. Je speelt met vuur. Je speelt letterlijk met je leven. In de kern is de afwezigheid van het ontzag voor God het fundamentele probleem. Dat zien we in dit gedeelte goed geïllustreerd: Jezus Christus verschijnt ontzagwekkend om Zijn volk te heiligen en reinigen, zodat dit volk in ontzag voor Hem zal doen wat Hij vraagt. Onze God is een ontzagwekkende God. Christus is Zijn ontzagwekkende Heere. Het offer dat Hij bracht is ontzagwekkend.
Niemand komt op de Dag van het oordeel weg met de slogan “Geloof alleen! Geloof alleen! Ik ben gerechtvaardigd door het bloed van U, Heere Jezus! Heere, U hebt mij gekocht en betaald…” Christus zal een antwoord geven dat in lijn ligt met deze profetie, dat als Hij iemand werkelijk heeft gekocht en betaald met Zijn bloed, Hij diegene ook in praktische zin heilig heeft gemaakt. Niet volmaakt, maar wel met de zichtbare vrucht van Zijn offer – en dat zijn de offers van gerechtigheid.
Ik ben mij ervan bewust dat mensen dit verkeerd zullen opvatten. Zij zien dit als een ontkenning van de leer dat een zondaar gerechtvaardigd wordt door het geloof alléén. Dat is echter niet wat ik zeg. Wat ik zeg, is dat een woordelijk geloof geen enkel nut heeft als er geen werken van gerechtigheid zichtbaar zijn in de levenswandel. En ik ben mij er ook van bewust dat wat ik nu schrijf mensen tot vertwijfeling kan brengen: “Zit het wel goed met mij? En wat is nu de reden dat ik Gods Koninkrijk mag binnengaan? Is het nu het verlossingswerk van Christus? Of is het de vrucht van Zijn verlossingswerk, dat zichtbaar wordt in mijn leven?”
Op geen enkele manier is iets in of van onszelf de grond voor onze verlossing. Alle roem is uitgesloten! Wij mogen oprecht Christus als Gods Belofte van gerechtigheid ontvangen en dit redt ons. Maar als dit ontvangen van Christus ons verlost, dan is het niet meer dan logisch dat de Belofte van gerechtigheid in ons leven aan het werk gaat en ervoor zal zorgen dat wij leven in gerechtigheid.
Laten wij onszelf daarom bezinnen op deze geweldige belofte van God, die Hij heeft vervuld in Christus. Laten wij stilstaan bij de ernst van de tijd waarin wij leven en deze lijst met zonden beschouwen in het licht van onze tijd. Juist ook in onze tijd komen velen ten val, doordat zij geen ontzag voor God hebben en daarom overspel plegen, toverij bedrijven, kwetsbare groepen mensen onderdrukken en misbruiken en liegen in woord en geschrift. We leven in gevaarlijke tijden – want wie zijn wij dat wij niet ten val zouden komen? – maar ook in glorieuze tijden – want Christus is verschenen en Hij heeft gerechtigheid gebracht. Als wij Hem als Gods Belofte ontvangen en voortdurend blijven ontvangen, hoeven wij nooit te vrezen voor Gods oordeel.
De afgelopen keren zijn we als lezer vooral getuige geweest van Gods rechtszaak tegen Israël. Hij klaagt Zijn verbondsvolk aan, zij antwoordt steevast met “Hoe dan?” In Maleachi 2:17-3:5 zien we echter een wisseling van perspectief. God doet een concrete belofte, die, zoals we zullen zien, een Messiaans karakter heeft en die daarom vanuit het Nieuwe Testament verklaard kan worden. De lessen die wij hieruit kunnen leren, zijn van groot belang. Zij bepalen voor een belangrijk deel hoe wij het Oude Testament interpreteren en uitleggen.
1. Gods aanklacht: vermoeiende woorden (2:17)
Aan het einde van hoofdstuk 2 lezen we een nieuwe aanklacht van God tegen Zijn verbondsvolk Israël:
“U vermoeit de HEERE met uw woorden, toch zegt u: Waarmee vermoeien wij Hem? Doordat u zegt: Iedereen die kwaad doet, is in de ogen van de HEERE goed, Híj is hun genegen. Of: Waar is de God van het oordeel?”
God wordt spreekwoordelijk moe van het gezeur van Zijn volk. Zijn volk twijfelt openlijk aan haar God. En dat niet alleen, die twijfel heeft geleid tot een theologisch belabberde uitspraak: “Iedereen die kwaad doet, is in de ogen van de HEERE goed, Híj is hun genegen.” Er zit zoveel beleving in deze woorden! Dat moet niet als compliment gezien worden, maar als verwijt. De beleving van Israël is dat God Zich verheugt in de zondaar en Zich niet meer bekommert om gerechtigheid. Het is een vraag die vandaag de dag ook veelvuldig klinkt: “Als God bestaat, waarom laat Hij dan al dat lijden toe?” We zullen straks vanuit dit gedeelte zien dat God hier een verrassend antwoord op heeft. Het is belangrijk deze aanklacht, de woorden van vers 17 goed in gedachten te houden, omdat de rest van het gedeelte, het begin van hoofdstuk 3, hier een reactie op is.
2. Gods eerste aankondiging: “Ik zend Mijn boodschapper en Mijn Heere” (3:1)
Hoofdstuk 3, en Gods eerste reactie op de vraag naar gerechtigheid, begint met een aankondiging. Specifieker: een belofte. God doet een concrete belofte aan Zijn volk:
“Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal. Plotseling zal naar Zijn tempel komen de Heere Die u aan het zoeken bent, de Engel van het verbond, in Wie u uw vreugde vindt. Zie, Hij komt, zegt de HEERE van de legermachten.”
God doet één belofte met betrekking tot de komst van twee personen. De ene bereidt de weg voor de Ander. Hier zien we een voluit Messiaanse belofte, die ook door de Heere Jezus Zelf als zodanig is onderwezen. We lezen in Mattheüs 10:10 dat Christus over Johannes de Doper zegt:
“Want hij is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die voor U uit Uw weg gereed zal maken.”
Hij haalt hier de profetie en belofte van Maleachi 3:1 aan en past deze toe op Johannes de Doper. En vanuit de Evangeliebeschrijving door de apostel Johannes lezen we dat Johannes de Doper de wegbereider van Christus is geweest (zie Johannes 1:23):
“Hij zei: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere recht, zoals Jesaja, de profeet, gesproken heeft.”
Vanuit het Nieuwe Testament kunnen we goed onderbouwen dat God hier de komst van Johannes de Doper en Jezus Christus aankondigt. En als we goed lezen, kunnen we zelfs de incarnatie uit de tekst halen:
“Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal.”
Voor Mij – voor God Zelf! Niet voor een machtig mens, maar het vleesgeworden Woord, de God-Mens Jezus Christus. God belooft hier Zelf te komen. En let goed op het verband waarin dit staat. Het volk vraagt niet: “Waar is het oordeel over de ongerechtigheid?” Het volk vraagt: “Waar is de God van het oordeel?” Zij vragen om God Zelf, en hoofdstuk 3 begint met Gods belofte, waarmee Hij wil communiceren: “Jullie vragen waar Ik ben? Ik zal Zelf komen.” Hij zal Zelf komen. In de Persoon van Jezus Christus.
3. Gods ontzagwekkende verschijning: heiligend en reinigend (vers 2-3)
God belooft Zijn eigen komst. Zijn Heere zal komen. Zijn Heere is gekomen. Maar wat is het doel van Zijn komst? Wat is Christus komen doen toen Hij Zijn hemelse heerlijkheid verliet en als Mens naar deze wereld is gekomen? Het antwoord op die vraag vinden we in de verzen 2-3:
“Maar wie zal de dag van Zijn komst verdragen? Wie zal bij Zijn verschijning standhouden? Want Hij is als vuur van een edelsmid, en als zeep van de blekers. Hij zal zitten als iemand die zilver smelt en reinigt: Hij zal de Levieten reinigen en hen zuiveren als goud en zilver. Dan zullen zij de HEERE een graanoffer brengen in gerechtigheid.”
Het beeld dat hier van de Messias wordt geschetst, is niet bepaald romantisch. Het is niet iemand waarmee je zomaar even de spot kunt drijven. Juist de beginvraag (“Wie zal bij Zijn verschijning standhouden?”) bewijst dat Zijn verschijning ontzagwekkend zal zijn. Je hebt eerder de neiging weg te duiken en jezelf te verstoppen, dan dat je op Hem af wilt lopen om Hem beter te bekijken. Toch vinden we in deze woorden de sleutel tot het verstaan van Christus’ bediening op aarde: Hij is gekomen om te reinigen en heiligen. Hij is Gods Antwoord op de vraag: “Waar is de God van het oordeel?”
