We hebben zo langzamerhand in de gaten dat Jakobus in zijn brief geen onderwerp laat liggen en geen misstand overeind wil houden. Hij wil de gelovigen in een staat van eenheid en saamhorigheid terugbrengen. Er moeten zaken in de praktijk rechtgezet worden. Maar in vers 19-21 wordt het spannend. Jakobus zegt iets op een wijze die wij niet meer kennen.
De bron van conflicten: traag in het luisteren, snel in het spreken
Het is een logisch gevolg dat in een verdeelde kerkgemeenschap de mond wijder opengaat en de oren steeds meer dicht gaan zitten. Mensen willen alleen nog maar gehoord worden en zijn niet meer bereid om te luisteren. Dit maakt de problemen alleen maar erger. Vandaag de woorden in vers 19 en 20:
“Zo dan, mijn geliefde broeders, ieder mens moet haastig zijn om te horen, maar traag om te spreken en traag tot toorn. De toorn van een man brengt immers geen gerechtigheid voor God teweeg.”
Jakobus voelt de spanningen die daar zijn en het enige dat hen kan helpen om écht als saamhorige gemeenschap verder te gaan, is te luisteren naar elkaar. De vernederde partij, in dit geval de armen, hebben goede reden om verontwaardigd te zijn. Dat is Jakobus immers ook, zo laat hij in zijn schrijven duidelijk merken. Het lost echter niets op om de mate van verontwaardiging en boosheid te verdiepen. Het probleem wordt zo alleen maar groter. En je kunt wel legitieme boosheid ervaren, maar wanneer je niet naar elkaar luistert, zal dit geen gerechtigheid voor God tot stand brengen. Hoe terecht jouw boosheid ook is, God gaat niet akkoord met een houding die weigert te luisteren. Er zal geluisterd moeten worden.
De spanning in deze brief: geliefde broeders én potentiële verlorenen
Denk eens na over de woorden van vers 19: “mijn geliefde broeders.” Jakobus erkent de rommel in de gemeente, en tóch spreekt hij hen aan met geliefde broeders. Hij heeft het niet over slechte broeders of ondermaatse broeders. Hij spreekt ze echt aan met een blijkt van hechte verwantschap.
Sommigen gebruiken deze woorden om te zeggen: “Weet je, in elke kerk is er wel íets wat niet goed gaat. En hoezeer deze christenen er ook een puinhoop van maken, Jakobus noemt hen toch geliefde broeders.” Het liefst zouden deze mensen niet te moeilijk willen doen. Hoe slecht je ook leeft als christen, wees gewoon tevreden met het feit dát je christen bent; dit is al bijzonder genoeg. Maar Jakobus gaat hier niet mee akkoord. Lees vers 21 eens:
“Leg daarom af alle vuilheid en elke uitwas van slechtheid en ontvang met zachtmoedigheid het in u geplante Woord, dat uw zielen zalig kan maken.”
Is iedereen wakker? Jakobus suggereert hier dat er mensen in die betreffende gemeente zijn – die hij in vers 19 eerst aanspreekt met geliefde broeders – die uiteindelijk toch verloren dreigen te gaan vanwege ongehoorzaamheid aan Gods Woord!
Zien we wat hier gebeurt? Sommigen zeggen: “Dit kan niet; dit geldt niet voor ons. Wij zijn christenen.” Laat dat nou net het probleem van déze christenen zijn! Zij denken ook christen te zijn en Jakobus spreekt hen in eerste instantie ook zo aan, maar legt vervolgens wel de waarschuwing op tafel dat er onder deze “christenen” wolven in schaapskleren kunnen zitten.
De belofte van God: Mijn Woord redt
Wat is Jakobus hier aan het doen? Heeft hij het nog wel op een rijtje? O, zeker wel! Hij heeft het heel goed op een rijtje. Hij is hier twee dingen aan het doen: (1) het oordeel van Gods Woord voet het voetlicht brengen, evenals (2) de kracht van Gods Woord.
