Het unieke van het Evangelie is dat God Zelf, buiten ons en in Zijn Zoon Jezus, datgene heeft gedaan en doet wat nodig is om in ons tot Zijn doel te komen.
Wat is dit doel? Hoe zouden we het Evangelie kunnen omschrijven? Ik denk dat we bij het hart van het Evangelie komen, wanneer we stellen dat het een uitnodiging is – Gods uitnodiging aan zondaren, om in vrijmoedigheid door Jezus Christus tot Hem te komen.
Hebreeën 10:19-25 verraadt echter dat de vrijmoedigheid waarmee wij tot God door Christus mogen gaan, géén normale zaak is. En dan bedoel ik uitdrukkelijk dat de vrijmoedigheid van onze kant geen normale zaak is. Dat wij krampachtig met Gods uitnodiging omgaan, ligt niet aan Hem; dat ligt aan ons.
In ons bevinden zich allerlei remmende factoren, die ervoor zorgen dat we maar moeilijk tot God gaan. We kunnen bang zijn voor God en daarom denken dat we niet welkom zijn bij Hem. We kunnen verhard zijn, zodat we totaal geen noodzaak zien om tot Hem te gaan. We kunnen vertwijfeld zijn, zodat we niet weten of we wel tot Hem kunnen of mogen gaan. Er zijn allerlei redenen die ervoor kunnen zorgen dat we geen vrijmoedigheid ervaren.
Is het menselijk om geen vrijmoedigheid te ervaren? Ja. Is het gevaarlijk om geen vrijmoedigheid te ervaren? Zeer zeker! Hebreeën 10:19-25 laat ons vier vormen van vrijmoedigheid zien en toont ons bovendien de noodzaak hiervan:
“Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees, en omdat wij een grote Priester hebben over het huis van God, laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water. Laten wij de belijdenis van de hoop onwrikbaar vasthouden, want Hij Die het beloofd heeft, is getrouw. En laten wij op elkaar letten door elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. Laten wij de onderlinge bijeenkomst niet nalaten, zoals het bij sommigen de gewoonte is, maar elkaar aansporen, en dat zoveel te meer als u de grote dag ziet naderen.”
Het Hogepriesterlijk ambt van Christus
In vers 19-21 zien we de Hebreeën-schrijver het fundament van onze vrijmoedigheid leggen: Christus heeft ons als Hogepriester gereinigd met Zijn bloed, zodat wij tot God Zélf kunnen naderen. De tabernakeldienst in de tijd vóór Christus is hiervan een schaduw, een heenwijzing naar het verlossingswerk dat de Heere Jezus zou volbrengen. De reden dat wij vandaag vrijmoedig tot God kunnen gaan, heeft enkel en alleen te maken met het feit dat Jezus Christus onze Hogepriester is, Die in het verleden voor ons is gestorven, opgewekt, en Die heden, nu, vandaag als Hogepriester Zijn taak volbrengt aan de rechterhand van God.
Van nature is dit een moeilijk te begrijpen boodschap. Het feit dat wij als mensen tot God mogen gaan, zónder dat Hij ook maar iets van ons verwacht, staat haaks op onze manier van zaken doen. Het is overigens niet zo dat God helemaal geen eisen heeft gesteld; het grote wonder van het Evangelie is dat aan alle eisen is voldaan door God Zelf – in Zijn Zoon! Met andere woorden: er is geen enkele reden om geen vrijmoedigheid te hebben door Christus tot God te gaan. Het bloed van Christus is ook vandaag krachtig om ons te reinigen van alle zonde. En de Christus Die gestorven is, is ook opgestaan. Hij lééft vandaag! Deze twee redenen voert de schrijver van de Hebreeën-brief aan om zijn lezers aan te moedigen tot God te naderen. Deze aanmoediging kunnen we vinden in vers 22: “Omdat wij een grote Priester hebben … laten wij tot Hem naderen.” De Heere Jezus Zelf is de Bron en het Fundament van onze vrijmoedigheid. Zijn bloed – niet onze werken – nodigt ons uit tot God te gaan.
De kracht om op dit moment te gehoorzamen
Deze vrijmoedigheid om tot God te naderen is noodzakelijk, zo lezen we in het vervolg van zijn betoog. In vers 23 geeft de schrijver opdracht om vast te houden aan de belijdenis van onze hoop. Welke hoop? Eeuwig leven, vergeving van zonden en de komst van een onwankelbaar Koninkrijk.
Let echter op het vervolg. In vers 24 schrijft de auteur dat gelovigen erop moeten toezien hoe – en niet “dat”! – zij elkaar kunnen aanmoedigen tot liefdevol dienstbetoon en goede werken.
Wat gebeurt er op het moment dat ik niet meer vanuit het Evangelie leef? Wat gebeurt er op het moment dat ik geen vrijmoedigheid ervaar om tot God te gaan door de Heere Jezus? De liefde ebt weg. Goede werken worden spaarzamer. Het begint te rommelen in mijn geestelijk leven.
