Als het je aan goede wil ontbreekt
De relatie tussen de menselijke wil en Gods werkzame invloed óp die wil is voor de mens niet tot in details te verhelderen of bevatten. Het is een mysterie.
Nu heb ik niet bepaald de
illusie dat ik in staat ben dit mysterie tot in de diepste kern te kunnen
verwoorden. Het mysterie is er. En dat laat ik graag zo staan. Tegelijkertijd maak
ik mij ook zorgen over platte, simplistische visies op de relatie tussen Gods werkzame
invloed op onze wil. Is God soeverein? Zeer zeker! Hebben wij een eigen verantwoordelijkheid?
Dat ook! Door uiteenlopende oorzaken benadrukken mensen óf de ene kant van de
zaak (“God is soeverein, wij kunnen niets”) óf de andere (“Jij bent
verantwoordelijk, God wacht tot je in beweging komt”). En dat is jammer. Want
door het overdreven benadrukken van één kant van de medaille, wordt de werkelijkheid
geweld aangedaan. Ik zou zo graag willen, dat mensen Gods soevereiniteit en de
menselijke verantwoordelijkheid niet tegen elkaar uitspelen, maar dat ze
dat als een logisch geheel leren zien.
Naast het feit dat de
relatie tussen Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid een
fascinerende realiteit is, heeft ook prediking mij hierover aan het denken
gezet. Mensen worden aangespoord om geloofsgehoorzaamheid te beoefenen door
middel van een zogenaamd wilsbesluit – het “aanspreken van de wil om, ongeacht
de gevoelens, gehoorzaam te zijn aan Gods Woord.” Het neigt naar een gelovig
activisme, waarin ik mijzelf moet aanspreken om het juiste te doen – ook als ik
geen gezellige dag heb. En begrijp mij niet verkeerd: we worden opgedragen te
allen tijde te doen wat goed is. We mogen ons slechte gedrag niet wegredeneren
met het excuus dat we “niet zo lekker in onze vel zitten.” Toch meen ik dat de sleutel
(als het er al één is) voor oprechte geloofsgehoorzaamheid niet gelegen is in het nemen
van een zogenaamd wilsbesluit.
Voorstanders van de zogenaamde
wilsbesluitvisie zijn geneigd te focussen op de eigen
verantwoordelijkheid. Mensen worden aangespoord om de wil aan te spreken. Dat
slechte gevoel – dat de geloofsgehoorzaamheid in de weg zit – moet genegeerd
worden, doodgezwegen. Dat mag niet leidend zijn in het gedrag. Met dit laatste ben
ik het eens. Een slecht gevoel mag niet leidend zijn voor ons gedrag. Het
problematische van deze visie vind ik dat men met de wil de gevoelens platwalst
en dat men deze onwelgevallige gevoelens op een geforceerde manier wil onderdrukken.
Daarnaast heeft de wilsbesluitvisie behoorlijke implicaties voor de benadering van heiliging. Want wordt de heiligmaking op deze manier niet gereduceerd tot een reeks beslissingen die de mens eigenmachtig maakt? En dreigt door deze visie niet het beeld te ontstaan dat de mens vanuit zijn eigenmachtige wil God dient te behagen, terwijl de Schrift zegt dat God door Zijn Heilige Geest zowel het willen als het daadwerkelijk gehoorzamen in de mens werkt (Filippenzen 2:13)? En bovendien: hoeveel geduld hebben we met medebroeders -en zusters als het gaat om geestelijke groei? Wat gebeurt er als een christen zondigt? Hoe reageren we wanneer iemand faalt? Is de wilsbesluitvisie niet het symptoom van een soort maakbaarheidschristendom, waarbij de suggestie wordt gewekt dat je altijd optimaal kunt gehoorzamen, als je maar voortdurend je wil aanspreekt? En wat zegt zo’n benadering over de verhouding tussen de wil en het gevoel? Wordt mijn wil in de wedergeboorte méér vernieuwd dan mijn gevoelens? Is mijn wil dan altijd op het goede gericht en mijn gevoelens niet?
Een verknipt beeld van genade
De centrale vraag die we moeten beantwoorden, luidt: wat is de rol van Gods genade in het leven van christenen? Welke rol speelt Gods genade in de keuzes die Zijn kinderen maken? Voordat ik deze vraag beantwoord, moet ik eerst een andere vraag beantwoorden: hoe wordt iemand christen? Is het uitsluitend Gods werk? Of wordt je christen door het nemen van een wilsbesluit? En welke rol speelt Gods genade hierin?
Er is een groep mensen – en ik reken mij tot hen – die zegt dat het onmogelijk is voor een mens om vanuit zichzelf, vanuit zijn kale, onveranderde, eigen wil Gods verlossende genade in Christus te ontvangen. De natuurlijke mens – de mens die het vernieuwende en levendmakende werk van Gods Heilige Geest niet in zijn leven heeft ervaren – kan de waarheid van het Evangelie niet aanvaarden, laat staan dat hij zich daaraan zou kunnen onderwerpen (zie Romeinen 8:7-8 en 1 Korinthe 2:14). Met andere woorden: de natuurlijke mens heeft genade nodig om genade te willen.