Christus reinigt Zijn volk door als Plaatsvervanger van dat volk Gods oordeel over de zonde te dragen. Christus heeft Zichzelf als volmaakt Offerlam gegeven, zodat dit offer een heiligend en reinigend effect heeft in het leven van allen die oprecht in Hem geloven. Hij heeft Zichzelf gegeven als verzoening voor Zijn volk, in dienst van Gods gerechtigheid. Want Gods toorn over de zonde van Zijn volk is weggenomen in het plaatsvervangende oordeel dat Christus vrijwillig onderging. Tevens heeft Zijn offer de weg vrijgemaakt voor praktische gerechtigheid, waardoor gelovigen werkelijk rechtvaardige werken kunnen doen. Christus’ offer reinigt niet alleen positioneel, maar ook praktisch. Dat is in dit gedeelte een niet te missen waarheid: “Dan zullen zij de HEERE een graanoffer brengen in gerechtigheid.” Christus heiligt, reinigt en maakt schoon.
4. Gods behagen: oprechte, geheiligde offers van Zijn volk (vers 4)
Christus’ offer heeft dus effect voor het leven van allen die in Hem geloven en hun leven onderwerpen aan Zijn heerschappij. En God is hier oprecht blij mee. Het doet God oprecht genoegen te zien hoe Zijn volk vrucht draagt en werken van gerechtigheid doet. Lees maar wat Hij zegt in vers 4:
“Dan zal het graanoffer van Juda en Jeruzalem voor de HEERE aangenaam zijn, zoals in de dagen van oude tijden af, zoals in vroegere jaren.”
Het graanoffer van Juda en Jeruzalem zal voor de HEERE aangenaam zijn. Met een vers als dit komen onze hermeneutische principes bloot te liggen. Hier moeten wij kleur bekennen. Hoe lezen wij zo’n tekst? Dispensationalisten stellen dat waar Israël staat (zoals hier “Juda” en “Jeruzalem”), je ook echt het etnische en fysieke Israël moet lezen. Maar dat gaat hier niet werken. Het heeft zelfs verstrekkende gevolgen als we hier volhouden dat het om etnisch Israël gaat. Dispensationalisten houden in hun theologie een absolute scheiding aan tussen het etnische Israël en de Nieuw Testamentische Kerk. Beloften voor Israël in de Oude Testament mogen niet worden betrokken op de Kerk, omdat de profeten de bedeling van genade (en dus de bedeling van de Kerk) nooit voorzien hebben, en omdat voor de Nieuw Testamentische Kerk specifieke beloften gegeven zijn, die primair in de brieven van Paulus te lezen zijn.
Het bestuderen van een gedeelte als Maleachi 3:1-4 laat echter zien dat een dergelijke uitleg niet juist kan zijn. Volg de belofte van God en beeld je voor jezelf in dat dit uitsluitend voor Israël is. Dan krijg je het volgende:
A. God belooft Zijn Heere, Zijn Messias
B. Gods Messias zuivert en reinigt Zijn verbondsvolk, het etnische Israël
C. Gods verbondsvolk, het etnische Israël, zal offers brengen in gerechtigheid
D. Conclusie: Gods verbondsvolk, het etnische Israël, is het enige volk dat door Gods Messias gereinigd en geheiligd wordt én in staat wordt gesteld offers van gerechtigheid te brengen
Mijn grootste bezwaar tegen de dispensationele benadering voor wat betreft de scheiding tussen Israël en de Kerk, is dat in dit gedeelte de belofte van reiniging, heiliging en gerechtigheid exclusief voor het etnische Israël zou gelden, terwijl we vanuit het Nieuwe Testament duidelijk weten dat het offer van Christus effect heeft voor mensen uit alle volken! Als Maleachi 3:1-4 niet ook voor mij geldt, ben ik verloren. Punt. Er is geen hoop, geen verlossing, geen verwachting voor praktische gerechtigheid. Daarom staat er in dit soort theologische discussies veel meer op het spel dan mensen doorgaans beseffen. Het is niet enkel een gesteggel en geruzie over de plaats van Israël, maar het gaat ten diepste om het verstaan van Gods beloften en profetieën, die hun vervulling vinden in Jezus Christus. Het is een trieste constatering, maar mensen kunnen vanuit hun liefde voor het etnische Israël en de dispensationele hermeneutiek het verlossingswerk van Jezus Christus ernstig onderwaarderen.
Lees Romeinen 6 en je zult ontdekken dat Paulus’ betoog niets anders is dan een bevestiging van Gods belofte in Maleachi 3:1-4. Er is nu werkelijk een volk dat werken van gerechtigheid kan doen en zal doen, en dat volk heet de Kerk.
God heeft Zijn belofte in Christus vervuld, en is op dit moment bezig die belofte uit te werken. Iedere dag is de gerechtigheid van gelovigen in Christus het bewijs dat God Zijn Woord heeft bewezen en bewaard.
5. Gods tweede aankondiging: “Ik kom om te oordelen” (vers 5)
De komst van Christus is – vanuit dit gedeelte bezien – Gods Antwoord op het vraag van Zijn verbondsvolk: “Waar is de God van het oordeel?” Christus droeg het oordeel over de zonde van Zijn volk aan het kruis. Maar dat is niet alles. Dit oordeel heeft twee kanten. Enerzijds de verlossende en heiligende kant en anderzijds de vergeldende kant. Want in vers 5 lezen we het volgende:
“Ik zal naar u toe komen voor het oordeel. Ik zal een snelle Getuige zijn, tegen de tovenaars, tegen de overspelers, tegen hen die valse eden afleggen en tegen hen die het loon van een dagloner met geweld inhouden, die het recht van weduwe, wees en vreemdeling ombuigen en Mij niet vrezen, zegt de HEERE van de legermachten.”
Aan het begin schreef ik dat God een opvallend antwoord geeft op de vraag: “Als Hij bestaat, waarom laat Hij dan al dat lijden toe?” Hier is een deel dat opvallende antwoord. God doet twee dingen met de vraag van Israël: “Waar is de God van het oordeel?” Als eerste belooft Hij Zelf te komen om Zijn volk te heiligen en zuiveren, zodat het zelf werken van gerechtigheid zal doen. En als tweede legt Hij de huichelachtigheid bloot bij mensen die zelf roepen om de gerechtigheid, maar deze zelf niet praktiseren. Aan iedereen zal gerechtigheid bewezen worden. Daar hoeven wij ons geen zorgen over te maken. De vraag is alleen hoe God ons gerechtigheid zal bewijzen: dit is het verschil tussen hemel en hel. Ziet Hij de gerechtigheid van Zijn Messias, Jezus Christus, in ons? Of moet Hij ons voor eeuwig in de poel van vuur en zwavel werpen?
We worden hier onvermijdelijk geconfronteerd met de dag en het moment dat wij voor Christus Zelf zullen verschijnen. En ik stel het mij zo voor – voor zover dat in ons voorstellingsvermogen mogelijk is – dat het zo zal zijn, dat de vraag naar gerechtigheid de grootste vraag op die Dag zal zijn. Veel mensen denken dat het op de Dag van het oordeel gaat om geloof en dat is waar. Maar vanuit dit gedeelte leren we iets essentieels. Op de Dag van het oordeel gaat het om het geloof tot gerechtigheid. En dan zal het verschil tussen de verloste christen en de verloren zondaar duidelijk worden – er zal zelfs bewezen worden dat zich in de belijdende kerk huichelaars hebben bevonden. Hoe zal dat dan duidelijk worden? Kijk eens goed naar de opsomming in vers 5:
“…tovenaars, overspelers, hen die valse eden afleggen, hen die het loon van een dagloner met geweld inhouden, die het recht van weduwe, wees en vreemdeling ombuigen…”
De “gelovige” in Jezus die als zodanig te boek staat en door het leven gaat, is een huichelaar. Hij is geen gelovige. Waarom niet? Omdat, als het offer van Christus werkelijk effect in zijn of haar leven zou hebben gehad, deze zonden geen rode draad zouden vormen in de praktijk van alledag.
