In het vorige deel zagen we dat Jezus, door persoonlijk te worden en de Joden te wijzen op de hartgesteldheid, heeft blootgelegd dat zij niet écht vrij zijn. Ook degenen die zogenaamd in Jezus zijn gaan geloven (zie vers 31) zijn niet vrij. Op grond van de context moeten we vaststellen dat het hier niet gaat om wedergeboren volgelingen van Jezus. Dat is gewoon niet mogelijk, gelet op het feit dat het woord van Christus geen plaats bij hen krijgt. Mensen die niet ontvankelijk zijn voor Gods Woord, zijn niet wedergeboren. Deze waarschuwing klinkt door in Jezus’ woorden (zie vers 31, 32 en 37).
Maar als deze mensen niet echt tot geloof zijn gekomen, als zij niet werkelijk volgelingen van Jezus zijn geworden, wat zijn zij dan wel? Zoals we in de delen 4 en 5 hebben kunnen zien, zijn deze mensen zondaren. Als zij niet vrijgemaakt worden door Jezus, betekent dit dat zij niet in Gods Koninkrijk zullen worden verwelkomd, maar – zoals Jezus dat zegt in 8:21 – dat zij “in [hun] zonden zullen sterven.” De slaaf van de zonde blijft immers niet voor eeuwig, maar allen die door Jezus zijn vrijgemaakt tot het eeuwige leven, zullen het Koninkrijk van God beërven (zie Mattheüs 25:34-36; 1 Korinthe 6:9-10 en Galaten 5:21). In dit slotdeel zullen we zien dat Jezus deze tegenstelling uitwerkt met betrekking tot Hemzelf en de Joden waarmee Hij in gesprek is.
Jezus’ onderwijs: “Ik spreek…”
De Bron van Jezus’ onderwijs: “over wat Ik bij Mijn Vader gezien heb…”
De tegenstelling met de Joden: “…u doet dus ook wat u bij uw vader gezien hebt.”
De genade van onderwijs
Jezus spreekt. Als Hij spreekt geeft Hij onderwijs. En Hij heeft ons met klem geboden alleen Zijn woord, Zijn onderwijs te volgen. Het is enkel en alleen Zijn woord dat kan vrijmaken van de zonde. Alleen Gods Woord kan van dode zondaren levende kinderen van God maken. Wat een voorrecht om in het bezit te zijn van Gods eigen onderwijs! Wat een voorrecht te weten wat de Heere Jezus heeft gezegd! En wat een genade dat Zijn volgelingen Zijn onderwijs hebben vastgelegd met inkt en papier! “Ik spreek,” zegt Jezus. En zoals we hebben gezien in deel 2, gebeurt dit spreken met kracht. Jezus’ woord heeft beslissende kracht. Als Hij tegen een dode zondaar zegt: “Leef!”, dan leeft hij. Als Hij tegen een overleden persoon zegt: “Sta op!”, dan staat hij op. Als Hij zegt: “Werp uw net uit aan de andere kant van de boot,” dan zal er een geweldige vangst zijn. Als Hij tegen een verlamd persoon zegt: “Sta op en loop!”, dan staat diegene op en loopt. Dit is de kracht van Gods Zoon. Hij heeft de allesbeslissende macht om leven te schenken, ziekte te genezen, gebrokenheid te herstellen en Zijn kinderen toegang te verlenen tot Zijn eeuwigdurende Koninkrijk. Daarom heeft Hij het recht te zeggen dat Zijn woord vrijmaakt. Hij maakt vrij. Hij redt ons door de kracht van Zijn Woord. En zelfs als Hij waarschuwt, of een scherp contrast schetst tussen Hemzelf en ons – zoals Hij dit doet in vers 38 – spreekt Hij vol gezag en kracht. Hij nodigt ons uit om alleen van Zijn woorden te leven, omdat daarin werkelijk de verlossende macht ligt.
Jezus onderwijst Gods werken
Maar hoe kan het dat de verlossingskracht alleen in Jezus gevonden kan worden? Hoe is het mogelijk dat alleen Zijn woorden kunnen vrijmaken en een dode zondaar voor eeuwig kan verlossen? Hoe kan het, dat alleen Zijn woorden ervoor kunnen zorgen dat iemand het Koninkrijk van God binnen gaat? Wanneer we verder lezen in vers 38 zien we dat Jezus’ onderwijs een specifieke bron kent: “Ik spreek over wat Ik bij Mijn Vader gezien heb…” Het geheim van Jezus’ onderwijs zit in de werken van Zijn Vader. Als de Zoon van God is Hij eeuwig bij Zijn Vader geweest en heeft alles nauwkeurig gevolgd. Hij zag hoe Zijn Vader het heelal schiep; sterker nog, de evangelist Johannes vertelt dat Jezus Zelf ook heeft meegewerkt aan de schepping (Johannes 1:1-3). De Vader en de Zoon werken volmaakt samen. De Vader gaat als het ware voorop en laat al Zijn glorieuze daden zien aan Zijn Zoon. En deze glorieuze werken van God verkondigt Hij. Met kracht. Wanneer de Geest van God met kracht inwerkt op het verstand en hart van een persoon, wordt het verlicht en gaat de werkelijkheid zien zoals God dat werkt. Gods Woord verkondigt Zijn grootse daden van verlossing en oordeel.
