“Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.
Wij danken God altijd voor u allen, wanneer wij aan u denken in onze gebeden, en zonder ophouden denken aan het werk van uw geloof, de inspanning van uw liefde en volharding van uw hoop op onze Heere Jezus Christus, voor het aangezicht van onze God en Vader.”
1 Tessalonicenzen 1:2-3
Het is die bekende groet van Paulus, telkens wanneer hij zijn brieven schrijft: “Genade zij u en vrede van God, onze Vader.” Afgelopen week overdacht ik deze woorden en schrok van de heersende tijdgeest. De tijdgeest die heerst binnen de kerk. Binnen de kerk?! Ja, binnen de kerk.
Dat schouderophalen wanneer we horen van tragisch lijden in andere gezinnen; die belerende opmerkingen – uiteraard “onderbouwd” met Bijbelteksten – die we afleveren aan het adres van hen waarvan we denken dat ze het een tandje harder, heiliger of vromer aan moeten pakken; de eigen mond vol van genade en vrede, maar wanneer we onze handen openen zijn beiden daar spaarzaam te vinden. Die dankzeggingen voor onze eigen zaligheid, onze eigen voorspoed, onze eigen zegeningen, maar zo weinig dankbaar voor al die anderen waar we de Gemeente van Christus mee vormen.
Gemeentebreed versus individu
Toen Paulus zijn brieven schreef, richtte hij zich tot een groep mensen, niet slechts tot een individu. De genade en de vrede van God werden op een dieper niveau ervaren, omdat het gedeelde genade en vrede was. Gedeelde genade is dubbele genade. Vandaag de dag lijken we dit steeds meer kwijt te raken. Want ja, ik prijs de Heere, en ik heb genade gevonden, en ik ervaar Gods vrede die alle verstand te boven gaat en ik vermag alle dingen in Christus, die mij kracht geeft. Welkom in het verinnerlijkte christendom. Welkom in het christendom dat uitsluitend alle geestelijke zegeningen in Christus voor zichzelf verzamelt en opspaart.
Wat een ontzettend tragische ontwikkeling! De kerk lijkt niets meer te zijn dan individuen die samenkomen.
Individuen die samenkomen.
Dit is heel wat anders dan een gemeenschap. Ervaren we nog de verbondenheid met elkaar door Gods genade en vrede die Hij ons in Christus geschonken heeft? Of vinden we het wel best als de dienst naar mijn smaak was, en dat mijn favoriete opwekkingsliederen werden gezongen, of dat mijn favoriete voorganger sprak? Onze geloofsbeleving is zó sterk geïndividualiseerd, dat we de interpretaties van Bijbelteksten hebben verengd. De prediking wordt individueel, het gebed wordt individueel, geestelijke strijd wordt individueel en de benadering voor Bijbelse counseling wordt individueel. Alsof ik als christen heel wat zelf af te boksen heb. Nou, mooi niet. Het geestelijke leven is een gezamenlijk leven. Het is niet alleen een kwestie van de omgang tussen God en mij, maar tussen God, mij en medechristenen.
Individuele ervaringen, individuele boodschappen
Het lijkt erop dat wij het accent volledig hebben gelegd op (daar komt ‘ie weer) mijn omgang met God. Maar wat heeft de ander daar aan?
Begrijpen wij nog wat de opdracht “draag elkaars lasten” betekent? En “ween met de wenenden, wees vrolijk met hen die blij zijn”? Soms lijkt het alsof wij de generatie christenen zijn die niet elkaars lasten dragen, maar zichzelf (en de ander) steeds probeert wijs te maken dat we “alles onder dankzegging bij God mogen brengen” en “dus niet bezorgd hoeven te zijn.” We nemen niet meer de tijd om naar elkaars lasten, zorgen, verdriet, pijn en teleurstelling te luisteren, maar maken ons er vanaf met die vier te vaak gehoorde woorden: “Ik bid voor je; goede zondag verder.”
Niet vóór mij, maar mét mij
Het is geweldig, dat je voor mij bid. Maar ik heb liever dat je dat met mij doet. Anders wordt het een goedkope truc, een lege huls.
Hetzelfde geldt voor Bijbelteksten. “Ik heb een tekst voor je.” Dan heb ik liever dat je die tekst samen met mij doorneemt, doorworstelt en doorbid.
Dat is ons probleem. Ik denk te weten wat die ander moet doen. Ik heb de oplossing voor zijn problemen al klaarliggen. Ik heb al van God de genade ontvangen om bepaalde zaken te onderscheiden en dus ga ik hiermee figuurlijk de ander op het hoofd slaan, net zolang tot het ook bij hem landt.
Niets heeft meer verdeeldheid opgeleverd dan mijn Bijbelgebruik, mijn theologische visie, mijn eigen geestelijk leven. Niet omdat de Bijbel slecht is, niet omdat theologische visies per definitie slecht zijn of omdat mijn eigen geestelijke leven noodzakelijkerwijs slecht is, maar omdat al deze zaken dienen tot mijn bevrediging. Ik ben een blije christen. Ik ben een gelukkige christen. Want ik heb genade ontvangen en ik ervaar de vrede van God en als ik nu even voor jou bid, zal jij dit ook krijgen. We hebben van Bijbelgebruik en het gebed onze uitlaatklep gemaakt voor dat wat voor ons werkt.
Dit is wat ik noem de “verenging” van Schrift en gebed, het verinnerlijkte christendom.
We verzamelen alles wat fijn, goed, opbouwend, vertroostend en bemoedigend voor ons is en zetten dat vervolgens in onze voorraadschuur. Maar we weigeren het uit te delen aan de ander.
Laat mij jou een vraag stellen: wanneer heb je voor het laatst een broeder of zuster benaderd in een geest van genade en vrede? Wanneer heb je in het gebed God gedankt voor de christenen om je heen – ja, ook zij waar je minder goed mee overweg kunt – en Hem geloofd voor het wonder dat Hij een volk voor Zichzelf uitverkoren heeft? Wanneer heb je voor het laatst geluisterd naar het levensverhaal van de ander, zonder uit jouw voorraadschuur materiaal tevoorschijn te halen waarmee het met de ander meteen een stuk beter zou moeten gaan? Wanneer heb je voor het laatst zwijgend naast iemand gezeten, al worstelend met hem of haar een Bijbelgedeelte doorgenomen en in alle oprechtheid – zonder opsmuk, zonder belerende formuleringen – God aangeroepen in het gebed?
Want dát is de Gemeente van Jezus Christus. Zij pot geen genade en vrede op voor zichzelf; zij deelt het uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.