SalvationInGod

dinsdag 28 september 2010

Waarlijk, Jezus Christus is Gods Zoon

Een verhandeling over Johannes 5:19-47

Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo. Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem al wat Hij zelf doet, en Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert. Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil. Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven. Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf. En Hij heeft Hem macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is. Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel.
Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft. Indien Ik getuig van Mijzelf, is mijn getuigenis niet waar; een ander is het, die van Mij getuigt, en Ik weet, dat het getuigenis, dat Hij van Mij aflegt, waar is. Gij hebt tot Johannes gezonden en hij heeft van de waarheid getuigd; maar Ik behoef het getuigenis van een mens niet, doch Ik zeg dit, opdat gij behouden wordt. Hij was de brandende en schijnende lamp en gij hebt u een tijdlang in zijn licht willen verheugen. Maar Ik heb een getuigenis, gewichtiger dan dat van Johannes; want de werken, die Mij de Vader gegeven heeft om te volbrengen, juist die werken, die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft. En de Vader, die Mij gezonden heeft, die heeft van Mij getuigenis gegeven. Gij hebt nooit zijn stem gehoord of zijn gedaante gezien, en zijn woord hebt gij niet blijvend in u, want die Hij gezonden heeft, gelooft gij niet. Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben.
Eer van mensen behoef Ik niet, maar Ik ken u: gij hebt de liefde Gods niet in uzelf. Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen. Hoe kunt gij tot geloof komen, gij, die eer van elkander behoeft en de eer, die van de enige God komt, niet zoekt? Denkt niet, dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; uw aanklager is Mozes, op wie gij uw hoop gevestigd hebt. Want indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven. Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven?



Christus geeft hier een getuigenis van Zichzelf. Dit heeft zijn voorgeschiedenis, die beschreven staat in het eerste gedeelte van hoofdstuk 5. Jezus heeft een man op sabbat genezen en de Joden wilden Hem vervolgen, omdat Hij deze dingen juist op een sabbat deed. Hij geeft hen ten antwoord: ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.’ Dit zet nog meer kwaad bloed bij de Joden, omdat Christus hier God Zijn eigen Vader noemt en Zich dus op die manier aan God gelijkstelt. Dan geeft Jezus opnieuw een antwoord. Dit is het begin van Zijn getuigenis. En in dit getuigenis glinstert het evangelie. Het laat de bereidwilligheid van Christus zien om mensen te redden (vers 34). Tegelijkertijd toont het ons ook hoe de harten van mensen verhard kunnen zijn dat Zij Christus niet aan willen nemen.

Hij begint met ‘Voorwaar, voorwaar…’ In de Griekse grondtekst staat er ‘Amen, amen…’ Het woord amen is algemeen bekend bij christenen en het betekent zo is het. Dus Jezus heeft hier nog maar twee woorden gesproken en legt hier al een enorme waarheidsclaim neer: Ik spreek de Waarheid. Ik ben Degene Die Ik zeg te zijn.’ Wat opmerkelijk is, is dat Christus totaal niet direct antwoord op de beschuldiging van de Joden, maar dat Hij juist gaat onderstrepen en benadrukken wat Hij in vers 17 heeft gezegd. In de verzen 19 en 20 geeft Hij het getuigenis van Zichzelf:

• De Zoon kan alleen doen wat Hij de Vader ziet doen
• Wat de Vader doet, doet de Zoon op dezelfde manier
• De Vader heeft de Zoon lief
• De Vader laat de Zoon alles zien wat Hij doet

Daarna, in de verzen 21 tot en met 27 geeft Hij een concrete beschrijving van de relatie tussen de Vader en de Zoon:

• Zoals de Vader doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil
• De Vader Zelf velt over niemand een oordeel, maar heeft het oordeel geheel aan de Zoon toevertrouwd
• Men zal de Zoon eer betuigen zoals men de Vader eert
• Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft
• Zoals de Vader leven heeft in Zichzelf, zo heeft ook de Zoon leven in Zichzelf

Hijzelf is de Zoon, en Hij draagt hiervoor vier bewijzen aan:

