Als je de aanhef en groet leest, bekruipt je het gevoel dat Jakobus een zakelijke, afstandelijke man is. Anders dan Paulus in de meeste van zijn brieven gewend is, begint Jakobus niet met een groet in de Naam van Christus en God de Vader. Het enige wat hij zegt is dat hijzelf een dienstknecht van God is. De uitdrukking “twaalf stammen die in de verstrooiing zijn” duidt op een overwegend Joods publiek dat zijn brief zal lezen. En waar de Herziene Statenvertaling een uitbundig “wees verheugd!” weergeeft aan het eind van vers 1, doet de Engelse vertaling dit koeltjes af met “Greetings”.
Wie de brief vervolgens doorleest, komt erachter dat Jakobus alle reden heeft om niet lang stil te staan bij een uitgebreide, vrolijke groet. Er spelen allerlei zaken in de gemeente, en dat is allemaal nou niet bepaald positief. Er wordt onderscheid gemaakt tussen arm en rijk, de wandel in het geloof moet het ontgelden ten gunste van het belijden van het geloof, er is sprake van onterechte trots en roem en Jakobus ziet het dreigende gevaar dat sommige personen teveel liefde voor de wereld krijgen en zichzelf daarmee tot vijand van God maken.
Tegennatuurlijke blijdschap
En hier valt al iets op. Als we deze achtergrondinformatie mee laten wegen in het lezen van vers 2-4, zien we waarom Jakobus niet direct de contextuele gevallen aanpakt, maar hen als één gemeente (“mijn broeders” – let op die ‘s’!) aanspreekt in aanmoedigende vorm. Dit is een ontzettend belangrijk punt. Jakobus richt zijn brief tot een groep gelovigen die er een puinhoop van maken en het eerste dat hij doet is hen als één groep mobiliseren. Je bent één in Christus! Jullie hebben één Heere, één Vader in de hemel! Hij wil de gemeente wijzen op de eenheid en saamhorigheid die zij behoren te hebben. Dit is belangrijk om te zien, omdat hij een verdeelde groep gelovigen weer tot saamhorigheid wil manen. Geen gedraai, geen gestuntel, geen gejammer van “Ach, ach, moeilijk, moeilijk…”
Hij spreekt in dit opzicht over verzoekingen.
En het gekke is, dat hij in de context van verzoekingen oproept tot blijdschap. Wees blij met de verzoekingen! Als er één ding is waar wij met een hele grote boog omheen willen lopen, dan is het wel de verzoeking. We willen gemak, luxe, de wind in de rug, onze eigen gang gaan, onze eigen agenda bepalen.
Jakobus ziet iets waar hij zijn lezers op wil attenderen: het nut van de verzoekingen. Zij dienen ergens voor. Ook al bezorgen ze de gemeente nu een hoop onrust en verdeeldheid, God wil door die verzoekingen heen iets geweldigs doen. Maar wat?
De versterking van een gedeeld geloof. Ik zeg bewust een gedeeld geloof, omdat hij hier de hele gemeente aanspreekt, niet een paar individuen.
Wat is het van onschatbare waarde en van cruciaal belang dat we – zoals een lied dat zegt – “schouder aan schouder in Gods wijngaard staan”!
Hebben wij nog wel in de gaten dat wijzelf het instrument zijn voor de versterking van het geloof van de ander? Het is de bedoeling dat wij elkaar weten aan te vuren en te stimuleren om voorwaarts te gaan in het geloof, om eensgezind met God te wandelen. Wij hebben er een individuele zaak van gemaakt. Delen wij elkaars lasten nog? Voelen wij nog de pijn van de ander? Delen we oprecht in de blijdschap die anderen ervaren? Voelen wij ons nog verantwoordelijk voor het ingrijpen in mensenlevens, wanneer wij zien dat zij het verkeerde pad opgaan? Of is het een zaak van “ieder voor zich” geworden?
Doofpot, privacy en eensgezindheid
Hier wordt ook iets duidelijk van de dwaasheid in onze tijd. Wanneer het over privacy en gevoelige zaken gaat, zijn we als kerk weinig anders dan de wereld. We stoppen gevoelige zaken onder het vloerkleed. We zwijgen moeilijke twistpunten dood. We hebben het er niet meer over. En als het weer eens opgerakeld wordt, voelen we ons als door een wesp gestoken. Het prikkelt ons. Maar mét dat het ons prikkelt, doen we er niets mee. We willen er over zwijgen, we willen er niet aan herinnerd worden.
Als er één ding is dat de plaatselijke gemeente van Jezus Christus kan doen verscheuren, is het juist zo’n houding.
Wat zou Jakobus zeggen over privacy? Wat zou Paulus vinden van een doofpotaffaire? Waarom, denken wij, zouden Jakobus en Paulus op sommige momenten in felle bewoordingen duidelijk maken dat bepaalde zaken echt niet door de beugel kunnen? Zij leggen deze dingen gewoon open en bloot op tafel! Dat is nog eens wat anders dan een vloerkleed gebruiken. Denken wij dat de gemeente niet stinkt en zuiver blijft wanneer we net doen alsof de slechte dingen in ons midden er niet zijn? Wat een grove inschattingsfout! Jakobus legt in zijn brief de kaarten op tafel. En hij gaat al die pijnlijke, verkeerde, schandelijke dingen één voor één af. Dit moet anders, dat moet weg, hier moet orde op zaken gesteld worden.