Eén van de meest opmerkelijke observaties die voor mij uit dit gedeelte naar voren kwam, is de conclusie dat het blijven liefhebben totaal niet vanzelfsprekend is. Liefhebben is niet vanzelfsprekend. Goede werken zijn niet vanzelfsprekend. Als dit wel zo was, had de schrijver geen aansporing hoeven gebruiken – en hier gebruikt hij er drie! Alle drie de aansporingen laten zien dat hetgeen waartoe de schrijver oproept, géén vanzelfsprekendheid is. Het is niet vanzelfsprekend dat christenen de belijdenis van de hoop vasthouden. Het is niet vanzelfsprekend dat christenen met de volle verzekering van het geloof tot God naderen. Het is niet vanzelfsprekend dat christenen blijven liefhebben.
Dit is het dubbele van de Bijbelse openbaring: hoewel het waar is dat een christen voor eens en voor altijd verlost is door het bloed van Jezus Christus –
en hoewel het waar is dat een christen tot zijn laatste adem de hoop op Christus vasthoudt –
en hoewel het waar is dat een christen zal volharden in liefhebben en het doen van goede werken, is het eveneens waar dat deze volharding niet bestaat zonder enige inspanning van de gelovige zelf. Een christen zal altijd weer moeten leven vanuit de vrijmoedigheid die God in het Evangelie schenkt.
De gezondheid van menselijke relaties staat of valt met de vrijmoedigheid van het Evangelie. Huwelijken en kerkgemeenschappen staan of vallen met deze vrijmoedigheid. Als deze vrijmoedigheid niet aanwezig is, ga er dan maar vanuit dat er op een gegeven moment wrijving ontstaat. Het is blijkbaar een soort mechanisme dat in geestelijk opzicht ieder moment werkzaam is.
Het is daarom goed te verklaren waarom de schrijver hamert op de vrijmoedigheid die gelovigen in Jezus mogen hebben. Vrijmoedigheid in Jezus stelt ons in staat te kunnen beoordelen hoe wij anderen kunnen aanmoedigen om lief te hebben en goede werken te doen. Deze vorm van vrijmoedigheid zijn wij grotendeels kwijtgeraakt – want “wie ben jij dat jij eventjes de koers van mijn leven gaat bepalen?” – maar ze is essentieel.
Ik heb medechristenen nodig, die mij aanvuren en aanmoedigen anderen lief te hebben op de manier die God de eer brengt. Ik moet aangemoedigd worden goede werken te doen, zodat God hier de eer voor ontvangt. Als ik deze aanmoedigingen niet van buitenaf krijg, dreig ik een in mijzelf gekeerde christen te worden. Ik kán niet zonder medechristenen.
Wil ik bovendien effectief aangemoedigd worden, dan zullen zij ook moeten weten hoe ikzelf in elkaar steekt. Omdat iedereen anders in elkaar zit, moet ook goed worden onderzocht welke manier van aanmoediging bij wie werkt. Hoe kunnen we elkaar motiveren? Dit kan alleen maar worden bepaald als je al een langere tijd met elkaar optrekt en weet hoe andere mensen zijn.
Het zicht op de eeuwigheid
Dit is ook de reden waarom de schrijver van Hebreeën zijn lezers aanmoedigt om niet afwezig te zijn tijdens de onderlinge samenkomsten. Wees er! Ga erheen! Waarom? Omdat je anders totaal geen idee hebt hoe je andere mensen effectief kunt aanmoedigen. Er zit een dubbele dimensie in vers 25, waar wordt gesproken over de “onderlinge samenkomst.” Het is een samenkomst die zowel horizontaal als verticaal plaatsvindt. Een gemeenschap ontmoet God, maar de leden van deze gemeenschap ontmoeten op hetzelfde moment ook elkaar.
Wat gebeurt er op het verticale vlak? God maakt Zichzelf bekend, door Zijn Woord. De gemeenschap antwoordt met liederen en gebeden.
En wat gebeurt er dan op het horizontale vlak? De gemeenschap ontmoet elkaar en spoort elkaar aan de openbaring van Gods Woord ter harte te nemen en zoekt naar manieren om de opdrachten vanuit deze openbaring in praktijk te brengen.
En let ook op de tijdsdimensies die in dit gedeelte uitdrukkelijk naar voren komen. Vers 19-20 biedt vrijmoedigheid op grond van Christus’ werk in het verleden, vers 21-25b spreekt van vrijmoedigheid voor het gehoorzamen in het heden en vers 25c schenkt vrijmoedigheid op grond van de toekomst – Christus komt terug! Deze boodschap kan alleen bemoedigend zijn voor mensen die de waarde van Christus’ werk in het verleden en de kracht van Christus’ werk in het heden kennen en ervaren. Wie nu vrijmoedig tot God kan gaan, hoeft niet bang te zijn voor straks, als Christus terugkomt.
