Mattheüs 7:1-6
Velen kennen de bekende woorden van de Heere Jezus: “Oordeel niet, opdat u niet geoordeeld wordt.” Helaas is deze zin voor sommigen een vernuftige ontsnappingsroute geworden om álle kritiek af te wimpelen. In het eerste deel van Read & Apply gaan we zien wat de Heere Jezus werkelijk zegt.
1. Twee belangen
Om te beginnen kunnen we uit het bredere verband opmerken dat Christus twee belangen op het oog heeft. In de verzen 1-5 lezen we dat Hij ons individueel aanspreekt. Het onjuist oordelen over een ander heeft persoonlijke consequenties. Het tweede belang is een gemeenschappelijke en dat ontleen ik aan de woorden van vers 6:
“Geef het heilige niet aan de honden, en werp uw parels niet voor de zwijnen, opdat die ze niet op enig moment met hun poten vertrappen, zich omkeren en u verscheuren.”
De vraag is of deze zin betrekking heeft op het gedeelte daarvoor, of dat het een “geïsoleerde uitspraak” is, die hier los van staat. Als deze zin betrekking heeft op het gedeelte daarvoor, is het een puzzel om erachter te komen in welk opzicht dit dan is. Want wat heeft het oordeel over een ander te maken met “honden” en “varkens”? Hier komen we bij punt 10 op terug. Eerst zullen we stilstaan bij een aantal elementen van het persoonlijke belang.
2. Er is géén algeheel oordeel-verbod
Allereerst: wanneer het gaat over een persoonlijk oordeel van mij over een ander, wordt dit door de Heere Jezus niet verboden. Hij roept niet op tot een “staakt-het-oordelen”. Ik mág – en soms moet het ook gewoon – iemand wijzen op zijn zondige gedrag. Het moet echter op redelijke gronden gebeuren. We zien dit in vers 5:
“Huichelaar, haal eerst de balk uit uw oog en dan zult u goed kunnen zien om de splinter uit het oog van uw broeder te halen.”
Ik mag iemand dus aanspreken op zijn gedrag en hem of haar ook helpen dit te veranderen. Dit wordt door Christus dan ook aangemoedigd.
3. Aan oordelen gaat een maat vooraf
Zoals we in vers 2 lezen, moet dit oordeel op juiste gronden plaatsvinden. De maat moet goed zijn. Ik mag geen norm gebruiken die door niemand te behalen is. Ik mag niet bij de eerste de beste fout gaan schreeuwen dat het helemaal uit de hand loopt. Om te kunnen oordelen hebben we een maatstaf, een norm nodig. Als we willen weten of een kind het volgende leerjaar kan volgen, zullen we moeten weten of hij de norm van het huidige jaar heeft gehaald. Zo hebben we ook in moreel opzicht een maat nodig, die aangeeft wanneer iemand op het juiste spoor zit en wanneer niet. Oordelen is dus nooit een op zichzelf staande handeling, maar is onderdeel van een bredere ethiek.
Ons grootste probleem is dat we sjoemelen met deze maat. We leggen de lat voor onszelf ontzettend laag (“Want zo erg is het toch allemaal niet…”), terwijl we voor de ander streng zijn. Het is niet het oordeel vellen dat voor ons een probleem is, maar ons onbetrouwbare hanteren van de maat waarmee wij dat oordeel vaststellen!
4. Ik wil eens een hartig woordje met die ander spreken, maar Christus wil dat met mij
Ik mág een medechristen dus aanspreken op zijn of haar zonde, maar in vers 3 zien we dat de Heere Jezus op dat moment ook geïnteresseerd is in mijn zonde en de manier waarop ik hiermee omga. Dat wil zeggen: Hij wil het eens met mij hebben over de ernst van overtredingen. Benoem ik alleen maar zonde als het bij een ander zichtbaar is? Of blijf ik ook mijn eigen zonden en gebreken zien? Zie je, mijn eerste neiging bij het zien van een zonde van iemand anders is om te verontwaardigd te roepen dat het niet kan en dat het niet mag. Dat is geoorloofd, zolang ik dit in juiste verhouding met mijn eigen zonde doe. Met andere woorden: gebruik ik dezelfde maat voor mijn eigen zonde als voor de zonde van de ander? Zo niet, dan heb ik een gesprek met de Heere Jezus harder nodig dan degene op wie ik mopper.
