Zijn lijden is aanstaande. Zijn gruwelijke marteldood staat voor de deur. Enkele momenten voordat Zijn lijdenweg begint, spreekt Jezus Christus met Zijn Vader in de hemel. Hij bidt. Voor… ja, voor wie eigenlijk?
We lezen het in Johannes 17 – het Hogepriesterlijk gebed. Christus bidt voor Zijn volk, maar ook voor Hemzelf! Eigenlijk is het gebed van Christus in Johannes 17 te omschrijven als het verzoek om bewaring van Gods volk tot eer en glorie van Gods Naam. Hoe dit alles precies zit, zullen we gaan ontdekken. In dit eerste deel staan we stil bij de eerste vijf verzen.
1. Christus’ blik naar de hemel (vers 1a)
We lezen als eerste dat Christus Zijn ogen opslaat naar de hemel:
“Dit sprak Jezus, en Hij sloeg Zijn ogen op naar de hemel en zei: Vader, het uur is gekomen…”
Christus is Zich bewust van Zijn lijdensweg. Hij weet wat Hem te wachten staat. Dit is hét moment waarvan al werd geprofeteerd door Jesaja. Christus is straks letterlijk de “lijdende Knecht van de Heere” (zie Jesaja 53).
Drie jaar lang heeft Hij opgetrokken met twaalf discipelen. Twaalf mannen, die de uitnodiging hebben aanvaard om Hem te volgen. Twaalf mannen, die met vallen en opstaan hebben geleerd Wie Christus is – al is het vanuit de directe context te betwijfelen of zij toen al werkelijk zo’n heerlijk zicht op Hem hadden als na Zijn opstanding. Zo vraagt Filippus bijvoorbeeld aan de Heere Jezus in Johannes 14:8 om de Vader te laten zien. Christus reageert daarop in vers 9 met een wedervraag:
“Ben ik zo’n lange tijd bij u, en kent u Mij niet, Filippus? Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien; en hoe kunt u dan zeggen: Laat ons de Vader zien?”
Het moment van tijdelijk afscheid en lijden is gekomen. Wellicht snappen de discipelen ook op dit moment niet wat er allemaal gaande is. Maar Christus weet dat wel. En in die wetenschap, op de drempel van Zijn lijden en sterven richt Hij Zich tot Zijn Vader. Hij spreekt met Hem.
2. Christus’ verzoek om de verheerlijking van Hemzelf (vers 1b-2)
Zijn eerste verzoek is hoogst opmerkelijk:
“…verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijkt…”
Het eerste verzoek van Christus is… de verheerlijking van Christus! Vanwaar dit verzoek? Is Christus zo op Zichzelf gericht? Waarom is dit het eerste dat Hij zegt? Let op dat Hij dit niet lukraak zegt. Hij geeft er ook een motivatie bij: “opdat ook Uw Zoon U verheerlijkt…”Kortom: de verheerlijking van de Zoon betekent automatisch de verheerlijking van de Vader. God de Vader heeft er volgens Christus alle belang bij dat de Zoon wordt verheerlijkt. God is een Zichzelf verheerlijkend God. En dan haken wij af. We staan met onze oren te klapperen: “Ik dacht dat God er voor MIJ was! En Hij is er dus voor Zichzelf?!”
Veel mensen, ook veel binnen de kerk, hebben de gedachte dat God er primair is om het de mens naar zijn zin te maken. Ik wil gelukkig worden, en God moet mij daarbij helpen. Ik wil mijn dromen najagen, en God moet deze laten uitkomen. Ik voel mij minderwaardig, en God moet mij laten ervaren dat ik waardevol en kostbaar ben.
Het eerste verzoek van Christus aan Zijn Vader in Johannes 17 sluit niet bepaald aan op deze wensen. Het gaat recht tegen ons natuurlijke verlangen in – en ook ons natuurlijke Godsbeeld. God is er niet primair voor jou (let op dat woordje primair, dat is belangrijk), maar voor Hemzelf. Hij geeft om Zijn schepping, Hij neemt Zijn schepping serieus en zorgt daar met liefde voor. Maar Zijn drijvende motivatie, Zijn verlangen is de verheerlijking van Zijn Naam. Dit kan echter een cliché worden, waarbij het mantra van Gods verlangen naar de verheerlijking van Zijn Naam blijft klinken, zonder te weten hoe dit precies werkt. We zullen moeten weten waarin Gods Naam verheerlijkt wordt – en in de context van het Hogepriesterlijk gebed zullen we ook moeten ontdekken wat de rol van Christus als Gods Zoon in dit geheel is. Vers 2 geeft ons concreet inzicht:
“…zoals U Hem macht hebt gegeven over alle vlees, opdat Hij eeuwig leven geeft aan allen die U Hem gegeven hebt.”
