SalvationInGod

dinsdag 5 mei 2020

Leven in twee werelden

Christenen als hemelburgers in een gebroken schepping

De Bergrede wordt doorgaans de grondwet van Gods Koninkrijk genoemd. In het Evangelie volgens Mattheüs vinden we de Bergrede als één onafgebroken toespraak van de Heere Jezus, terwijl de evangelist Lucas fragmenten van de Bergrede heeft opgeschreven, maar niet als één geheel.
De weergave in het Mattheüs-evangelie bestaat uit negen zaligsprekingen. Lucas geeft dit anders weer. In Lucas 6:20-26 lezen we vier zaligsprekingen en viermaal een “wee u.” Deze vier “wee u”-uitspraken zijn de negatieve formulering van de zaligsprekingen.

Wat zijn de Zaligsprekingen?
Wanneer Jezus Zijn discipelen en de schare onderwijst (zie Mattheüs 5:1-2, 7:28-29), opent Hij Zijn Bergrede volgens Mattheüs met de zaligsprekingen. Deze zaligsprekingen zijn de kenmerken van iedereen die zich door geloof aan de Heere van Gods Koninkrijk heeft onderworpen. Deze Heere van het Koninkrijk, is Jezus Zelf. Deze conclusie vinden we in het slot van de rede. Het is zowel een climax als een indringende waarschuwing, dat onze toegang tot Gods Koninkrijk in Christus’ handen ligt (Mattheüs 7:21-27). Iemand die Gods Koninkrijk wil binnengaan, kan niet om Jezus heen.
De hele Bergrede is de beschrijving van het karakter van mensen in deze gebroken schepping, die door het geloof onderworpen zijn aan de heerschappij van de Heere Jezus. Wie hier goed over nadenkt, beseft dat christenen zich in dit leven in een spagaat bevinden. Het is de spagaat die in theologische termen bekendstaat als het reeds en het nog niet. Wie goed leest, ziet dat Christus de spanning van dit reeds en nog niet ook in de zaligsprekingen verwoordt.

Gods Zoon: in de gebroken schepping verbroken voor ons
Eerst een uitstapje. Christus Zelf is tijdens Zijn aardse bediening geconfronteerd met de gebrokenheid van dit bestaan. Hij heeft zondaars vergeving geschonken, zieken genezen en bezetenen bevrijd.
Geconfronteerd worden met gebrokenheid is echter niet hetzelfde als de gebrokenheid aan den lijve ondervinden. Het zou voor Jezus niet moeilijk zijn geweest om als Gods Zoon naar deze schepping te komen, volmaakt te leven, Gods wetten en geboden te communiceren en verduidelijken op een manier die voor iedereen te begrijpen is en vervolgens ten hemel te varen. Toch is het zo niet gegaan. Hij heeft de gebrokenheid werkelijk aan den lijve ondervonden. Hij heeft geleden. Hij is gestorven. Christus is doelbewust naar deze gebroken schepping gekomen om Zichzelf voor ons gebroken te worden (Jesaja 53:5; 1 Korinthe 11:24).
Christus heeft tijdens Zijn aardse leven geleden en heeft als zodanig de gebrokenheid van het leven niet als toeschouwer geobserveerd. Hij heeft, zoals de schrijver van Hebreeën het verwoordt, “gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij heeft geleden” (Hebreeën 5:8). Kortom: Hij heeft de gebrokenheid niet alleen gezien, maar ook werkelijk gevoeld.
In het onderwijs dat Christus geeft, zien we dat Hij niet aan de gebrokenheid van het leven voorbij gaat. Het unieke van God is dat Zijn boodschap van verlossing niet alleen is verkondigd aan deze gebroken wereld, maar dat Hij Zijn Zoon heeft gegeven voor deze gebroken wereld. God komt in de Bijbel zo ontzettend dichtbij, juist door de gebrokenheid van het leven als reëel te benoemen en door in barmhartigheid verlossing van de oorzaak en symptomen van de gebrokenheid aan te bieden. Verlost worden van symptomen is niet genoeg; we zullen gered moeten worden van de oorzaak ervan. En dat is de zonde. In het Nieuwe Testament zien we dat de Heere Jezus de realiteit hiervan volledig betrekt in het onderwijs dat wordt gegeven. Hij moet spreken over zaken waar Hij in het Nieuwe Jeruzalem, als alles hersteld, vernieuwd en volmaakt zal zijn, niet meer over hoeft te spreken. Als je het onderwijs van de Bergrede leest, dan gaat het onder andere over het verband tussen de uitwendige zondige daad en de inwendige zondige begeerte. Eén van de voorbeelden die Christus gebruikt, is moord (Mattheüs 5:21-22). In die context gaat Hij niet alleen in op de zondige aard van moord en het hele proces dat daaraan vooraf gaat (boosheid), maar in de behandeling hiervan moet Hij zelfs het Schriftgebruik vanuit de Joodse traditie corrigeren. Dit onderwijs heeft allemaal betrekking op het leven in deze gebroken schepping. Als christenen geloven wij dat Jezus Zijn volk in het Nieuwe Jeruzalem dit onderwijs niet meer hoeft te geven, simpelweg omdat daar geen zonde meer zal zijn.

