In 1 Johannes 2:12-14 zien we opnieuw de bewogenheid en betrokkenheid van de apostel Johannes bij de mensen tot wie hij zich richt. Zijn “geestelijke vaderschap” komt in deze drie verzen sterk tot uiting en hij richt zich in dit gedeelte tot drie groepen mensen: jonge kinderen, jongeren en vaders. En de kern van zijn betoog is de verzoening met God, die zij allemaal hebben mogen ontvangen door Jezus Christus.
1. Verzoend omwille van Christus’ Naam (vers 12)
Johannes richt zich in vers 12 als eerste tot de jonge kinderen:
“Ik schrijf u, lieve kinderen, want de zonden zijn u vergeven omwille van Zijn Naam.”
Opnieuw wordt Johannes’ liefde voor deze mensen zichtbaar. Het zijn niet zomaar kinderen voor hem, maar “lieve kinderen.” En zijn boodschap aan deze “lieve kinderen” is dat al hun zonden zijn vergeven omwille van Christus’ eigen Naam. De vraag is: waarom schrijft Johannes op dit moment deze woorden?
Denk even terug aan de inhoud van 1 Johannes 1:5-2:11. Johannes heeft een aantal tests opgeschreven. Denk aan de geestelijke wiskunde die hij toepast: als A waar is, dan ben je wedergeboren; als B waar is, ben je niet wedergeboren. Het is niet ondenkbaar dat een aantal geadresseerden toch met enige schrik deze woorden heeft aangehoord: “Stel je voor, dat ik tóch niet ben verzoend met God door Christus…”
In vers 12-14 lijken we iets van Johannes’ fijngevoeligheid te zien. Als het alleen maar bij tests zou blijven, dan zou de schrik je inderdaad om het hart slaan! Daarom schrijft hij tussendoor doelbewust en weloverwogen bemoedigingen. In vers 12 lezen we zo’n bemoediging: “Lieve kinderen, jullie zonden zijn vergeven omwille van Zijn Naam.”
Vergeving en de schoonheid van God
Deze woorden met betrekking tot vergeving, laten ons iets verbluffends zien: het feit dat onze zonden door het geloof in de Heere Jezus zijn vergeven heeft niet alleen betekenis voor ons, maar ook voor Hemzelf. “Omwille van Hem” betekent niet dat Hijzelf vergeving nodig heeft. Christus heeft helemaal niets nodig van een bron buiten Hem. “Omwille van Hem” betekent hier twee dingen. Allereerst zegt het ons dat vergeving enkel en alleen gevonden kan worden in Zijn Naam. Wie Christus niet heeft, ontvangt géén vergeving. Als je oprecht verlangt om rechtvaardig voor God te verschijnen, in de wetenschap dat je zelf totaal geen gerechtigheid bezit die aan Gods rechtvaardige eis beantwoord, dan mag je naar de Heere Jezus gaan om jouw leven aan Hem over te geven. Je mag je ongerechtigheid belijden en Hem vragen het eeuwige leven te schenken. Hierbij hoort de zekerheid dat al jouw zonden zijn vergeven door Zijn bloed.
Het tweede waar “omwille van Hem” op wijst, is de heerlijkheid van God. Het laat ons Zijn karakter zien. Het doet God plezier om boetvaardige zondaren te vergeven. Het is een vreugde voor God om allen, die de Naam van de Heere Jezus aanroepen, in Zijn Naam te vergeven.
Maar waar blijven wij in dit verhaal? Want God vergeeft ons toch ook “omwille van ons”? Hij wil toch dat wij behouden worden en niet verloren gaan? Absoluut. Maar in dit gedeelte wijst de apostel Johannes op de schittering van Gods karakter in de verzoening en in het schenken van vergeving. Johannes doet dit vaker in zijn brief (zie bijvoorbeeld 1 Johannes 1:5, 9).
Dit perspectief mogen we nooit uit het oog verliezen. Het Evangelie is geen gemakzuchtige boodschap, die we alleen moeten benaderen met een “lens van problematiek.” Deze lens wordt heel vaak gebruikt. Het is de lens die zegt: “Wij hebben een probleem. Wij hebben Gods Wet overtreden. Maar gelukkig is er een oplossing voor dit probleem: Jezus Christus heeft de straf gedragen die u en ik verdienen en daarom kunnen wij naar de hemel gaan; uw probleem is opgelost!”
