De vorige keer hebben we gezien dat het Hogepriesterlijk gebed in Johannes 17 begint met een duidelijke focus van Christus op de heerlijkheid van Hemzelf en de Vader. We hebben ook gezien dat Christus de uitverkorenen van Zijn Vader ontvangen heeft, om hen het eeuwige leven te geven (vers 2). In de verzen 6-11 lezen we hoe Christus deze speciale zorg voor Zijn uitverkoren volk gedetailleerder verwoordt tegen Zijn hemelse Vader.
1. Christus’ werk op aarde (vers 6a)
Wat is het primaire doel van Christus’ komst naar de aarde? Er zijn nogal wat christenen die menen dat Christus enkel en alleen is gekomen om te lijden, sterven en uiteindelijk opgewekt te worden uit de dood. Dit is echter niet het hele Bijbelse plaatje, en het is ook niet wat Hijzelf noemt in het Hogepriesterlijk gebed. We lezen in vers 6a:
“Ik heb hen Uw Naam geopenbaard aan de mensen die U Mij uit de wereld gegeven hebt.”
Het belangrijkste doel van Christus’ komst naar deze wereld is het bekendmaken van God de Vader. Christus toont ons de Vader (Johannes 14:9-11). Christus openbaart de Vader. Het komt wellicht voor sommigen als een schok wanneer ik stel dat Christus niet alleen is gekomen om het verzoenende offer te brengen voor de zonde, maar als ik het hierbij zou laten, verkondig ik een incomplete boodschap. Christus is gekomen om in Zijn leven God de Vader te openbaren en om met Zijn leven de verlossing te verzegelen voor allen die door de Vader aan Hem gegeven zijn. Met andere woorden: de komst van Jezus Christus naar deze wereld kent zowel een openbaringskarakter als een verzoeningskarakter. Dit mag niet van elkaar losgekoppeld worden; het hoort bij elkaar. Door Zijn verzoenend lijden, sterven en de opstanding kunnen wij weer in de tegenwoordigheid van God ontvangen worden, en wanneer wij in deze tegenwoordigheid ontvangen worden, hebben wij een relatie met Iemand van Wie wij door de Heere Jezus Zelf weten Wie Hij is. Het is dus van groot belang om beide aspecten van Christus’ komst naar deze wereld te benoemen. Wie alleen het openbaringskarakter ziet, negeert het noodzakelijke verzoeningswerk; degene die alleen het verzoeningswerk ziet, negeert de noodzakelijke omgangskennis die Christus aan ons heeft bekendgemaakt.
2. Christus’ gezag over Zijn volk (vers 6b-8a)
Het is opvallend dat Christus in Zijn Hogepriesterlijk gebed meer ingaat op het openbaringskarakter van Zijn werk op aarde. Zo lezen we in vers 6b-8a:
“Zij waren van U en U hebt hen Mij gegeven, en zij hebben Uw woord in acht genomen. Nu hebben zij erkend dat alles wat U Mij gegeven hebt, bij U vandaan komt. Want de woorden die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven…”
Christus blikt hier terug op Zijn drie bedieningsjaren, die nu door een diep lijden, sterven en opstanding zijn hoogtepunt bereikt. Hij erkent opnieuw dat Zijn discipelen – en als gevolgtrekking allen die in Hem geloven – door God de Vader aan Hem gegeven zijn. En terugkijkend op Zijn bediening – met onderwijs, wonderen en tekenen – kan Hij met blijdschap aan Zijn Vader vertellen dat Zijn discipelen dit alles in acht hebben genomen. Zij hebben in Jezus Christus God de Vader gezien en hebben Hem ook als zodanig erkend. Zij hebben geloofd dat Christus geen zelfverklaarde profeet is, maar dat Zijn Vader Hem het verlossingswerk heeft toevertrouwd. Geen woord uit Christus’ mond is een eigen bedenksel (zie Johannes 5:19, 30; 8:38; 14:10). Alles wat Hij heeft gezegd, heeft Hij van Zijn Vader gehoord.
3. Christus’ getuigenis door het geloof ontvangen (vers 8b)
En hier komen we bij het cruciale punt als het gaat om het Bijbelse en verlossende geloof. We moeten consequenties gaan verbinden aan Christus’ woorden. Óf wij geloven werkelijk dat Hij de Zoon van God is, dat Hij Zijn Vader heeft geopenbaard, óf wij wijzen Hem af als Gods Zoon en wijzen hiermee Gods getuigenis af. Als we dit laatste doen, beweren wij dat God een leugenaar is (zie 1 Johannes 5:10). Lees wat Christus in vers 8b zegt over het Bijbelse en verlossende geloof:
“…en zij hebben ze aangenomen, en zij hebben daadwerkelijk erkend dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd dat U Mij gezonden hebt.”