We krijgen hier een unieke inkijk in de samenwerking tussen God de Vader en God de Zoon. God de Vader heeft macht, autoriteit gegeven aan Zijn Zoon.
Waarover?
Over een groep mensen.
Waarom?
Om hen het eeuwige leven te geven.
God heeft een specifieke groep mensen in Zijn macht gegeven, om aan hen het eeuwige leven te geven. Let op hoe alomvattend dit klinkt: Christus zegt niet “zoals U Hem macht hebt gegeven over alle vlees, opdat Hij eeuwig leven geeft aan sommigen, die tot geloof zullen komen.” Christus spreekt hier anders. Hij spreekt hier over uitverkiezing. En Hij spreekt hier over een volledige groep mensen. Deze woorden impliceren dat de groep verlosten volledig is.
Hoe een gezonde calvinist kan zwemmen tussen de oevers van het Arminianisme en hyper-calvinisme
Ik ontkom er niet aan om hier de woorden Calvinisme en Arminianisme te benoemen. Want hoe kan een “gezonde” calvinist gezond blijven en niet vervallen tot hyper-calvinisme? De reden dat ik op het punt van uitverkiezing een calvinist ben, is onder andere gegrond op dit vers. Het Arminiaanse standpunt kán mijns inziens niet in stand gehouden worden. De Arminiaanse theologie stelt dat Christus is gestorven voor alle mensen en dat het uiteindelijk aan de mens zelf is om door het geloof verlossing te ontvangen. Niet voor niets verdedigt het Arminianisme de leer van de vrije wil en het kunnen tegenstaan van Gods genade in Christus. Ik moet als mens zelf de “keuze maken” om in Christus te geloven. Die macht, die wil ligt in mij. Het uiteindelijke aantal verlosten ligt dus niet zozeer in Gods hand, maar in de mens die moet gaan geloven. Christus stierf om iedereen te kunnen verlossen. Tegelijkertijd leert de Bijbel ons – en Arminianen stemmen hiermee in – dat niet iedereen verlost zal worden. De vraag is nu: is het verlossingswerk van Christus hiermee mislukt? Heeft het gefaald? Want als Hij komt om iedereen te verlossen, dan is elke ziel die verloren gaat een smet op dat verlossingswerk. Het is – hoe je het ook wend of keert – een soort mislukking. Hoe moeten we dit zien?
Het antwoord op deze vraag maakt mij tot een calvinist. Ik weiger te geloven dat het verlossingswerk van Christus onvolmaakt en (deels) mislukt is. Maar ja – dan kom je bij die moeilijke vraag: heeft God dan ook mensen voorbestemd om verloren te gaan? Het antwoord luidt: daar zwijgt de Bijbel over. We weten alleen – en laten we het daarbij houden – dat God mensen heeft uitverkoren tot het eeuwige leven. Hyper-calvinisten gaan zover dat zij stellen: “Wij weten niet wie er uitverkoren is en daarom mogen wij niet iedereen oproepen tot geloof in en bekering tot Jezus Christus.” Zie hier maar eens als een “gezonde calvinist” tussendoor te zwemmen! Hoe kan ik ervoor zorgen dat ik Bijbels spreek over de uitverkiezing, zonder te suggereren dat Christus’ verlossingswerk deels mislukt is? En hoe kan ik ervoor zorgen dat ik geen hyper-calvinist word, die geen uitnodiging tot Christus doet? Het enige antwoord ligt volgens mij exact in vers 2.
Christus zegt daar dat God Hem macht heeft gegeven over alle vlees, om aan hen het eeuwige leven te geven. Dit kan nooit betrekking hebben op alle mensen, maar alleen op de uitverkorenen, omdat de Heere Jezus in vers 2b stelt dat Hij al deze mensen het eeuwige leven geeft. Dit is mijn antwoord op de Arminiaanse theologie: Christus’ verlossingswerk faalt niet! Ook al gaan er mensen verloren, Zijn verlossingswerk faalt niet. Waarom niet? Omdat Hij van Zijn Vader die macht en autoriteit heeft gekregen om hen te verzoenen met God, hen te kopen met Zijn eigen bloed én om hen tot in eeuwigheid te bewaren. Hij heeft Gods macht en autoriteit ontvangen om dit te doen voor deze specifieke groep mensen. En hierin faalt Christus niet.
