De brief van Jakobus kan qua stijl worden beschouwd als een theologische broer van de Bergrede (Mattheüs 5-7). Het onderwijs dat wij in de brief van Jakobus lezen, is sterk gericht op de praktijk van het geloof; in de Bergrede besteedt Christus hier ook veel aandacht aan. Dit is ook niet verwonderlijk, gezien het feit dat Jakobus een (half)broer van Jezus is. We lezen hierover in Mattheüs 13:55:
“Is Dit niet de Zoon van de timmerman [verwijzend naar Jezus, zie vers 53-54]? En heet Zijn moeder niet Maria, en Zijn broers Jakobus en Joses, en Simon en Judas?”
Hoewel het goed mogelijk is dat Jakobus niet of op een later moment tijdens de aardse bediening van de Heere Jezus tot de belijdenis kwam dat zijn Broer de Messias is – we weten dat er een periode was dat de broers van Jezus niet in Hem geloofden, zie Johannes 7:5 – betekent dit allerminst dat Jakobus nooit meekreeg wat Jezus deed en onderwees. Juist de stijl waarmee hij zijn brief geschreven heeft, laat zien dat hij getuige moet zijn geweest van het onderwijs van Jezus.
Houdt de Christus-gecentreerde focus op de prediking stand?
De brief van Jakobus heeft in de kerkgeschiedenis nogal wat stof doen opwaaien. Oppervlakkig beschouwd lijkt het een soort buitenbeetje. De boodschap lijkt op het eerste gezicht op gespannen voet te staan met het onderwijs van de apostel Paulus, zeker wanneer Jakobus schrijft over de rechtvaardiging door het geloof (zie Jakobus 2:14-26). Daarbij is het hoogst opmerkelijk dat Jakobus de Naam van Jezus slechts twee keer noemt (in 1:1 en 2:1). En dan komt de vraag boven: Is Jakobus in zijn brief wel Christus-gecentreerd? Die vraag heb ik mijzelf gesteld, ook als een spiegel.
Enige tijd geleden heb ik geschreven over de noodzaak van Christus-gecentreerde, Bijbelverklarende prediking. Toen heb ik een pleidooi gehouden om het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus tot centrum van de preek te maken. Zijn verlossingswerk is het uitgangspunt. Zijn verdiensten voor ons moeten worden geproclameerd, verkondigd. De aansporingen om in gehoorzaamheid aan Gods Woord te leven, volgen op de indrukwekkende genade van God in Christus. Zien we deze Christus-gecentreerde focus ook in de brief van Jakobus?
Voordat we deze vraag beantwoorden, moeten we ons realiseren dat een Christus-gecentreerde focus niet betekent dat de Naam Jezus in elke zin voorkomt. Als dit een norm zou zijn, schiet Jakobus ernstig tekort.
Het betekent ook niet dat de termen “kruis” of “Golgotha” expliciet worden genoemd. Dat doet Jakobus immers ook niet. Waar gaat het dan wel om bij een Christus-gecentreerde focus in de prediking? Het gaat erom dat de genade van God, geopenbaard in het verlossingswerk van Jezus Christus aan het kruis op Golgotha als fundament wordt gelegd onder de aansporingen tot een heilige levenswandel.
Het is intrigerend dat we juist in de brief van Jakobus een prachtig voorbeeld tegenkomen van deze focus. Neem Jakobus 1:12-18. Daar schrijft hij over verzoeking en zonde. Het is werkelijk fascinerend om te zien wat hij daar doet.
Hij begint met een zaligspreking in vers 12:
“Zalig is de man die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd gebleken is, zal hij de kroon van het leven ontvangen, die de Heere beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben.”
In vers 13-16 gaat hij in op de bron van verzoeking:
“Laat niemand zeggen, als hij verzocht wordt: Ik word door God verzocht. God immers kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf verzoekt niemand. Maar ieder mens wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerte wordt meegesleurd en verlokt. Daarna, wanneer de begeerte bevrucht is, baart ze zonde, en wanneer de zonde volgroeid is, baart ze de dood. Dwaal niet, mijn geliefde broeders!”
Jakobus maakt hier duidelijk: God verzoekt niemand. God lokt niemand naar de zonde toe. Als iemand meegesleurd wordt naar de zonde, dan komt dat niet door God, maar door zijn eigen begeerte. De zonde, die ook na onze bekering in ons woont, wil constant uitbreken. Ze wordt wakker in ons, en wil ons meesleuren naar de maximale uitingsvorm. Begeerte naar geld kan leiden tot een valse belastingaangifte. Begeerte naar een andere vrouw kan leiden tot overspel. Begeerte naar macht kan leiden tot (karakter)moord. En uiteindelijk leidt de zonde naar de dood.
Dus, nog een keer: niet God lokt ons naar de zonde, maar de begeerte in ons. Overigens is het interessant dat Jakobus de satan hier in zijn geheel buiten beschouwing laat. Als wij tot zonde verzocht worden, hebben wij nog wel eens de neiging om naar de duivel te wijzen als de bron daarvan; we willen maar al te graag die ellende in zijn schoenen schuiven. Jakobus doet dit hier niet; hij legt de verantwoordelijk voor het verdragen van de verzoeking voor de volle honderd procent bij onszelf!
