Lezen: De brief van Judas
Het voorlaatste Bijbelboek is een korte brief van Judas, de broer van Jakobus en daarmee ook een broer van Jezus. Zijn beginregel is daarom ook bijzonder: ‘Judas, dienaar van Jezus Christus…’ Hij is een dienaar (Grieks: doulos) van Jezus geworden, waarmee hij aan wil geven dat Jezus Heer is. Het doet denken aan Jozef, wiens broers voor hem bogen en hem dienden. Uit de hele brief is in ieder geval op te maken dat Judas Jezus vooral als Heer portretteert. En daar is ook alle reden toe.
Goedkope genade
De geadresseerden zijn ten prooi gevallen aan een stel misleidende en goddeloze lieden. Dit heeft Judas doen besluiten het onderwerp van zijn brief drastisch te veranderen. In eerste instantie was hij voornemens om te schrijven over ‘onze gemeenschappelijke verlossing’, maar de actualiteit heeft hem ertoe gedwongen zich krachtig uit te spreken tegen de misstanden.
Waar waren deze dwaalleraren zoal mee bezig? Volgens Judas vooral met het valselijk voorstellen van Gods genade – men gaf het woord genade een betekenis die het allerminst heeft. Zij gingen aan de haal met de vrije genade door het om te toveren tot een licentie voor een leven in zonde en losbandigheid. Ook Paulus weerlegt deze gedachte in zijn brief aan de Romeinen. Dietrich Bonhoeffer noemde het goekope genade: een oppervlakkig en goedkoop geloof (waarvan het nog maar de vraag is of het op enige wijze dichtbij de Bijbelse definitie van geloof kan komen) dat uitgaat van het idee dat als iemand in Jezus gelooft, alles in kannen en kruiken is, voor eeuwig behouden, en dat daarom de levensstijl geen moer meer uitmaakt. Dit kan echter nooit de bedoeling zijn. God heeft mensen door het geloof gerechtvaardigd, om hen juist te vormen naar het beeld van Christus en hen daarmee te herstellen naar de volmaakte beelddrager van God Zelf. Dan is het een onredelijke en onbijbelse gedachte te denken dat de rechtvaardigmaking misbruikt kan worden om de vanwege zonde gebroken mens nog méér gebrokenheid aan te laten richten! Zodoende berokkenen de dwaalleraars veel leed in de christelijke gemeenschap en verloochenen daarmee de Heer Jezus Christus. Een leven onder de heerschappij van de zonde is immers geen leven onder de heerschappij van Christus. Een mens kan slechts één meester dienen: het is de zonde of het is de Zondeloze.
Leren van het eertijds
In de verzen 3 tot en met 16 wijst Judas op het verleden en wil zijn lezers twee lessen meegeven. Als eerste de notie dat we er niet van op moeten kijken dat zulke lieden hun opwachting maken. Henoch profeteerde volgens Judas immers over deze figuren (vers 14). Deze informatie haalt hij overigens uit het niet canonieke boek 1 Henoch, wat echter wel het overwegen waard is om eens te lezen.
De tweede les betreft het lot van allen die in hetzelfde ongeloof hebben gewandeld. Het zijn de bittere vruchten en consequenties van ongehoorzaamheid. Hij illustreert dit met drie voorbeelden uit de geschiedenis.
1. Uittocht uit Egypte
Een bekend voorbeeld – dat door meer auteurs van het Nieuwe Testament wordt gebruikt – is de dood van alle Israëlieten die na de bevrijding uit Egypte in ongeloof wandelden. Opvallend is dat Judas hier schrijft dat Jezus het volk uit Egypte heeft geleidt. In sommige Griekse handschriften staat het woord Kurios, wat Heer (goddelijke autoriteit) betekent. Het is een angstaanjagende geschiedenis, die laat zien dat de Heer van hemel en aarde zonder pardon duizenden mensen tegelijk kan wegvagen als zij niet op Hem vertrouwen.
2. Gevallen engelen
De manier waarop Judas de val van de gevallen engelen beschrijft (onder aanvoering van Lucifer), leert ons dat deze engelen weigerden Gods gezag te aanvaarden en het Zijne wilden genieten. Ook hier speelt het woord gezag een centrale rol. Het ligt helemaal in de lijn met Judas’ begrip van de heerschappij van Christus als Heer. De engelen die ongehoorzaam zijn geworden, hebben geprobeerd om gelijken van de Drie-enige God te worden. Zonder succes.
3. Sodom en Gomorra
Een voorbeeld dat eigenlijk geen uitleg behoeft, is dat van Sodom en Gomorra. De immoraliteit woekerde aan alle kanten en men deed wat maar mogelijk was om de begeerten van het vlees te vervullen. Voor God was echter de maat vol en na een aankondiging aan Abraham keerde hij de steden ondersteboven (plus de omringende streek!) en liet er zwavel en vuur uit de hemel regenen.
Wat ons te wachten staat
Deze afschrikwekkende geschiedenissen gebruikt Judas om het zeker komende en dreigende gevaar aan te wijzen: het eeuwige oordeel. Deze geschiedenissen waren hier elk een voorafschaduwing van.
