In Psalm 39 getuigt David van een geweldig geloofsvertrouwen. De context waarin hij dit schrijft wordt niet onmiddellijk duidelijk; pas in vers 8 zien we de omstandigheden waarin David schrijft:
“En nu, wat verwacht ik, Heere?
Mijn hoop, die is op U!
Red mij van al mijn overtredingen,
maak mij niet beschaamd voor de dwaas.
Ik ben verstomd,
ik zal mijn mond niet opendoen,
want Ú hebt het gedaan.
Neem Uw plaag van mij weg;
ik ben bezweken door de bestrijding van Uw hand.
Bestraft u iemand met straffen om zijn ongerechtigheid,
dan doet U zijn aantrekkelijkheid als een mot teniet.
Ja, ieder mens is een zucht.”
(Psalm 39:8-12)
Twee zaken komen hier naar voren:
(1) David heeft gezondigd en
(2) Gods corrigerende hand is op hem
Om te begrijpen wat David hier doormaakt, is het noodzakelijk deze twee feiten mee te nemen door de hele Psalm heen. Hij ervaart pijn. Hij voelt Gods hand op hem drukken. Hij voelt de consequentie van zijn zonde. Volgens de Herziene Statenvertaling en de vertaling uit 1951 heeft God “zijn schoonheid weggenomen”, terwijl volgens de English Standard Version God iets heeft weggenomen uit Davids leven wat hem dierbaar was. Wat het ook is, Davids zonde heeft consequenties.
In het onder ogen zien van deze consequenties schrijft David deze Psalm. En boven alles heeft hij zich het volgende voorgenomen:
“Ik zal mijn wegen bewaren, zei ik, zodat ik niet zondig met mijn tong; ik zal mijn mond met een muilkorf bewaren, zolang de goddeloze tegenover mij staat” (vers 1)
Pijn van de zonde
De pijn is voelbaar, hij draagt de consequenties van zijn zonde. En het eerste wat hij doet, is zich voornemen om niet te zondigen met zijn mond. “Zondigen met de mond” betekent in dit geval niet kwaadspreken over God. Dat valt te herleiden uit vers 10, waar hij schrijft: “Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Ú hebt het gedaan.”
God corrigeert David. Het is Gods hand die David de gevolgen van zijn zonde doet voelen. En wie heeft dán het lef om tegen God in te gaan? David begrijpt dat je dit niet moet proberen en al helemaal niet wanneer je omringd wordt door mensen die niets van God willen weten (vers 2). Dat brengt Gods Naam alleen maar in diskrediet.
Hij zwijgt. Zwijgend draagt hij de gevolgen van zijn zonde. Zwijgend gaat hij gebukt onder Gods corrigerende hand. Tot het hem teveel wordt. Hij kan niet langer zwijgen. Hij moet het uitspreken. Dit is wat hij zegt:
“Heere, maak mij mijn einde bekend
en wat de maat van mijn dagen is,
zodat ik weet hoe vergankelijk ik ben.
Zie, U hebt mijn dagen een handbreed gemaakt
en mijn levensduur is voor U als niets.
Ja, ieder mens is niet meer dan een zucht,
hoe vast hij ook staat.
Ja, de mens loopt rond in een schijnbeeld.
Ja, tevergeefs is men onrustig.
Men brengt van alles bijeen
en weet niet wie het binnenhalen zal.”
God heeft David op zulke wijze gecorrigeerd, dat hij is stilgezet bij de eindigheid van zijn leven. Door de blik teveel op het tijdelijke te richten, is de Eeuwige uit zicht geraakt. David stelt eerst de vraag (vers 5), geeft dan het antwoord (vers 6) en trekt dan de conclusie (vers 7).
Met dit antwoord en deze conclusie in gedachten denkt hij aan zijn zonde en de tucht die God toepast op zijn leven. Wat is de mens? Hoelang is hij hier op aarde? Voor God is de tijd dat jij en ik hier op aarde zijn als niets. We komen en we gaan. Een zucht. Dat is het. Een klein puntje in de geschiedenis. En wanneer hoogmoed de overhand krijgt, wanneer wij denken dat we onoverwinnelijk zijn – dat er geen einde komt aan onze materiele voorspoed – grijpt God in. Hij grijpt dáár in, waar wij ons juist op blindstaren. Hij neemt datgene weg waar de mens zoveel waarde aan hecht. Hij neemt de schoonheid weg. Om de mens stil te zetten bij het feit dat achter deze tijdelijkheid de eeuwigheid ligt.
Gods ingrijpen is genade
Wanneer God Zijn kind ziet afdwalen door zich blind te staren op de welvaart van deze voorbijgaande wereld, grijpt Hij in. Niet om te pesten. Niet om uit leedvermaak iemand pijn te doen. Maar uit noodzaak. Waarom? Om afgoden in iemands leven bloot te leggen en een signaal af te geven dat deze tijdelijke wereld niet alles is. In Zijn wijsheid en genade geeft God signalen af om ons te wijzen op de eeuwigheid.
David laat in zijn schrijven een parallel zien tussen datgene wat God wegneemt en zijn eigen leven. God heeft nu iets weggenomen, maar het had ook mijn leven kunnen zijn! Hij bidt of God dit laatste niet wil doen (vers 14).