Jezus zegt tegen deze Joden – en zo ook tot ons – dat God de Bron is van alles wat Hij onderwijst. Jezus’ waarheid is krachtig, omdat Gods werken krachtig zijn. Als wij naar Jezus luisteren, horen we God werken. En als Jezus dus spreekt over vrijheid en vrijmaking, zien wij God de Vader aan het werk als Degene Die dit alles door het woord van Jezus en door de kracht van de Heilige Geest werkt. Als Jezus spreekt over vrijheid, mogen we God zien bevrijden.
Telkens wanneer wij de Bijbel lezen, horen we God Zelf spreken over de daden die Hij doet. Wij lezen op dat moment waar Hij nu mee bezig is. Zó ontzagwekkend groot is Hij! Zelfs als wij in de Bijbel geboden lezen, waarvoor wij onze verantwoordelijkheid moeten nemen, zien we God die werken doen. Dit verklaart ook dat Paulus in Filippenzen 2:12-13 schrijft:
“Daarom, mijn geliefden, zoals u altijd gehoorzaam geweest bent, niet alleen zoals in mijn aanwezigheid, maar nu veelmeer in mijn afwezigheid, werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven, want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.”
De gelovigen krijgen de opdracht en het is God Die de opdracht door Zijn kracht vervult! Daarom spoort Paulus de gelovigen aan dit met “vrees en beven” te doen, omdat zij in feite meewerken met Gods werk in hun eigen ziel.
Het drama van de tegenstelling
Tot zover het indrukwekkende zicht op Gods soevereine werk. Jezus zet ons namelijk met beide benen terug op de grond. Hij heeft slecht nieuws voor de Joden waarmee Hij in gesprek is. Want “u doet dus ook wat u bij uw vader gezien hebt.” En wat hebben zij bij hun vader gezien? Wie is eigenlijk die vader van deze Joden? Laten we beginnen met het beantwoorden van de eerste vraag. Wat doen de Joden? Het antwoord vinden we in vers 37: “U probeert Mij te doden, omdat Mijn woord in u geen plaats krijgt.” De Joden proberen Jezus te doden. Dit is iets wat al langer speelt, zo zagen we in het vorige deel. Deze Joden maken zich dus schuldig aan twee zaken: ze laten het onderwijs van Jezus – waar God levendmakende kracht aan verbonden heeft – niet toe in hun hart en ze proberen Hem te doden. Zij verzetten zich fel tegen Christus. Dit verzet kan onmogelijk het gevolg zijn van het zien van de werken van God de Vader: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (Johannes 3:16). Als God Zijn Zoon gegeven heeft tot verlossing van ons leven, is het onmogelijk dat Hij het verzet tégen Jezus in onze harten werkt. Maar dit brengt ons bij een gevoelig thema. Gods soevereiniteit in het verlossen, maar ook het verharden van mensen.
De zonde tegen de Heilige Geest
Wat is dat, verharding? Verharding is het proces waarbij het hart van de mens steeds minder ontvankelijk wordt voor het onderwijs van Jezus Christus. Iemand hoort het Evangelie en weigert zich te bekeren. Hij hoort het vaker, maar ook dan weigert hij door Jezus te worden vrijgemaakt. De Bijbel waarschuwt heel duidelijk voor het punt waarop een mens zó ongevoelig en zó hard is geworden, zó vijandig ten aanzien van het Evangelie, dat God Zijn genade intrekt en Zelf de persoon gaat verharden. God laat het hart alleen maar harder worden. Een bekend voorbeeld in de Bijbel is de farao van Egypte, die stelselmatig weigerde het Israëlitische volk te laten gaan (Exodus 8-14). Het is aangrijpend en ontzagwekkend te zien dat God zijn hart als het ware in Zijn hand neemt en het definitief verzettelijk tegen de boodschap van Mozes maakt – en daarmee Zijn eigen boodschap. Nog voordat Mozes zijn opdracht begint, staat al vast dat farao’s hart verhard zal worden. Hij kan niet anders dan zich blijven verzetten. Hij is verloren. Hij laat het Joodse volk wel gaan, maar heeft daar snel spijt van en probeert het alsnog tegen te houden. Maar zijn plan mislukt: hij sterft.