Op zichzelf is wat hier wordt gesteld niet verkeerd. Maar het is een zeer eenzijdige blik op het Goede Nieuws. De woorden van Johannes, dat wij zijn vergeven “omwille van Hem”, is een gezond en belangrijk tegengeluid. Het is goed voor ons geloofsvertrouwen in de Heere Jezus als wij leren zien dat vergeving niet alleen van “belang” is voor ons, maar op een zekere manier ook voor Hemzelf. God heeft niet ons gemak op het oog, maar ook Zijn eer. Want een God Die graag vergeeft zal geprezen en geroemd worden door degenen die deze vergeving bij Hem hebben gezocht en gevonden.
2. Verzoend om te kennen (vers 13a, c-14a)
In delen van vers 13 en 14 lezen we vervolgens dat Johannes een ander aspect van het verzoeningswerk van Christus laat zien. Wie verzoend is met God, kent God:
“Ik schrijf u, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is … Ik schrijf u, kinderen, omdat u de Vader kent. Ik heb u geschreven, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is.”
(1 Johannes 2:13a, c-14a)
Het is bijzonder om te lezen dat Johannes tegen vaders en kinderen zegt dat zij dé Vader kennen. Het is van belang te zien dat Johannes dit kennen als een tegenwoordige realiteit beschrijft. Je kent God wel of niet. Vers 12, waar Johannes schrijft over vergeving, is geschreven in de voltooid verleden tijd – maar dan op zo’n manier dat de realiteit van de vergeving ook op dit moment realiteit is. Vergeving is in het verleden geschonken, maar gelovigen bezitten ook in het heden deze vergeving.
God kennen is altijd een zaak van de tegenwoordige tijd. Je kunt niet zeggen dat je in het verleden ooit kennis kreeg van God en dat je deze zult houden zónder dat hier in de toekomst iets aan verandert. God kennen houdt in dat je voortdurend, door het verzoeningswerk van Jezus Christus, met God leert wandelen. Gaandeweg leer je steeds meer over Gods karakter en de gezindheid van Jezus Christus én – het uiteindelijke doel van het Evangelie – ga je Zijn gezindheid meer en meer uitstralen.
Opvallend is dat Johannes het kennen van God bij de vaders en kinderen op een andere wijze beschrijft. Het heeft er alle schijn van dat hij de rollen omdraait. Hij lijkt met zijn formuleringen te willen zeggen dat de vaders dé Zoon hebben leren kennen en dat de kinderen dé Vader hebben leren kennen. Let goed op de volgende formuleringen:
“Ik schrijf u, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is…”
“Ik schrijf u, kinderen, omdat u de Vader kent.”
Gaat het hier om de Vader of de Zoon? Bijzonder is in ieder geval dat wanneer Johannes het heeft over de God de Vader, hij ook ronduit “de Vader” schrijft, terwijl hij in dit gedeelte onderscheid lijkt te maken tussen “de Vader” en “Hem Die er vanaf het begin is.” Als je deze bewoordingen vanaf hoofdstuk 1 volgt, lijkt deze laatste omschrijving te verwijzen naar God de Zoon, Jezus Christus. Heeft Johannes dit bewust zo geformuleerd? Het zou zomaar kunnen.
De slechte vader en afwezige zoon
Of Johannes de hierboven beschreven formulering bewust heeft gekozen of niet, het brengt ons bij een uiterst gevoelig onderwerp: het slecht zorgen voor kinderen of de verdrietige afwezigheid van kinderen in het leven van een echtpaar. Om met het eerste te beginnen: er zijn menselijke vaders in deze wereld die het op een verschrikkelijke manier laten afweten. Ze verwaarlozen hun kind(eren). Ze misbruiken hun kind(eren). Ze onderdrukken en manipuleren hun kind(eren). Ze maken het leven van hun kind(eren) kapot. Kinderen die dit hebben meegemaakt, zijn geestelijk en psychisch gebroken. De toegang tot een mooie toekomst lijkt grotendeels door het toedoen van een ander te worden ontzegd. Een leven van geestelijk en psychisch hangen en wurgen lijkt het levenslange lot voor deze kinderen. De vader, die hen zou moeten begeleiden in de weg van (geestelijke) volwassenheid, heeft zijn verantwoordelijkheid in geen enkel opzicht genomen. Wat moeten we tegen zulke kinderen zeggen?