Gods Woord brengt een oordeel. Het wijst aan wat niet goed gaat, en biedt ook correctie. Het feit dat Jakobus zijn lezers oproept om dit Woord met zachtmoedigheid te ontvangen, doet vermoeden dat de ontvangers behoorlijk verontwaardigd kunnen reageren op de correctie die hij hier aanbrengt. Maar het geeft ook aan dat het hier om serieuze zaken gaat. Dit is niets is wat je nonchalant naast je neer kunt leggen. Je moet hier iets mee. En de manier waarop jij ermee omgaat, bepaalt uiteindelijk Gods oordeel over jouw leven.
Maakt dit ons aan het schrikken? Maakt het ons ongemakkelijk? Ik hoop het. We zijn voor een aanzienlijk deel de Bijbelse visie op verlossing kwijtgeraakt. Dat Christus’ bloed mij verlost, prima – maar kom alsjeblieft niet met dit soort teksten aan, want dan voel ik mij bedreigd en bovendien snap ik niet hoe deze twee boodschappen – Christus’ bloed redt en ik moet Gods Woord in zachtmoedigheid ontvangen – zich tot elkaar verhouden. Als je het niet snapt, dan zou ik zeggen: ga er eens voor zitten en probeer te begrijpen hoe de Bijbel hierover spreekt.
Enerzijds zien we dus de mogelijkheid dat er mensen in de gemeente zitten – en dat misschien al tientallen jaren! – die ongezien een potje van hun leven maken, zonder dat de kerk hier weet van heeft. Jakobus impliceert met zijn woorden van vers 21 dat deze mensen gevaar lopen. “Ja, maar het zijn christenen!” Die zaak staat voor Jakobus nog lang niet vast. Jakobus test zijn lezers. Niet door te vragen wie Christus voor hen is, en ook niet door te vragen of ze wel geloven dat Jezus voor hen is gestorven – nee, hij vraagt ze om praktische bereidheid: “Ben jij bereid om jouw leven te onderwerpen aan het gezag van Gods Woord? Als ik nu tegen jou zeg dat je haastig moet zijn om te luisteren en traag in het spreken, neem je dit woord dan serieus en wil je het gehoorzamen? Of wil je liever voor problemen blijven zorgen?” Het antwoord op die vraag bepaalt voor Jakobus of je werkelijk een christen bent.
Dit klinkt behoorlijk dreigend, en zo is het ook bedoeld. Er is geen kleinigheidje aan de gang in die gemeenschap. Tegelijkertijd is het ook geweldig om te zien dat God hier door Jakobus heen belooft dat Zijn Woord echt verlossing brengt. Verlossing is een voortgaand proces en gehoorzaamheid aan dat Woord is een onmisbaar onderdeel ervan.
De gevoelige, bedreigende vraag
Nu komt de vraag tot ons: zijn wij nog bereid om deze pijnlijke vraag eerlijk onder ogen te zien? Durven we onszelf als kerk de vraag te stellen of het mogelijk is dat er mensen zijn die gevaar lopen, ook al noemen zij zichzelf – en wij met hen – christen? Durven wij nog het gevaar te benoemen waar Jakobus hier op wijst? Of zijn wij liever een clubje dat zijn eigen feestje viert en net doet alsof dat gevaar allang geweken is? Durven wij elkaar nog te vragen hoe het met ons geestelijk leven is? Durven wij elkaar nog te vragen hoe we omgaan met onze man of vrouw, onze kinderen, ons geld, onze collega’s en de invulling van onze tijd? Durven wij elkaar nog te bevragen op de strijdpunten van ons leven? En doen we dit op zo’n geweldig gebalanceerde manier zoals Jakobus, dat we willen beginnen met “mijn geliefde broeders”, met de intentie om de ander te helpen in het voortgaande proces van verlossing, door Gods Woord? Of zijn we dit kwijt?
Wat is jouw antwoord?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.