‘‘Het zou goed zijn als belijdende christenen heden ten dage meer tijd zouden nemen om de vier Evangeliën te bestuderen dan zij doen. Er is geen twijfel dat de gehele Schrift nuttig is. Het is niet verstandig een bepaald gedeelte uit de Bijbel te verheffen ten koste van een ander. Maar ik denk dat het voor sommigen, die bekend zijn met de brieven, goed zou zijn als zij wat meer zouden weten over Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes. Waarom zeg ik dit? Ik zeg dit omdat ik wil dat belijdende christenen meer te weten komen over Christus. Het is goed om bekend te zijn met alle dogma’s en beginselen van het christelijk geloof; het is beter om bekend te zijn met Christus Zelf. Het is goed om op de hoogte te zijn van geloof, genade, rechtvaardigmaking en heiligmaking; het zijn allemaal zaken die ‘betrekking hebben op de Koning’. Maar het is beter om op de hoogte te zijn van Christus Zelf, om het gelaat van de Koning te aanschouwen en Zijn schoonheid te zien. Dit is een geheim van uitmuntende heiliging. Hij die gelijkvormig wil worden gemaakt naar het beeld van Christus en een Christusgelijkvormig persoon wil worden, dient voortdurend Christus Zelf te bestuderen.
De Evangeliën zijn geschreven om ons bekend te maken met Christus. De Heilige Geest heeft ons het verhaal verteld van Zijn leven en dood – Zijn woorden en daden, en dat vier keer. Vier verschillende, geïnspireerde handen hebben het portret van de Zaligmaker getekend. Zijn wandel, Zijn manieren, Zijn gevoelens, Zijn wijsheid, Zijn genade, Zijn geduld, Zijn liefde en Zijn kracht zijn genadig voor ons ontvouwd door vier verschillende getuigen. Dient het schaap niet bekend te zijn met de Herder? Zou de zieke niet bekend moeten zijn met zijn Geneesheer? Hoort de bruid niet bekend te zijn met haar bruidegom? Zou de zondaar niet bekend moeten zijn met de Zaligmaker? Zonder enige twijfel dient dit het geval te zijn. De Evangeliën zijn geschreven om mensen vertrouwd te maken met Christus en daarom verlang ik dat mensen de Evangeliën bestuderen. (…) We kunnen deze Christus niet te goed kennen! Er is geen woord, of een daad, noch een dag of een stap en ook geen gedachte in Zijn levensverhaal, dat niet dierbaar voor ons zou moeten zijn. We moeten ons inspannen vertrouwd te zijn met elke regel die over Christus staat geschreven.’’
Met deze woorden slaat de Anglicaanse bisschop John Charles Ryle (1816-1900) de spijker op zijn kop. Het christendom is geen religie, het is Christus. Het is een levensstijl die gecentreerd is om Zijn Persoon. De apostel Johannes schrijft dat de gelovigen dienen te wandelen zoals Christus heeft gewandeld (1 Johannes 2:6). Het is hoogst ongelukkig dat het christelijke geloof in de kast van tradities is geplaatst en dat regeerders de kerk institutionele macht hebben willen verlenen. Op deze manier is de angel uit het christendom gehaald en beroofd van de unieke kracht van haar Evangelie. Het leven van de christen betekent zien op Jezus en zien op Zijn heerlijkheid, niet louter het opvolgen van traditionele normen en waarden – ook al verleent de staat hier haar goedkeuring aan. Gedurende Zijn leven heeft Jezus altijd de eer van Zijn Vader voor ogen gehouden en nooit Zijn eigen eer gezocht. Hij heeft Zijn werken nooit primair gedaan om Zichzelf op een voetstuk te zetten, maar zag de verheerlijking van Gods Naam altijd als uiteindelijke doel. De werken die Hij deed, bevestigden Zijn autoriteit als God de Zoon. Op deze manier werd duidelijk, dat Hij door God gezonden was. Meerdere keren dringt Jezus er dan ook bij de mensen op aan om te geloven in Degene Die Hem gezonden heeft.