In het Nieuwe Testament zien we dat de apostel Paulus ook spreekt van verharding door God. Ook hij neemt farao als voorbeeld voor Gods soevereine handelen in het leven van personen. In Romeinen 9:17-23 schrijft hij:
“Want de Schrift zegt tegen de farao: Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de hele aarde. Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil. U zult dan tegen mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeft Zijn wil weerstaan? Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Zal ook het maaksel tegen hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp klei het ene voorwerp tot een eervol, het andere tot een oneervol voorwerp te maken? En is het niet zo dat God, omdat Hij Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn, voor het verderf gereedgemaakt, verdragen heeft? En dat met het doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van Zijn ontferming, die Hij van tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?”
Dit zijn geen waarheden om grappen over te maken of om persoonlijk uit te proberen. In de brief aan de Hebreeën komen we drie indringende waarschuwingen tegen over de verharding van het hart door de zonde, dat – indien dit niet aangepakt wordt – uiteindelijk zal leiden tot geloofsafval en verderf (zie Hebreeën 6:4-8; 10:19-39; 12:15-17).
Daarom is Jezus ook zo direct en serieus tegen deze Joden. Ze zijn heel dicht bij wat de Bijbel de zonde tegen de Heilige Geest noemt: structurele afwijzing van Gods aanbod van verlossing en vrijheid in Jezus Christus.
De vader van het goddeloze verzet
Dan nu de tweede vraag: wie is volgens Jezus de vader van de Joden? Van wie hebben zij geleerd om te doden? Van wie hebben zij geleerd zich te verzetten tegen de boodschap van Jezus? Jezus Zelf geeft het antwoord in vers 44: “U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid.” Dat is pijnlijk! In vers 37 typeert Jezus deze Joden op exact dezelfde wijze als de duivel! Dat moet uiterst pijnlijk zijn geweest voor hen. Zij worden hier neergezet als het evenbeeld van satan. Ze worden niet alleen zo neergezet, Jezus bewijst dat zij het ook zijn. Als er stelselmatig, vastbesloten wordt vastgehouden aan zonde, ben je uit jouw vader, de duivel. Je lijkt op hem in je doen en laten. Alleen een kind van satan zou de Zoon van God willen doden. Wie in de macht van satan is, verzet zich actief tegen Gods Woord en Gods wil, al lijken sommigen van hen aan de buitenkant nog zo tolerant. Immers: “Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; wie met Mij niet verzamelt, die drijft uiteen,” zei Jezus (Lucas 11:23). Je bent óf voor Hem, óf tegen Hem. Er is geen grijs gebied op dit punt.
De scheiding
Zo komen zijn we aangekomen bij het slot van dit Bijbelgedeelte. We sluiten af met vers 38, waar Jezus de scheiding aanbrengt tussen allen die God gehoorzaam zijn en allen die onderworpen zijn aan de macht van satan. De vraag is: waar sta jij? Ben jij een kind van God of van de duivel? Gehoorzaam jij het Woord van God of verzet jij jezelf ertegen? Leef jij in de zonde? Ben je bezig jouw hart te verharden, zodat het Evangelie er nauwelijks ingang heeft? Dit zijn de vragen die het antwoord geven op de vraag aan welke kant je staat.
Jezus maakt hier duidelijk dat jij je niet kunt verschuilen achter satan. Dat is enerzijds het mooie van dit Bijbelgedeelte: willen we roemen in een goede voorvader (zoals Abraham), dan wijst Jezus dat af. Maar willen we ons verschuilen achter het karakter van de slechte vader (satan), ook dan wijst Jezus het af. Wij zijn volledig verantwoordelijk voor ons eigen gedrag. Wij zijn verantwoordelijk voor onze eigen zonde. We kunnen niet naar anderen wijzen als de bron van ons probleem.
Daarom luidt de slotoproep van deze serie: onderneem de stappen die nodig zijn om dit probleem op te lossen, als je dat nog niet gedaan hebt: ga naar Jezus Christus en laat je door Hem vrijmaken. Bekeer je van je zonden en geloof in Hem als Degene Die jouw zonde op Zich heeft genomen aan het kruis van Golgotha. Verzet je niet langer tegen Hem, maar ervaar echte vrijheid. Ga naar Hem om de genezing te ontvangen die alleen bij Hem te verkrijgen is: genezing van een zinloze, zondige levenswandel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.