Christus gebruikt hier drie verschillende synoniemen voor geloof:
• Aannemen
• Erkennen
• Geloven
De cruciale vraag is nu: wat hebben de discipelen aangenomen, erkend en geloofd? Het antwoord luidt: dat Jezus Christus door God de Vader naar deze wereld gezonden is, om de Vader te openbaren. In de directe context van het Hogepriesterlijk gebed is dit de definitie van het Bijbelse geloof. Jezus Christus is Gods breekpunt. Wijs Christus af, en je wijst de Vader af. Hoe goed je ook probeert te leven, het zal aan het einde niets uithalen; Christus afwijzen betekent schuldig zijn aan een zonde die nooit vergeven zal worden.
Het failliet van de “vrijblijvende gelovigen”
We leven in een tijd waarin iedereen zijn eigen leven vormgeeft en zijn eigen overtuigingen in een eigen vat giet. Eén van die overtuigingen luidt als volgt: “Ik ben een spiritueel mens; ik geloof in God, alleen met Jezus en de Bijbel heb ik niets.”
De Bijbel helpt ons op dit punt onmiddellijk uit de droom: iemand die beweert te geloven in God, zonder ook maar enige waardering en hoogachting van Christus en Zijn Woord te tonen, gelooft in een eigen gefabriceerde god. Talloze mensen die zijn afgehaakt en niet meer naar de kerk gaan, hebben een eigen religieus leven in elkaar getimmerd. Ze beweren te geloven in God, maar brengen vervolgens scheidingen aan en zetten zaken overboord die volgens de Bijbel ongeoorloofd zijn. Mensen die wel “geloven”, maar “niet bij de kerk willen horen. Of mensen die wel “geloven”, maar Christus als Verlosser en Heere afwijzen. Of mensen die wel “geloven”, maar niets met Gods Woord hebben. Bijbels gezien is dit de grootst mogelijke onzin die je maar kunt verkopen. Wie gelooft in de God van de Bijbel, heeft de Bijbel lief en heeft Christus lief. Er is totaal geen ruimte voor dergelijke vrijblijvendheid. Teveel mensen die niet meer willen geloven in het getuigenis van de Schrift hebben uitwegen gezocht om tóch als gelovige door het leven te gaan en tegelijkertijd door christenen geaccepteerd te worden. Juist in deze tijd is het noodzakelijk dat tegen dit soort bewegingen wordt opgestaan en de grens wordt getrokken. Er bestaat geen vrijblijvend christendom. Er bestaat geen Christianity-light. Alleen degenen die het getuigenis van God de Vader in Zijn geschreven Woord (de Bijbel) en in Zijn vleesgeworden Woord (Jezus Christus) aannemen, erkennen en geloven, worden verloste gelovigen genoemd. Zij zijn de “allen” in vers 2.
4. Christus’ gebed voor degenen die Hem door het geloof ontvangen hebben (vers 9-10)
En alleen voor deze groep mensen bidt Christus Zijn Hogepriesterlijk gebed, zo lezen we in vers 9 en 10:
“Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt, want zij zijn van U. En al wat van Mij is, is van U, en wat van U is, is van Mij; en Ik ben in hen verheerlijkt."
Het Hogepriesterlijk gebed is alleen van toepassing op degenen die het getuigenis van de Vader in de Zoon hebben aangenomen, erkend en geloofd. Christus bidt Zijn Hogepriesterlijk gebed niet voor de wereld. En vanuit de context is dit niet moeilijk te verklaren: de mensen “in de wereld” zijn niet door de Vader aan de Zoon gegeven om het eeuwige leven te ontvangen.
Gods liefde voor Zijn volk is een onderscheidende liefde
Het is haast vloeken in de evangelische kerken – waar iedereen te horen krijgt dat God onvoorwaardelijk van je houdt – als je stelt dat er verschillende soorten van Gods liefde zichtbaar zijn. Toch is Gods liefde voor Zijn uitverkoren volk wel degelijk anders dan de liefde die Hij voor de wereld heeft. En dat zien we hier zichtbaar worden. Christus zorgt op een manier voor de uitverkorenen die we niet terugzien in Zijn handelen met de wereld. Hij bidt specifiek om de bewaring van Zijn kinderen; dit bidt Hij niet voor de wereld. Dat is ook logisch, want wat niet behouden wordt, kan ook onmogelijk worden bewaard.