En hoe moeten we omgaan met echtparen die al jaren een onvervulde kinderwens hebben? Mensen die keer op keer de teleurstelling moeten verwerken dat er nog steeds niet met blijde verwachting kan worden uitgekeken naar een kind? Het verlangen is er, de wil is er en de (romantische) gedachten aan een klein kind dat zijn eerste stapjes in de woonkamer zet en met een vertederende glimlach de liefde van de ouders direct heeft gewonnen kunnen maar niet uit het hoofd worden gezet. Wat kunnen we tegen deze echtparen zeggen?
In beginsel niet veel. Dat is niet handig en niet helpend. Meestal maakt iets zeggen meer kapot dan niets zeggen. Hoe goed bedoeld het misschien ook kan zijn. Maar ik wil – zonder te goedkoop of te gemakkelijk te schrijven – een hele voorzichtige kant op wijzen aan de hand van Johannes’ woorden in vers 12-14.
De hoop voor kinderen met slechte vaders ligt niet zozeer in de verandering en verbetering van die vader. De hoop ligt in dé Vader: God, dé Vader. Het feit dat je als kind verwaarloosd en mishandeld bent betekent absoluut niet dat jouw leven hopeloos verloren is. Je wordt in het Evangelie uitgenodigd te komen tot dé Vader. En als je door het geloof in Christus bent verzoend met de Vader, mag je hopen op een prachtige toekomst – een toekomst die ooit door toedoen van de aardse vader zó ver buiten bereik leek te liggen. Maar er is Goed Nieuws: dé Vader van onze Heere Jezus Christus heeft Zijn eigen Zoon gegeven, zodat Hij Zich als échte Vader over jou zou kunnen ontfermen.
Deze richting zou ik ook voorzichtig willen wijzen voor degenen die gepijnigd worden door het gemis van een aardse zoon of dochter. God heeft in het Evangelie Zijn eigen Zoon gegeven. En deze Zoon, dé Zoon, is onze Hoop op het eeuwige leven. Deze Zoon is het eeuwige leven (1 Johannes 1:1-4). De pijn is voelbaar, het gemis is reëel. De verlangens zijn echt en die zijn goed. Die mogen bestaan. Maar gelukkig – gelukkig! – heeft God onze eeuwige bestemming niet afhankelijk gemaakt van het hebben van een goede aardse vader of het hebben ontvangen van nageslacht. Nee, onze eeuwige bestemming hangt af van de vraag of wij op dé Vader en dé Zoon hopen – ook in onze moeiten, ook in onze pijn, ook in onze onvervulde verlangens.
3. Verzoend om te overwinnen (vers 13b, 14b)
Het derde aspect van de verzoening die de gelovigen in Christus hebben ontvangen, kunnen we lezen in vers 13b en 14b, waar Johannes als het ware de overwinningsbazuin blaast:
“Ik schrijf u, jonge mannen, omdat u de boze hebt overwonnen … Ik heb u geschreven, jonge mannen, omdat u sterk bent en het Woord van God in u blijft en u de boze hebt overwonnen.”
Jonge mannen (en vrouwen – jongeren in het algemeen) worden door Johannes neergezet als sterke overwinnaars. Het is wellicht niet de doorsnee taal die we in hedendaagse prediking gewend zijn. Zo’n zekerheid, zo’n vertrouwen in “onze kracht” en zo’n hoop dat gelovigen in deze kracht onoverwinnelijk zijn komen ons misschien wel vreemd voor. Overigens is het niet zo dat Johannes de gelovigen beschrijft als zouden zij sterk zijn in zichzelf. Hij noemt een cruciaal kenmerk: het Woord van God blijft in hen. Gelovigen zijn in zichzelf dus helemaal niet zo sterk, maar wél als Gods Woord in hen woont.