- In vers 33 wijst Hij de Joden op het getuigenis van Johannes de Doper: ‘Gij hebt tot Johannes gezonden en hij heeft van de waarheid getuigd.’ Johannes’ getuigenis over Jezus is te lezen in Johannes 1:29-34.
- In vers 36 noemt Jezus zijn eigen werk als belangrijk criterium: ‘de werken, die Mij de Vader gegeven heeft om te volbrengen, juist die werken, die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft’. Een voorbeeld van één van Zijn werken is dodenopwekking. Hij maakt levend. Dit bewijst dat Hij van God gezonden is, want alleen God kan doden weer levend maken.
- In vers 39 lezen we dat Christus de Schrift als Gods getuigenis van Hem (het Oude Testament): ‘Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen…’
- Tot slot zien we in vers 46 dat Jezus Mozes noemt. Dit doet Hij met een bijbedoeling. De Joden beroepen Zich immers op de Wet van Mozes wanneer Jezus iets doet wat volgens hen niet door de beugel kan. Maar Christus maakt het hier heel concreet en trekt een duidelijke lijn: door Mozes nu als zodanig erbij te betrekken en te zeggen dat hij van Christus heeft geschreven, zegt Hij duidelijk: of je gelooft Mozes en Mij, of je gelooft geen van beide. Dat is precies wat Hij stelt in vers 47:

Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven?

Wat Jezus dus duidelijk wil maken, is dat we de vier getuigen niet kunnen geloven zonder Jezus Zelf te geloven (en andersom!). Christus brengt op deze wijze duidelijk naar voren dat Hij waarlijk de Zoon van God is. In dit Bijbelgedeelte heeft het verregaande consequenties hoe wij tegen Jezus aankijken. De kern hiervan vormen vers 22 en 23, die in relatie tot elkaar staan:

• Christus zal de mensen oordelen (vers 22) naargelang de mensen Hem geëerd hebben (vers 23).

In vers 24 volgt hieruit Zijn conclusie:

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.

Dus wie Jezus gelooft, eert Hem. En wie Jezus eert, eert ook de Vader. Het is geen zaak van of-of, maar van en-en. De Vader én de Zoon zijn één (Johannes 10:30) en zijn NIET afzonderlijk van elkaar te zien:

‘Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft’ (vers 23)

Hij zegt hier onomwonden dat Hij de enige weg tot de Vader en tot het heil is. Alleen door Hem kunnen wij verlossing ontvangen. Daarom kunnen wij geen enkel andere persoon evenveel of zelfs meer eer geven dan Jezus Christus, want alleen Jezus heeft betaald voor de zonden van de mensen. Hij heeft het verlossingswerk volbracht toen Hij stierf aan het kruis (Johannes 19:30). Daarom is alleen Hij de enige weg tot God, de enige Middelaar, de Messias. Daarom is Hij het waard geëerd te worden!

Omdat Jezus de Zoon van God is, heeft Hij de macht ontvangen om het gericht over de mensen te houden (vers 27). In vers 28 en 29 krijgen wij inzicht op welke manier het oordeel voltrokken zal worden:

Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel.

Alle doden zullen opstaan. Zij zullen opstaan om één van deze twee redenen:

• Om het leven te ontvangen
• Om veroordeeld te worden

Wie staan op om het leven ontvangen?

• Zij die het goede gedaan hebben. Dit betekent dat zij het heil bij Christus gezocht en ontvangen hebben door in Hem te geloven en dus zowel Hem als God eren.

Wie staan op om veroordeeld te worden?

• Zij die het kwade bedreven hebben. Dit betekent dat zij het aangeboden heil in Christus bewust afgewezen hebben en niet door geloof hebben geleefd.

De slotsom van dit Bijbelgedeelte is in de kern het evangelie:

Onze verlossing heeft alles te maken met de manier waarop wij reageren op Christus’ getuigenis en Hem behandelen (vers 39,40).

Zalig zij die Christus aan hebben genomen en het voorrecht hebben ontvangen kinderen Gods te worden!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.

Blogarchief