Dit aandringen gebeurt het vaakst en meest intens tijdens de zogenaamde ‘twistgesprekken’ met de Joden in het Johannesevangelie; niet geheel toevallig, want Jezus als Persoon en de eer van God staan hier op het spel. Het Evangelie volgens Johannes schetst het beeld van een botsing tussen de Messias en de religieuze elite van Zijn dagen, die gekenmerkt wordt door een groeiend wantrouwen en uiteindelijk leidt tot Zijn gevangenneming en dood. Elke keer komt dezelfde vraag weer om de hoek kijken: wie is toch deze mens? Het is een vraag van alle tijden en elk mens die in aanraking komt met de beschrijving van Zijn leven, zal serieus moeten overwegen welke positie hij of zij inneemt: voor of tegen Hem. Het christendom wil niet allereerst ‘interesse’ wekken in regeltjes, normen en waarden. Het gaat allereerst om God en Hem die Hij gezonden heeft. De rest vloeit voort uit deze bijzondere openbaring.
Doordat de Joden Jezus geregeld om tekst en uitleg vroegen inzake Zijn afkomst, hebben we dankzij de verslaglegging van de evangelisten ook een omkaderd beeld van wat Jezus Zelf zegt over wie Hij is en wat Zijn taak is. Ik neem respectievelijk Johannes 5:19-46 en 8:12-59 als uitgangspunt om uit dit getuigenis Zijn heerlijkheid te schilderen.
Kader: verbondenheid tussen Vader en Zoon
De eerste confrontatie vindt plaats nadat Jezus een verlamde man heeft genezen op de sabbat. Een uiterst gevoelige zaak, aangezien rabbi’s in de Talmoed tot in detail hebben uitgewerkt wat iemand wel en niet op deze dag, die ‘geheiligd moet worden’ (Exodus 20:6), mag doen. Jezus rechtvaardigt Zijn genezende werk door te zeggen dat Zijn Vader ‘tot nu toe werkt en Ik werk ook’. Het is als een lont in het kruitvat: Hij stelt Zichzelf hiermee namelijk gelijk met God.
Het eerste wat opvalt aan het relaas van Christus, is dat Hij voortdurend wijst op de Vader en Zijn eigen gezag fundeert op de verbondenheid met Hem.
‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo…’ (vers 19)
Jezus kan alleen datgene doen, wat Hij de Vader ziet doen. Dit betekent dat Zijn hele doen en laten niet wordt bepaald door Zijn eigen wensen en verlangens, maar dat Hij uitsluitend ziet op het decreet dat God over Zijn leven heeft bepaald – aan dit decreet is Hij volkomen gehoorzaam. Door Zijn gehoorzaamheid heeft Jezus als de Zoon het karakter van de Vader laten zien. God de Zoon doet niets anders dan de Vader. Ziende op de Vader werkt Hij en zo is Zijn leven het getuigenis dat Hij van God gezonden is.
‘Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.’ (vers 22-24)
Het getuigenis van de Zoon is van cruciaal belang. De Vader heeft Zijn eigen Zoon tot criterium van het oordeel gemaakt. In vers 24 zien we duidelijk hoe Jezus de verbondenheid tussen de Vader en de Zoon als één, onafscheidelijk getuigenis brengt. Mensen horen de woorden van de Zoon, en eenieder die Zijn getuigenis aanvaard, gelooft de Vader. Gelooft iemand de Zoon niet, dan maakt hij hiermee de Vader automatisch tot leugenaar, want de Vader bevestigt het getuigenis van de Zoon (vers 37). Geloof in God zónder geloof in Jezus is dus volgens de Bijbel onmogelijk. Als wij voor God verschijnen, zal Hij van ons vragen wat wij hebben gedaan met het getuigenis van Zijn Zoon. Hebben wij het verworpen, dan hebben wij God verworpen. Hebben wij het aanvaard, dan hebben wij God aanvaard. Dit laatste noemt Jezus de Vader en de Zoon eren. Dit is de norm bij het oordeel:
En Hij heeft Hem macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is. Verwondert u hierover niet, want de komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel.(Johannes 5:27-29)
Dit gedeelte kan verwarrend overkomen als we denken aan de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen. Jezus noemt immers het woord geloof niet en bovendien heeft Hij het over het goede doen en het kwade doen. Toch kunnen we gerust stellen dat het geloof hier een sleutelrol vervult.
