SalvationInGod

donderdag 15 september 2016

Read & Apply #18 Eigendom van Christus

Johannes 6:35-40


In Johannes 6 is Jezus verwikkeld in een discussie met Zijn Joodse volksgenoten. In de verzen 35-40 lezen we iets van het mysterie van Gods uitverkiezing. We lezen over Gods wil met betrekking tot de verlossing van zondaren. We lezen over Christus, Die Zijn kinderen niet in de steek laat en hen bewaart. Wat kunnen we leren over de manier waarop Christus in dit gedeelte over Gods wil en uitverkiezing spreekt?

1. Het leven is in Christus alleen te vinden
We beginnen met vers 35, waar we Christus Zichzelf zien geven als de Bron van het geestelijke leven:

“En Jezus zei tegen hen: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben.”

Er is geen geestelijk leven mogelijk zonder de kennis van Christus. Heb je geestelijk honger? Dan zal je nergens voedsel kunnen vinden dan in Jezus. Alle andere bronnen zijn ontoereikend. Als je écht God wilt kennen, zal je gevoed moeten worden in Christus. Jezelf voeden met Christus betekent allereerst dat je Zijn gerechtigheid ontvangt door te geloven in Zijn sterven en opstanding. Je leert Hem beter kennen en leert te vertrouwen op de beloften die Hij doet, je leert te gehoorzamen aan de geboden die Hij geeft. Het beeld dat Jezus hier gebruikt – het Brood des Levens – komt uit Exodus 16:11-15, waar God het Israëlitische volk dagelijks manna gaf in de woestijn. Jezus verwijst hier in vers 32-33 naar. Typerend voor deze gave was dat het volk moest leven van het manna dat uitsluitend op dezelfde dag geschonken werd; er mocht niets worden achtergehouden of bewaard voor de volgende dag of volgende week. De vraag is: hebben wij genoeg aan Christus als het Brood des Levens? Hebben wij genoeg aan Zijn werk in sterven en opstanding? Of willen we stiekem nog iets voor onszelf bewaren en weigeren we vandaag te leven met de Gave Die God ons deze dag schenkt, namelijk Zijn Zoon?

2. “Geloven” kent in de Bijbel meerdere synoniemen
We lezen ook in vers 35 dat Christus iedereen uitnodigt om tot Hem te komen, onvoorwaardelijk:

“…wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben.”

Jezus nodigt iedereen hier uit. Hij zegt: “Wie tot Mij komt” en “Wie in Mij gelooft” – het is een uitnodiging waarbij niemand zich hoeft af te vragen of dit ook voor hem of haar geldt. Christus nodigt iedereen uit tot Hem te komen. En zo zien we dat het woord “geloven” in de Bijbel op meerdere manieren kan worden omschreven. We lezen over “komen tot Christus” en “geloven in Christus”. Wat is het verschil? Niets. Je komt naar Christus betekent dat jij je met Hem voedt. Je gelooft in Christus en dat betekent dat jij je met Hem voedt. Er is geen verschil tussen geloven in Jezus en komen tot Jezus. Allebei geven ze de essentie van het geloof weer, namelijk dat wij actief naar Jezus Christus gaan om in Hem alleen het ware geestelijke voedsel te nuttigen.

3. Het is mogelijk kennis te hebben over Christus en toch niet in Hem te geloven
In vers 36 komen we een waarschuwing tegen:

“Maar Ik heb u gezegd dat u Mij wel gezien hebt, en toch gelooft u niet.”

Tegen wie zegt Jezus dit? Tegen Zijn Joodse volksgenoten, die Hem zijn gaan zoeken na de wonderbare spijziging (zie 6:1-15). De reden dat zij Hem moesten zoeken is dat Christus de avond na dit wonder de zee overstak, naar Kapernaüm. Maar waarom zijn zij Hem gaan zoeken? Dat lezen we in vers 26:

“Jezus antwoordde hun en zei: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: U zoekt Mij, niet omdat u tekenen gezien hebt, maar omdat u van de broden gegeten hebt en verzadigd bent.”