Verdriet om een niet volledig doorgebroken Koninkrijk
Terug naar de zaligsprekingen. Zoals ik schreef, zien we dat Christus de spanning van dit reeds en nog niet ook in de zaligsprekingen verwoordt. Neem de tweede zaligspreking. In Mattheüs 5:4 lezen we:

“Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden.”

We proeven in deze woorden iets van het reeds en nog niet. Het treuren waar Christus over spreekt, is niet blijvend. Wanneer Jezus in Mattheüs 25:14-30 de gelijkenis van de talenten vertelt, verwoordt Hij het binnengaan van Gods Koninkrijk in vers 21 en 23 als volgt:

“Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen: ga in, in de vreugde van uw heer.”

Gods Koninkrijk binnengaan betekent dus de vreugde van Christus binnengaan. Het verdriet is verleden tijd. De tijd van treuren ligt daar definitief achter ons. Maar als het Koninkrijk van God een zaak van vreugde en blijdschap is – en dat is zo, zie Romeinen 14:17 – waar is dan de zaligspreking van Mattheüs 5:4 op gebaseerd? Waarom ben je hier [in deze gebroken wereld] zalig als je treurt, als je daar [in het Nieuwe Jeruzalem] volmaakte vreugde zult ervaren? Is dat niet in tegenspraak met elkaar?
Nee, dat is het niet. De enige verklaring die hiervoor gegeven kan worden is dat we het treuren in Mattheüs 5:4 en de vreugde in Mattheüs 25:21 allebei moeten zien in het licht van Gods Koninkrijk en de komst daarvan. In Mattheüs 4:17 lezen we Christus’ oproep tot bekering:

“Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.”

Jezus zegt dat het Koninkrijk van God nabijgekomen is. Het is dus nog niet ten volle doorgebroken. Gods Koninkrijk is ten dele realiteit in deze wereld, maar de schepping is nog niet verlost van de zinloosheid (zie Romeinen 8:18-25). Het Koninkrijk is dus reeds en ten dele aanwezig, maar nog niet ten volle.
Het treuren waar Christus in Mattheüs 5:4 over spreekt, is het verdriet dat een christen ervaart wanneer hij in zichzelf en om hem heen ziet dat Gods Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is. In het licht hiervan kunnen we ook begrijpen waarom één van de eerste beden in het Onze Vader “Uw Koninkrijk kome” is. Het verdriet van een christen heeft betrekking op het feit dat er nog in zijn eigen leven en in de wereld om hem heen gebrokenheid is. Gebrokenheid kent verschillende gezichten: zonde, ziekte of gebrek. Zolang deze schepping gebroken is en zolang christenen deze gebrokenheid aan den lijve ondervinden, zullen zij treuren om het feit dat de realiteit van Gods Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is.

