En Jezus vertrok met zijn discipelen naar de dorpen van Caesarea Filippi. En onderweg vroeg Hij zijn discipelen en sprak tot hen: Wie zeggen de mensen, dat Ik ben? Zij antwoordden en zeiden: Johannes de Doper; en anderen: Elia; weer anderen: Een van de profeten. En Hij vroeg hun: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus. En Hij verbood hun nadrukkelijk met iemand hierover te spreken.
En Hij begon hen te leren, dat de Zoon des mensen veel moest lijden en verworpen worden door de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden, en gedood worden en na drie dagen opstaan. Hij sprak dit woord vrijuit. En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen. Doch Hij keerde Zich om en, ziende naar zijn discipelen, bestrafte Hij Petrus en zeide: Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen.
En Hij riep de schare, met zijn discipelen, tot Zich en zeide tot hen: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verliezen zal om Mijnentwil en om des evangelies wil, die zal het behouden. Want wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden? Want wat zou een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven? Want wie zich voor Mij en voor mijn woorden schaamt in dit overspelig en zondig geslacht, de Zoon des mensen zal Zich ook voor hem schamen, wanneer Hij komt in de heerlijkheid zijns Vaders, met de heilige engelen.
(Marcus 8:31-38, NBG)
Wie is Jezus?
Marcus beschrijft dat Jezus na de genezing van een blinde in Betsaida met zijn discipelen naar de dorpen van Caesarea Filippi vertrekt. En onderweg stelt Hij hen deze vraag: Wie zeggen de mensen, dat Ik ben? De discipelen geven verschillende antwoorden. Sommigen zien Jezus aan als Johannes de Doper, Elia of een van de profeten. Dit geeft aan dat de mensen hoog van Jezus opgeven, dat ze Hem als een wonderbaarlijk Persoon zien. Anderzijds heeft blijkbaar niemand het beeld van Jezus als de Christus, de Messias. Dit is op zijn minst opvallend: door het hele evangelie van Marcus zien we dat de mensen steeds verbaasd staan over de macht die Hij heeft (2:12). Zij erkenden Zijn goddelijke macht. Waarom zeggen zij dan niet dat Hij de Christus is? Ik denk dat er twee mogelijke oorzaken zijn:
1. De manier waarop Jezus Zijn bediening uitvoerde, voldeed niet aan het beeld dat het volk in die tijd van de Messias had. De Joden verwachtten immers dat de Messias hen zou bevrijden en het Koninkrijk van Israel zou herstellen. Jezus deed wel wonderwerken, maar maakte niet bepaald aanstalten om de Romeinen uit Israel te verdrijven en het Koningschap op Zich te nemen. Hier komen we in het vervolg nog op terug.
2. De geestelijke leiders zagen Jezus als een bedreiging en de meesten van hen waren niet gecharmeerd van Zijn aanwezigheid. Dit kan invloed hebben gehad op de mensen, die op deze manier terughoudender zijn om openlijk te belijden hoe zij Jezus zien. Vers 38 geeft ons in dit verband reden tot nadenken.
Maar Jezus laat het niet bij deze vraag. Nu betrekt Hij de vraag op Zijn eigen discipelen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Petrus antwoordt: Gij zijt de Christus. Deze vraag wordt ook heden aan ons gesteld, zolang wij nog van een heden kunnen spreken (Hebreeën 3:13). Hoe zien wij Jezus?
De weg van het lijden
Met het antwoord van Petrus, die belijdt dat Jezus de Christus is, komen we bij de eerste aankondiging van het lijden aan. We zien Gods weg met Christus. En deze weg is duidelijk niet de weg die mensen voor ogen zouden hebben. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat in vers 30 geschreven staat dat Hij hun nadrukkelijk verbood met iemand hierover te spreken. Vrijzinnigen maken gretig gebruik van dit vers om Jezus’ Messiasschap in twijfel te trekken en redeneren als volgt: ‘Indien Jezus de Messias (de Zoon van God) is, dan had Hij dit Zelf toch ook ronduit moeten zeggen? Maar hier verbiedt Hij Zijn discipelen dit tegen anderen te zeggen.’ Drie argumenten pleiten tegen deze houding van ongeloof. Als eerste hebben we Marcus 14:61, waar Jezus door de hogepriester ondervraagd wordt. De vraag luidt: ‘Zijt Gij de Christus, de Zoon des Gezegenden Gods?’ Het antwoord uit Jezus’ eigen mond: ‘Ik ben het.’ Geen speld tussen te krijgen!
Er is nog een andere reden waarom de vrijzinnige opvatting niet klopt. Je kunt iemand iets verbieden te zeggen, maar dit hoeft nog helemaal niet te betekenen dat het inhoudelijke gedeelte niet waar is. Als een man opbiecht tegen zijn beste vriend dat hij zijn buurman heeft vermoord met daaropvolgend de mededeling dat het maar beter is als die vriend het niet verder vertelt, ontkent de man dan zijn eigen daad? Nee, maar hij wil niet dat het nieuws zich als een lopend vuurtje verspreid in de regio. Bovendien, zoals we hiervoor ook gezien hebben, hadden maar weinig mensen onder het volk het belijdende besef dat Jezus de Messias is. Het is ondoordacht om bekend nieuws stil proberen te houden, nietwaar? Dat zou geen enkel nut hebben.