Ongeloof, het grootste kwaad
Om deze sleutelrol te laten zien, maak ik nu de sprong naar Jezus’ verweer in Johannes 8:30-59. In vers 24 geeft Hij de volgende, indringende waarschuwing:
‘Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven.’(Johannes 8:24)
Deze waarschuwing vertoont opvallend veel gelijkenis met de waarschuwing die God de eerste mens gaf in het paradijs:
En de HERE God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.(Genesis 2:16-17)
Als wij deze twee waarschuwingen vergelijken en met elkaar verbinden, kunnen we ook begrijpen wat Jezus bedoelt met het goede doen en kwade doen. Beide waarschuwingen zijn namelijk bedoeld tegen één en hetzelfde, specifieke, dodelijke gif: ongeloof. Zonder geloof is het ‘onmogelijk [Hem] welgevallig te zijn’ (Hebreeën 11:6) en ‘alles wat niet uit geloof is, is zonde’ (Romeinen 14:23b). Er is in de kerkgeschiedenis wel verondersteld dat de relatie tussen God en Adam bestond uit een zogenaamd verbond der werken. En op het eerste gezicht lijkt dit juist, omdat Adam door één daad het gebroken bestaan in deze wereld inluidde. Maar feitelijk gebeurde vóór zijn zonde iets wat beslissend was met betrekking tot zijn daad: hij en zijn vrouw werden door de slang uitgedaagd om een keuze te maken wiens getuigenis zij zouden geloven. Want begon de slang niet juist met de woorden ‘God heeft zeker wel gezegd…’ ? Als de enige, juiste wijze van leven betekent dat de mens volledig door het geloof op God vertrouwt, dan is de enige mogelijkheid voor de verzoeker om gebrokenheid te veroorzaken het kweken van wantrouwen.
Adam en Eva leefden dus ook door geloof. Dit wordt de prefall experience genoemd – de leven zoals dit was ingericht vóór de zondeval. Adam en Eva werden dus uit de tent gelokt om de blik op Gods heerlijke voorzienigheid af te wenden. Zij wilden eigen eer, door kennis te verkrijgen van goed en kwaad en bewezen door hun daad dat zij het getuigenis van satan betrouwbaarder achtten dan dat van God. Feitelijk is ongeloof de directe aanleiding dat het mensdom is afgevallen van God en nu Zijn heerlijkheid mist. We hoeven er daarom niet van op te kijken, dat Jezus tegen zijn opponenten in Johannes 8:30-59 ronduit verklaart, dat zij de duivel tot vader hebben. Zij weigeren het getuigenis van Jezus te aanvaarden – sterker nog, zij trachten Hem te doden. Hoewel zij belijden God te kennen en beweren zonen van Abraham te zijn, verstaan zij Gods woorden niet, omdat de duivel hen verblind heeft, waardoor zij Gods woord niet kunnen horen (Johannes 8:42-47; 2 Korinte 4:1-6).