Balanceren tussen verzekerde kracht en realistische zwakheid
Ik heb eerder geschreven over “zwakheidstheologie.” Dat stuk was mede geïnspireerd door het bestuderen van dit gedeelte. Ik krijg er zelf de kriebels van als christenen consequent worden neergezet als “ellendige” en “zwakke figuren.” Altijd weer dat geklaag dat we in de hoek zitten waar de klappen vallen. Altijd maar weer dat gesteun en gekreun dat “onze geest wel gewillig is, maar het vlees zo zwak.” Ik krijg zomaar de indruk dat je niet met deze uiterst vrome smoesjes bij Johannes aan hoeft te komen: “Je hebt de boze overwonnen! Je bent sterk!”
Wellicht overdrijf ik, maar Johannes is hier wel erg stellig en zwart-wit. Wil het dan zeggen dat een christen onoverwinnelijk is? Uiteindelijk wel. Maar – en hier moeten we de nuance aanbrengen – het wil niet zeggen dat een christen leeft in een voortdurende toestand van overwinning. Iemand die dit beweert, kent zijn Bijbel niet. Sterker nog: zo iemand kent zichzelf niet goed. Het is de voortdurende worsteling om een zo evenwichtig mogelijke heiligingsvisie op papier te zetten. Er zijn verschillende visies op heiligmaking en allemaal worden ze geconfronteerd met de stelligheid van 1 Johannes 2:12-14 én met Paulus’ uitroep in Romeinen 7:24. Het probleem is dat wij maar al te zeer geneigd zijn de balans kwijt te raken. We kunnen de christen té sterk neerzetten, of juist té zwak.
Het gevaar van de visie die een christen als té sterk neerzet, is dat men niet goed kan omgaan met de momenten dat de zwakheid ervaren wordt. Er worden irreële verwachtingen gewekt en bovendien bestaat het risico dat de zwakheid van andere christenen genadeloos wordt omschreven als “ongeloof” of zelfs wordt gezien als teken dat de persoon helemaal niet wedergeboren is.
Wanneer we de christen echter té zwak afschilderen, ontstaan er andere problemen. Mensen kruipen sneller in de slachtofferrol (“Ik ben toch zwak? Ik kan er toch ook niets aan doen? We leven toch nog niet in het Nieuwe Jeruzalem?”), komen sneller in de verleiding zonde goed te praten en dus te gedogen. De verwachting en hoop op verandering wordt grotendeels de grond in geboord en er is geen goed zicht op de kracht die God door de Heilige Geest heeft geschonken in de wedergeboorte.
Er is in onze tijd dringend behoefte aan een nuchtere bezinning op deze onderwerpen, zeker voor wat betreft de geloofszekerheid. Er zou al veel winst behaald kunnen worden wanneer christenen het verlangen delen om vooral de Bijbelse balans tussen kracht en zwakheid te willen bewaren.
Want uiteindelijk is volgens Johannes de Bijbel de fundamentele bron die ons in staat stelt de overwinning in de praktijk te ervaren. En wat houdt deze overwinning in? Dat we niet langer “onze leden ter beschikking stellen aan de zondige begeerten van het vlees” (Romeinen 6:13). En de vorige keer hebben we gezien wat dit betekent: dat we God en elkaar liefhebben met de liefde die God voor Jezus Christus heeft én die Christus voor Zijn volk heeft. Belangrijk is om hier te vermelden dat het woord “kracht” hier niet in psychische zin moet worden verstaan, maar gekoppeld moet worden aan Gods morele wil. Iemand kan psychisch zwak zijn en in de knoop liggen en tóch sterk zijn in het doen van gerechtigheid. Ook op dit punt moeten we de Bijbelse balans goed bewaren.
Laten we de woorden van Johannes vooral meenemen als bemoediging om de goed strijd van het geloof met moed voort te zetten. Want wees nou eerlijk: worden wij effectief aangemoedigd wanneer wij te horen krijgen dat we nog steeds “ellendig” en “zwak” zijn? Of kunnen we de strijd effectief voeren wanneer wij beseffen dat wij door de wedergeboorte de beslissende overwinning over zonde, dood, hel en satan hebben behaald? Ongetwijfeld het laatste. En daarom schrijft Johannes deze prachtige en hoopvolle woorden. Het doet ons denken aan de woorden van de Heere Jezus in Johannes 16:33:
“Deze dingen heb Ik tot u gesproken opdat u in Mij vrede zult hebben. In de wereld zult u verdrukking hebben, maar heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.