Een andere groep mensen
stelt dat mensen Gods genade in Christus kunnen ontvangen, zonder dat zij eerst
genade ontvangen hebben om Christus te ontvangen. Zij ontvangen Christus,
omdat zij dit zelf, zogenaamd in hun onveranderde wil,
willen. Met andere woorden: de natuurlijke mens moet vanuit zijn eigen wil Gods
genade in Christus aanvaarden.
Deze opvatting geeft een nogal verknipt beeld van Gods genade weer. De menselijke wil wordt op zijn minst als neutraal voorgesteld, alsof een mens vóór de wedegeboorte niet geestelijk dood is (zie Efeze 2:1-3). Het suggereert dat een mens in zichzelf – los van Gods genadige werking in zijn of haar leven – Christus als Redder en Heere wil aanvaarden. Bovendien draagt deze opvatting tot op zekere hoogte de gedachte uit dat de mens het voor hem mogelijke moet doen, en dat God datgene doet wat de mens écht niet kan. Een mens kan zogezegd geen verzoening met God tot stand brengen (dat heeft Christus gedaan), maar hij kan wel eigenmachtig beslissen Gods genade te aanvaarden (dat kan de geestelijk dode zondaar doen). Dit bedoel ik met een verknipt beeld van Gods genade. De tweede opvatting realiseert onvoldoende wat het betekent om geestelijk dood te zijn. Er wordt te weinig beseft dat Gods genade niet alleen betrekking heeft op het aanbod van Christus als Zaligmaker (Gods verlossingswerk voor zondaren), maar dat Gods genade ook effectief werkzaam is in het hartelijk ontvangen van Christus als Zaligmaker (Gods verlossende werk in zondaren).
Pressie op de wil?
Kenmerkend voor de tweede
groep, is dat zij in meer of mindere mate geneigd zijn zogenaamde druk op de
wil uit te oefenen. De mens moet beslissen. De mens moet de keuze maken. De
mens moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Ik begrijp de zorg van mensen, die
niet willen vervallen in passiviteit en lijdelijkheid. Dat moeten we te allen
tijde zien te voorkomen. We moeten niet afwachten tot God ons een bijzondere
ervaring geeft. De angst om in een dergelijke houding terecht te komen, mag echter
niet resulteren in een obsessief druk uitoefenen op iemands wil. Wie de wil
van een mens als de sleutel tot succes voor bekering of geloofsgehoorzaamheid
beschouwt, loopt het risico zichzelf bloot te stellen aan manipulatieve technieken.
Immers: als ik van mening ben dat een mens met zijn eigenmachtige wil Christus
moet ontvangen, dan kan ik iemands wil ook beïnvloeden om ervoor te zorgen dat
hij – al dan niet oprecht – tot een geloofskeuze komt.
Als ik echter van mening ben dat de wil vernieuwd moet worden door het werk van Gods Heilige Geest, is al mijn hoop gevestigd op Gods genade en niet op de techniek die ik gebruik om iemands wil te beïnvloeden. En mijn hoop is al helemaal niet gevestigd op de wil van iemand (zie Johannes 1:12-13; Romeinen 9:14-18).
Welke vraag moeten we stellen?
De Bijbel leert ons
duidelijk dat het geloof komt uit het horen van het Woord van
God (Romeinen 10:14-17). En het horen van het Woord van God gebeurt door de prediking
van dat Woord. De manier waarop je dat Woord verkondigt, maakt uit. Het maakt
verschil. Zogenaamde wilsbesluitprediking richt zijn pijlen op het actief
gehoorzamen van Gods Woord. Mensen worden aangespoord om het ene te doen en
het andere te laten. Vaak worden Bijbelse personages als voorbeelden neergezet,
die als rolmodel voor een specifiek aspect van geloofsgehoorzaamheid fungeren.
Zo op het eerste gezicht lijkt dit een logische manier van redeneren. Je hoort
in de prediking wat God van je vraagt en in geloof neem je een wilsbesluit
om je in gehoorzaamheid te onderwerpen aan het Woord – ongeacht hoe jij je
voelt!
Maar wat doen we op het
moment dat iemand na een duidelijke, actieve oproep, faalt? In zonde valt?
Ongehoorzaam is aan Gods Woord? Moeten we dan de vraag stellen of iemand wel
een wilsbesluit heeft genomen?
Dit lijkt mij de verkeerde
vraag. Er is een andere vraag die we na de prediking als eerste dienen te
stellen: “Wat heb je van God in Christus gezien?”
