SalvationInGod

zondag 6 november 2016

Het cognitieve hoopchristendom

Wie Psalm 119 serieus overdenkt en het verlangen van de Psalmist – zowel in voorspoed als in tegenspoed – merkt dat het je eigen wereld op zijn kop wil zetten. Het druist in tegen de zo snel opkomende sleur en gezapigheid binnen christelijke kerken. Bestudeer deze Psalm eens nauwkeurig en langdurig en je zult erachter komen dat de psalmist is gegrepen door een machtig God, in zo’n mate en op zo’n indrukwekkende manier, waarvan wij alleen maar kunnen dromen. En waarop wij alleen maar kunnen hopen. Maar wat is hoop voor ons? Ik denk dat wij allen, in meer of mindere mate, lijden aan het zogenaamde cognitive hoopsyndroom. Het wát?
Het cog-ni-tie-ve hoop-syn-droom.

“Help mij!”
Een steeds terugkerend element in Psalm 119 is het uitroepen van de psalmist naar God toe. Wanneer hij overstroomt van liefde en blijdschap, dan roept hij het uit. Wil Hij God beter leren kennen? Dan roept Hij het uit. Dreigt hem onrecht aangedaan te worden? Hij roept het uit.
Zijn gebed, zijn spreken tot God is intens. Het wordt gekenmerkt door urgentie, een alles-of-niets-mentaliteit. En geef hem daar eens ongelijk in! Als God niets doet, zijn wij immers verloren en kunnen wij niets uitrichten.
Een ander terugkerend element in deze Psalm is het herhaaldelijk roepen tot God om verlossing. Steeds weer moet God verlossend ingrijpen en Zijn trouw, rechtvaardigheid, barmhartigheid, genade en liefde voor Zijn kind bewijzen; zo wil Hij Zichzelf ook graag betonen. Hij wil Zijn goedheid tonen. Hij wil om deze reden aangeroepen worden én Hij wil deze gebeden verhoren.
De psalmist combineert hier zijn eigen nood – de nood om verlost te worden – met Gods karakter. In vers 84 lezen we dat het soms lang kan duren voor God ingrijpt. Zó lang zelfs, dat Gods kinderen dreigen de moed op te geven en de last nauwelijks nog kunnen dragen. Eén ding wordt wel duidelijk: dan roep je het wel uit. Hoe dieper de pijn, hoe harder de schreeuw. Dat is normaal, zo hoort het ook. Dit geldt net zo voor het gebedsleven: hoe dieper de ellende, verdrukking of pijn, hoe harder de roep om uitzicht en verlossing.

“Ik help mij”
Maar dan komen we in het christendom van 2016. Het christendom dat meer lijkt op cognitieve gedragstherapie dan dat het wordt gekenmerkt door een oprecht verlangen naar God Zelf. Het gezapige christendom. Het christendom dat nauwelijks nog roept tot God om verlossing. En waarom niet? “Wij zijn al verlost; wij wachten nu alleen nog op de verschijning van Christus.”
En tot die tijd houden we onszelf bezig met zelfhulpboeken en zelfhulptechnieken. Wij maken onszelf tot eigen verlossers. En we hebben het niet eens door.
Het huidige christendom snapt bijna niet meer dat elke dag een dag van verlossing is, dat onze weg van heiligmaking net zo goed een weg van verlossing is en dat de urgentie van verlossing vandaag nog net zo hoog en indringend is als op het moment dat we tot geloof kwamen. En het geniepige is ook nog eens, dat we deze waarheid op sommige momenten duidelijk ervaren als we diep wegzinken. Maar wat doen wij vervolgens? We laten zien dat we lijden aan het cognitieve hoopsyndroom. We pakken de Bijbel, beginnen verzen te lezen en te proclameren en menen dat de geciteerde hoop uit die teksten uitkomst gaat geven. Maar zo gemakkelijk gaat dat helemaal niet. Het is een cognitieve, rationele, verstandelijke manier om de realiteit op een zogenaamd hoopvolle manier onder ogen te zien. Maar dan? Waar is God? Uiteindelijk gaat het er niet om dat ik een Bijbeltekst blijf citeren tot ik iets in mij voel borrelen, maar dat Hij die belofte werkelijk vervult. En soms kan dat lang duren.
Het lijkt er soms akelig op dat we onze eigen zelfhulptherapeuten worden en dat we op die manier God als Verlosser buitenspel zetten, ook met ogenschijnlijk goede argumenten. Want ja, ik gebruik toch de Bijbel? En ik probeer toch hoopvol naar de toekomst te kijken? Ja, maar je laat zo ook zien dat je in een cultuur leeft die denkt dat bijna alles maakbaar is. Je plakt de maakbaarheid op je eigen verlossing. En God is buitenspel gezet. Je roept Hem niet meer aan, maar begint te vertrouwen op jouw cognitieve benadering van hoop.

