We zijn toegekomen aan de concrete definitie van het woord vrijheid. In vers 34 zien we dat Jezus deze vrijheid op een negatieve wijze duidt, dus wat vrijheid juist niet is. Het is een direct antwoord op de tegenwerping van de Joden waarmee in gesprek is. In dit deel zullen we uitsluitend stilstaan bij Jezus’ negatieve definitie van vrijheid. De volgende keer gaan we kijken wat Zijn positieve omschrijving van vrijheid. Dan zullen we ook kijken naar de gevolgen die dit heeft voor de praktijk van het alledaagse leven.
De zekere waarheid van Jezus’ antwoord: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u…”
De categorie mensen waar Jezus over spreekt: “Ieder die de zonde doet…”
De status van de mensen waar Jezus over spreekt: “…een slaaf van de zonde.”
Op herhaling: de zekere waarheid van Jezus’ woorden
De manier waarop Jezus Zijn antwoord formuleert, ligt in lijn met de woorden van de verzen 31 en 32. Daar maakt Hij duidelijk dat alleen degenen die in Zijn woord blijven, echte volgelingen van Hem zijn; zij zullen de waarheid kennen en de waarheid zal hen vrijmaken. We zijn nu op het punt gekomen te kunnen benoemen wat die vrijheid precies inhoudt. De woorden “voorwaar, voorwaar” willen benadrukken dat wat Jezus nu gaat zeggen – net als alle andere dingen die Hij heeft gesproken – echt waar is. We kunnen ervan op aan. Trekken we de lijn door vanuit vers 32, dan is dat wat Hij nu gaat zeggen medebepalend voor onze vrijheid.
Categorisering: “Een ieder die de zonde doet…”
De wijze waarop Jezus inhoudelijk ingaat op die vrijheid is echter niet positief, maar juist negatief. Dat komt door de reactie van de Joden in vers 33. Zij beriepen zich op de vrijheid die zij in Abraham zouden bezitten. Naar eigen zeggen waren zij nog nooit iemands slaaf geweest. Hij benoemt de on-vrijheid van mensen. Daarbij neemt Hij een groep mensen en schaart hen allen onder dezelfde noemer; niet door hen direct een identiteitssticker op te plakken, maar door te benoemen waaraan zij te herkennen zijn. Hij zegt: “Een ieder die de zonde doet…” Vrijheid of on-vrijheid komt tot uiting in dat wat wij doen of juist niet doen. Daarbij richt Jezus de pijlen specifiek op de zonde. En als we op deze manier naar het onderwerp “vrijheid” kijken, dan zien we dat de zonde een deel van ons allemaal is. Iedereen kent het in zijn leven. Jezus draait het perspectief van deze Joden om: niet langer Abraham in het vizier voor de vrijheid, maar onderzoeken hoe mijn eigen leven eruit ziet. En dan is daar heel specifiek de zonde. Dat zou ons stil moeten maken. Geen roemen meer in kerkverband of kerkgang, doop of belijdenis, voorbede van anderen, goede werken, gemaakte keuzes of geestelijke gaven. We zijn allemaal in één categorie te plaatsen, namelijk als mensen die de zonde doen.
Zonde is de kern van dat wat mis is met deze wereld, wat mis is met ons en wat er mis is tussen God en ons. Zonde is “ongehoorzaamheid” (Romeinen 5:19), “wetteloosheid” (1 Johannes 3:4), “overtredingen” en “misdaden” (Efeze 2:1-2; Kolossenzen 2:13). Wij zijn dus allemaal ongehoorzaam, misdadigers, wetteloze mensen, omdat we Gods Woord niet gehoorzaam zijn. Dat wij ons vervolgens gaan beroepen op tradities, is voor de morele kant van het verhaal een schrale troost, maar vanuit God bezien lost dat het probleem helemaal niet op. Sterker nog, zoals we dat de vorige keer hebben gezien, staat het onze vrijheid alleen maar in de weg! Zonde is een persoonlijk probleem en daarom moet het persoonlijk met ons worden opgelost. Wijzen naar derden of tradities buiten ons om heeft daarom geen enkele zin.
Status: “…die is een slaaf van de zonde.”
Jezus plaatst ons niet alleen in een categorie, Hij benoemt deze ook. En dat doet Hij dus negatief. Als je de zonde doet, ben je een slaaf van de zonde. Je staat in dienst van de zonde. Zoals een werknemer in dienst staat van zijn werkgever, zo zijn wij dienstknechten van de zonde. Een macht die ons overstijgt heeft het in ons leven voor het zeggen. De werkgever kan alles eisen. De werknemer moet luisteren. Hij heeft ook geen keuze, anders wordt hij ontslagen. Waar het Jezus echter om te doen is, dat wij wél ontslagen worden van de zonde. De zonde zit zo in ons, dat wij van nature geneigd zijn die te volgen. Daarom worden we allemaal geboren als mensen die niets van God moeten hebben. Dit is de on-vrijheid die Jezus ons hier voorhoudt. Je wilt niets weten van God, je zoekt Hem niet, prijst Hem niet, looft Hem niet en dankt Hem niet voor alles wat Hij heeft gedaan en bovenal voor Wie Hij is. Dat is zonde. Je leeft een ont-God leven. Je houdt alleen maar rekening met jezelf, dient jezelf, werkt zelf je eigen plannen uit en alles en iedereen moet daarvoor wijken. Dit is onze gevangenschap.
We delen allemaal in deze gevangenschap. Niemand kan zich verontschuldigen. Niemand kan zich voor vrijheid beroepen op een ander – zoals de Joden dat doen in vers 33 – en niemand kan zich voor on-vrijheid evenmin beroepen op een ander. Ik kan niemand de schuld geven van mijn zonde. Het is volledig mijn eigen verantwoordelijkheid. Het is waar dat we voortdurend blootstaan aan prikkels van buitenaf én van binnenuit die ons willen misleiden en verleiden tot zonde, maar wanneer ik daaraan gehoor geef, ben ik verantwoordelijk voor het gehoor geven aan die misleiding. Jezus waarschuwt uitdrukkelijk om geen struikelblok te vormen en mensen tot zonde te verleiden (zie Mattheüs 18), maar dan nog blijft de verantwoordelijkheid van de gelovige staan. Het is ons persoonlijke probleem en het is zaak dat het met mij en door mij persoonlijk wordt opgelost. En zoals we in het tweede deel van deze serie hebben gezien, is Jezus Christus in Zijn barmhartigheid en genade bereid het probleem op te lossen. Hij wil ons vrijmaken van dienst aan de zonde. In het volgende deel zullen we hier uitgebreider bij stilstaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.