Een oproep aan mijn reformatorische broeders
Tot slot wil ik mij richten tot mijn reformatorische broeders. Ik voel mij – misschien tot verrassing van sommigen – voor een groot deel verwant met de reformatorische theologie en het reformatorische gedachtegoed. God heeft onmiskenbaar schatten gelegd in deze rijke geloofstraditie. En deze schatten moeten we zeker niet weggooien!
Ik zie echter een groot gevaar dat kan leiden tot de ondergang van sommigen (om niet te zeggen, velen). Ik ben oprecht bezorgd en houd mijn hart vast voor de huidige generatie jeugd en tieners binnen de reformatorische kerken. En het meest tragische van dit alles is, dat ik het de jongeren niet eens geheel kwalijk kan nemen. Als je zondag aan zondag een preek hoort tegen de zonde, en tegelijkertijd door diezelfde preek niet de volle vrijmoedigheid ontvangt om werkelijk tot de Heere Jezus te gaan, waarom zou dat geloof jou eigenlijk nog moeten boeien? De jeugd wordt in een spagaat gebracht; geestelijk brengen we ze naar een plek die ook wel wordt aangeduid met “tussen wal en schip.”
Als het geloof in Christus, en als het komen tot Hem allemaal zó moeilijk is, en als het maar voor een zeer select gezelschap is weggelegd, waarom zou jij je er dan druk over moeten maken?
De zonde beukt op de harten van de jeugd. En het antwoord dat op sommige momenten vanaf de kansels wordt gegeven, is helaas niets anders dan een vuistslag op datzelfde hart – keihard inbeukend op de zonde die daar woont – vergezeld door een halfslachtige uitnodiging tot de verlossing in Christus. We moeten niet verbaasd zijn dat de jongeren in de kerk met zo’n halfslachtige uitnodiging niet bestand zijn tegen de macht van de zonde, die met geweld de poorten naar handen, voeten en mond wil openbreken. Als Christus niet met alle vrijmoedigheid verkondigd wordt, moeten we er dan van opkijken dat jongeren de drank interessanter en leuker gaan vinden? Dat jongeren zich wenden tot pornografie? Dat er vriendschappen ontstaan waarin het draait om een kick door verdovende middelen? Dat ze manieren van vrienden en vriendinnen aanleren omdat het spannender en vele malen stoerder is?
De jeugd heeft duidelijkheid nodig. Waarschuwen tegen de zonde is goed. Maar niet als het Geneesmiddel karig wordt uitgedeeld.
Leiders binnen kerkelijke gemeenten zijn er verantwoordelijk voor dat niemand, echt helemaal niemand, ook maar één excuus heeft of overhoudt om niet te geloven in Christus. Leiders zijn ervoor verantwoordelijk dat ze een voorbeeld laten zien in het vrijmoedig gaan tot God door Jezus Christus. Christenen hebben méér nodig dan alleen maar waarschuwingen van bovenaf. Christenen hebben voorbeeldfiguren nodig, die zeggen: “Ik waarschuw je tegen de zonde. Maar weet dat ikzelf ook te strijden heb met verkeerde verlangens en begeerten.” Het geheim van goed geestelijk leiderschap is dat iemand genoeg gezag heeft om op te kunnen treden en dat hij tegelijkertijd in zijn voorkomen mens genoeg is om te laten zien dat hij met exact dezelfde strijd te maken heeft als ieder ander. En dat hij net zoveel vrijmoedigheid nodig heeft om tot Christus te gaan, dan iedere andere gelovige.
De vraag is niet of Jezus Christus zondaren wil verlossen. De vraag is of wij Hem in alle vrijmoedigheid willen uitdelen.
Dank je wel weer.
BeantwoordenVerwijderenWie valt er onder reformatorisch voor jou?
Reformatorisch is voor mij degene die de Heidelbergse Catechismus óf de Westminster Confession of Faith onderschrijft. En uiteraard horen in de Nederlandse context ook de Dordtse leerregels en Nederlandse Geloofsbelijdenis hierbij. Ikzelf onderschrijf de Baptistenbelijdenis die in 1689 is opgesteld. Dit is in feite het geraamte van de Westminster Confession, maar dan met de uitgangspunten die we van Baptisten kennen (bijvoorbeeld de doop). Maar in de kern is dat ook een reformatorische geloofsbelijdenis, omdat het de calvinistische opvattingen van de Westminster Confession heeft overgenomen. Daarom kan ik ook met een gerust hart stellen dat ik in grote mate reformatorisch ben.
VerwijderenIk moet hierbij wel de kanttekening plaatsen dat mijn reformatorische bril meer zicht geeft vanuit de Engelse en Amerikaanse context dan vanuit de Nederlandse. Ik vermoed zomaar dat een Engelse "reformed christian" en een Nederlandse "reformatorische christen" toch nog wel verschillen bij elkaar ontdekken.