Als jij God ter verantwoording wilt roepen en eist dat Hij gerechtigheid brengt, terwijl je zelf niet eens het ontzag voor Hem en Zijn gerechtigheid hebt, houd dan je mond. Je speelt met vuur. Je speelt letterlijk met je leven. In de kern is de afwezigheid van het ontzag voor God het fundamentele probleem. Dat zien we in dit gedeelte goed geïllustreerd: Jezus Christus verschijnt ontzagwekkend om Zijn volk te heiligen en reinigen, zodat dit volk in ontzag voor Hem zal doen wat Hij vraagt. Onze God is een ontzagwekkende God. Christus is Zijn ontzagwekkende Heere. Het offer dat Hij bracht is ontzagwekkend.
Niemand komt op de Dag van het oordeel weg met de slogan “Geloof alleen! Geloof alleen! Ik ben gerechtvaardigd door het bloed van U, Heere Jezus! Heere, U hebt mij gekocht en betaald…” Christus zal een antwoord geven dat in lijn ligt met deze profetie, dat als Hij iemand werkelijk heeft gekocht en betaald met Zijn bloed, Hij diegene ook in praktische zin heilig heeft gemaakt. Niet volmaakt, maar wel met de zichtbare vrucht van Zijn offer – en dat zijn de offers van gerechtigheid.
Ik ben mij ervan bewust dat mensen dit verkeerd zullen opvatten. Zij zien dit als een ontkenning van de leer dat een zondaar gerechtvaardigd wordt door het geloof alléén. Dat is echter niet wat ik zeg. Wat ik zeg, is dat een woordelijk geloof geen enkel nut heeft als er geen werken van gerechtigheid zichtbaar zijn in de levenswandel. En ik ben mij er ook van bewust dat wat ik nu schrijf mensen tot vertwijfeling kan brengen: “Zit het wel goed met mij? En wat is nu de reden dat ik Gods Koninkrijk mag binnengaan? Is het nu het verlossingswerk van Christus? Of is het de vrucht van Zijn verlossingswerk, dat zichtbaar wordt in mijn leven?”
Op geen enkele manier is iets in of van onszelf de grond voor onze verlossing. Alle roem is uitgesloten! Wij mogen oprecht Christus als Gods Belofte van gerechtigheid ontvangen en dit redt ons. Maar als dit ontvangen van Christus ons verlost, dan is het niet meer dan logisch dat de Belofte van gerechtigheid in ons leven aan het werk gaat en ervoor zal zorgen dat wij leven in gerechtigheid.
Laten wij onszelf daarom bezinnen op deze geweldige belofte van God, die Hij heeft vervuld in Christus. Laten wij stilstaan bij de ernst van de tijd waarin wij leven en deze lijst met zonden beschouwen in het licht van onze tijd. Juist ook in onze tijd komen velen ten val, doordat zij geen ontzag voor God hebben en daarom overspel plegen, toverij bedrijven, kwetsbare groepen mensen onderdrukken en misbruiken en liegen in woord en geschrift. We leven in gevaarlijke tijden – want wie zijn wij dat wij niet ten val zouden komen? – maar ook in glorieuze tijden – want Christus is verschenen en Hij heeft gerechtigheid gebracht. Als wij Hem als Gods Belofte ontvangen en voortdurend blijven ontvangen, hoeven wij nooit te vrezen voor Gods oordeel.
zondag 8 oktober 2017
Hemel, hel en de staat van het hart
De boodschap van Romeinen 8
Ik wil deze keer een uitstapje maken en uitvoerig ingaan op de bewering van sommigen dat de Bergrede van Christus, die wij kunnen vinden in Mattheüs 5-7, géén Evangelie is. Omdat de Heere Zelf nog onder de Bedeling van de Wet leefde, en Hij nog plaatsvervangend voor Zijn volk moest lijden en sterven, kán Zijn onderwijs in de Bergrede simpelweg geen betrekking hebben op de Kerk. Er zijn zelfs mensen die beweren, dat er niets in de Bergrede te vinden is, wat de apostel Paulus in zijn brieven niet vervangt! Kortom: het onderwijs van Paulus vervangt of komt in de plaats van het onderwijs van de Heere Jezus. Dit wordt ook wel “Paulinisch dispensationalisme” genoemd.
We worden hierdoor direct met een groot probleem geconfronteerd. Want áls het waar is dat Paulus meer gezag behoort te hebben voor de Kerk van Christus dan haar Heere en Meester Zelf, waar eindigt dit hele verhaal dan?
Ik houd van de Bijbel en ik houd van de waarheid van de Bijbel en daarom wil ik een hartstochtelijk pleidooi houden om dit zogenaamde “Paulinisch dispensationalisme” kritisch tegen het licht te houden. Want laten we er eerlijk over zijn: als de apostel Paulus meer gezag voor ons heeft dan Christus Zelf, moeten we een hele nieuwe manier van Bijbellezen ontwikkelen. Dispensationalisten zeggen daarom ook vaak dat we altijd eerst moeten onderzoeken aan wie een gedeelte gericht is en dat de beloften specifiek voor die groep mensen geldt. Daarom zijn zij fel tegen de Verbondsleer, omdat in de reformatorische traditie de beloften aan Israël ook op de Kerk worden toegepast. Hoewel de Kerk inderdaad moet oppassen niet in arrogantie te vervallen ten opzichte van Israël, zien we dat juist ook de apostel Paulus – nota bene hij! – Oud Testamentische beloften uitdrukkelijk verbindt aan de Nieuw Testamentische gelovigen, zoals in Galaten 3:15-29). De belofte die Paulus daar aanhaalt is gedaan aan Abraham, maar hij vergeestelijkt die in de zin dat het daar niet uitsluitend over heel het fysieke nageslacht van Abraham gaat. Hij trekt de lijn door naar alle gelovigen van alle tijden die op Jezus Christus hopen – ofwel in vooruitziende geloofsverwachting, ofwel door de prediking van het Evangelie - en stelt op deze manier dat de belofte aan Abraham uiteindelijk een talrijk nageslacht van trouwe gelovigen zal zijn, die Christus als de Belofte ontvangen.
Is de Bergrede werkelijk geen Evangelie?
Maar wat moeten we met de claim dat de Bergrede géén Evangelie is? Schrift met Schrift vergelijken en de principes van het onderwijs vergelijken. Verschillen ze? Komen ze overeen? Ik neem hier Mattheüs 5:27-30 als uitgangspunt, waar Christus spreekt over het gebod om geen overspel te plegen:
Dit zijn zeer indringende woorden. Hier spreekt Christus over een geestelijke manier van amputatie. Drastische maatregelen nemen tegen de zonde. De vraag is echter welke boodschap Hij hiermee wil afgeven.
Ook hier bestaan vele opvattingen over. Zo zou Christus op een zo indringend en schokkend mogelijke manier willen laten zien dat wij een Verlosser nodig hebben. Maar die uitleg doet geen recht aan het hele gedeelte – en overigens ook niet aan de Bergrede in zijn geheel. Deze uitleg komt erop neer dat de indringende waarschuwingen een soort afleidingsmanoeuvre zijn om ons zogenaamd tot Hem uit te drijven. Maar als dat zo is, waarom hint Hij in de hele rede dan niet op deze intentie? De Bergrede is zeer praktisch van aard!
Weer anderen zeggen dat de Bergrede over het Koninkrijk gaat, en dat betekent met de kennis van nu dat Christus spreekt over het karakter van het duizendjarig vrederijk. Let wel: in deze uitleg is het vervullen van de Bergrede een voorwaarde om dat Koninkrijk binnen te komen! Hier zien we meteen waarom dispensationalisten de Bergrede over het algemeen geen Evangelie willen noemen: ze zien in dit onderwijs dat mensen gerechtvaardigd worden door werken en niet door het geloof. Persoonlijk vind ik dit een zeer onbevredigende en zwakke exegetische benadering. Het klinkt heel mooi en interessant om de Bijbel op te delen in verschillende delen – dít deel voor Israël, dát deel voor de Kerk – maar je creëert er een hoop problemen mee. Ik geloof met volle overtuiging dat de Bergrede Evangelie is, juist door het lezen van Romeinen 8. Er bestaat werkelijk geen enkel verschil in het onderwijs van Jezus Christus en Zijn dienstknecht, de apostel Paulus. Ik heb hiervoor minstens vijf redenen.