Als we deze vraag in alle openheid bespreken en beantwoorden, wordt merkbaar óf en in welke mate Gods genade werkzaam is iemands leven. Je gaat in eerste instantie niet in op iemands wil. Je probeert te peilen of de Heilige Geest aan iemand zicht heeft gegeven, om daadwerkelijk tot de overtuiging te komen dat Jezus Christus Gods Zoon is, Die heeft geleden, is gestorven en opgestaan om verzoening te brengen. Als iemand reageert met “Ik zie niets, het boeit me totaal niet,” dan is het gesprek snel klaar. Dit is duidelijk een teken dat iemand geestelijk dood is en nog leeft onder de macht van de zonde en satan. Lees 2 Korinthe 4:3-6:
“Maar in het geval dat ons Evangelie nog bedekt is, dan is het bedekt in hen die verloren gaan. Van hen, de ongelovigen, geldt dat de god van deze eeuw hun gedachten heeft verblind, opdat de verlichting met het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is, hen niet zou bestralen. Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus’ wil. Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is ook Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus.”
Prediking wil het zicht op God in Christus ontwaken en versterken. Predikers kunnen dit niet zelf tot stand brengen. Ik kan mensen het reddende zicht op God in Christus niet schenken. Ik kan wél het Evangelie verkondigen. En dát is de kern van de zaak. Ik ben niet allereerst geïnteresseerd naar iemands wilsbesluit, ik wil weten wat de prediking van het Evangelie met iemand doet. Wat ziet iemand van Gods genade in Christus? Wordt iemand in het hart geraakt door deze boodschap? Ontdekt iemand dat hij of zij schuldig staat tegenover een heilig en rechtvaardig God? Komt iemand tot het besef dat hij of zij zonder Gods reddende genade in Christus niet kan leven?
Moedig geduld
Juist omdat ik weet dat de
verlossing van zondaren afhangt van Gods reddende genade in Christus, kan ik
hoop hebben. Niet alleen voor mijzelf, maar ook voor anderen. Het geeft ook hoop
op momenten dat ikzelf weinig vrucht lijk te zien op de prediking van het
Evangelie. Dat iemand niet durft te zeggen dat hij of zij een kind van God is,
betekent niet per definitie dat hij of zij het dan ook niet is. Tegelijkertijd
betekent het ook niet dat iedereen die zegt een geloofskeuze te hebben gemaakt,
een kind van God is. Tot op zekere hoogte is het niet zo belangrijk wat iemand
over zichzelf zegt. Het is van doorslaggevend belang dat Gods reddende genade
werkzaam is in iemands leven. Dit heeft betrekking op zowel de geestelijke
levendmaking als geestelijke groei. De essentie van geestelijke
groei is leven vanuit een steeds indringender zicht op God in Christus.
Geloofsgehoorzaamheid moet
voortkomen uit een geestelijk zien van Gods heerlijkheid in het
aangezicht van Jezus Christus. Wilsbesluitprediking negeert dit essentiële
aspect mijns inziens compleet. De belangrijke reflectie om te toetsen wat de
prediking heeft gedaan met betrekking tot het geestelijk zien van God in
Christus wordt helemaal buiten beschouwing gelaten.
Het vraagt van predikers om te kunnen leven met die gezindheid die zij misschien wel het moeilijkste vinden: geduld. We willen snel resultaat zien. Na een preek moeten er zoveel mensen tot geloof gekomen zijn. Mensen moeten na een appellerend woord massaal toegewijd zijn aan de één of andere geloofszaak. Door de haast van het alledaagse leven zijn we niet meer gewend om tussendoor rust te nemen en om te drinken van Gods genade. We lijken te vergeten dat God Zijn tijd neemt om Zijn kinderen te vormen. Het confronteert ons met de vraag of wij – als christenen – van elkaar verwachten dat we binnen een dag moeten transformeren van een gezaaid zaadje tot een sterke boom met tientallen vruchten. Zijn wij niet te simplistisch geworden in het denken over wedergeboorte en geestelijke groei? Durven wij moedig geduld te hebben met het werk van Gods genade in iemands leven? Durven we werkelijk te vertrouwen op Zijn genade en niet op de wil van iemand?
Beschouw de mens als geheel
Daarbij moeten we de vraag
stellen of we de mens nog wel als geheel beschouwen. We hebben allemaal verstand,
gevoelens en een wil. We kunnen denken, emoties ervaren en keuzes maken. Iemand
die in de prediking slechts focust op één van deze drie vermogens, doet mijns
inziens geen recht aan ons mens-zijn. Het wonderlijke van de prediking van het
Evangelie, is dat God door de kracht van Zijn Heilige Geest zicht wil schenken
op Zijn genade in Christus, waardoor het verstand, de gevoelens en
de wil van mensen vernieuwd en veranderd worden, zodat een
(gerechtvaardigde) zondaar leert te leven overeenkomstig Gods wil. Gods reddende
genade raakt al de menselijke vermogens, er blijft er niet één onaangeroerd.
Daarom is het onterecht om de pijlen van de prediking te richten op slechts
één van deze vermogens. En daar waar Gods genade werkt, zal iemand merken dat
hij of zij anders gaat denken over God, Zijn Christus en Zijn wil (verstand), dankbaarheid
ervaart met betrekking tot Gods genade en berouw over de zonde (gevoelens) en andere
intenties heeft bij het nemen van beslissingen (wil).
Laten we daarom Gods
verlossende genade in Christus verheerlijken en dankbaar zijn voor de blijken
en vruchten van deze genade in het leven van mensen die ooit geestelijk dood
waren!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.