‘Gij onteert Mij…’
Vervolgens vragen de Joden zich af of het niet terecht is, dat zij Jezus een Samaritaan is en bezeten noemen. Herhaaldelijk leiden de wonderwerken van Christus tot verhitte discussies onder het volk. Dergelijke krachttermen geven de intensiteit van het verzet weer en laten zien dat Jezus’ bediening veel losmaakte en zich op het scherpst van de snede afspeelde. Gods heerlijke werken door Zijn Zoon worden hier bestempeld als demonisch. Door dit te doen, onteren zij God de Zoon én de Vader. Opnieuw zien we deze onverbrekelijke verbondenheid: ‘Ik ben niet bezeten, maar Ik eer Mijn Vader, en gij onteert Mij.’ Jezus maakt hier onomwonden duidelijk wat het primaire probleem met zonde is: God wordt onteerd. Ons grootste probleem door onze zonden hebben wij niet met medemensen, maar met God. Hierom zouden wij de zonden van mensen altijd moeten beschouwen in het licht van Gods openbaring en Zijn heerlijkheid. Als wij doen voorkomen dat het grootste probleem van de zonde primair met mensen is, verkleinen wij het probleem. Als iemand tegen ons zondigt, moeten we dit niet geheel en al op onszelf betrekken, maar op God en Zijn heerlijkheid. Met name voor een goed begrip van de zonde en aangaande thematiek rondom vergeving is dit elementair. Jezus heeft de woorden van Zijn Vader bewaard en volkomen gehoorzaamd. Alles wat Hem is opgedragen, heeft Hij volbracht (Johannes 19:30).
De heerlijkheid van Christus in het eren van de Vader
Hoe Bijbels en gezond was het verlangen van bisschop Ryle, waar dit hoofdstuk mee begon! Het raakt de kern van Gods scheppingsmotief: Hij heeft de mens geschapen om in gemeenschap met Hem te wandelen, Zijn heerlijkheid te zien en te eren in gehoorzaamheid – door volkomen op Hem te vertrouwen. Waar wij hopeloos hebben gefaald, heeft Christus in alles perfect de wil van Zijn Vader gedaan. Hij zocht te allen tijde Gods heerlijkheid en was er altijd op uit om de heerlijkheid van Zijn Vader te eren. Daarom zou het verlangen van Ryle het verlangen van iedere christen moeten zijn. Dit is het verlangen van eeuwig leven: Gods heerlijkheid zien, genieten en eren. Toen vele ‘discipelen’ niet langer met Jezus meegingen, vroeg Jezus aan Zijn twaalf apostelen of zij ook niet wilden weggaan. Petrus geeft een prachtig antwoord: ‘Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; en wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Heilige Gods.’ Radicale Godgecentreerdheid en de heerlijkheid van Jezus Christus zijn de sleutel tot het lezen en bestuderen van de Schrift – niet alleen van het Nieuwe Testament, maar ook het Oude. Niet voor niets zei Jezus tegen de Schriftgeleerden:
Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben.(Johannes 5:39-40)
Wil je God leren kennen? Luister naar Jezus. Wil je Gods heerlijkheid genieten? Kijk naar Jezus. Wil je Gods heerlijkheid eren? Gehoorzaam Jezus. Hij heeft de woorden van eeuwig leven en is het ultieme voorbeeld voor de heiligen. We mogen ons voeden met het brood en water dat Hij ons aanbiedt. Wie zich niet voedt met Zijn woorden, zal verhongeren en uiteindelijk sterven – en wie zijn dorst niet lest met Zijn onderwijs, zal uitdrogen en evenzo omkomen. Hij heeft altijd Zijn Vader behaagd en heeft het ons voorgeleefd én voorgeleerd, opdat wij in Zijn voetsporen zouden volgen en Zijn Vader zouden verheerlijken.