Gelukkig eindigt de brief hier niet. Judas voegt er een belangrijk gedeelte aan toe, omdat hij zich realiseert dat de valse leraars al mensen uit de christelijke gemeenschap aan hun kant hebben gekregen en dus meedoen aan de losbandige praktijken. Het is interessant om te zien hoe Judas hiermee omgaat. Hij zet namelijk niet de radicale, ongenadige en onbarmhartig harde lijn in. Het is alsof hij wil zeggen: 'voor hen die in de drie genoemde geschiedenissen door Gods oordeel wegens ongeloof zijn omgekomen, is geen hoop meer. Maar voor u, die nog in leven bent, is er nog hoop om aan dit alles te ontsnappen!'
‘Je bent geen christen, gij ongelovige!’
Wat Judas zich realiseert is dat het hier om mensenlevens en mensenzielen gaat. Mensenzielen zijn niet zoals waarheden: als ze deugen hangen we ze aan en als ze niet deugen gooien we ze de deur uit. Voor de pastorale context speelt de houding van gelovigen een dermate cruciale rol, dat er een ziel mee gewonnen of verloren kan worden. Dit onderwerp is niet iets wat alleen in de tijd van het Nieuwe Testament speelde; dit is iets van alle tijden en daarom ook voor vandaag. Wat moeten wij doen als wij belijdende christenen in losbandigheid zien leven? Moeten we op hen afstappen en zeggen: ‘luister eens; je bent geen christen. Je bent een ongelovige, een heiden die vermeden moet worden. Bij ons kom je er niet meer in!’ Judas had het zichzelf een stuk gemakkelijker kunnen maken, door dit ene etiket op al die mensen te plakken; zijn brief zou veel korter geweest zijn en hij had zwart op wit waar het op stond. Maar zijn schrijven spoort gelovigen op geen enkele wijze tot deze houding aan. In plaats van een kort, bits briefje besteedt hij 25 verzen aan deze casuïstiek. Het heeft in mijn ogen ook niet veel zin om slechts te gaan roepen dat iemand geen echte christen is.‘Hé, jij bent een ongelovige!’ Ja, en dan? Wat nu? Wat moet ik met die informatie? Geef mij een handreiking – als jij zo knap bent en in staat bent de diagnose over mij te stellen, wijs mij dan ook naar de medicijnen die mij kunnen genezen! En dat is exact wat Judas wil dat gelovigen doen. Niet op een afstandje toekijken hoe twijfelenden en ongehoorzamen langzaam maar zeker van de glijbaan des verderfs afglijden in het eeuwige vuur, maar hen voor de poorten van de hel wegslepen en uit het vuur rukken!
Barmhartigheid en genade
Andermaal komt het belang van de pastorale praktijk ter sprake. Mogen we zorgen hebben over de geestelijke toestand van anderen? Zeer zeker. Het is zelfs noodzakelijk, zo laat deze brief zien. Maar Judas wil dat wij de mensen, waarover wij ons zorgen maken, in barmhartigheid en vol genade terug proberen te winnen voor een dienend leven onder de heerschappij van Christus. Hij zegt niet dat christenen de deur dicht moeten gooien voor mensen wier leven hen zorgen baart. Christenen hebben een grote verantwoordelijkheid. Hun houding kan het verschil maken. Christen, jouw houding ten opzichte van iemand die je ziet zondigen kan ervoor zorgen dat diegene de deur naar God opent of dichtgooit! Heb je daar wel eens over nagedacht? Judas wil niets liever dan dat die zondaars, hoe smerig, vies, onrein, bevuild en schuldig zij ook zijn, de weg naar herstel terugvinden en hun levens heiligen onder de regering van Jezus Christus. Hij is meer bezorgd om het zielenheil van deze mensen dan voor de blijf-ik-wel-rein –en verontreinig-ik-mij-niet-als-ik-contact-met-dezulken-hebredenering. Als je in contact staat met zulk een persoon, moet je ervoor waken dat jij je niet inlaat met zijn of haar zondige praktijken, zo luidt de enige waarschuwing die Judas in dit verband geeft. Wat mij betreft gaan we met deze categorie mensen om zoals Judas zijn brief heeft opgesteld. We gaan het gesprek aan, we proberen te achterhalen hoe het zover heeft kunnen komen, waarom iemand zich in deze staat bevindt, we wijzen hen op de geschiedenissen uit de Schrift met als bedoeling te waarschuwen voor wat hen zal overkomen als zij willens en wetens blijven volharden en we wijzen hen de weg naar God door Christus. Daarbij moeten we ook nog eens rekening houden met het gegeven dat er mensen zijn die hun zonde als problematisch ervaren, ermee worstelen en het belijden en mensen die zonder gewetensnood in ongerechtigheid blijven wroeten.
Doxologie
Judas beëindigt de brief met een zogenaamde doxologie, een lofprijzing van God - waar niets aan toe te voegen valt:
Aan Hem nu Die bij machte is u voor struikelen te bewaren, en u smetteloos te stellen voor Zijn heerlijkheid, in grote vreugde, de alleenwijze God, onze Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, nu en in alle eeuwigheid. Amen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.