Het laatste argument is dat Jezus Petrus niet bestraft om diens belijdenis, maar instrueert. Jezus wordt niet boos, Hij corrigeert Petrus’ woorden niet, Hij zegt alleen dat het op dat moment nog in die kleine kring bekend moet blijven. De vraag is nu, waarom Jezus dit zo wil hebben. Ik denk aan de volgende verklaring: als het volk te weten zou komen dat Jezus de Messias is, zouden ze Hem ongetwijfeld tot Koning willen kronen. Gods weg met Christus gaat echter anders: door lijden heen. Het volk zou ongetwijfeld niet kunnen begrijpen waarom dit op deze manier moet – Petrus krijgt in vers 33 een bestraffing van gelijke strekking. Maar hier is iets bijzonders aan de hand.
In vers 31 maakt Jezus duidelijk dat de Zoon des mensen door lijden heen verheerlijkt moet worden. Petrus kan niet met deze verklaring leven en neemt Jezus apart, om Hem terzijde te nemen en te bestraffen (!). Dan draait Jezus Zich om en ziende op Zijn discipelen zegt Hij: Gaat weg achter Mij, satan. Hij zegt niet: Gaat weg achter Mij, Petrus. Nee, Hij zegt: Gaat weg achter Mij, satan. Waarom spreekt Hij deze woorden?
Gods heilsplan en satanische sabotage
Het lijden, waar Christus over spreekt, is Gods heilsplan. En alles wat dit heilsplan dwarsboomt, is satanisch. Wist satan dan dat Jezus’ lijden, sterven en opstanding zijn ondergang zou betekenen? Gelet op dit gedeelte hebben we weinig reden om deze gedachte tegen te spreken. Denk echter ook aan wat de bezetenen in Matteüs 8:29 zeggen: Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God? Zijt gij hier gekomen om ons vóór de tijd te pijnigen? Er is dus bij de duivels en demonen besef aanwezig van hun naderende ondergang. En ze weten precies wie dit definitieve vonnis zal voltrekken: de Christus. Maar dit wil niet zeggen dat zij Hem met rust laten en het laten gebeuren. Nu kunnen we ook beter begrijpen waarom Jezus tegen Petrus zegt: Gaat weg achter Mij, satan. Petrus is op dat moment in feite spreekbuis van de duivel. Dit is wat Jezus duidelijk wil maken: ‘God wil dat Ik door het lijden heen verheerlijkt word, maar de mensen willen mij het liefst tot Koning kronen en jij, Petrus, laat uit je spreken blijken dat je bedacht bent op de dingen der mensen, niet op de dingen Gods. Daarom: breng Mij niet van de goede weg af. Weerhoud Mij er niet van om de weg van het lijden te gaan.’
Christus’ kruis en ons kruis
Vanaf vers 34 richt Jezus Zich weer tot de schare en de discipelen. In alle ernst spreekt Hij de woorden: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. Hij maakt een verbinding van Zijn eigen lijden met dat van Zijn discipelen. Ook de apostel Paulus was zich hier bewust van: ‘en dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan’ (Handelingen 14:22b).
In het boek Geloven in Praktijk van Joel Beeke staat het verhaal van een Amerikaanse vrouw, een christin, die zich zeer verzette tegen sommige wegen van God. Op een keer zei ze tegen God: ‘Ik zou mijn kruis graag willen ruilen met dat van ieder ander.’
Die nacht kreeg de vrouw een droom, waarin iedereen uit haar huizenblok zijn kruis in de voortuin zette. Ze ging naar het eerste huis, maar toen ze dat zag, zei ze: ‘Ik denk dat ik dit maar laat staan, ik probeer een ander.’ Ze ging van kruis naar kruis, maar liet ze allemaal voor wat ze waren. Toen kwam ze bij een huis waar geen kruis in de voortuin stond. Ze liep naar de voordeur en belde aan. Een vrouw deed de deur open en ze zei tegen haar: ‘Mag ik mijn beproevingen ruilen met die van u? U neemt mijn kruizen over en ik die van u.’ De vrouw antwoordde: ‘Lieverd, die van mij wil je echt niet; ze passen niet eens door de deur.’
Toen de vrouw wakker werd realiseerde ze zich dat haar opstand misplaatst was. Ze zag dat Gods kruis precies bij haar paste; ze moest niet proberen om Gods voorzienige leiding te veranderen, maar had ootmoedig geloof nodig om te vertrouwen op Zijn wegen.
Zoals Petrus zich verzette tegen de aankondiging van het lijden van Christus, zo heeft deze vrouw zich verzet tegen een aantal van Gods wegen.
Vertrouw in dit korte aardse leven niet op de zekerheden die geen zekerheden zijn. Denk niet dat je leven veilig is als je gezond bent, een goed financieel plaatje hebt, een mooi huis, een partner, kinderen, een goede opleiding en leuk werk. Het eeuwige leven, het heil, de verlossing is niet door onszelf te verzekeren en te verkrijgen, enkel buiten onszelf, namelijk door Jezus Christus.
Wees bereid deze zekerheden lager te waarderen dan het leven met Christus. Dat is in essentie wat Jezus in vers 35-37 zegt. Dan kun je werkelijk Gods Naam groot maken – soli Deo gloria! – ook in beproevingen en de diepst duistere nacht van je leven.
Het kan ook geen toeval zijn dat Jezus eerst spreekt over Zijn eigen kruis en daarna over het kruis van Zijn discipelen. Het bemoedigende nieuws voor vandaag, is dat Hij vrijwillig de toorn van de Vader heeft gedragen. En wat er ook mag zijn in ons leven, welke beproevingen wij ook hebben, dit hoeft ons geen angst in te boezemen, want de opstanding volgt. Het graf is leeg, Christus is opgestaan en Hij is gezeten ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen (Hebreeën 8:1). Soli Deo gloria!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.