De kracht van Christus’ verzoeningswerk
Welke garantie heeft een
christen dat, als hij vandaag oprecht gelooft in de Heere Jezus, hij dit
morgen ook zal doen?
Sommige Bijbelgedeelten benadrukken dat tot het einde toe volharden in het geloof een absolute vereiste is om zalig te worden (zie voor de meest letterlijke verwoording hiervan Mattheüs 24:13).
In zijn brief aan de Kolossenzen benoemt Paulus ook deze vereiste:
“En Hij heeft u, die voorheen vervreemd was en vijandig gezind, zoals bleek uit uw slechte daden, nu ook verzoend, in het lichaam van Zijn vlees, door de dood, om u heilig en smetteloos en onberispelijk voor Zich te plaatsen, als u tenminste in het geloof blijft, gefundeerd en vast, en u niet laat afbrengen van de hoop van het Evangelie, dat u gehoord hebt, dat gepredikt is in de hele schepping die onder de hemel is, waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben.” (Kolossenzen 1:21-23)
Verzoening en volharding: spanningsveld?
Het lezen van deze woorden
zorgt mogelijk voor ongemak. Het lijkt alsof Paulus hier een mengeling van zekerheid
en onzekerheid beschrijft. In vers 21-22 schrijft hij met een zekere
toon dat “Hij [Christus] u nu ook heeft verzoend, in het lichaam van Zijn vlees, door de dood, om
u heilig en smetteloos en onberispelijk voor Zich te plaatsen.” Vervolgens
lijkt hij daar een element van onzekerheid toe te voegen, door te
vervolgen met de woorden “als u tenminste in het geloof blijft…”
Het woordje “als” in vers 23
doet de vraag rijzen wat daadwerkelijk onze verlossing effectief maakt.
Is het Christus’ verzoeningswerk (vers 21-22)? Of is het ons volhardende
geloof? We kunnen de vraag ook anders stellen: maakt mijn geloof het
verzoeningswerk van Christus effectief? Of bezit het verzoeningswerk van
Christus de kracht om mij geloof te schenken?
In de kerkgeschiedenis zijn
er globaal genomen twee verschillende benaderingen geformuleerd om hierover
helderheid te krijgen.
De ene benadering stelt dat het
geloof van de persoon het verzoeningswerk van Christus als het ware effectief
maakt. Met andere woorden: zolang iemand niet in Christus gelooft als
Zaligmaker, is het verzoeningswerk van de Heiland voor die persoon tot geen
enkel nut. Vanaf het moment dat die persoon wél in Christus gelooft, krijgt het
verzoeningswerk van de Messias zijn verlossende waarde en wordt het
effectief.
De tweede benadering kijkt
naar de verzoening als een volkomen, compleet en effectief
verlossingswerk van Christus, dat niet alleen krachtig is om de zondaar te
redden, maar ook om hem of haar het geloof te schenken. Kort samengevat: door
Zijn verzoeningswerk heeft Christus alles gekocht voor de zaligheid van
de zondaar; niet alleen de vergeving van zonden, maar ook het geloof – en alle
andere geestelijke zegeningen (zie Efeze 1:3-14).
De wijze waarop je naar het verzoeningswerk van Christus kijkt, bepaalt ook de manier waarop je het woordje “als” in Kolossenzen 1:23 leest. Laten we eens kijken wat er gebeurt als we beide benaderingen toepassen op de woorden van Paulus.
Benadering 1: Geloof van de
persoon is beslissend
In de eerste benadering heeft de waarheid van Kolossenzen 1:21-22 geen waarde, zolang de zondaar niet in Christus gelooft. Als het zo is, dat het verzoeningswerk van Christus pas waarde krijgt op het moment dat iemand zijn of haar vertrouwen op Christus stelt, wat is dan de betekenis van het woordje “als” in Kolossenzen 1:23? De enige mogelijke conclusie die we hieruit kunnen trekken, is dat het verzoeningswerk van Christus enkel en alleen effectief is voor iemand, zolang hij of zij gelooft. Op het moment dat iemand zijn geloof zou afzweren, vervalt de effectieve waarde van Christus’ verlossingswerk voor hem of haar. In dat geval zou zo iemand niet alleen zijn geloof, maar ook zijn redding verliezen. Deze benadering dwingt ons er dus toe om het woordje “als” te lezen als een voorwaarde die door de gelovige vervuld dient te worden om het verlossingswerk van Christus effectief te houden. Kortom: de voorwaarde van vers 23 bepaalt de geldigheid van vers 21-22.