De gave van christelijk treuren
Toen ik de woorden “Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden” overdacht, kwam de vraag naar boven in hoeverre ikzelf dit treuren echt ken. Wat geeft mij ten diepste verdriet? Iedereen kent verdriet. Iedereen heeft iets in zijn leven wat betreurenswaardig is. Maar ontstaat dit verdriet vanuit het besef dat Gods Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is en dat deze schepping gebrokenheid kent? Of heb ik vooral verdriet van het feit dat de gebrokenheid van dit aardse bestaan het opbouwen van mijn eigen koninkrijkje dwarsboomt?
Met andere woorden: kennen wij het Bijbelse verdriet? Of hebben wij onszelf mee laten voeren met de culturele stroom van zelfbeschikking en zelfverwezenlijking?
Christus leert ons dat het verlangen naar de volledige doorbraak van Gods Koninkrijk een kenmerk is van een christen. In die zin kunnen we begrijpen dat we hier [in deze gebroken wereld] zalig zijn als we treuren vanwege het feit dat Gods Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is, terwijl we daar [in het Nieuwe Jeruzalem] vertroosting hebben gevonden, wanneer wij de vreugde van Christus zijn binnengegaan. Anders gezegd: het nog niet ten volle doorgebroken Koninkrijk van God is ons verdriet en de volledige doorbraak van Gods Koninkrijk is onze vertroosting.
De kern van ons verdriet laat zien hoe wij in het leven staan. Treuren we omdat onze wil niet wordt gedaan, of ervaren we heilig verdriet omdat Gods wil niet wordt gedaan? De natuurlijke mens, die niet is verzoend met God, kent alleen het verdriet dat primair op zichzelf gericht is. Hij is niet in staat levensgebeurtenissen te plaatsen in de context van Gods Koninkrijk. Er is een soeverein werk van God nodig, om mensen te laten treuren over het feit dat Zijn Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is. Dit is de wedergeboorte. Bekering zou je in dit verband kunnen omschrijven als “het door de Heilige Geest gewerkte en indringende besef dat Gods Koninkrijk nabijgekomen is, maar nog niet ten volle is doorgebroken en dat wij voor onszelf tot de erkenning komen dat wij onszelf niet vrijwillig onderwerpen aan Gods heerschappij. We gaan dan zien dat we leven als vijanden tegen Hem; als de Heilige Geest ons dit besef geeft, samen met de openbaring van Gods bewezen genade en liefde in Christus, wekt dit oprecht verdriet. En over dit verdriet spreekt Christus in Mattheüs 5:4.
De woorden van Christus herinneren ons aan de noodzakelijkheid en oprechtheid van dit “zalige treuren.” Ik vraag mij af of wij als christenen soms niet teveel de schijn en verwachting wekken dat het leven met Christus te allen tijde blij, opgewekt en zorgeloos zou (moeten) zijn. Daar waar Christus de gebrokenheid van dit aardse leven in Zijn onderwijs als realiteit laat staan, lijken sommige christenen de suggestie te wekken dat de gebrokenheid van het leven kan worden overwonnen of opgelost door datzelfde onderwijs van Christus. Het leven als hemelburger in deze gebroken schepping is niet altijd gemakkelijk, eenvoudig of opgewekt. Het kan soms knap ingewikkeld zijn. De scherven van de gebrokenheid lopen dwars door je eigen leven. En dat doet pijn. De uiting van deze pijn kan alleen tot zijn recht komen, wanneer we deze bezien en bespreken in de context van Gods Koninkrijk. Nu huilen we. Nu ervaren we de pijn. Nu doorleven we het verdriet. Maar niet als mensen die geen hoop hebben (1 Tessalonicenzen 4:13). Want straks zal de vertroosting openbaar worden. Straks zullen de tranen van onze ogen worden gewist (Openbaring 21:4). Straks zullen wij voor altijd bij Christus zijn (1 Tessalonicenzen 4:17).
Zalig verdriet in het leven van een christen is een dubbele gave: hij kan niet zonder en hij zal er vertroosting voor ontvangen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.

Blogarchief