Aan het einde van vers 15 denk je: Jakobus heeft zijn punt gemaakt; het is duidelijk hoe een mens tot zonde verzocht wordt en wat daarachter zit. Hij kan nu verder met het volgende onderwerp. Maar dat doet hij niet. In vers 17-18 lezen we:
“Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer. Overeenkomstig Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord van de waarheid, opdat wij in zeker opzicht eerstelingen van Zijn schepselen zouden zijn.”
Je zou kunnen zeggen dat vers 12-15 één grote aansporing is: “Waag het niet te zeggen dat God jou tot zonde verzoekt; ga te rade bij jezelf wanneer je tot zonde wordt verzocht!” Maar is een dergelijke aansporing genoeg? Of, om het ouderwets te formuleren: is een dergelijke aansporing evangelisch? De Puriteinen hadden het geregeld over “gospel obedience” – evangelische gehoorzaamheid. Walter Marshall heeft ooit een boek geschreven, getiteld “Gospel Mystery of Sanctification” – in het Nederlands uitgegeven als de evangelische heiligmaking. De term “evangelisch” betekent in verband dat de gehoorzaamheid van een christen is gefundeerd op het Evangelie – het Goede Nieuws dat God in Christus volmaakte verlossing tot stand gebracht heeft.
Kunnen we stellen dat de aansporing van vers 13-16 evangelisch gemotiveerd is? Het antwoord luidt: ja. Maar dan een vervolgvraag: zien we deze evangelische motivatie ook in vers 13-16? Nee. De evangelische motivatie om God niet te beschuldigen van het verzoeken tot zonde, lezen we in vers 17 en 18. Maar hoe dan?
Gods eigenschappen in onze wedergeboorte
Jakobus doet iets wat zowel fascinerend als essentieel is. Kijk eens naar vers 18:
“Overeenkomstig Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord van de waarheid…”
Jakobus neemt zijn lezers mee terug naar het moment van de wedergeboorte. Hij legt nu het evangelische fundament om te laten zien waarom God vanuit het Evangelie – en naast het feit dat God niet met het kwade verzocht kan worden – niemand tot zonde verzoekt.
Hij schrijft in vers 18 over de wedergeboorte. In het vers daarvoor, vers 17, lezen we drie belangrijke eigenschappen van God:
1) God is goed (“Elke goede gave en elk goed geschenk”)
2) God is licht en heeft in Zichzelf geen enkele duisternis of neiging daartoe (“Vader der lichten”)
3) God is onveranderlijk (“geen schaduw van omkeer”)
Misschien denk je nu: wat is het verband tussen deze eigenschappen van God en de bron van verzoeking? Wat is er nu zo “evangelisch” aan de woorden van Jakobus in vers 17 en 18? Jakobus’ redenering is voluit evangelisch en gaat als volgt:
God heeft jou tot geestelijk leven gewekt toen je werd wedergeboren. Dat is Gods goede gave en Zijn geschenk aan jou; jij hebt niets gedaan om dit te verdienen. Hij gaf dit in Zijn vrije genade aan jou. Waag het daarom niet te zeggen, dat deze God, Die jou de wedergeboorte heeft geschonken, Die onveranderlijk is, Die geen enkele duisternis bezit, jou opnieuw naar de zonde wil lokken en jou wil terugbrengen naar datgene waar jij vóór jouw wedergeboorte het eigendom van was – de zonde. Zeg dit nooit!
Zie je hoe evangelisch Jakobus hier is? Hoewel hij het kruis van Christus niet als zodanig benoemt, worden we wel degelijk gewezen op het genadige werk van God door Jezus Christus in ons leven. God redt ons niet uit de geestelijke doodsstaat om ons vervolgens daar weer heen te lokken! Die gedachte is absurd.
Aansporingen op grond van de wedergeboorte is leren denken vanuit genadig voorrecht
In onze strijd tegen de zonde – in onze confrontatie met verzoekingen – hebben we het zicht op Gods werk in de wedergeboorte nodig. Zonder deze kennis kunnen we niet standhouden. Kale aansporingen gaan ons niet redden. We hebben de God van de aansporingen nodig. Als een prediker zijn hoorders ervan wil overtuigen dat God niet tot zonde verzoekt, dient hij méér te doen dan alleen maar te zeggen dat God niet tot zonde verzoekt. Hij moet redenen geven waarom God dat niet kan doen. Met andere woorden: hij moet zijn hoorders voeden met God, God en God.
God is goed.
God is licht.
God is onveranderlijk.
En daarom – als Hij jou uit het kwaad van de zonde heeft bevrijd [dat is het tegenovergestelde van goed], als Hij jou uit de duisternis getrokken heeft [dat is het tegenovergestelde van licht] en als Hij hier niet op terugkomt [dat is het tegenovergestelde van onveranderlijk] – dan is het onmogelijk dat God jou tot zonde verzoekt.
Wij doen er goed aan de Schrift te bestuderen om te ontdekken wat God doet wanneer Hij mensen geestelijk leven schenkt, hoe Hij dit doet en met welke redenen. Als wij dit doen, zullen we ontdekken hoe genadig Hij is, hoe bevoorrecht wij als christenen zijn en zullen we groeien in onze aanbidding van Hem. Zo leren we Hem steeds beter kennen en lopen we niet zo snel het risico om God ongerijmde dingen toe te schrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.