Benadering 2: Verzoeningswerk van Christus is beslissend
Bij de tweede benadering wordt de kracht en effectiviteit van Christus’ verzoeningswerk als uitgangspunt genomen, niet het geloof van de persoon. Christus heeft door Zijn dood en opstanding de gelovige met Hem verzoend, en dit betekent dat Hij alle geestelijke zegeningen heeft geschonken aan de gelovige, waaronder het geloof in Hem. Als het zo is, dat Christus alles heeft gekocht en betaald met Zijn bloed, wat betekent dit dan voor het woordje “als” in Kolossenzen 1:23? Wanneer we uitgaan van de effectiviteit en kracht van Christus’ verzoeningswerk, lezen we dit niet allereerst als een voorwaarde die de gelovige dient te vervullen, maar als vrucht die wijst op de realiteit van de verzoening met God in iemands leven. Dus: de realiteit van vers 21-22 garandeert de gelovige dat vers 23 in zijn leven vervuld zal worden. Het feit dat iemand volhardt in het geloof, bewijst dat Christus diegene werkelijk met Zijn bloed heeft gekocht.
Christus de Zekerheid, niet mijn geloof
Persoonlijk geloof ik dat de
Bijbel de tweede benadering onderbouwt en verdedigt. Het is juist de eerste
benadering die de onzekerheid voedt. Mijn persoonlijke geloof wordt als
beslissende factor voor de uiteindelijke verlossing gezien. Hoewel het
oppervlakkig gezien zo lijkt te zijn, heeft dit in pastoraal opzicht
verstrekkende gevolgen. Want als de uiteindelijke verlossing ten diepste staat
of valt met mijn geloof, wie garandeert mij dan dat ik de eindstreep haal? In
mijzelf heb ik die garantie helemaal niet. Als het werkelijk van mij af zou
hangen, zou ik iedere ochtend in spanning wakker worden en mijzelf af moeten
vragen of ik wel “zin” heb in geloven.
Het verraderlijke van de eerste benadering is dat het mensen helemaal niet doet vertrouwen op het verzoeningswerk van Christus. Ten diepste leert het mensen te geloven in hun eigen geloof. De Bijbel roept ons echter nooit op om te vertrouwen op ons eigen geloof. We worden opgeroepen om te vertrouwen op Christus!
Volharden door verzoening, niet voor verzoening
Als de zekerheid in Christus gevonden wordt, en niet in mijn eigen geloof, hoe moeten we dan omgaan met Bijbelgedeelten die onze uiteindelijke verlossing koppelen aan het levende geloof (en het volharden daarin)? Neem Mattheüs 24:9-13:
“Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn Naam. En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten. En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden. En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen. Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.”
Allereerst moeten we erachter komen wat hier precies wordt bedoeld met “volharden tot het einde.” Christus moet hier alle in vers 9-12 genoemde elementen bedoelen. Dit wil zeggen dat Bijbelse volharding betekent:
· dat iemand niet uit angst zijn geloof in Christus afzweert, maar bereid is zijn leven fysiek af te leggen omwille van het Evangelie en de Naam van de Heere Jezus;
· dat iemand niet wordt meegevoerd door de sfeer van haat, maar blijft liefhebben;
· dat iemand niet wordt meegesleurd door misleidende boodschappen, maar te allen tijde vasthoudt aan het Bijbelse onderwijs
· dat iemand niet meegesleept wordt op een weg van wetteloosheid, maar op God gericht anderen blijft dienen.
Volgens Mattheüs 24:13 maken deze vier elementen een noodzakelijk onderdeel uit van het volhardende geloof.
Wanneer we, zoals bij de
eerste benadering, stellen dat de uiteindelijke verlossing wordt verkregen door
te blijven geloven – waardoor het offer van Christus effectief blijft
voor de gelovige – lopen we het grote gevaar dat we de gelovige hiermee terugwerpen
op zichzelf. Hij is dan niet langer gericht op de kracht en effectiviteit van
Christus’ offer, maar wordt overweldigd door een lijst met voorwaardelijke
opdrachten die hijzelf dient te vervullen. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat mensen met een dergelijke mind-set onzeker worden over de kracht van hun
eigen geloof: “Kan ik het wel opbrengen om voor Christus te sterven, als ik
voor die keuze wordt gesteld?” En: “Kan ik in alle gevallen onbaatzuchtig en dienend blijven liefhebben, zoals dit van mij wordt gevraagd?”
Het perspectief wordt echter
radicaal anders, als we beseffen dat Christus’ verzoeningswerk de kracht in
zich heeft om de gelovige daadwerkelijk alles te geven wat hij of zij in
dergelijke omstandigheden nodig heeft: moed en liefde. Niet alleen
heeft Christus door Zijn offer mijn ongerechtigheid gedragen; niet alleen heeft
Hij de volmaakte gerechtigheid voor mij verworven, waarmee ik rechtvaardig voor
God kan verschijnen; Hij heeft door Zijn offer ook mijn heiliging en
gehoorzaamheid gekocht, zodat het geen vraag meer is óf ik wel volharden zal
tot het einde.
Wanneer we het verzoeningswerk van Christus – de waarde, kracht, effectiviteit en zekerheid ervan – als fundament en uitgangspunt nemen, hoeven we Mattheüs 24:13 en Kolossenzen 1:23 niet te lezen als voorwaarden die door de gelovige zelf vervuld dienen te worden, maar als vrucht die blijkgeven van het feit dat wij werkelijk door Christus met God zijn verzoend en dat wij, door Zijn genade, werkelijk een levend geloof hebben ontvangen.