Moeten we dan hyper-calvinisten worden? Absoluut niet! Want het is juist door de oproep van het Evangelie dat mensen tot geloof komen en verlost worden. En hoe kunnen mensen tot geloof komen als zij geen uitnodiging krijgen? De uitverkiezing moet vooral als pastorale troost worden benaderd, en niet als star theologisch dogma. Dat klinkt lichtelijk ironisch na een uitgebreide uitzetting over verschillende standpunten, dat geef ik toe. Het is belangrijk om te weten waarom je denkt wat je denkt en soms is het ook goed om verschillende standpunten te evalueren. Maar houd ook altijd in alles de pastorale uitwerking in de gaten. En vergeet niet dat Christus in het Hogepriesterlijk gebed ontzettend pastoraal is! Hij geeft bemoediging, troost en uitzicht aan Zijn kinderen!
Wat is de verheerlijking van de Vader en de Zoon?
Nu moeten we de vraag beantwoorden wat dit alles bijdraagt aan de verheerlijking van God de Vader en de Zoon. Christus legt immers Zijn volbrachte verlossingswerk – wat dat is, gaan we later zien – als grond onder Zijn verzoek van vers 1. Dit is ook meteen het antwoord. De verheerlijking van God vindt zijn hoogtepunt, wordt het meest zichtbaar in het verlossingswerk van Jezus Christus. Waarom kan Christus dit als grond onder Zijn verzoek leggen? Omdat Hij de wil van de Vader volmaakt heeft gedaan! Hij heeft allen, die door de Vader aan Hem gegeven zijn, het eeuwige leven gegeven en hen bewaard. Zijn missie is volmaakt vervuld. Dit is de reden dat God dit gebed van Zijn Zoon kan verhoren. Daarom kan de Vader de Zoon verheerlijken. Christus wijst hier als het ware naar het verlossingsplan en verlossingswerk. Hij zegt: “Vader, Ik heb alles gedaan wat U Mij opgedragen hebt. Maak dit werk niet beschaamd – maak het verlossingswerk effectief voor allen die u aan Mij gegeven hebt.” Hierin worden zowel de Vader als de Zoon verheerlijkt. In feite bidt Christus hier dus voor zowel de verheerlijking van God als de verlossing van Zijn kinderen.
3. Christus’ definitie van het eeuwige leven (vers 3)
In vers 3 gaat Christus verder over het eeuwige leven. We lezen daar de definitie die Hij eraan geeft:
“En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.”
Een definitie die nóg meer is gericht op God en Christus, is er niet. Het eeuwige leven betekent dat wij God en Christus kennen. En dan niet in de zin van: “Ik heb ooit over Hem gehoord en weet vaag wie het is.” Het gaat hier over omgangskennis. Vriendschappelijke omgang. Degenen die door Christus verlost zijn, kennen Gods karakter. En dat niet uit een theorieboek, maar ook in de ervaring, in de praktijk. Gelovigen kunnen getuigen van Gods trouw, goedheid, zorg, bescherming, bewaring, genade en barmhartigheid.
Merk ook op hoezeer God en Christus met elkaar verbonden zijn. Sommige mensen zeggen: “Ik geloof wel in God, maar met Jezus heb ik niets.” Dit kan Bijbels gezien niet. Het is onmogelijk om in God te geloven zonder de lens die Christus heet, te willen hanteren voor het zicht op Hem. In welke god je dan ook zegt te geloven, het is niet de God van de Bijbel! Zeggen te geloven in Christus is één ding, Hem werkelijk in de ervaring kennen – gegrond op Zijn Woord en het getuigende werk van de Heilige Geest – is heel wat anders!
4. Christus’ volbrachte werk op aarde (vers 4)
Vers 4 lijkt op het eerste gezicht een vreemd vers. Wat bedoelt Christus daar precies? Hij zegt:
“Ik heb U verheerlijkt op de aarde. Ik heb het werk volbracht dat U Mij gegeven hebt om te doen.”
Het kan voor enige verwarring zorgen dat de Heere Jezus hier spreekt in de voltooid verleden tijd: “Ik heb het werk volbracht…” Maar Hij moet nog lijden, sterven en uiteindelijk opgewekt worden. Zijn werk zit er nog niet op. Hoe kan Hij dit hier dan zeggen?