1. Geloofsgehoorzaamheid komt van binnenuit
Christus brengt in hoofdstuk 5 in totaal zes antithesen naar voren. Dat wil zeggen dat Hij de traditie aanhaalt (“U hebt gehoord dat is gezegd…”) en deze vervolgens corrigeert en terugbrengt zoals God Zijn openbaring oorspronkelijk bedoeld heeft (“…maar Ik zeg u…”). Zoals we net gezien hebben, bespreekt Hij in de verzen 27-30 het gebod om geen overspel te plegen. Wat Hij doet, is de Wet – het uitwendige gebod – internaliseren. Niet de uitwendige gehoorzaamheid alléén is van belang, maar ook de intentie om iets wel of niet te willen doen. Christus gaat dus nog een stap verder: het is niet genoeg om fysiek trouw te blijven aan je huwelijkspartner, maar ook in geestelijk en emotioneel opzicht, dus vanuit je hart. En is dit ook niet wat we hebben gezien in Romeinen 8:1-11? Daar spreekt Paulus van de gehoorzaamheid die is gefundeerd op specifiek denken en dat is absoluut niet uitwendig! Paulus schrijft dat gelovigen van binnenuit de Wet kunnen vervullen, omdat de Geest van Christus in hen woont (Romeinen 8:4, 9). Op dit punt bestaat dus geen verschil tussen het onderwijs van Christus en Paulus.
2. Zonde is dodelijk
Het tweede wat opvalt, is dat zowel Christus als Paulus met ernst schrijven over het gevaar van de zonde – ja, óók voor gelovigen! Zonde is dodelijk. Het betekent het einde van ons leven. Dat is de mens in het paradijs al aangezegd en dat is in het onderwijs van het Nieuwe Testament niet anders. Zonde is zó gevaarlijk, dat iedereen die de begeerten van zijn zondige vlees vervult – belijdend christen of niet – in de hel geworpen zal worden. En waarschuwt Paulus hier ook niet voor in Romeinen 8:6, 13? Het is een grove inschattingsfout wanneer wij denken dat Christus slechts provocerend te werk gaat wanneer Hij voor de zonde waarschuwt. Keer op keer wordt deze boodschap in het Nieuwe Testament herhaald: wie naar het vlees leeft, zal sterven; wie door de Geest de zonde doodt, zal leven. Zie ook hier de perfecte harmonie tussen de woorden van Christus en Paulus.
3. Hemel of hel is geestelijk gezien in het hart aanwezig
Dit punt is in zekere zin in grote mate overlap met het vorige. De Heere Jezus laat in Zijn woorden doorschemeren dat je kunt weten op welke weg iemand zich bevindt. Dat kun je zien door te letten op iemands intenties, plannen en alles wat hij bedenkt. Dit alles komt tot uiting in daden. Óf de hemel, óf de hel is aanwezig in iemands hart. Je hoeft voor het antwoord alleen maar te kijken naar wat iemand doet. Strijdt hij tegen de zonde? Of leeft hij er juist in? Het is een grote en belangrijke indicatie met betrekking tot de geestelijke staat van een mens. Ook Paulus laat er geen twijfel over bestaan dat een leven in zonde zal resulteren in de dood (Romeinen 8:6,13). Je kunt werkelijk zien of iemand op weg is naar de eeuwige heerlijkheid of de eeuwige verlorenheid. Daarom is het van het allergrootste belang elkaar hierop aan te spreken en elkaar aan te moedigen het goede te blijven doen en niet te verzwakken. Lifestyle matters!
4. Geestelijke preventie is van essentieel belang voor de eeuwigheid
Juist omdat onze levensstijl ertoe doet, is het ook niet verwonderlijk dat Christus radicaal spreekt over het verwijderen van zonde uit ons leven. Hij schrijft over amputatie, wat wil zeggen: als je een zondige gedachte of begeerte in jezelf ontdekt, geef die dan geen voeding! En als je weet dat er bepaalde plekken of omstandigheden zijn, die deze zondige begeerten wakker maken, vermijd die dan bewust. Heiligmaking is het geestelijke preventieproces op leven en dood. En ook Paulus schrijft dat als wij naar het vlees zullen leven – dus als wij de zondige werken en begeerten niet doden, maar volledig op laten komen – wij zullen sterven. Indien wij echter door de Heilige Geest deze begeerten en werken doden, zullen wij leven. Christus leert ons exact hetzelfde, maar dan met andere woorden. Er is op dit punt werkelijk geen enkel verschil tussen onze Heere en Paulus.
5. De rechtvaardiging door het geloof alleen neemt de waarschuwingen tegen de zonde niet weg
Eén van de voornaamste redenen waarom sommige christenen het lastig vinden om het onderwijs van Christus en Paulus met elkaar te harmoniseren, is in mijn optiek een geïsoleerd begrijpen van de waarheid dat wij door het geloof alleen gerechtvaardigd worden. Ik zeg bewust geïsoleerd, want dat is precies wat het is. Men neemt de leer van de rechtvaardiging door het geloof, komt bij de Bergrede, ziet vervolgens tot grote schrik dat Christus hier helemaal niet over lijkt te spreken en zo moet dus bekeken worden hoe dit zogenaamde “probleem” opgelost kan worden. Een van die “oplossingen” luidt dan ook: “Wij stellen dat de Bergrede geen Evangelie is.” Waarop ik zeg: meen je dat nu werkelijk? Dit kun je gewoon niet volhouden. Er zitten zoveel parallellen in het onderwijs van Christus en Paulus, dat het niet eens meer serieus te nemen is wanneer iemand dit zegt.
Het geïsoleerd begrijpen van de leer van de rechtvaardiging door het geloof is een groot probleem binnen de Kerk. Mensen beginnen te steigeren als de rechtvaardiging en heiligmaking op Bijbelse wijze aan elkaar worden gekoppeld, begrijpen niet hoe Christus Zijn kinderen ernstig kan waarschuwen voor het dodelijke gevaar van de zonde en schijnen te denken dat bij de rechtvaardiging het Evangelie voleindigd is. Dit laatste is absoluut niet waar.
Al zouden we willen stellen dat Christus’ Bergrede Wet is (en géén Evangelie) omdat wij daar niet duidelijk de leer van de rechtvaardiging door het geloof in terugvinden, dan is het probleem hiermee nog niet opgelost. We zitten namelijk ook nog met Paulus’ waarschuwing dat wie naar het vlees leven, zullen sterven. Het feit dat Paulus dit schrijft, impliceert minstens dat verlossing dynamischer is en veel meer lagen kent dan alleen de rechtvaardiging. En dat is exact de waarheid die Romeinen 8 communiceert!
De Bergrede communiceert een heerlijk Evangelie
Er is werkelijk geen enkel verschil tussen Mattheüs 5-7 en Romeinen 8. Beiden getuigen van het Evangelie van Gods genade door het geloof in Jezus Christus alleen en beiden getuigen van de noodzaak radicaal te breken met de zonde.
Wanneer wij Bijbelse waarheden moeten harmoniseren die elkaar op het eerste gezicht lijken tegen te spreken, is het belangrijk om Schrift met Schrift te vergelijken en eerst goed te kijken naar de boodschap die het gedeelte zelf wil overbrengen. Op deze manier kunnen we ook Paulus’ stelling, dat we worden gerechtvaardigd door het geloof alleen, harmoniseren met Jakobus’ stelling dat wij worden gerechtvaardigd door het geloof en werken. Als je de context van deze brieven goed bestudeert hebben zij allebei gelijk en ontdek je dat beide apostelen schrijven vanuit verschillende achtergronden. Schijnbare tegenstellingen in de Bijbel los je niet op door beide teksten op verschillende Bedelingen te plakken.
Het Evangelie van Jezus Christus is hetzelfde Evangelie als dat van de apostel Paulus. Het is het Evangelie van overwinning over zonde, dood en hel. En zowel de Bergrede als Romeinen 8 leren ons dat wij, onder het gezag van Koning Jezus en door de kracht van de Heilige Geest, in staat zijn de zonde in ons leven te doden en om van binnenuit gehoorzaam te zijn aan Gods Woord. En durf nu nog maar eens te beweren, dat Mattheüs 5:27-30 géén heerlijk Evangelie is!
Ik wil deze keer een uitstapje maken en uitvoerig ingaan op de bewering van sommigen dat de Bergrede van Christus, die wij kunnen vinden in Mattheüs 5-7, géén Evangelie is. Omdat de Heere Zelf nog onder de Bedeling van de Wet leefde, en Hij nog plaatsvervangend voor Zijn volk moest lijden en sterven, kán Zijn onderwijs in de Bergrede simpelweg geen betrekking hebben op de Kerk. Er zijn zelfs mensen die beweren, dat er niets in de Bergrede te vinden is, wat de apostel Paulus in zijn brieven niet vervangt! Kortom: het onderwijs van Paulus vervangt of komt in de plaats van het onderwijs van de Heere Jezus. Dit wordt ook wel “Paulinisch dispensationalisme” genoemd.