Het vervangen van termen
Ik ga ervan uit dat de schrijver van Psalm 119, geïnspireerd door de Heilige Geest, een kind van God is. En opmerkelijk genoeg blijft hij gedurende zijn wandel met God roepen om verlossing.
Kijk voor de aardigheid eens hoe we dit vandaag de dag aanpakken. Wij praten niet meer over verlossing – “Welnee, dat ligt al achter ons!” – maar spreken over bemoediging, vertroosting, vermaning, herstel, oprichten. Op zichzelf lieflijke typeringen om Gods reddende handelingen te omschrijven, maar het wekt in de kern niet snel de suggestie dat het gaat om een grote nood die vraagt om groots ingrijpen van God.
Zijn wij van mening dat Gods ingrijpen minder groots hoeft te zijn, omdat Christus in de wereld is gekomen en het verlossingswerk voor ons heeft volbracht? Als dat zo is, vergissen wij ons. Er is ook vandaag maar één grote nood en die heet verlossing.
Ik vrees dat de Westerse christelijke kerk geen goed zicht heeft op Gods verlossende handelen en haar eigen afhankelijkheid van God als het om voortdurende en voortgaande verlossing gaat. De kerk in het Westen waant zichzelf veilig: eens gered, altijd gered. Eens verlost, altijd verlost. Waarom nog roepen om verlossing als die ene keer al beantwoord is? Laten we hieruit ook de les leren dat goede theologie een kerk in slaap kan doen vallen en gezapig kan maken. Het is waar dat Gods kinderen niet meer verloren kunnen gaan, maar daarmee is de nood voor dagelijkse verlossing, reiniging en vergeving niet opgeheven.

Gods ingrijpen: de reden voor blijdschap en hoop
Dit verhaal moet echter ook niet leiden tot verontruste vragen, alsof een kind van God uiteindelijk toch nog verloren kan gaan. Mijn antwoord is kort: nee, dat kan niet. Er zit echter wel een groter en glorieus verhaal aan vast. Christenen gaan namelijk van verlossing tot verlossing.
De meest belangrijke vraag voor de kerk – zowel vroeger als nu – is of zij werkelijk gelooft dat God Degene is zoals Hij Zich heeft geopenbaard én of zij Hem steeds weer wil aanroepen om te worden verlost. God bedient Zich niet van clichés. Hij maakt Zichzelf niet bekend met dooddoeners. Hij gebruikt geen antwoorden die wij al van kilometers afstand zien aankomen. Hij is trouw en verkwikkend tegelijk.
Het zou de blijdschap van de Kerk moeten zijn dat God steeds weer verlost. En niet alleen dat, het zou ook de hoop van de Kerk moeten zijn dat God steeds weer zal verlossen.
De kerk bestaat uit verschillende mensen, die in totaal verschillende omstandigheden verkeren. Zou degene die tegenslag te verduren krijgt geen hernieuwde moed en hoop kunnen vinden wanneer hij hoort van Gods verlossingswerken in het leven van anderen? We zijn als Kerk geroepen om te getuigen van Gods verlossingswerken en om elkaar zo aan te moedigen te volharden in het geloof: “Kijk dan! God gaat door! Hij verlost vandaag nog steeds! Zullen we Hém aanroepen?”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.

Blogarchief