Op grond van de context geloof ik dat Christus hier niet zozeer Zijn verzoenend lijden en sterven bedoelt, maar het openbaren van God de Vader.
De eerste reden is het vervolg van Christus’ gebed. Als we doorlezen in de verzen 6-8, ontdekken we dat Christus daar spreekt over het “openbaren van Gods Naam” door Zijn onderwijs. Ook lezen we over het geloof van de discipelen als reactie op deze openbaring.
De tweede reden sluit hier naadloos op aan, want door de woorden van vers 6-8 als sleutel te zien, kunnen we ook de plek van vers 4 ná vers 3 beter begrijpen. In vers 3 hebben we gelezen dat het eeuwige leven inhoudt dat gelovigen “U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.” En het openbaren van de Vader is nu gebeurd. Dát werk zit erop. Christus heeft Zijn taak om de Vader te openbaren, vervuld. En in het bekendmaken van de Vader wordt de Vader ook verheerlijkt. Want iedereen die in Christus God ziet en Hem in Christus door het geloof leert kennen, gaat met God leven en Hem verheerlijken. Christus is het Beeld van de Vader. Gods karakter is zichtbaar in Christus.
5. Christus’ heerlijkheid bij de Vader (vers 5)
Het openbaren, bekendmaken van de Vader is gebeurd. Christus heeft dit werk volbracht. En nu is het tijd dat God Zijn Zoon zal verheerlijken (vers 5):
“En nu verheerlijk Mij, U Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid die Ik bij U bezat voordat de wereld er was.”
We worden hier als het ware buiten de tijd geplaatst. Nog voordat God ook maar iets gemaakt had, bezat Zijn Zoon al de heerlijkheid bij Zijn Vader. We kunnen het ons maar moeilijk voorstellen. Het gaat ons besef van tijd vér te boven. Christus is tot ons gekomen, heeft de Vader geopenbaard en is uiteindelijk als glorieuze Koning van het heelal teruggekeerd naar de heerlijkheid waaruit Hij is gekomen. Dit gebed is verhoord. Toen Jezus Christus op de Olijfberg stond met Zijn discipelen, aan het zicht onttrokken werd, en Hij werd opgenomen in de hemel, is dit gebed vervuld. Hij is de heerlijkheid binnengegaan bij Zijn hemelse Vader. Hij is bij Zijn Vader, heerst daar als Heere der heren en Koning der koningen en heeft volledige macht om te verlossen “wie door Hem tot God gaan” (Hebreeën 7:25). Onze verheerlijkte Heere pleit voor Zijn volk. Hij heeft degenen verlost die God aan Hem toevertrouwd heeft. Hij zal hen volkomen, helemaal, perfect, volmaakt verlossen. Niet voor de helft, niet voor driekwart en ook niet voor negenennegentig procent – he-le-maal. Hoe weten wij dit zo zeker?
Omdat Christus Zijn taak op aarde volmaakt vervuld heeft. Hij heeft de Vader geopenbaard en Hij heeft met Zijn bloed allen gekocht, die door de Vader aan Hem gegeven zijn. Mocht je nog buiten staan en het eeuwige leven willen ontvangen, dan is hier de uitnodiging: deze volmaakte Verlosser en Koning is bereid je te ontvangen en om jou het leven met God en Hemzelf te schenken.
Als je twijfelt over de vraag of je wel mag komen, dan klinkt ook hier de oproep: ga tot Christus en laat je niet weerhouden door de leer van de uitverkiezing. De uitverkiezing is niet bedoeld als ontmoediging om tot Christus te gaan, maar juist als uitnodiging! Als je er zeker van wilt zijn dat jij uitverkoren bent, ga dan in het geloof tot de Heere Jezus!
Als je twijfelt over jouw volharding in het geloof, dan klinkt ook hier de uitnodiging: blijf tot Christus gaan, iedere dag opnieuw! Hij heeft Zijn volk – ieder individu – in Zijn hand. En Zijn handen lekken niet. De verlossing is verzegeld. Hij raakt nooit iemand kwijt die door de Vader aan Hem is toevertrouwd. En die verzegeling ligt niet in jou, die ligt in Hem. Want Hij, en Hij alleen, heeft volmaakt vervuld, wat de Vader van Hem heeft gevraagd. En daarom is Hij nu met eer en heerlijkheid gekroond!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.