We worden hierdoor direct met een groot probleem geconfronteerd. Want áls het waar is dat Paulus meer gezag behoort te hebben voor de Kerk van Christus dan haar Heere en Meester Zelf, waar eindigt dit hele verhaal dan?
Ik houd van de Bijbel en ik houd van de waarheid van de Bijbel en daarom wil ik een hartstochtelijk pleidooi houden om dit zogenaamde “Paulinisch dispensationalisme” kritisch tegen het licht te houden. Want laten we er eerlijk over zijn: als de apostel Paulus meer gezag voor ons heeft dan Christus Zelf, moeten we een hele nieuwe manier van Bijbellezen ontwikkelen. Dispensationalisten zeggen daarom ook vaak dat we altijd eerst moeten onderzoeken aan wie een gedeelte gericht is en dat de beloften specifiek voor die groep mensen geldt. Daarom zijn zij fel tegen de Verbondsleer, omdat in de reformatorische traditie de beloften aan Israël ook op de Kerk worden toegepast. Hoewel de Kerk inderdaad moet oppassen niet in arrogantie te vervallen ten opzichte van Israël, zien we dat juist ook de apostel Paulus – nota bene hij! – Oud Testamentische beloften uitdrukkelijk verbindt aan de Nieuw Testamentische gelovigen, zoals in Galaten 3:15-29). De belofte die Paulus daar aanhaalt is gedaan aan Abraham, maar hij vergeestelijkt die in de zin dat het daar niet uitsluitend over heel het fysieke nageslacht van Abraham gaat. Hij trekt de lijn door naar alle gelovigen van alle tijden die op Jezus Christus hopen – ofwel in vooruitziende geloofsverwachting, ofwel door de prediking van het Evangelie - en stelt op deze manier dat de belofte aan Abraham uiteindelijk een talrijk nageslacht van trouwe gelovigen zal zijn, die Christus als de Belofte ontvangen.
Is de Bergrede werkelijk geen Evangelie?
Maar wat moeten we met de claim dat de Bergrede géén Evangelie is? Schrift met Schrift vergelijken en de principes van het onderwijs vergelijken. Verschillen ze? Komen ze overeen? Ik neem hier Mattheüs 5:27-30 als uitgangspunt, waar Christus spreekt over het gebod om geen overspel te plegen:
“U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft. Als dan uw rechteroog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u weg, want het is beter voor u dat een van uw lichaamsdelen te gronde gaat en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt. En als uw rechteroog u doet struikelen, hak hem af en werp hem van u weg, want het is beter voor u dat een van uw lichaamsdelen te gronde gaat en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt.”
Dit zijn zeer indringende woorden. Hier spreekt Christus over een geestelijke manier van amputatie. Drastische maatregelen nemen tegen de zonde. De vraag is echter welke boodschap Hij hiermee wil afgeven.
Ook hier bestaan vele opvattingen over. Zo zou Christus op een zo indringend en schokkend mogelijke manier willen laten zien dat wij een Verlosser nodig hebben. Maar die uitleg doet geen recht aan het hele gedeelte – en overigens ook niet aan de Bergrede in zijn geheel. Deze uitleg komt erop neer dat de indringende waarschuwingen een soort afleidingsmanoeuvre zijn om ons zogenaamd tot Hem uit te drijven. Maar als dat zo is, waarom hint Hij in de hele rede dan niet op deze intentie? De Bergrede is zeer praktisch van aard!
Weer anderen zeggen dat de Bergrede over het Koninkrijk gaat, en dat betekent met de kennis van nu dat Christus spreekt over het karakter van het duizendjarig vrederijk. Let wel: in deze uitleg is het vervullen van de Bergrede een voorwaarde om dat Koninkrijk binnen te komen! Hier zien we meteen waarom dispensationalisten de Bergrede over het algemeen geen Evangelie willen noemen: ze zien in dit onderwijs dat mensen gerechtvaardigd worden door werken en niet door het geloof. Persoonlijk vind ik dit een zeer onbevredigende en zwakke exegetische benadering. Het klinkt heel mooi en interessant om de Bijbel op te delen in verschillende delen – dít deel voor Israël, dát deel voor de Kerk – maar je creëert er een hoop problemen mee. Ik geloof met volle overtuiging dat de Bergrede Evangelie is, juist door het lezen van Romeinen 8. Er bestaat werkelijk geen enkel verschil in het onderwijs van Jezus Christus en Zijn dienstknecht, de apostel Paulus. Ik heb hiervoor minstens vijf redenen.
1. Geloofsgehoorzaamheid komt van binnenuit
Christus brengt in hoofdstuk 5 in totaal zes antithesen naar voren. Dat wil zeggen dat Hij de traditie aanhaalt (“U hebt gehoord dat is gezegd…”) en deze vervolgens corrigeert en terugbrengt zoals God Zijn openbaring oorspronkelijk bedoeld heeft (“…maar Ik zeg u…”). Zoals we net gezien hebben, bespreekt Hij in de verzen 27-30 het gebod om geen overspel te plegen. Wat Hij doet, is de Wet – het uitwendige gebod – internaliseren. Niet de uitwendige gehoorzaamheid alléén is van belang, maar ook de intentie om iets wel of niet te willen doen. Christus gaat dus nog een stap verder: het is niet genoeg om fysiek trouw te blijven aan je huwelijkspartner, maar ook in geestelijk en emotioneel opzicht, dus vanuit je hart. En is dit ook niet wat we hebben gezien in Romeinen 8:1-11? Daar spreekt Paulus van de gehoorzaamheid die is gefundeerd op specifiek denken en dat is absoluut niet uitwendig! Paulus schrijft dat gelovigen van binnenuit de Wet kunnen vervullen, omdat de Geest van Christus in hen woont (Romeinen 8:4, 9). Op dit punt bestaat dus geen verschil tussen het onderwijs van Christus en Paulus.
2. Zonde is dodelijk
Het tweede wat opvalt, is dat zowel Christus als Paulus met ernst schrijven over het gevaar van de zonde – ja, óók voor gelovigen! Zonde is dodelijk. Het betekent het einde van ons leven. Dat is de mens in het paradijs al aangezegd en dat is in het onderwijs van het Nieuwe Testament niet anders. Zonde is zó gevaarlijk, dat iedereen die de begeerten van zijn zondige vlees vervult – belijdend christen of niet – in de hel geworpen zal worden. En waarschuwt Paulus hier ook niet voor in Romeinen 8:6, 13? Het is een grove inschattingsfout wanneer wij denken dat Christus slechts provocerend te werk gaat wanneer Hij voor de zonde waarschuwt. Keer op keer wordt deze boodschap in het Nieuwe Testament herhaald: wie naar het vlees leeft, zal sterven; wie door de Geest de zonde doodt, zal leven. Zie ook hier de perfecte harmonie tussen de woorden van Christus en Paulus.
3. Hemel of hel is geestelijk gezien in het hart aanwezig
Dit punt is in zekere zin in grote mate overlap met het vorige. De Heere Jezus laat in Zijn woorden doorschemeren dat je kunt weten op welke weg iemand zich bevindt. Dat kun je zien door te letten op iemands intenties, plannen en alles wat hij bedenkt. Dit alles komt tot uiting in daden. Óf de hemel, óf de hel is aanwezig in iemands hart. Je hoeft voor het antwoord alleen maar te kijken naar wat iemand doet. Strijdt hij tegen de zonde? Of leeft hij er juist in? Het is een grote en belangrijke indicatie met betrekking tot de geestelijke staat van een mens. Ook Paulus laat er geen twijfel over bestaan dat een leven in zonde zal resulteren in de dood (Romeinen 8:6,13). Je kunt werkelijk zien of iemand op weg is naar de eeuwige heerlijkheid of de eeuwige verlorenheid. Daarom is het van het allergrootste belang elkaar hierop aan te spreken en elkaar aan te moedigen het goede te blijven doen en niet te verzwakken. Lifestyle matters!
4. Geestelijke preventie is van essentieel belang voor de eeuwigheid
Juist omdat onze levensstijl ertoe doet, is het ook niet verwonderlijk dat Christus radicaal spreekt over het verwijderen van zonde uit ons leven. Hij schrijft over amputatie, wat wil zeggen: als je een zondige gedachte of begeerte in jezelf ontdekt, geef die dan geen voeding! En als je weet dat er bepaalde plekken of omstandigheden zijn, die deze zondige begeerten wakker maken, vermijd die dan bewust. Heiligmaking is het geestelijke preventieproces op leven en dood. En ook Paulus schrijft dat als wij naar het vlees zullen leven – dus als wij de zondige werken en begeerten niet doden, maar volledig op laten komen – wij zullen sterven. Indien wij echter door de Heilige Geest deze begeerten en werken doden, zullen wij leven. Christus leert ons exact hetzelfde, maar dan met andere woorden. Er is op dit punt werkelijk geen enkel verschil tussen onze Heere en Paulus.