5. Zelfonderzoek bevordert een realistische houding naar anderen toe
Wanneer ik eerst naar mijn eigen zonde en falen ga kijken, word ik realistischer naar anderen toe. Daarom wil de Heere Jezus volgens vers 3 en 4 eerst weten hoe ik met mijn eigen zonde omga. Want als ik weet en ervaar dat ik faal, ben ik in staat om te ervaren wat het voor een ander moet zijn om te falen. Een realistische blik op anderen begint met een realistische blik op mijzelf, omdat ik in mijzelf dingen tegenkom die ook bij de ander zichtbaar zijn. Op deze manier ontstaat er meer verbondenheid tussen mij en de ander.
6. Denk na over het reinigende effect van jouw schuldbelijdenis voor de ander
Realistisch zijn met betrekking tot je eigen zonde heeft nóg een positief effect: wanneer ik open ben over mijn falen en zwakheden naar anderen toe, kunnen anderen vrijmoedigheid krijgen om dit ook te doen. We zullen erachter komen dat we allebei in zonde vallen en zwakheden hebben. Dit maakt ons realistischer naar elkaar toe, maar is ook een vruchtbare bodem voor Gods genade in onderlinge relaties.
7. Huichelarij kent één gemene deler
Wanneer we alleen maar de zonden van anderen aanwijzen en onze eigen zonden ongemoeid laten, zijn we – zo staat in vers 5 – hypocriet. We zijn huichelaars. Huichelarij kan op verschillende manieren vormgegeven worden. We kunnen onze eigen fouten bedekken en die van de ander van de daken schreeuwen; we kunnen alleen onze geslaagde acties verkondigen en niet ons falen; we kunnen net doen of ons eigen falen niets voorstelt, maar dat van anderen des te meer. Welke vorm huichelarij ook aanneemt, er is steeds één gemene deler: de maat die wordt gehanteerd om mee te (be)oordelen, is altijd scheef.
8. Jouw oordeel over een ander kan op jouw eigen hoofd terechtkomen
De Heere Jezus waarschuwt ons in vers 2 dat een onjuist oordeel vellen over een ander – gebaseerd op een onjuiste maat – consequenties heeft; er zal dan naar ons worden gekeken en over dat onjuiste oordeel zal een juist oordeel worden geveld.
9. Ontmaskerde huichelarij is net zo goed een oordeel
In het verlengde van het vorige punt, is het logisch dat het oordelen over een onjuist oordeel net zo goed een oordeel is. De Heere Jezus kan in vers 2 de Dag van het oordeel in gedachten hebben, maar het is waarschijnlijker dat het hier gaat om het blootleggen van de huichelarij. Huichelarij wordt namelijk met de tijd zichtbaar en kan nooit helemaal verborgen blijven. En áls het ontmaskerd is, laat het dan een waarschuwing zijn en een heenwijzing naar het moment dat we voor Christus zullen verschijnen.
10. Voorkom terechte kritiek op de kerk door buitenstaanders
Het gemeenschappelijke belang zie ik terugkomen, juist in de woorden “honden” en “varkens”. In vers 6 noemt Jezus namelijk “het heilige” en “de parels” en zet dit vervolgens af tegen twee diersoorten waarmee figuurlijk buitenstaanders worden aangeduid. Het gaat hier om mensen die nog niet zijn verzoend met God door het Evangelie van Jezus Christus, die geen eeuwig leven hebben en die dus niet tot Zijn lichaam, de Kerk, behoren.
Maar wat is hier nu “het heilige” dat wordt “vertrapt”? Ik zie de verklaring hiervan in het woord “verscheuren”. Op de één of andere manier kan een christen “het heilige aan de honden geven en parels voor de zwijnen werpen” en kan hij hierdoor “verscheurd worden”. In het Engels staat het woord “attack”, oftewel: aanvallen. Waarom zou een ongelovige iemand binnen de kerk aanvallen? Vanuit de context lijkt mij maar één antwoord mogelijk: de persoon binnen de kerk blijkt een huichelaar te zijn en huichelarij is bij uitstek hét argument voor mensen om niets (meer) van de kerk te willen weten. Jezus waarschuwt ons dus: “Pas op dat zelfs niet-christenen terechte kritiek op jullie kunnen hebben, want het is tot oneer van God en tot schade van de gemeenschap!” Hoe pijnlijk is het voor de kerk, wanneer de wereld over haar heen valt vanwege huichelarij en zij hier nog een terecht kritiekpunt heeft ook.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.