Soms lijkt het alsof wij denken dat de grootste schande voor de kerk is wanneer een schandelijke zaak bekend wordt. Dat is niet zo. Het kan nog erger: de schande bedekken of vergoelijken. Want “als dit bekend wordt, verdwijnt onze goede naam.” Laat één ding heel duidelijk zijn: als alle auteurs van het Nieuwe Testament zo’n instelling zouden hebben gehad, dan was ons Nieuwe Testament aanzienlijk dunner geweest. Lees de brieven aan de Korintiërs maar eens – met name de eerste – en je zult ontdekken dat de gemeenteleden er voor het oog van de wereld een potje van maakten. En Paulus benoemt dat, zonder gedraai en zonder gesjoemel. En hij verwijt ze arrogantie in de manier waarop ze hiermee omgaan (1 Korinthe 5).
De tragiek in 2016
De kerk in het Westen is ernstig in verval geraakt. Ze is de wereld achterna gelopen. Gemeenteleden delen elkaars leven nauwelijks, er is weinig saamhorigheid en er wordt met grote bogen om gevoelige kwesties heen gedraaid. En dat allemaal onder het mom van “discreet beleid” en “privacy”. God houdt geen rekening met privacy; Hij kijkt dwars door mensen heen. En wij staan het toe dat wij elkaar voor de gek houden.
We vieren ons eigen feestje, en wie zich buiten de organisatorische kaders van het feestje beweegt, wordt teruggefloten – met name op leerstellig vlak en over zaken waar de Bijbel niet uitgesproken over is. En weet je nu wat het trieste is? De twijfelaars, de onzekere mensen in de kerk vallen van het geloof af.
Jakobus waarschuwt tegen geloofstwijfel binnen de kerk. Sommige mensen zien de aanvechtingen, de pijn, de tegenslagen binnen de gemeente en zij raken vertwijfeld. Is God echt wel zo goed als men hier beweert? Verhoort Hij echt gebeden?
En de gemeente die alleen bezig is zijn eigen feestje, zijn eigen traditie, zijn eigen vormgeving te beschermen en bevechten, gaat deze mensen verliezen aan de wereld. Omdat de gemeente hier zijn verantwoordelijkheid laat liggen mensen op te bouwen, aan te moedigen in het geloof en teveel bezig is met het oplappen van de reputatie in de eigen kring. Men roept God niet aan om hulp, men roept God niet aan om verlossing, maar is alsmaar bezig haar eigen belangen te behartigen.
Kan in zo’n gemeente ooit saamhorigheid en eensgezindheid zijn? Absoluut niet. Het is een kansloze missie. De gemeente moet zich verootmoedigen voor Gods aangezicht en belijden dat ze haar focus, haar roeping en doel is kwijtgeraakt. We zijn te veel gericht op de interne processen en proberen de boel daar onder controle te houden. En elk slecht gerucht of bericht kunnen we niet gebruiken.
Dat laatste is pertinent niet waar. De brieven in het Nieuwe Testament staan óók vol met berichten die beschamend zijn. We moeten bereid zijn om onder ogen te zien dát er slechte berichten zijn. Maar als wij niet in geloof en eensgezind deze slechte berichten voor Gods aangezicht willen brengen en met Zijn hulp uit ons midden willen krijgen, gaan we onherroepelijk mensen verliezen.
De vrijgevige God
Is er nog hoop voor de kerk? Ja! Vers 5 en 6 zeggen:
“En als iemand van u in wijsheid tekortschiet, laat hij die dan vragen aan God, Die aan ieder overvloedig geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden. Maar laat hij er in geloof om vragen en daarbij niet twijfelen. Immers, wie twijfelt, lijkt op een golf van de zee, die door de wind voortgestuwd en op- en neergeworpen wordt.”
Ik heb kort al iets over die twijfel gezegd. De echte vraag voor de Gemeente van Christus is: Heeft zij werkelijk hoop op God? Gelooft zij dat God, haar Hoofd, haar Vader overvloedig wil schenken van de genade, barmhartigheid en zegen die zij zo ontzettend hard nodig heeft? Bid de gemeente nog? Roept zij God nog aan?
Soms lijkt het alsof wij het gebed hebben ingewisseld voor een intellectueel spelletje. We bidden niet meer of God de lijdende gemeente wil versterken en oprichten, maar komen zelf vol emmers met clichés en dooddoeners aan. In plaats van gebed komen we met allerlei theologische wijsheden aanzetten:
“God zorgt voor jou, hoor!”
“Hij heeft gezegd: ‘Ik maak alle dingen nieuw!’”
“God weet wat Hij doet!”
“God zal je niet meer geven dan je aankan!”
God verafschuwt twijfel aan Hem. Hij wil zó rijkelijk zegenen en uitdelen van Zijn goedheid, dat het hem verdriet doet wanneer wij ons gaan afvragen of Hij dit echt meent. Is er hoop voor de Kerk van Jezus Christus? Jazeker, die hoop is er. Maar het vraagt van ons het geloof dat God overvloedig wil geven van Zijn zegen. Midden in de puinhoop en de rommel die wij ervan maken wil Hij Zichzelf bewijzen. Maar we zullen dan eerst wel de rommel en de pijn op tafel moeten leggen en het uitroepen naar God toe: “Dit is wat wij ervan gemaakt hebben, help ons!”
En dan zál Hij komen. In die gebrokenheid bewijst Hij Zijn kracht. En Hij zal Zijn Gemeente sterker maken. Hij zal hen werkelijk één maken. Zij zullen saamhorig zijn, hun leven delen voor Gods aangezicht en dan zal de gemeente werkelijk de vreugde ervaren, die Jakobus in vers 2 beschrijft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.