5. De rechtvaardiging door het geloof alleen neemt de waarschuwingen tegen de zonde niet weg
Eén van de voornaamste redenen waarom sommige christenen het lastig vinden om het onderwijs van Christus en Paulus met elkaar te harmoniseren, is in mijn optiek een geïsoleerd begrijpen van de waarheid dat wij door het geloof alleen gerechtvaardigd worden. Ik zeg bewust geïsoleerd, want dat is precies wat het is. Men neemt de leer van de rechtvaardiging door het geloof, komt bij de Bergrede, ziet vervolgens tot grote schrik dat Christus hier helemaal niet over lijkt te spreken en zo moet dus bekeken worden hoe dit zogenaamde “probleem” opgelost kan worden. Een van die “oplossingen” luidt dan ook: “Wij stellen dat de Bergrede geen Evangelie is.” Waarop ik zeg: meen je dat nu werkelijk? Dit kun je gewoon niet volhouden. Er zitten zoveel parallellen in het onderwijs van Christus en Paulus, dat het niet eens meer serieus te nemen is wanneer iemand dit zegt.
Het geïsoleerd begrijpen van de leer van de rechtvaardiging door het geloof is een groot probleem binnen de Kerk. Mensen beginnen te steigeren als de rechtvaardiging en heiligmaking op Bijbelse wijze aan elkaar worden gekoppeld, begrijpen niet hoe Christus Zijn kinderen ernstig kan waarschuwen voor het dodelijke gevaar van de zonde en schijnen te denken dat bij de rechtvaardiging het Evangelie voleindigd is. Dit laatste is absoluut niet waar.
Al zouden we willen stellen dat Christus’ Bergrede Wet is (en géén Evangelie) omdat wij daar niet duidelijk de leer van de rechtvaardiging door het geloof in terugvinden, dan is het probleem hiermee nog niet opgelost. We zitten namelijk ook nog met Paulus’ waarschuwing dat wie naar het vlees leven, zullen sterven. Het feit dat Paulus dit schrijft, impliceert minstens dat verlossing dynamischer is en veel meer lagen kent dan alleen de rechtvaardiging. En dat is exact de waarheid die Romeinen 8 communiceert!
De Bergrede communiceert een heerlijk Evangelie
Er is werkelijk geen enkel verschil tussen Mattheüs 5-7 en Romeinen 8. Beiden getuigen van het Evangelie van Gods genade door het geloof in Jezus Christus alleen en beiden getuigen van de noodzaak radicaal te breken met de zonde.
Wanneer wij Bijbelse waarheden moeten harmoniseren die elkaar op het eerste gezicht lijken tegen te spreken, is het belangrijk om Schrift met Schrift te vergelijken en eerst goed te kijken naar de boodschap die het gedeelte zelf wil overbrengen. Op deze manier kunnen we ook Paulus’ stelling, dat we worden gerechtvaardigd door het geloof alleen, harmoniseren met Jakobus’ stelling dat wij worden gerechtvaardigd door het geloof en werken. Als je de context van deze brieven goed bestudeert hebben zij allebei gelijk en ontdek je dat beide apostelen schrijven vanuit verschillende achtergronden. Schijnbare tegenstellingen in de Bijbel los je niet op door beide teksten op verschillende Bedelingen te plakken.
Het Evangelie van Jezus Christus is hetzelfde Evangelie als dat van de apostel Paulus. Het is het Evangelie van overwinning over zonde, dood en hel. En zowel de Bergrede als Romeinen 8 leren ons dat wij, onder het gezag van Koning Jezus en door de kracht van de Heilige Geest, in staat zijn de zonde in ons leven te doden en om van binnenuit gehoorzaam te zijn aan Gods Woord. En durf nu nog maar eens te beweren, dat Mattheüs 5:27-30 géén heerlijk Evangelie is!
zaterdag 16 september 2017
Een teken in de hemel… (3)
Komt Jezus Christus terug op 23 september 2017?
Nu wij hebben geconcludeerd dat Openbaring 12:1-6 niet gaat over de wederkomst van Christus, blijft de vraag over: “Hoe zullen wij dan leven met het oog op Zijn wederkomst?”
Ook hier liggen de zaken weer wat gecompliceerder dan je zou denken, omdat verschillende eindtijdvisies ook leiden tot verschillende leef- en verwachtingsvisies. Zo zullen dispensationalisten altijd zeggen dat wij de Heere Jezus elke dag moeten verwachten, terwijl postmillennialisten (lekker makkelijk ook, die begrippen… dit zijn mensen die stellen dat Christus terugkomt ná de duizend jaren, die wij in Openbaring 20 vinden) de hoop hebben dat vlak voor de wederkomst van Christus de Kerk een enorme bloeitijd zal kennen en er een wereldwijde opwekking zal plaatsvinden.
Mijn vorige artikel verraadt enigszins dat ik niet in deze hoek zit. Niet omdat ik het niet zou willen wensen, maar gelet op de ontwikkelingen in het boek Openbaring geloof ik dat het voor christenen niet beter, maar juist slechter zal zijn op aarde. We stevenen als het ware af op een gigantisch dieptepunt in de geschiedenis. Klinkt niet hoopgevend, maar in dit opzicht is de wereld ook echt wel ten dode opgeschreven.
Wél hoopgevend is het feit dat Christus een keer brengt in het lot van Zijn kinderen en hen zal verlossen, vertroosten en vernieuwen.
Amillennialisten, zij die geloven dat de duizend jaren in Openbaring 20 symbolisch zijn en de inperking van satans macht door het overwinnende verlossingswerk van Christus reeds plaatsvindt, houden ook rekening met een benauwde tijd aan het einde van de wereldgeschiedenis.
De kern van eschatologie
Het kan je gaan duizelen als je dit alles leest. Drie groepen christenen die het niet eens kunnen worden over dingen die nog moeten gebeuren! Hoe is dit mogelijk?
Dit is mogelijk, omdat het type literatuur dat bestudeerd wordt met betrekking tot dit onderwerp, niet bepaald voor geestelijke zuigelingen is geschreven. Ik kan mij herinneren dat ik als jongen tussen de tien en twaalf jaar Openbaring las en er weinig van begreep. Ik had verwacht dat het boek concreter zou beschrijven hoe alles precies verloopt. Helaas, dat was te hoog gegrepen. De vraag met betrekking tot dit thema is ook niet: hoe zal alles gebeuren? De vraag is: wat doe ik in dit gebeuren? Als wij de prioriteiten met betrekking tot de eschatologie helder hebben, begrijpen we ook dat we elkaar niet de tent uit moeten vechten omwille van de verschillen, maar juist de vraag moeten stellen hoe wij elkaar kunnen helpen te volharden tot het moment van Christus’ komst.
Opdracht na vertroosting: hoe te leven in de verwachting van Christus’ wederkomst?
We gaan terug naar de eerste brief van Paulus aan de Tessalonicenzen. Nadat hij de troost heeft gegeven dat alle wedergeboren christenen altijd met de Heere zullen zijn, vervolgt hij in hoofdstuk 5 met een aanvullend opdrachtenpakket. Wat opvalt, is dat er een aantal belangrijke tegenstellingen vermeld staan.
1. Gelovigen versus ongelovigen
Als eerste het verschil tussen gelovigen en ongelovigen. Gelovigen verwachten Christus’ wederkomst, ongelovigen niet. Christenen zijn hier niet onwetend over, maar ongelovigen wel – in die zin dat zij er óf nooit van gehoord hebben, óf het in ongeloof naast zich neerleggen. Een christen kan echter voorbereid zijn, zodat de “Dag van de Heere hem niet overvalt als een dief” (1 Tessalonicenzen 5:4).
2. Licht versus duisternis
Vervolgens trekt Paulus deze lijn door. Omdat gelovigen zich bewust zijn van de komst van Christus, moeten zij ook heel bewust leven. Hij gebruikt hier de termen “licht” en “dag” voor. Christenen zijn kinderen van het licht en van de dag, wat betekent dat zij helder, nuchter, berekenend en transparant leven.
Ongelovigen echter, houden zich bezig met zaken die vaak ’s nachts plaatsvinden. Paulus gebruikt het beeld van slapen en dronkenschap. Het is niet zo dat alle ongelovigen dronken zijn, maar het is een beeld van een slordige, onnadenkende, gemakzuchtige en goddeloze levenswandel.