In het licht van deze woorden is vers 36 tragisch. De menigte zoekt Jezus, de menigte vindt Jezus, de menigte ziet Jezus en toch… geen geloof! We kunnen duidelijk een verwijt horen. Na alles wat ze gezien en gehoord hebben, toch geen geloof.
Dit verwijt geldt vandaag de dag nog steeds. Wij kunnen horen over Christus; wij weten welke woorden Hij sprak en welke werken Hij heeft gedaan; wij weten van Zijn sterven en opstanding; wij weten dat Hij als Heere troont aan de rechterhand van de Vader en wij weten dat Hij zal terugkomen. De vraag is: halen we onze schouders op wanneer we dit weten? Of gaan we werkelijk naar Hem om verlossing, geestelijk en eeuwig leven te ontvangen?

4. Twee garanties vanuit Gods uitverkiezing
Na deze waarschuwende woorden lezen we in vers 37 ook waarschuwende woorden, maar wanneer we ze goed begrijpen, zijn ze tot een geweldige bron van troost. Deze troost wordt op twee manieren zichtbaar; God geeft ons twee garanties en beiden hebben betrekking op de uitverkiezing.
De eerste garantie is dat alle gelovigen Zijn uitverkoren in Jezus Christus. Christus Zelf verwoordt het zo:

“Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen.”

Beeld je eens in: God is er, nog vóór Hij ook maar iets geschapen heeft. Hij weet dat Hij een wereld zal maken met mensen en Hij weet dat Hij een deel van die mensen voor Zichzelf zal verzamelen; dat zijn de uitverkorenen. Hij wéét niet alleen dat Hij mensen zal verzamelen – dit is nu het bijzondere van dit vers – maar Hij bezit ook al de uitverkorenen. De eerste garantie die Gods uitverkiezing dus biedt, is dat vóór de grondlegging van de wereld elke uitverkoren persoon het eigendom van God is!
Waar Christus hier echter over spreekt, is dat deze uitverkiezing zichtbaar wordt door het geloof in Hem. Daarom zegt Hij: “Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen.” Als jij oprecht gelooft in Jezus Christus, dan mag je de zekerheid hebben dat je nooit uit de handen van Hem zult vallen, omdat je nog vóór de schepping in Gods verkiezende liefde bent opgenomen in de gemeenschap der heiligen.
De tweede garantie die Gods uitverkiezing geeft, is dat elke uitverkoren persoon niet door Christus afgewezen zal worden. Zoals we bij punt 2 hebben gezien, wordt iedereen onvoorwaardelijk tot Christus uitgenodigd. Hier geeft Christus de garantie dat als je daadwerkelijk en oprecht tot Hem komt, Hij jou nooit zal afwijzen. Hij zal je ontvangen en Hij zal Zichzelf aan jou geven als het ware, geestelijke voedsel.
Wanneer we vers 37 op deze manier lezen, kunnen we het als geweldige bemoediging leren zien. Tegelijkertijd zijn deze woorden in het licht van vers 36 ook een waarschuwing aan de Joden waarmee Christus in gesprek is: “Jullie geloven nu niet in Mij, jullie hebben nu totaal geen garantie dat je van Mijn Vader bent.”

5. Christus handelt in overeenstemming met de Vader
In vers 38 komen we een merkwaardige zin tegen:

“Want Ik ben uit de hemel neergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar de wil van Hem Die Mij gezonden heeft.”

Jezus zegt hier, dat Zijn komst naar deze wereld – en daarmee ook Zijn verlossingswerk – niet iets van Zijn eigen wil is, maar van God de Vader. Zegt Hij hier nu dat Hij met tegenzin naar deze wereld is gekomen en mensen verlost? Zo zou je het kunnen interpreteren. Een dienstknecht kan zeggen dat hij werk doet, terwijl hij het helemaal niet leuk vindt. En als je dan vraagt waarom hij het doet, kan hij net zo goed antwoorden: “Ik werk in opdracht en doe niet wat ik zelf wil, maar wat mijn meester van mij vraagt.” Moeten we deze woorden van Christus zó opvatten? Stel je voor, dat de Verlosser met tegenzin Zijn werk uitvoert!
Gelukkig hoeven we hier niet voor te vrezen. Dat Jezus hier zegt dat Hij niet Zijn eigen wil doet, betekent nog niet dat hetgeen Hij doet met grote tegenzin of niet van harte doet. Wat Hij hier duidelijk wil maken, is dat Hij Zich volledig laat leiden door Gods wil. En God wil de verlossing van Zijn uitverkoren volk!
Er is dus geen enkel verschil tussen het verlangen en de intentie van de Vader en de Zoon. Jezus erkent alleen dat Zijn komst in deze wereld het initiatief is van God de Vader. Maar allebei verlangen ze vurig naar de verlossing van Gods volk!