Ook op dit punt moeten we de moed hebben uit te komen voor Gods waarheid. Ja, Hij heeft de wereld zo lief, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft.
Maar nee, God heeft de wereld niet op dezelfde wijze lief als Zijn eigen volk. De zorg voor Zijn uitverkoren volk gaat dieper. Het is een liefde die er met zorg en bescherming alles aan zal doen om de verlossing van Gods kinderen tot in eeuwigheid te verzekeren. Het is een glorieuze waarheid en geweldige vertroosting te weten dat wanneer jij in Jezus Christus gelooft, jij valt onder de bijzondere zorg en verlossingsliefde van God. Er is wel degelijk onderscheid tussen gelovigen en niet-gelovigen op dit punt. Laten we ophouden met uithollen van Gods liefde, alsof ieder mens voor dezelfde soort liefde in aanmerking komt; het is gewoon niet waar! Laten we stoppen met rondstrooien van clichés en het wekken van de suggestie dat God alles toch wel best vind, wat je ook doet – omdat Hij zogenaamd toch wel van je houdt. Vertroost elkaar als gelovigen met de waarheid dat God op een bijzondere manier met een bijzondere liefde is betrokken op het leven van Zijn volk. Hij koestert Zijn volk. Hij beschermt Zijn volk. Hij zegent Zijn volk. Hij doet er alles aan om Zijn volk veilig in Zijn heerlijkheid te brengen.
Mogen christenen bidden voor de wereld?
Het besef dat Gods liefde voor Zijn volk onderscheidend is ten opzichte van Zijn liefde voor de wereld, roept wel de vraag op of christenen voor de wereld mogen bidden. Christus Zelf zegt immers in vers 9 dat Hij niet voor de wereld bidt.
Als we het bredere Bijbelse kader onderzoeken, komen we erachter dat de apostel Paulus zijn kind in het geloof, Timotheüs, opdraagt te bidden voor alle mensen (1 Timotheüs 2:1-4). We moeten echter goed letten op de achtergrond van een dergelijke oproep. Paulus wil dat christenen bidden voor alle mensen – en hij noemt daar specifiek machtshebbers, regeringsleiders en koningen – zodat christenen een rustig leven kunnen leiden. Maar waar is dit dan voor nodig? Uiteindelijk om andere mensen te winnen voor Christus (zie 1 Timotheüs 2:3-4). Dus zelfs in het bidden voor alle mensen – of, als je het zo noemen wilt: de wereld – zit een heilig, Evangelisch motief.
We hebben net al gezien dat Christus Zijn Hogepriesterlijk gebed niet bidt voor de wereld, omdat dit gebed alleen van toepassing is op degenen die door de Vader aan Hem gegeven zijn en die in Christus Gods getuigenis hebben ontvangen. Kortom: het Hogepriesterlijk gebed is niet te vergelijken met Paulus’ oproep om te bidden voor alle mensen. Er zit geen tegenstelling tussen deze twee gebeden; er zitten andere motieven en doelen achter. Christus bidt voor de bewaring van Zijn volk, Paulus wil gebed voor alle mensen, zodat ongelovigen de verlossing in Christus zullen ontvangen.
De verheerlijking van Christus in gelovigen
Aan het einde van vers 10 lezen we dat Christus zegt dat Hij in Zijn discipelen is verheerlijkt. Dit gebeurt wanneer iemand Gods getuigenis in Christus aanneemt, erkent en gelooft. Er kan geen sprake zijn van verheerlijking wanneer het getuigenis verworpen wordt. De prediking en het Bijbelse onderwijs zijn daarom ontzettend belangrijk. Het dient tot de verheerlijking van Christus in mensen. Christus wordt op dit moment verheerlijkt in hen die Hem belijden als de Zoon van God en Gods doel is dat Zijn Zoon verheerlijkt zal worden in degenen die door de verkondiging van het Evangelie in Hem zullen gaan geloven. Wil je weten of jij Jezus Christus op dit moment verheerlijkt? Kijk dan naar jouw houding ten opzichte van het getuigenis dat de Bijbel van Hem geeft. Hier begint alles mee. Christus verheerlijken begint met het geloven dat Hij is Wie Hij zegt te zijn; het is geloven wat God over Hem heeft gezegd.
5. Christus’ verzoek om de bewaring en eenheid van Zijn volk (vers 11)
De eenheid tussen de Vader en de Zoon is zó sterk, dat Hij deze in vers 11 als model voor christelijke eenheid beschrijft:
“En Ik ben niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en Ik kom naar U toe. Heilige Vader, bewaar hen die U Mij gegeven hebt in Uw Naam, opdat zij één zullen zijn zoals Wij.”