Volgens Paulus móét dit verschil in mensenlevens te merken zijn. Een christen dient te worden herkend aan de omschrijving die Paulus in dit gedeelte geeft. Kortom: bij toekomstverwachting hoort ook een toekomstbeleid. Niet gericht op deze wereld, maar op de wereld die komt!
3. Betrokkenheid versus luiheid
Paulus had in de gemeente van Tessalonica te maken met mensen die – misschien wel juist vanwege de wederkomstverwachting – het dagelijks werk overboord hadden gezet en waren vervallen tot een leven van luiheid. Ze slenterden maar een beetje doelloos rond in de straten, of ze zaten juist hele dagen in of voor het huis om na te denken of om zinloze gesprekken te voeren met voorbijgangers.
Hoe het er ook uitgezien mag hebben, dit is in ieder geval niet Paulus’ beeld van een investerend leven, dat getuigt van de wederkomst van Christus.
Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat de apostel opdraagt deze mensen eens flink aan te sporen om iets te gaan doen. Zijn motto: “Verwacht je Christus? Blijf dan gewoon je werk doen!”
Verder lezen we dat Paulus de opdracht geeft de moedelozen te bemoedigen en de zwakken te helpen. Je zou kunnen zeggen dat Paulus kerkelijke en maatschappelijke betrokkenheid hoog in het vaandel heeft staan. Betrokkenheid en gezonde mate van aandacht zijn essentieel voor het leven van de christelijke kerk. Het betreft mensen, die in de wereld meestal aan hun lot overgelaten worden. Als dit in de kerk ook gebeurt, lijkt zij niet anders.
4. Goed doen versus kwaad vergelden
Daarna volgt een uitdrukkelijke oproep die we vaker tegenkomen in het Nieuwe Testament: “Pas op dat niemand kwaad met kwaad vergeldt, maar jaag altijd het goede na, én voor elkaar én voor allen.” Misschien is dit wel dé toetssteen van de toekomstverwachting! Wat doe je als je onrechtvaardig behandeld wordt? We kunnen duizend-en-één reacties bedenken om de ander op zijn nummer te zetten, maar die optie behoort niet tot de mogelijkheden. Is het naïef van christenen om steeds het goede te blijven doen, óók als je weet dat mensen daarom bewust onrechtvaardig gaan handelen? Dat heet niet naïef, dat heet verwachten met vertrouwen. Wie Christus verwacht, vertrouwt erop dat Hij alles zal rechtzetten en vergelden (vgl. 1 Petrus 4:8-12).
5. Getuigen van Christus versus de Geest uitblussen
Tegen het einde van de brief lezen we de opdracht om als gelovigen niet de Geest uit te blussen, maar om profetieën te toetsen en het goede ervan te behouden. Nu kunnen we hele discussies gaan voeren over wat nu die profetieën zijn geweest, maar kortgezegd mogen we ervan uitgaan dat Paulus hier doelt op het getuigen over Jezus Christus. Dat denk ik, omdat Openbaring 19:10b duidelijk stelt dat “het getuigenis van Jezus de geest van de profetie” is en omdat de Heilige Geest primair Jezus Christus wil verheerlijken. Wie géén aandacht aan Christus geeft, blúst de Geest dus uit. Wie dichtbij de Bijbel leeft en het getuigenis over Christus aanvaard, mag de werking van Gods Geest in Zijn leven ervaren. Meer “spectaculairs” hoeft er dan niet bij te komen kijken.
6. Zekerheid versus onzekerheid
Als laatste lezen we een gebed van Paulus. Het is de moeite waard om dat een keer voor jezelf te bestuderen, maar de zekerheid die Paulus ná dat gebed op papier zet, is schitterend: “Hij Die u roept, is getrouw: Hij zal het ook doen.” Hebben we in het begin gezien dat ongelovigen overvallen zullen worden door de wederkomst van Christus, hier zien we dat gelovigen zekerheid mogen hebben – niet alleen met betrekking tot de wederkomst, maar ook met betrekking tot Gods werk in het persoonlijke en gemeenteleven.
Koester de verlossing in Christus!
Hoe kunnen deze zes punten (andere punten buiten beschouwing gelaten) nu zo door Paulus worden genoemd? Waarom kan Paulus de gemeente wijzen op de verantwoordelijkheid die zij hebben in het licht van de wederkomstverwachting? De kern van het antwoord lezen we in vers 9 en 10:
Het korte antwoordt luidt: Christus heeft jou – als gelovige – verlost!
Dispensationalisten stellen met betrekking tot de “grote verdrukking” twee zaken:
A. De Kerk wordt vóór de verdrukking (dat is: Gods toorn die over de wereld zal worden uitgegoten) weggenomen, kijk maar naar het woord “toorn” in vers 9
B. De verwachting om vóór de verdrukking te worden weggenomen, maakt levensheiliging urgent
We zien Paulus echter zo niet redeneren. Paulus redeneert vanuit het volbrachte en overwinnende verlossingswerk van Jezus Christus en niet vanuit een zogenaamde verdrukkingsperiode. Levensheiliging is urgent, maar volgens Paulus niet vanwege een naderende "grote verdrukking" of "opname". Het woord “toorn” in vers 9 heeft betrekking op het kruis, want daar droeg Christus Gods toorn over de zonde, en hier richt Paulus exact zijn vizier op in vers 10! Omdat Christus deze toorn heeft gedragen, komt dit niet meer over Zijn kinderen. Gods toorn zal voor eeuwig worden uitgegoten in de hel, de poel die brandt van vuur en zwavel. Het is deze toorn over de zonde die Paulus hier in gedachten heeft. Hij denkt dus niet vanuit een wegneemperspectief, maar vanuit het vrijkoopperspectief.
En als gelovige mag je dit vrijkoopperspectief koesteren. Je bent vrijgekocht. Je bent verlost. Er is betaald voor jouw zondeschuld. En niet alleen dat: Christus betaalde ook voor het breken van de macht van die zonde. Hij betaalde voor jouw volharding. De garantie dat jij het als christen zult volhouden, ligt opgesloten in datzelfde verlossingswerk, het bloed van Christus. In die zekerheid mag jij je tot op de Dag van de Heere Jezus Christus onderscheiden als christen, in ieder geval op zes vlakken.
Nu wij hebben geconcludeerd dat Openbaring 12:1-6 niet gaat over de wederkomst van Christus, blijft de vraag over: “Hoe zullen wij dan leven met het oog op Zijn wederkomst?”
Ook hier liggen de zaken weer wat gecompliceerder dan je zou denken, omdat verschillende eindtijdvisies ook leiden tot verschillende leef- en verwachtingsvisies. Zo zullen dispensationalisten altijd zeggen dat wij de Heere Jezus elke dag moeten verwachten, terwijl postmillennialisten (lekker makkelijk ook, die begrippen… dit zijn mensen die stellen dat Christus terugkomt ná de duizend jaren, die wij in Openbaring 20 vinden) de hoop hebben dat vlak voor de wederkomst van Christus de Kerk een enorme bloeitijd zal kennen en er een wereldwijde opwekking zal plaatsvinden.
Mijn vorige artikel verraadt enigszins dat ik niet in deze hoek zit. Niet omdat ik het niet zou willen wensen, maar gelet op de ontwikkelingen in het boek Openbaring geloof ik dat het voor christenen niet beter, maar juist slechter zal zijn op aarde. We stevenen als het ware af op een gigantisch dieptepunt in de geschiedenis. Klinkt niet hoopgevend, maar in dit opzicht is de wereld ook echt wel ten dode opgeschreven.
Wél hoopgevend is het feit dat Christus een keer brengt in het lot van Zijn kinderen en hen zal verlossen, vertroosten en vernieuwen.
Amillennialisten, zij die geloven dat de duizend jaren in Openbaring 20 symbolisch zijn en de inperking van satans macht door het overwinnende verlossingswerk van Christus reeds plaatsvindt, houden ook rekening met een benauwde tijd aan het einde van de wereldgeschiedenis.
De kern van eschatologie
Het kan je gaan duizelen als je dit alles leest. Drie groepen christenen die het niet eens kunnen worden over dingen die nog moeten gebeuren! Hoe is dit mogelijk?