6. Troost door de geborgenheid in Christus
In vers 39 lezen we theologisch gezien hetzelfde als in vers 37, maar dan anders omschreven:

“En dit is de wil van de Vader, Die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren laat gaan, maar het doe opstaan op de laatste dag.”

Opnieuw zien we hier die troostende en verzekerende woorden: iemand die uitverkoren is, kan nooit buiten de verlossingshanden van Christus vallen.
En ook hier valt iets op aan de manier waarop Christus spreekt. Hij heeft het hier over verlossen in negatieve zin: Hij zegt gekomen te zijn om niets verloren te laten gaan. Hij zegt niet dat Hij is gekomen is om te verlossen. Wanneer je de onvoorwaardelijke verkiezing ziet, kun je verlossing ook op deze manier verwoorden: de uitverkorenen Zijn van eeuwigheid al zeker van de verlossing in Christus, en de komst van Jezus in deze wereld is om daadwerkelijk te verzekeren dat zij nooit verloren kunnen gaan. En het is exact op deze wijze dat Christus over verlossing spreekt. Hoe bijzonder!
Hier moeten we de troostende waarde van deze woorden begrijpen: een christen wordt niet pas van de Vader wanneer Hij tot geloof in Christus komt. Dit is de voorwaardelijke uitverkiezingsleer, maar Jezus spreekt dit hier tegen. De verkiezing van de christen is geborgen in het besluit van God en niet in het geloof. Je bent niet uitverkoren omdat God al wist dat je tot geloof zou komen, maar omdat Hij Zijn verkiezende liefde in jouw leven wil verheerlijken! Wat een zekerheid te weten dat jouw uitverkiezing niet afhankelijk is van jouw geloof, maar dat de uitverkiezing jouw geloof in gang zet en bekrachtigt!

7. De vrucht van Gods uitverkiezing wordt zichtbaar op de Dag dat Christus terugkomt
We lezen in vers 39 en 40 dat Jezus spreekt over “de laatste dag”, de Dag dat Hij zal terugkomen:

“En dit is de wil van de Vader, Die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren laat gaan, maar het doe opstaan op de laatste dag. En dit is de wil van Hem Die Mij gezonden heeft, dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.”

Het eeuwige leven dat Jezus schenkt is in beginsel geestelijk, maar hier zien we dat het uiteindelijk betrekking zal hebben op alle aspecten van ons leven: geestelijk, psychisch en lichamelijk. Doden zullen opstaan. Lichamen zullen tot leven komen.
Wanneer dat gebeurt, zal de wereld getuige zijn van de oogst van Gods verkiezende liefde. Dan zal duidelijk worden wie voor de grondlegging van de wereld al erfdeel van de Vader in Christus was. Jezus geeft in deze verzen ook een middel waarmee wij kunnen weten of iemand potentieel bij de uitverkorenen hoort: het geloof in Hem.
Laten we van de onvoorwaardelijke uitverkiezingsleer geen monsterlijke gedachte maken. Kieper het niet overboord, gooi het niet weg. De garanties die God hierin heeft gelegd zij zo ontzettend kostbaar, dat het tot troost en bemoediging van de Kerk van Christus mag zijn. Laat niemand het wagen te twijfelen over de vraag of hij of zij wel tot Christus mag gaan, omdat er geen zekerheid over de uitverkiezing is. Jezus zegt hier: “Wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen.” Hij is duidelijk over de aanbieding van verlossing. Twijfel niet over uitverkiezing, maar kom allereerst tot Hem – pas daarna zal je de troost van Gods onvoorwaardelijke uitverkiezing kunnen begrijpen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.

Blogarchief