Een reflectie op dertig jaar
Vorige week mocht ik mijn dertigste verjaardag beleven. Dertig is zo’n psychologische grens; de jeugd is definitief afgesloten, ook qua teller op het verjaringsbord. Drie decennia zijn mij nu al door God gegeven en als er één ding is dat ik oprecht kan zeggen, dan is het dat Hij in al die jaren op wonderlijke, soms onbegrijpelijke, maar uiteindelijk toch beslissende wijze met Zijn genade gewerkt heeft. Het enige waar ik spijt van heb, is dat ik niet méér van Hem heb gevraagd, niet méér van Hem heb gezien dan ik nu doe, niet méér erop gebrand was om Zijn wil te doen en niet méér te vragen om Zijn Geest.
De profetie van Maleachi en het uitzicht van een dertigjarige
Afgelopen jaar heb ik het hele Bijbelboek Maleachi doorgewerkt. Ik heb nagedacht over het oordeel en de genezing die zullen komen bij de verschijning van Jezus Christus. Zijn wederkomst is een geweldig moment voor Zijn volk en tegelijkertijd de definitieve ondergang van deze wereld en allen die niet bij Christus horen.
Toen ik nog jong was (zo rond een jaar of negen) had ik een onbevreesde en hoopvolle wederkomstverwachting. Zoals het zijn moest: de verwachting van een kind. Ik had in de Kinderbijbel gelezen dat “Jezus weer terugkomt, zoals Hij ook is weggegaan.” En dat geloofde ik. Punt. Ik maakte er zelfs een tekening van.
Maar wie ouder wordt, loopt het risico een puinhoop van zijn leven te maken. Dat risico heb ik ook ondervonden. Het ligt er maar aan wat je een puinhoop noemt, maar naarmate ik ouder ben geworden, heeft mijn onbevreesde wederkomstverwachting plaats gemaakt voor een twijfelachtig realisme. Christus is geen doetje. Hij komt om een einde te maken aan de ongerechtigheid in de wereld. Wie ouder wordt, leert ook meer van die ongerechtigheid kennen. Niet alleen dat, het fascineert. Het prikkelt. En het doodt – geestelijk. Eén van de meest beangstigende crises (eigenlijk is het dé meest beangstigende crisis) is de angst te moeten doorleven dat je de zonde tegen de Heilige Geest hebt begaan. Ik heb die angst gekend. Van de kinderlijke verwachting, het kinderlijke geloof leek niets meer over te zijn. Het zorgt voor een vreemd verlangen; naarmate ik ouder word, wil ik weer dat jonge kind zijn – dat jonge kind, dat uitziet naar de komst van Zijn hemelse Vriend op de wolken. Omdat hij weet dat hij van Deze Vriend niets te vrezen is.
Genezing bij het opgaan van de Zon der Gerechtigheid
Als er één ding is wat ik mijn hele leven mee wil nemen, dan is het dit: wat een mens in zijn eigen leven ook aan ongerechtigheid ziet en meemaakt, geen ongerechtigheid is gevaarlijker voor hem dan de ongerechtigheid waar hij zelf deel aan heeft. Ik geloof niet dat ik ongeschonden door de eerste dertig jaar van mijn leven ben gekomen. En ik geloof dat dit geldt voor de meesten van ons. Maar God schenkt in Maleachi een geweldig uitzicht: genezing onder de vleugels van de Zon der Gerechtigheid.
Dat wat geschonden is in ons leven, zal bij de wederkomst van Christus worden beschenen door het licht van Zijn gerechtigheid. Blijkbaar was het voor God een behagen en tot lof van Zijn heerlijkheid dat ik door het geschonden zijn de diepte van Zijn Evangelie zou leren kennen. God begint juist dáár op te bouwen, waar eerst afgebroken is. En dat afbreken ervaren wij als schending van onze waardigheid. Maar wie goed kijkt, ziet Gods werk; Hij haalt het fundament van onze eigen gerechtigheid weg, graaft een diep gat, en vult dat vervolgens met enkel en alleen genade. Als de Heere het huis van een mensenleven niet bouwt, tevergeefs werkt de mens er zelf aan.
“Genees mij, HEERE!”
Toch kan het zijn dat de schending van onze waardigheid als een litteken achterblijft. We raken het in dit leven nooit helemaal kwijt. Het beïnvloed ons functioneren. Iedereen heeft zo zijn eigen gevecht. Ik ook. Soms ben ik uitermate trots en hoogmoedig. Andere keren te laf om mijn mond open te doen. Soms wordt ik onredelijk boos. Op andere momenten maakt melancholie zich meester van mijn geest.
Als er de afgelopen dertig jaar één ding is geweest, wat ik te weinig heb beseft, dan is het dat er genezing zal komen. Ja, ik heb het geloofd, ja, ik heb het beseft – maar dan weinig op zo’n indringende wijze dat ik erom heb gesmeekt.
Mijn hemelse Vriend zal komen. En Hij zal genezing brengen. Hij zal eeuwige blijdschap brengen en de volmaakte wil om Zijn gerechtigheid te eren.
Dát geloof wil ik. Dát kinderlijke vertrouwen, dat wil ik – ook op mijn dertigste.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.