Dit is mogelijk, omdat het type literatuur dat bestudeerd wordt met betrekking tot dit onderwerp, niet bepaald voor geestelijke zuigelingen is geschreven. Ik kan mij herinneren dat ik als jongen tussen de tien en twaalf jaar Openbaring las en er weinig van begreep. Ik had verwacht dat het boek concreter zou beschrijven hoe alles precies verloopt. Helaas, dat was te hoog gegrepen. De vraag met betrekking tot dit thema is ook niet: hoe zal alles gebeuren? De vraag is: wat doe ik in dit gebeuren? Als wij de prioriteiten met betrekking tot de eschatologie helder hebben, begrijpen we ook dat we elkaar niet de tent uit moeten vechten omwille van de verschillen, maar juist de vraag moeten stellen hoe wij elkaar kunnen helpen te volharden tot het moment van Christus’ komst.
Opdracht na vertroosting: hoe te leven in de verwachting van Christus’ wederkomst?
We gaan terug naar de eerste brief van Paulus aan de Tessalonicenzen. Nadat hij de troost heeft gegeven dat alle wedergeboren christenen altijd met de Heere zullen zijn, vervolgt hij in hoofdstuk 5 met een aanvullend opdrachtenpakket. Wat opvalt, is dat er een aantal belangrijke tegenstellingen vermeld staan.
1. Gelovigen versus ongelovigen
Als eerste het verschil tussen gelovigen en ongelovigen. Gelovigen verwachten Christus’ wederkomst, ongelovigen niet. Christenen zijn hier niet onwetend over, maar ongelovigen wel – in die zin dat zij er óf nooit van gehoord hebben, óf het in ongeloof naast zich neerleggen. Een christen kan echter voorbereid zijn, zodat de “Dag van de Heere hem niet overvalt als een dief” (1 Tessalonicenzen 5:4).
2. Licht versus duisternis
Vervolgens trekt Paulus deze lijn door. Omdat gelovigen zich bewust zijn van de komst van Christus, moeten zij ook heel bewust leven. Hij gebruikt hier de termen “licht” en “dag” voor. Christenen zijn kinderen van het licht en van de dag, wat betekent dat zij helder, nuchter, berekenend en transparant leven.
Ongelovigen echter, houden zich bezig met zaken die vaak ’s nachts plaatsvinden. Paulus gebruikt het beeld van slapen en dronkenschap. Het is niet zo dat alle ongelovigen dronken zijn, maar het is een beeld van een slordige, onnadenkende, gemakzuchtige en goddeloze levenswandel.
Volgens Paulus móét dit verschil in mensenlevens te merken zijn. Een christen dient te worden herkend aan de omschrijving die Paulus in dit gedeelte geeft. Kortom: bij toekomstverwachting hoort ook een toekomstbeleid. Niet gericht op deze wereld, maar op de wereld die komt!
3. Betrokkenheid versus luiheid
Paulus had in de gemeente van Tessalonica te maken met mensen die – misschien wel juist vanwege de wederkomstverwachting – het dagelijks werk overboord hadden gezet en waren vervallen tot een leven van luiheid. Ze slenterden maar een beetje doelloos rond in de straten, of ze zaten juist hele dagen in of voor het huis om na te denken of om zinloze gesprekken te voeren met voorbijgangers.
Hoe het er ook uitgezien mag hebben, dit is in ieder geval niet Paulus’ beeld van een investerend leven, dat getuigt van de wederkomst van Christus.
Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat de apostel opdraagt deze mensen eens flink aan te sporen om iets te gaan doen. Zijn motto: “Verwacht je Christus? Blijf dan gewoon je werk doen!”
Verder lezen we dat Paulus de opdracht geeft de moedelozen te bemoedigen en de zwakken te helpen. Je zou kunnen zeggen dat Paulus kerkelijke en maatschappelijke betrokkenheid hoog in het vaandel heeft staan. Betrokkenheid en gezonde mate van aandacht zijn essentieel voor het leven van de christelijke kerk. Het betreft mensen, die in de wereld meestal aan hun lot overgelaten worden. Als dit in de kerk ook gebeurt, lijkt zij niet anders.
4. Goed doen versus kwaad vergelden
Daarna volgt een uitdrukkelijke oproep die we vaker tegenkomen in het Nieuwe Testament: “Pas op dat niemand kwaad met kwaad vergeldt, maar jaag altijd het goede na, én voor elkaar én voor allen.” Misschien is dit wel dé toetssteen van de toekomstverwachting! Wat doe je als je onrechtvaardig behandeld wordt? We kunnen duizend-en-één reacties bedenken om de ander op zijn nummer te zetten, maar die optie behoort niet tot de mogelijkheden. Is het naïef van christenen om steeds het goede te blijven doen, óók als je weet dat mensen daarom bewust onrechtvaardig gaan handelen? Dat heet niet naïef, dat heet verwachten met vertrouwen. Wie Christus verwacht, vertrouwt erop dat Hij alles zal rechtzetten en vergelden (vgl. 1 Petrus 4:8-12).
5. Getuigen van Christus versus de Geest uitblussen
Tegen het einde van de brief lezen we de opdracht om als gelovigen niet de Geest uit te blussen, maar om profetieën te toetsen en het goede ervan te behouden. Nu kunnen we hele discussies gaan voeren over wat nu die profetieën zijn geweest, maar kortgezegd mogen we ervan uitgaan dat Paulus hier doelt op het getuigen over Jezus Christus. Dat denk ik, omdat Openbaring 19:10b duidelijk stelt dat “het getuigenis van Jezus de geest van de profetie” is en omdat de Heilige Geest primair Jezus Christus wil verheerlijken. Wie géén aandacht aan Christus geeft, blúst de Geest dus uit. Wie dichtbij de Bijbel leeft en het getuigenis over Christus aanvaard, mag de werking van Gods Geest in Zijn leven ervaren. Meer “spectaculairs” hoeft er dan niet bij te komen kijken.
6. Zekerheid versus onzekerheid
Als laatste lezen we een gebed van Paulus. Het is de moeite waard om dat een keer voor jezelf te bestuderen, maar de zekerheid die Paulus ná dat gebed op papier zet, is schitterend: “Hij Die u roept, is getrouw: Hij zal het ook doen.” Hebben we in het begin gezien dat ongelovigen overvallen zullen worden door de wederkomst van Christus, hier zien we dat gelovigen zekerheid mogen hebben – niet alleen met betrekking tot de wederkomst, maar ook met betrekking tot Gods werk in het persoonlijke en gemeenteleven.
Koester de verlossing in Christus!
Hoe kunnen deze zes punten (andere punten buiten beschouwing gelaten) nu zo door Paulus worden genoemd? Waarom kan Paulus de gemeente wijzen op de verantwoordelijkheid die zij hebben in het licht van de wederkomstverwachting? De kern van het antwoord lezen we in vers 9 en 10:
“Want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de zaligheid, door onze Heere Jezus Christus, Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, samen met Hem zouden leven.”
Het korte antwoordt luidt: Christus heeft jou – als gelovige – verlost!
Dispensationalisten stellen met betrekking tot de “grote verdrukking” twee zaken:
A. De Kerk wordt vóór de verdrukking (dat is: Gods toorn die over de wereld zal worden uitgegoten) weggenomen, kijk maar naar het woord “toorn” in vers 9
B. De verwachting om vóór de verdrukking te worden weggenomen, maakt levensheiliging urgent
We zien Paulus echter zo niet redeneren. Paulus redeneert vanuit het volbrachte en overwinnende verlossingswerk van Jezus Christus en niet vanuit een zogenaamde verdrukkingsperiode. Levensheiliging is urgent, maar volgens Paulus niet vanwege een naderende "grote verdrukking" of "opname". Het woord “toorn” in vers 9 heeft betrekking op het kruis, want daar droeg Christus Gods toorn over de zonde, en hier richt Paulus exact zijn vizier op in vers 10! Omdat Christus deze toorn heeft gedragen, komt dit niet meer over Zijn kinderen. Gods toorn zal voor eeuwig worden uitgegoten in de hel, de poel die brandt van vuur en zwavel. Het is deze toorn over de zonde die Paulus hier in gedachten heeft. Hij denkt dus niet vanuit een wegneemperspectief, maar vanuit het vrijkoopperspectief.
En als gelovige mag je dit vrijkoopperspectief koesteren. Je bent vrijgekocht. Je bent verlost. Er is betaald voor jouw zondeschuld. En niet alleen dat: Christus betaalde ook voor het breken van de macht van die zonde. Hij betaalde voor jouw volharding. De garantie dat jij het als christen zult volhouden, ligt opgesloten in datzelfde verlossingswerk, het bloed van Christus. In die zekerheid mag jij je tot op de Dag van de Heere Jezus Christus onderscheiden als christen, in ieder geval op zes vlakken.
Abonneren op:
Posts (Atom)