De Vader en de Zoon Zijn één. En de Zoon zegt hier tegen de Vader: “Ik kom nu naar U toe. Ik laat Mijn discipelen, Mijn volgelingen achter in deze wereld.” Daarom verzoekt Hij Zijn Vader dat Hij hen bewaart, opdat zij één zullen zijn zoals Zij.
Gods liefde voor Zijn volk is een bijzondere, onderscheidende liefde. En die liefde hebben de gelovigen nodig, omdat Christus sinds Zijn hemelvaart niet meer fysiek bij hen is. Er komt een moment waarop Zijn fysieke afwezigheid verleden tijd zal zijn, maar tot die tijd hebben gelovigen de opdracht om vast te houden aan het Bijbelse getuigenis aangaande Christus. En de Heere Jezus heeft Zelf – met name in de hoofdstukken vóór het Hogepriesterlijk gebed, in Johannes 13-16 – voorzegd dat dit beslist geen gemakkelijke tijd zal zijn. Gelovigen worden geconfronteerd met vervolging, haat en worden uitgesloten van het maatschappelijke leven. Christen worden betekent in sommige landen letterlijk de Heere Jezus navolgen in Zijn lijden en sterven. En Christus was Zich hier goed van bewust. Hij wist dat dit alles zou gaan gebeuren met Zijn kinderen. Is het dan niet geweldig te weten dat juist deze Verlosser zo’n onderscheidende liefde voor Zijn vervolgde kinderen heeft? Dat er werkelijk een diepere, intensere en zorgzame liefde van Hem uitgaat naar hen die trouw zijn aan Zijn Persoon en boodschap?
Wat moeten we met de oecumenische beweging?
Vers 11 is zo ongeveer het meest misbruikte vers als het gaat om het “bevorderen van de eenheid van de kerk.” De hele oecumenische beweging vind hoofdzakelijk haar inspiratie in dit vers. Maar wat moeten we hiervan denken?
Allereerst wil ik erop wijzen dat het doel van de oecumenische kerk lijnrecht ingaat tegen het verzoek van Christus. Let goed op wat Christus hier zegt! Zijn verzoek is niet de eenheid, Zijn verzoek is de bewaring van Zijn uitverkoren volk. En die bewaring resulteert uiteindelijk in de eenheid.
In Amerika hanteren mensen zo nu en dan de slogan “Doctrine divides!” Hiermee bedoelen zij dat discussies over de leer alleen maar verdeeldheid brengt. Als je echter naar de context van het Hogepriesterlijk gebed kijkt, zie je dat dit een absurde en ongegronde stelling is. Het is niet de leer die verdeeldheid brengt; het is de ongezonde leer die verdeeldheid brengt! Het is niet “Doctrine divides!” maar “Bad doctrine divides!” Het is nogal ironisch dat de oecumenische beweging het belang van de gezonde leer van tafel wil vegen, daar waar uitgerekend Christus Zelf het vasthouden aan die gezonde leer tot een breekpunt maakt in Zijn Hogepriesterlijk gebed.
Mijn conclusie is dat gelovigen in Christus niet allereerst voor de eenheid moeten gaan, maar voor de bewaring van Gods getuigenis in Jezus Christus. Wie dat doet, zal merken dat de eenheid dan vanzelf ontstaat en werkelijkheid wordt. Dit is ook wat Christus zegt: “Bewaar hen, opdat zij allen één zijn.” Hij zegt niet: “Maak hen één, opdat zij bewaard blijven.” Het begint met bewaring en het resultaat is eenheid. Hoewel het streven van de oecumenische beweging naar de eenheid van de kerk een begrijpelijke is, geloof ik op grond van Johannes 17:11 dat zij door de eenzijdige focus op eenheid het paard achter de wagen spannen. Hierdoor zijn zij bereid compromissen te sluiten over de leer. En op punten van de verlossing, de Persoon en het werk van Jezus Christus, het karakter van God en het praktische leven van wedergeboren christenen kan dit beslist niet. Het is tragisch dat juist mensen, die zo hebben gestreden voor de eenheid, essentiële elementen van het Bijbelse getuigenis hebben losgelaten en verworpen. Daarom mijn aansporing en waarschuwing: zoek eerst de bewaring van het Bijbelse getuigenis en de eenheid zal automatisch volgen. Pas op dat je niet allereerst voor de eenheid gaat, want het risico dat je belangrijke leringen overboord zet, wordt hiermee een stuk groter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.