Leven: Gods heerlijkheid eren
Als wij de heerlijkheid van God waarlijk eren in ons leven, geloven wij het getuigenis van Zijn eniggeboren Zoon en geven wij gehoor aan Zijn onderwijs – omdat Hij vóór alles Gods eer zoekt. Geloven in Jezus is niet louter ‘het rusten in Zijn volbrachte werk aan het kruis.’ Arthur Pink schrijft in zijn boek Een waar geloof: ‘Laat de oprecht bezorgde ziel de hele eerste Johannesbrief eens langzaam en aandachtig doorlezen en het zal hem opvallen dat er niet eenmaal in al die vijf hoofdstukken gezegd wordt: ‘‘Wij weten dat wij uit de dood overgegaan zijn in het leven omdat we rusten op het volbrachte werk van Christus’’. De volledige afwezigheid van zo’n uitspraak moet ons er toch echt van overtuigen dat er iets radicaal fout is aan de leer die tegenwoordig populair is over dit thema. (…) Een godzalig leven is het eerste bewijs dat ik een kind van God ben.’ Het contrast tussen kinderen van God en kinderen van de duivel is zo sterk als het verschil tussen licht en duisternis. Christenen hebben het getuigenis van Jezus Christus aanvaard en dit getuigenis is de brandstof, de voeding, waarmee zij verzadigd raken. Christus heeft God bekendgemaakt en duidelijk laten zien dat de mens niet geschapen is om als ongelukkig, gebroken wezen rond te dolen op deze wereld. Het eren en verheerlijken van Zijn Vader was voor Christus een levensstijl van vreugde en Hij wil deze blijdschap schenken aan gebroken zondaars, die verstrikt zijn geraakt in leugens van de duivel, die ons wil voorhouden dat wij ultieme zielsvreugde in alles behalve God kunnen vinden. In navolging van Arthur Pink zet ik de kenmerken van Gods kinderen volgens de eerste Johannesbrief op een rij:
Gods kinderen hebben het getuigenis van Jezus Christus aanvaard en willen in navolging van Hem Gods heerlijkheid eren. Dit komt tot uiting in…
• een intieme omgang met God en het wandelen in het licht (1 Johannes 1:5-2:2)
• het gehoorzamen van Zijn geboden (1 Johannes 2:3-6)
• het liefhebben van de broederen, die ook het getuigenis van Christus aanvaard hebben
(1 Johannes 2:7-11; 3:11-17; 4:7-21; 5:13-21)
• het afkeren van alle zaken in de wereld die Gods heerlijkheid niet zoeken en eren, maar wat zichzelf zoekt te verheerlijken (1 Johannes 2:12-17)
• het belijden van Jezus Christus als God de Zoon (1 Johannes 2:18-27)
• een rechtvaardige levenswandel en het haten van de zonde (1 Johannes 2:28-3:10)
• het beproeven van de geesten en kunnen onderscheiden wat uit God is (1 Johannes 4:1-6)
In al deze dingen is onze Heiland, Jezus, ons volmaakte voorbeeld. Hij had intieme omgang met God, was gehoorzaam aan al Gods geboden, had de Zijnen lief tot het einde, zocht alleen Gods eer en trok fel van leer tegen datgene wat Gods heerlijkheid onteert, getuigde van Zichzelf dat Hij de Zoon van God was, was geheel rechtvaardig, kende geen zonde en wist het mensenhart moeiteloos te toetsen. Zoals Hij niets kon doen zonder Zijn Vader, kunnen wij niets doen zonder Christus (Johannes 15:5). De kerk is Gods gemeenschap op aarde – het geestelijke huisgezin Gods – waarin Zijn heerlijkheid door deze zaken wordt geëerd. Dit zijn de kenmerken van een oprecht geloof: het is de pure uitdrukking van de eeuwigdurende zielsvreugde die is gevonden, omdat men de heerlijkheid van Christus in het eren van de Vader heeft gezien! Als we de formuleringen van Johannes goed bestuderen, zien we dat ook hij God centraal stelt en net als andere auteurs van het Nieuwe Testament de levenswandel beziet in het licht van Gods karakter en heerlijkheid. Steevast schrijft hij zinnen als ‘eenieder die uit God geboren is…’ of ‘een ieder, die zondigt, heeft Hem niet gezien en Hem niet gekend’ en ‘iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God’ en ‘indien wij elkander liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt geworden’ en ‘al wat uit God geboren is, overwint de wereld’. Laten wij Gods getuigenis in de Bijbel lezen, bestuderen en Zijn heerlijkheid eren door te gehoorzamen wat Hij bevolen heeft – net als Christus.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.