God geeft signalen om onze blik af te wenden van deze tijdelijke wereld. Hij wil ons op het punt brengen dat wij in nederigheid neerbuigen en erkennen dat we fout zitten wanneer we zonder Hem willen leven. Deze signalen mogen daarom nooit als “toeval” worden afgeschreven. Het zijn levensbepalende werken die God doet. Er ís meer dan wij zien en er is meer ná dit leven. Hij wil ons wijzen op Hemzelf. Weg van aardse rijkdom; weg van aardse zekerheden; Hij alleen!
Dit is de genade van God die Hij laat zien in Zijn corrigerende handelen. Hij werkt namelijk zó, dat de relatie tussen Hem en Zijn kind wordt hersteld. Dat is Zijn doel. Hij werkt zo in ons leven, dat duidelijk wordt dat Hij onze God is – Hij alleen. Gods genade is het werk dat Hij verricht om mensen tot Hemzelf te brengen. Ook correcties horen hierbij.
David ziet dit. Hij erkent het. God is goed! Hij ziet Gods corrigerende handelen en belijdt zijn zonde (vers 9). Hij brengt niets in tegen Gods handelen, maar erkent dat wat de Heere doet, goed is. Hij kijkt terug en moet bekennen dat hij is afgeweken van het juiste pad. Gods handelen is de genade die God toont om Zijn kind te herstellen en Davids gebed is het antwoord om die genade te erkennen en de relatie met God te herstellen.
Verharding
Maar het kan ook de andere kant opgaan. Niet elk mens zal Gods signalen opvatten als genade. Mensen kunnen verbitterd raken wanneer “aardse schatten” worden weggenomen. Geen hoop op God, geen zicht op de eeuwigheid, alleen de zekerheid van het zichtbare. En wanneer de zekerheden, de schatten, de welvaart en het bezit van deze wereld worden aangetast, schudt het fundament. In plaats van het opvangen van Gods genadige signalen, worden mensen verbitterd en verzetten zij zich steeds meer.
Iedereen zal onder ogen moeten zien dat het leven hier eindig is. Er is geen mens die hieraan twijfelt. Wél wordt er door velen getwijfeld of, hoe en wat er daarna zal zijn. Als deze wereld onze hoop is, zullen we hopeloos worden wanneer we merken dat de zaken hier niet lopen zoals wij zouden willen. Als God echter onze hoop is, kan alles wat deze wereld te bieden heeft, ons gestolen worden.
Tijdframe
Een gedachte die herhaaldelijk terugkomt in de Psalmen, heeft hiermee te maken. Het zou samengevat kunnen worden in één woord: tijdframe. We komen deze gedachte tegen in Psalm 1:4-5, waar het gaat over de doodlopende weg van de goddeloze en de voorspoedige weg van de rechtvaardige. We lezen erover in Psalm 35:22-23. Psalm 37 laat zien dat deze gedachte fundamenteel is voor het levende geloof van de rechtvaardige. En nu dus ook in Psalm 39. Tijdframe betekent dat wij nu in een gebroken wereld leven, ogenschijnlijk onafhankelijk van God. Maar dan, als deze tijd is afgelopen, volgt de eeuwigheid. En alles wat dan zal blijven bestaan is God, Zijn wil en allen die Zijn wil hebben gedaan (Marcus 3:35; 1 Johannes 2:17).
Het is onze verantwoordelijk op de eeuwigheid te zien en te onderzoeken wat God erover heeft geopenbaard. Alleen wanneer wij ons voegen naar Zijn Woord, zullen we de antigoddelijke machten van dit tijdframe overwinnen, door in gemeenschap met Hem te wandelen. Eeuwig leven ontvangen betekent daarom ook in het frame van deze tijd voorbereidingen treffen voor het leven met God in de eeuwigheid. De Psalmen wijzen ons nadrukkelijk op het intieme, gelukkige en heerlijke leven dat de mens kan en mag ervaren met God Zelf. Dit is het doel waarvoor Hij ons geschapen heeft.
Geen kwaad woord over God
Dit besef brengt David tot nuchterheid. Hij keert zich tot God. Hij opent wél zijn mond, maar geen letter die hij uitspreekt is bevlekt met zonde. Hij erkent Gods correctie vanwege zijn zonde en kan alleen maar roepen om genade. Genade die niet alles wegneemt wat David heeft. Genade die hem spaart. Genade die God verleent en zo het leven van zijn dienstknecht spaart.
Genade betekent niet dat ons al het leed wordt bespaard. Het betekent dat God die werken doet, die zijn gericht op het welzijn van Zijn kinderen in relatie tot Hemzelf. Als we dit leren zien, kunnen we met David dankbaar zijn dat God Zijn kinderen bewaart en bij Zich houdt. Het zijn niet altijd de gemakkelijke wegen waarop Hij ons leidt, maar wel de veilige en bewarende. Het verlangen van Gods kinderen is om voor altijd bij God te zijn en niet te worden gescheiden van Zijn aanwezigheid. En als zij afdwalen, herstelt God hen. Ook door hen datgene te ontnemen, waar zij zoveel aan hechten en wat Hem van de eerste plaats dreigt te verdringen. In de erkentenis hiervan kunnen we ons alleen maar buigen in nederigheid en Hem danken dat Hij ons bewaart. Dan zullen we God nooit van enig kwaad betichten met onze mond. We zullen alleen maar in nederigheid vragen of Hij ons einde bekend wil maken, zodat we de tijd hier niet verspillen en ons in gemeenschap met Hem voorbereiden op de eeuwigheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.