Het gevaar van hypothetisch
denken
De eerste benadering brengt
een groot gevaar met zich mee. Het verleidt mensen ertoe om hypothetisch
te gaan denken. Hypothetisch denken betekent dat mensen zich bezighouden met
scenario’s van wat mogelijk, eventueel zou kunnen gebeuren.
Of dat mensen zichzelf de vraag stellen: “Wat als datgene waarvan ik denk
dat het momenteel waar is, uiteindelijk toch niet waar blijkt te zijn?”
Om bij de eerste benadering
te blijven: stel dat ik vandaag, nu, op dit moment mijn
vertrouwen op Jezus Christus stel, hoe zeker kan ik er dan van zijn dat dit morgen
ook zo is? En overmorgen? En volgende week? Volgend jaar? Tot aan het moment
van sterven? Moet ik bewust rekenen met het gevaar dat mijn geloof vandaag
onoprecht kan zijn, omdat het morgen misschien wel weg is?
Ik geloof niet dat dit de
kant is die wij op moeten gaan. De Bijbel wijst een andere weg. De Bijbel doet
in dit opzicht niet aan hypothetisch denken. De Bijbel geeft ons
handvatten om met zichtbare signalen en kenmerken te rekenen. Daarom pleit ik
ervoor om niet zozeer voorwaardelijk te denken, maar vruchtwaardelijk.
Dit “vruchtwaardelijk denken” helpt ons om op grond van Bijbelse gegevens en
kenmerken te toetsen en beoordelen.
Het heeft geen nut om je vandaag
druk te maken over de hypothetische werkelijkheid van morgen. De angst
om vandaag een onoprecht geloof te bezitten dat morgen aan het
licht kan komen, bevordert het geloof in Christus op geen enkele manier. We
kunnen heel verdacht naar ons eigen geloof kijken, maar daar moeten wel
Bijbelse gronden voor zijn. Ik zeg dus niet dat wij ons geloof of
geestelijk leven nooit dienen te toetsen. Dat moet zeker wel
gebeuren. Maar bij voorbaat al uitgaan van de gedachte dat het beleden geloof
in Christus nep of onoprecht kan zijn – of zelfs nog erger: dat het
beleden geloof nep is – is desastreus. We moeten ervoor waken om niet in
een spiraal van introspectieve argwaan terecht te komen, alsof alles bij
voorbaat verdacht is. Alles wordt betwijfeld. Alles wordt betwist. Elk kenmerk,
elke blijk van Gods genade wordt met zo’n houding miskend. Immers, zou het wel echt
zijn? En misschien is het vandaag wel echt, maar is dat morgen ook
het geval?
Willen we de genade
ontvangen om te volharden in het geloof, dan zullen we de maaltijd met het Levende
Brood moeten blijven nuttigen. Willen we door genade tot het einde van ons
aardse leven blijven vertrouwen op Christus, dan zullen we bij deze maaltijd in
geestelijke zin van Zijn bloed moeten blijven drinken (Johannes 6:53). Alleen
op die manier vloeien de geestelijke zegeningen met kracht en effectief
ons leven binnen.
Wanneer moeten de alarmbellen rinkelen?
Het is mijn stellige overtuiging dat we de zaken van het geestelijke leven moeten bezien vanuit het krachtige en effectieve offer dat Christus voor eens en voor altijd heeft gebracht (Hebreeën 10:10). Dáár ligt de zekerheid van de christen; niet in zijn schommelende geestelijke toestand. Als we elkaar als christenen in het geloof willen opbouwen, bemoedigen én vermanen, zullen we diep geworteld moeten zijn in het verzoeningswerk van Christus. We moeten weten welke geestelijke zegeningen Hij voor ons met Zijn bloed heeft verdiend. We moeten vanuit het offer denken aan de verdiensten en vanuit de grond zien op de vrucht. Wanneer we ons geestelijk leven onderzoeken, dienen we onszelf de vraag te stellen: zie ik vruchten die Christus met Zijn bloed heeft verworven? Kan deze vraag positief worden beantwoord, dan is er ruimte voor oprechte hoop, troost en bemoediging. Moeten we deze vraag – na een gedegen, eerlijke reflectie – negatief beantwoorden, dan zullen we moeten zeggen: “Christus heeft Zich niet geofferd om het leven te verwerven dat jij nu leidt.”
Op deze manier kunnen we zelf het negatieve of ontkennende antwoord op de vraag of iemand de vrucht van Christus’ verzoeningswerk in zijn leven ziet en ervaart, verbinden met het verzoeningswerk zelf. En daar gaat het uiteindelijk om. Op deze manier laten we niet alleen zien wat er mis is in iemands leven, maar worden we ook direct gewezen op de Bron van geestelijk leven en herstel: Jezus Christus, Gods Lam – voor ons geslacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.